Besluit spoorverkeer

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 27-09-2016.
Geldend van 04-07-2015 t/m 25-11-2016

Besluit van 3 december 2004, houdende regels met betrekking tot het veilig en ongestoord gebruik van hoofdspoorwegen (Besluit spoorverkeer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, Hoofddirectie Juridische Zaken, nr. HDJZ/S&W/2003-1877;

Gelet op richtlijn 2001/14/EG en op de artikelen 23, 64, 65 en 87, eerste lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W09.03.0393/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2899, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • bestuurder: bestuurder van een trein;

    • gebruik van een hoofdspoorweg: met een spoorvoertuig rijden over of stilstaan op een hoofdspoorweg;

    • gevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

    • hoofdspoorweg: hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of artikel 124, tweede lid, van de wet;

    • proefrit: rit met een of meerdere toegelaten materieeleenheden waarbij een nieuw of gewijzigd component in, dan wel een functie van een (deel van een) materieeleenheid of een deel daarvan, het rijden of anderszins in gebruik zijn wordt beproefd op prestatie, functie of correct functioneren;

    • rangeerder: persoon die een trein begeleidt;

    • sein: verkeersteken inhoudende een ge- of verbod, een waarschuwing of een aanduiding;

    • trein: spoorvoertuig of samenstel van spoorvoertuigen;

    • treinstel: spoorvoertuig met eigen voortbeweginginrichting, bestemd voor het vervoer van personen en goederen, niet zijnde een spoorvoertuig met eigen voortbeweginginrichting, hoofdzakelijk bestemd en ingericht om andere spoorvoertuigen voort te bewegen;

    • TSI Exploitatie en verkeersleiding: Besluit 2012/757 van de Commissie van 14 november 2012 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Beschikking 2007/756/EG (PbEU 2012, L 345);

    • wet: de Spoorwegwet.

§ 2. Gebruik van hoofdspoorwegen

Artikel 2

  • 2 De beheerder wijst treinnummers toe aan elke trein en zorgt ervoor dat dit nummer bij de spoorwegonderneming of beheerder die de trein gebruikt bekend is, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

Artikel 3

  • 1 De spoorwegonderneming treft zodanige maatregelen, dat gedurende het gebruik van een hoofdspoorweg in haar opdracht geen gevaar ontstaat dat de aandacht van de bestuurder van het verkeer aldaar wordt afgeleid.

  • 2 Het is verboden zich in de bestuurderscabine van een trein te bevinden zonder voorafgaande toestemming van de betrokken spoorwegonderneming.

Artikel 4

  • 1 Het is de bestuurder verboden om gedeelten van de hoofdspoorweg, waar het verkeer niet wordt geregeld door lichtseinen, te gebruiken zonder voorafgaande melding daarvan aan de beheerder.

  • 2 De beheerder kan naar aanleiding van de melding in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg aanwijzingen geven.

  • 3 De bestuurder is verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing indien de hoofdspoorweginfrastructuur van het betreffende gedeelte van de hoofdspoorweg en het betrokken spoorvoertuig zijn voorzien van een op elkaar afgestemd en goed functionerend ERTMS.

Artikel 5

  • 1 Het is de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg gezien de rijrichting van de trein achteruit te rijden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien zich op of nabij de trein een rangeerder bevindt, die een onbelemmerd uitzicht heeft op de te berijden hoofdspoorweg en de daarbij behorende seinen en die bij voortduring in verbinding staat met de bestuurder;

    • b. indien zich op, nabij of aan de trein een installatie bevindt, die de bestuurder tijdens het achteruitrijden bij voortduring een onbelemmerd inzicht op de veilige berijdbaarheid van de hoofdspoorweg biedt;

    • c. bij het achteruitrijden met een treinstel over korte afstand uitsluitend in verband met het koppelen of ontkoppelen daarvan.

  • 3 De bestuurder is verplicht de aanwijzingen van de rangeerder onverwijld op te volgen.

Artikel 6

  • 1 Het is de bestuurder verboden een trein op een hoofdspoorweg terug te zetten zonder voorafgaande melding daarvan aan de beheerder.

