Vennootschapsbelasting, toepassing artikel 10, eerste lid, onderdeel d, obligatielening [...] clausule als onderdeel van securitisatiestructuur

[Regeling vervallen per 29-12-2015.]
Geraadpleegd op 04-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-11-2005 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 27-10-2004 t/m 28-12-2015

Vennootschapsbelasting, toepassing artikel 10, eerste lid, onderdeel d, obligatielening met ‘loss absorption’ clausule als onderdeel van securitisatiestructuur

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) beperkt de aftrek van rente op zogenaamde hybride leningen. Dit zijn leningen die onder zodanige voorwaarden zijn aangegaan dat zij bij de debiteur daarvan geacht worden te functioneren als eigen vermogen. In het tweede lid van artikel 10 van de Wet is bepaald in welke gevallen leningen geacht worden te functioneren als eigen vermogen. Dat is in het algemeen het geval indien de geldlening in meer of mindere mate afhankelijk is van de winst.

Vraag

[Regeling vervallen per 29-12-2015]

Aan mij is gevraagd of de vergoeding op de obligatielening die deel uit maakt van de hier onder beschreven securitisatie-structuur waarbij kredietrisico’s direct worden afgewenteld op de waarde van nog uitstaande obligaties, moet worden aangemerkt als een winstafhankelijke vergoeding in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet.

Casus:

Een bank heeft door middel van een zgn. ‘credit default swap’ het kredietrisico op haar hypotheekportefeuille overgedragen aan een daartoe opgericht lichaam (een SPV). Ter financiering hiervan heeft de SPV op haar beurt rentedragende achtergestelde obligaties uitgegeven. Het met de obligaties verkregen geld wordt bij de bank op deposito gezet. De obligaties worden uitgebracht op de kapitaalmarkt en door institutionele beleggers aangehouden als belegging. Op de obligaties wordt een vaste niet winstafhankelijke rente vergoed. In de obligatieleningovereenkomst is een zgn. ‘loss absorption’ clausule opgenomen. Die houdt in dat een door de SPV geleden verlies uit hoofde van het overgenomen risico op de hypotheekportefeuille van de bank door de SPV direct kan worden afgeboekt op de uitstaande obligatielening. Zodra een verlies op de hypotheekportefeuille van de bank wordt geconstateerd wordt dit verlies doorbelast aan de SPV en afgeboekt op het bij de bank uitstaande deposito. De SPV brengt vervolgens op elke rentebetaaldag (eens per kwartaal) door afstempeling de in het voorafgaande kwartaal geleden verliezen ten laste van de hoofdsom van de obligaties. Door de afstempeling wordt de hoofdsom van de obligaties blijvend verlaagd. Na de afstempeling wordt geen rente meer betaald over het afgestempelde deel van de obligaties. Al verschuldigde rente blijft verschuldigd. Het vermogen van de SPV bestaat verder uit een relatief klein aandelenkapitaal. De aandelen van de SPV zijn in handen van een onafhankelijke stichting. Er is daardoor geen sprake van ‘verbondenheid’ met de bank. De SPV heeft geen andere activiteiten.

Antwoord

[Regeling vervallen per 29-12-2015]

Neen, voor zover nodig keur ik goed dat de opname van een ‘loss absorption’ clausule in een obligatielening welke onderdeel is van de hier beschreven securitisatie-structuur en waarop voor het overige een vaste niet winstafhankelijke rente wordt vergoed als zodanig niet tot gevolg heeft dat sprake is van een winstafhankelijke vergoeding voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, onderdeel d. Voor de toepassing van artikel 10, eerste lid van de Wet is in dit geval dus niet van belang of de ‘loss absorption’ clausule aan het einde of gedurende de looptijd van de obligatielening kan worden toegepast.

Toelichting

[Regeling vervallen per 29-12-2015]

Voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, is doorslaggevend of (de verschuldigdheid van) de vergoeding rechtens dan wel in feite winstafhankelijk is. Primair gaat het daarbij om een directe relatie tussen de winst en de (verschuldigdheid van de) vergoeding. In de voorgelegde structuur is daarvan geen sprake. De verschuldigde rente hangt immers alleen indirect samen met het resultaat van de SPV doordat het kredietrisico van de hypotheekportefeuille kan worden afgeboekt op het deposito. Het gebruik van de woorden ‘rechtens dan wel in feite’ biedt echter ruimte voor een extensieve interpretatie. Zoals tijdens de parlementaire behandeling aan de orde is geweest kan in (heel) bijzondere situaties ook een indirecte winstafhankelijkheid tot toepassing van de bepaling leiden. Het gaat daarbij om de situatie waarbij de vergoeding gekoppeld is aan de waardeontwikkeling van bepaalde activa en de waardeontwikkeling van de desbetreffende activa in absolute en relatieve zin in betekenisvolle mate de winst doet toenemen. Als voorbeeld is genoemd een onroerendgoedmaatschappij die is gefinancierd met een lening waarop de rente afhankelijk is van de waardeontwikkeling van een bepaald gebouw.

Gebleken is dat hierdoor onduidelijkheid bestaat of in de voorgelegde securitisatie-structuur mogelijk sprake is van een (indirecte) winstafhankelijke vergoeding in de zin van genoemde bepaling. Dat is naar mijn oordeel niet de bedoeling. Tijdens de parlementaire behandeling is ook aan de orde geweest dat de bepaling niet is gericht op bancaire producten die niet fiscaal geïndiceerd zijn en internationaal gebruikelijk zijn. Op vragen naar de gevolgen van het gebruik van de woorden ‘rechtens dan wel in feite’ voor bepaalde in de markt gebruikelijke financieringsstructuren is in dit kader toegezegd dat de opname van een zgn. ‘loss absorption’ clausule aan het einde van de looptijd van de lening niet zal leiden tot winstafhankelijkheid van de verschuldigdheid van de vergoeding.

Op grond hiervan, acht ik het niet wenselijk aan de aanwezigheid van de ‘loss absorption’ clausule zoals deze wordt toegepast in de voorgelegde securitisatie-structuur, andere gevolgen te verbinden enkel omdat gedurende de looptijd afboeking van een hoofdsom plaatsvindt en niet aan het einde van de looptijd.