In het besluit van 11 december 2002, nr. CPP2002/1448M heb ik onder meer de inkoop
van pensioen in een beschikbare-premieregeling aan de orde gesteld. Vanuit de praktijk
zijn mij vragen gesteld op welke wijze inkoop van pensioen ingevolge artikel 10a,
eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
(UBLB) in een eindloonregeling kan worden uitgevoerd. In dit besluit ga ik nader op
deze inkoopmogelijkheid in.
In een eindloonregeling kan een pensioentekort worden gecompenseerd door toekenning
van pensioen over bij vorige werkgevers doorgebrachte dienstjaren. Na de inkoop maken
de ingekochte dienstjaren deel uit van de pensioengevende diensttijd volgens de pensioenregeling
bij de huidige werkgever. Latere verhogingen van het pensioengevend loon werken direct
door in de ingekochte dienstjaren.
Dit besluit spreekt van inkoop van pensioen als het totaal van de bij vorige werkgevers
opgebouwde pensioenrechten ligt onder het niveau dat had kunnen worden opgebouwd als
de dienstjaren bij de vorige werkgevers zouden zijn doorgebracht bij de huidige werkgever.
De werkgever heeft in dat geval de mogelijkheid de pensioenregeling uit te breiden
met een inkoop van pensioen als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 10a,
eerste lid, onderdeel f, of artikel 10a, tweede lid, van het UBLB. Omdat in de regeling
van de werkgever sprake is van een eindloonregeling wordt het in te kopen pensioen
vertaald in aanvullende pensioengevende dienstjaren.
Onderdeel 2 van dit besluit behandelt de inkoop van een gemis aan dienstjaren na waardeoverdracht
van pensioenkapitaal, als bedoeld in de artikelen 32, vierde lid, 32a of 32b, van
de Pensioen- en spaarfondsenwet, naar de huidige werkgever of de pensioenuitvoerder
van de huidige werkgever. Ingeval een waardeoverdracht naar de pensioenregeling van
de huidige werkgever heeft geleid tot een lager aantal fictieve dienstjaren dan bij
de vorige werkgever werkelijk is doorgebracht, kan de werkgever voor de ontbrekende
jaren aanvullende pensioengevende dienstjaren toekennen. Hieraan is als voorwaarde
gesteld dat deze jaren op basis van een adequate diensttijdadministratie kunnen worden
vastgesteld. Het betreft hier de toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel
f, van het UBLB.
In onderdeel 3 komt aan de orde de inkoop van ontbrekende dienstjaren vóór 8 juli
1994, gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een vorige
werkgever, voorzover de werknemer aannemelijk maakt dat er, gerelateerd aan de pensioenregeling
bij de huidige werkgever, als gevolg van het ontbreken van die dienstjaren sprake
is van een pensioentekort. Onder ontbrekende dienstjaren worden begrepen perioden
vóór 8 juli 1994 gedurende welke in het buitenland werkzaamheden zijn verricht voor
een met een vorige werkgever verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde
lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd.
Het gaat hier over de toepassing van artikel 10a, tweede lid, van het UBLB.
Voor alle onderdelen van dit besluit gelden de volgende uitgangspunten, tenzij anders
is aangegeven dan wel logischerwijze anders voortvloeit uit de aard van het onderdeel:
-
– Er is sprake van een pensioenregeling op basis van een eindloonstelsel.
-
– De regeling blijft binnen de grenzen van hoofdstuk IIB en artikel 38a van de Wet op
de loonbelasting 1964 (Wet LB).
-
– De regeling kent de mogelijkheid tot inkoop van bij vorige werkgevers doorgebrachte
dienstjaren.
-
– De ingekochte dienstjaren gaan deel uitmaken van de pensioengevende diensttijd volgens
de regeling.
Terzijde zij opgemerkt dat de eventuele bijdrage van de werknemer in de kosten van
de inkoop op het loon dient te worden ingehouden wil sprake kunnen zijn van enige
aftrek daarvan voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting.
Dit besluit ziet uitsluitend op de toepassing van de Wet LB. Voor de beoordeling van
de zakelijkheid van de met de inkoop gemoeide kosten geldt hetgeen ik heb opgemerkt
in het besluit van 31 oktober 2001, nr. CPP2001/2188M.
Met de aanduiding ‘werkgever’ wordt in dit besluit bedoeld: een inhoudingsplichtige
in de zin van de Wet LB.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat inkoop van pensioen als bedoeld in dit besluit
een individuele verbetering van de pensioenaanspraken vormt in de zin van artikel
3.133, tweede lid, onderdeel k, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Er is geen sprake
van een collectieve verbetering als bedoeld in onderdeel B.3.8.a van het Besluit van
25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M.
In tegenstelling tot het hiervoor genoemde besluit CPP2002/1448M bevat het onderhavige
besluit geen aparte paragraaf over de inhaal van pensioen. Bij een eindloonregeling
bedraagt het maximum pensioen: pensioengevende diensttijd * 2% * het laatstgenoten
pensioengevend loon, maar ten hoogste 100% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de minimaal voorgeschreven AOW-inbouw. Een
optimalisering van de pensioenregeling tot het genoemde maximum door middel van inhaal
levert bij een eindloonregeling geen bijzondere problemen op waaraan in een besluit
aandacht moet worden gegeven.
De Voorzitter Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
heeft mij meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing
werknemersverzekeringen.