  • 2 De beheerder kan naar aanleiding van de melding in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg aanwijzingen geven.

  • 3 De bestuurder is verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder terugzetten verstaan het achteruitrijden waarbij een reeds gepasseerd sein, wissel, spoorwegovergang of andere verkeersbeïnvloedende installatie wederom wordt gepasseerd.

Artikel 7

  • 1 Het is de spoorwegonderneming verboden van een hoofdspoorweg gebruik te maken of gebruik te laten maken voor een proefrit zonder voorafgaande melding daarvan aan de beheerder.

  • 2 De beheerder kan naar aanleiding van de melding in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg aanwijzingen geven.

  • 3 De spoorwegonderneming is verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het de spoorwegonderneming verboden van een hoofdspoorweg in het hogesnelheidsspoorwegsysteem gebruik te maken of gebruik te laten maken voor een proefrit zonder een door haar ter zake opgesteld en door de beheerder goedgekeurd plan.

Artikel 8

De bestuurder die een trein onbeheerd op een hoofdspoorweg achterlaat, zorgt ervoor dat die trein niet uit zichzelf in beweging kan komen.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het veilig en ongestoord gebruik van hoofdspoorwegen en spoorvoertuigen.

§ 3. Treinsamenstelling

Artikel 10

  • 1 De spoorwegonderneming stelt treinen samen, zoals bedoeld in de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding, en stelt hiervoor voorschriften en procedures op.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is het verboden met een spoorvoertuig van een hoofdspoorweg gebruik te maken dan wel te laten gebruiken indien de lading daarvan buiten het bij ministeriële regeling vastgestelde omgrenzingprofiel voor spoorvoertuigen uitsteekt.

  • 3 Onverminderd artikel 38 is het tweede lid niet van toepassing indien:

    • a. de afmetingen van de lading blijven binnen het bij ministeriële regeling vastgestelde profiel;

    • b. aan de beheerder voorafgaande aan dat gebruik daarvan melding is gedaan; en

    • c. de door de beheerder in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg gegeven aanwijzingen worden opgevolgd.

  • 4 Degene aan wie de aanwijzingen zijn gegeven is verplicht deze op te volgen.

  • 5 Het is verboden met een spoorvoertuig van een hoofdspoorweg gebruik te maken dan wel te laten gebruiken tenzij de lading daarvan zodanig is vastgezet of afgedekt, dat deze tijdens het rijden de veiligheid van het spoorverkeer op de hoofdspoorweg, van de betrokken trein of van de omgeving niet in gevaar brengt of kan brengen.

Artikel 11

Het is verboden met een trein over een hoofdspoorweg te gebruiken dan wel te laten gebruiken indien de noodreminrichting buiten werking is.

Artikel 12

  • 1 Het is verboden door Onze Minister aan te wijzen spoorvoertuigen in een trein op een hoofdspoorweg te gebruiken of te laten gebruiken op een andere dan door Onze Minister bepaalde plaats in die trein.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorweg nadere regels worden gesteld over de plaatsing, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13

  • 1 De spoorwegonderneming draagt zorg voor stralende verlichting van treinen en voor het aanbrengen van schilden op die treinen, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 De spoorwegonderneming draagt zorgt er voor dat de bestuurder het toestel voor het afgeven van geluidssignalen te allen tijde kan bedienen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid mag de stralende verlichting geel zijn bij een trein waarvan het spoorvoertuig aan de voorzijde een spoorvoertuig is als bedoeld in artikel 41, of waarvoor een ontheffing is afgegeven op grond van artikel 36, eerste of tiende lid, van de wet.

Artikel 14

  • 1 Behoudens andersluidende aanwijzing van de beheerder, is het de bestuurder in geval van defecte verlichting aan de voorzijde van de trein toegestaan door te rijden tot het eindpunt van de rit.

  • 2 Bij het geheel gedoofd zijn van verlichting aan de voorzijde neemt de bestuurder de volgende maatregelen:

    • a. hij beperkt de snelheid van de trein zodanig, dat hij in staat is deze tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de spoorweg kan overzien en waarover deze vrij is,

    • b. hij rijdt niet sneller dan 40 kilometer per uur, en

    • c. hij geeft bij de nadering van een spoorwegovergang een geluidssignaal.

  • 3 Het is de bestuurder in het geval, bedoeld in het tweede lid, verboden door te rijden indien niet aan de aldaar gestelde voorschriften is voldaan.

§ 4. Veilig vertrek en vervoer

Artikel 15

  • 1 De spoorwegonderneming stelt de procedures vast voor het veilig vertrek van een trein waarmee in haar opdracht aan het spoorverkeer op de hoofdspoorweg wordt deelgenomen als bedoeld in de geldende bepalingen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 De in het eerste lid genoemde procedures hebben in elk geval betrekking op:

    • a. het functioneren van de veiligheidsapparatuur; en

    • b. de controles en testen om te waarborgen dat elk vertrek van een trein veilig verloopt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op elke wijziging tijdens de rit van de samenstelling van een trein waarmee goederen worden vervoerd.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing na wisseling van de bestuurder, en na wisseling van de cabine van de bestuurder in verband met een verandering van de rijrichting van de trein.

  • 5 Het is de spoorwegonderneming verboden een trein te laten vertrekken als de procedures genoemd in het eerste lid, niet in acht zijn genomen.

Artikel 16

  • 1 De spoorwegonderneming doet voor het vertrek mededeling aan de bestuurder van:

    • a. het feit of met de trein personen of goederen worden vervoerd;

    • b. de maximale snelheid van de trein;

    • c. de lengte en de samenstelling van de trein;

    • d. het feit dat niet de zekerheid bestaat dat de trein wordt gedetecteerd;

    • e. de dienstregeling;

    • f. het UN-nummer en het gevaarsidentificatienummer van gevaarlijke stoffen, bedoeld in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen, indien dergelijke stoffen worden vervoerd en van de plaats waar deze zich in de trein bevinden;

    • g. bijzondere verkeerssituaties of bijzondere verkeersmaatregelen op de te berijden baanvakken;

    • h. ontheffingen of vrijstellingen en daaraan verbonden voorschriften of beperkingen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing na wisseling van de bestuurder.

  • 3 Het is de spoorwegonderneming verboden de trein te doen vertrekken indien niet aan het eerste of het tweede lid is voldaan.

Artikel 17

  • 1 De spoorwegonderneming draagt zorg voor het veilig vervoer van goederen en personen op het moment van vertrek en tijdens het rijden van de trein, als bedoeld in de geldende paragrafen in de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 Het is verboden met een spoorvoertuig over een hoofdspoorweg te rijden of te doen of laten rijden indien het gewicht van de lading daarvan het voor dat voertuig vastgestelde maximum laadvermogen overschrijdt.

Artikel 19

  • 1 Onverminderd artikel 18 en de door seinen aangegeven maximumsnelheid is het de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg te rijden met een hogere dan door de betrokken spoorwegonderneming voor de trein vastgestelde maximum snelheid.

  • 2 De spoorwegonderneming waarborgt dat de trein over voldoende remvermogen beschikt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het vaststellen van de maximum snelheid.

Artikel 20

  • 1 Onverminderd artikel 18 is het de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg te rijden met een zodanige snelheid, dat hij niet in staat is de trein tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de spoorweg kan overzien en waarover deze vrij is, indien:

    • a. hij rijdt op een gedeelte van de hoofdspoorweg waar het verkeer niet wordt geregeld door lichtseinen,

    • b. hij op aanwijzing van de beheerder een lichtsein voorzien van een onderbord met het opschrift P als bedoeld in bijlage 4 van de Regeling spoorverkeer passeert dat een rood licht uitstraalt,

    • c. hij rijdt op een gedeelte van de hoofdspoorweg dat buiten dienst is gesteld,

    • d. hij via de voorgeschreven communicatiemiddelen een alarmsignaal heeft ontvangen, met dien verstande dat de snelheid ten hoogste 40 km/h mag bedragen.

  • 2 Onverminderd artikel 18 en 19 is het de bestuurder verboden met een hogere snelheid dan 40 kilometer per uur te rijden indien de trein uit meerdere voertuigen bestaat en deze niet is uitgerust met een doorgaande en zelfwerkende reminrichting.

  • 3 Onze Minister kan gedeelten van de hoofdspoorweg als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aanwijzen waarop het verbod, bedoeld in dat lid, niet van toepassing is.

Artikel 21

  • 2 Wanneer de bestuurder de stoptekens en aanwijzingen in het eerste lid, onder d, niet kan geven, worden deze gegeven door de rangeerder die de trein begeleidt.

Artikel 22

  • 1 Op kruisingen van hoofdspoorwegen met niet voor het openbaar verkeer openstaande wegen verlenen weggebruikers voorrang aan spoorvoertuigen.

  • 2 Het is weggebruikers verboden een kruising als bedoeld in het eerste lid op te rijden of te betreden:

    • a. indien zij deze niet terstond geheel kunnen passeren en deze niet geheel vrij kunnen maken;

    • b. indien aldaar door een begeleider van een trein een stopteken overeenkomstig model F 10 van bijlage I van het RVV 1990, een rode vlag of een rode lamp wordt getoond.

§ 5. Informatieverplichtingen en communicatie

Artikel 23

  • 1 De beheerder verstrekt tijdig actuele informatie aan de bestuurder overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 De spoorwegonderneming verstrekt tijdig de informatie aan de bestuurder en ander personeel, die zij nodig hebben om hun werkzaamheden te verrichten, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

Artikel 24

  • 1 De bestuurder, het overige personeel van een trein en de beheerder communiceren veiligheidsberichten onderling tijdens het gebruik overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 De documenten over de communicatie van veiligheidsberichten worden opgesteld door de beheerder, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

Artikel 25

  • 1 De beheerder en de spoorwegonderneming verstrekken elkaar tijdig informatie overeenkomstig de geldende paragrafen en aanhangsels van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 2 Het is de spoorwegonderneming verboden een trein te doen vertrekken indien de gegevens vereist voor het veilig en efficiënt gebruik van hoofdspoorwegen niet aan de beheerder zijn verstrekt conform de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

§ 6. Verplichtingen bij onregelmatigheden

Artikel 26

  • 1 De beheerder en de spoorwegondernemingen stellen, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding, procedures en maatregelen vast, die zij publiceren, en hanteren bij gestoord bedrijf, incidenten, noodsituaties en bij het herstel van het veilige en ongestoorde treinverkeer.

  • 2 De beheerder en de spoorwegonderneming registeren en bewaren de in de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding genoemde gegevens over de rit van een trein, overeenkomstig de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding. Het doel hiervan is systematische controles ter voorkoming van incidenten en noodsituaties als bedoeld in het eerste lid te ondersteunen, de identiteit van de bestuurder, treinen en infrastructuur in de periode rondom een incident of ongeval te bepalen, en de prestaties van de bestuurder en het tractievoertuig te kunnen achterhalen, als bedoeld in de geldende bepalingen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding.

  • 3 De beheerder kan bij gestoord bedrijf, incidenten of noodsituaties aan de bestuurder of andere personen die deelnemen aan het spoorverkeer, aanwijzingen geven inzake het veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorweg. Deze personen zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde maatregelen houden in elk geval in dat de beheerder een noodplan opstelt dat voldoet aan artikel 54, eerste lid, van richtlijn 2012/34/EU.

  • 5 De spoorwegonderneming doet onverwijld melding aan Onze Minister van storingen of andere onregelmatigheden die een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorweg in gevaar brengen of kunnen brengen, voor zover deze een trein betreffen waarmee in haar opdracht gebruik wordt gemaakt van de hoofdspoorweg.

Artikel 27

Het is verboden zonder noodzaak de noodreminrichting van een trein in werking te stellen.

Artikel 28

Het is de bestuurder verboden tijdens het vertrek van de trein een remming als gevolg van het gebruik van de noodreminrichting te onderbreken.

§ 7. Gebruik van hoofdspoorwegen uitsluitend binnen spoorwegemplacementen

Artikel 29

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • parkeren: op een spoorwegemplacement laten stilstaan van een trein anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van reizigers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • rangeren: op een spoorwegemplacement splitsen of opnieuw samenvoegen van treinen, dan wel in een bepaalde volgorde op een spoor of naar andere sporen manoeuvreren;

  • spoorwegemplacement: op grond van artikel 30 aangewezen deel van de hoofdspoorweg.

Artikel 30

Bij ministeriële regeling worden delen van hoofdspoorwegen aangewezen als spoorwegemplacementen.

Artikel 31

De artikelen 13, 14 en 16, met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, zijn niet van toepassing bij rangeren en parkeren.

Artikel 32

Het is de bestuurder verboden om bij het rangeren te rijden met een hogere snelheid dan 40 kilometer per uur.

Artikel 33

De spoorwegonderneming verstrekt voordat in haar opdracht wordt gerangeerd, aan de bestuurder en de rangeerder een rangeeropdracht en aan de beheerder een rangeerplan.

Artikel 34

  • 1 Een trein is tijdens het gebruik van een hoofdspoorweg uitsluitend binnen een spoorwegemplacement aan de voor- en aan de achterzijde voorzien van tenminste een brandend wit licht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode dat een trein is geparkeerd.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 36

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de aard, uitvoering, plaatsing, bediening en betekenis van seinen.

Artikel 37

De beheerder draagt er zorg voor:

  • a. dat gedeelten van de hoofdspoorweg, die buiten dienst zijn gesteld worden aangeduid met de daartoe door de beheerder aangewezen seinen overeenkomstig het krachtens artikel 36 bepaalde;

  • b. dat de hoofdspoorweg ter plaatse waar werkzaamheden aan of nabij die hoofdspoorweg worden uitgevoerd, in de bij ministeriële regeling bepaalde gevallen buiten dienst wordt gesteld of doelmatig wordt afgeschermd;

  • c. dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg gebruik wordt gemaakt van goed functionerende automatische waarschuwingsapparatuur als bedoeld in normblad nummer 730-3 van de Internationale Spoorweg Unie op de wijze als in dat normblad bepaald, of van goed functionerende andere bij ministeriële regeling voorgeschreven apparatuur.

Artikel 38

  • 1 Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bij artikel 11 bepaalde en, gehoord de beheerder, van het bepaalde bij of krachtens artikel 12.

  • 2 Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorwegen.

  • 3 Onze Minister kan, de beheerder gehoord indien het de toepassing van artikel 12 betreft, de ontheffing of vrijstelling wijzigen of intrekken:

    • a. indien de door de aanvrager verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag anders zou zijn beslist indien de juiste gegevens bij de beoordeling van de aanvraag bekend zouden zijn geweest;

    • b. in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorwegen.

  • 4 Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het tweede lid.

§ 10. Overgangsrecht

Artikel 41

Artikel 36, eerste lid, van de wet geldt niet voor een spoorvoertuig:

  • a. dat in overeenstemming met de op 31 december 2004 geldende voorschriften kon worden gebruikt op een hoofdspoorweg;

  • b. waarvoor Onze Minister voor 19 juli 2008 een inzetcertificaat heeft verleend als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de wet, zoals dat op 19 juli 2008 luidde;

  • c. dat voldoet aan de technische voorschriften van de Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van personenrijtuigen en bagagewagens in het internationale verkeer (RIC) in haar laatst geldende redactie, in het voertuigregister van een staat is ingeschreven, en waarmee voor 19 juli 2008 van hoofdspoorweginfrastructuur gebruik werd gemaakt, of

  • d. dat voldoet aan de technische voorschriften van de Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van goederenwagens in het internationale verkeer (RIV) in haar laatst geldende redactie, in het voertuigregister van een staat is ingeschreven, en waarmee voor 19 juli 2008 gebruik werd gemaakt van hoofdspoorweginfrastructuur.

Artikel 42

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over het onderzoek naar de overeenstemming van de productie van het spoorvoertuig waarvoor een vergunning voor indienststelling respectievelijk aanvullende vergunning voor indienststelling van het type is verleend, met dat type.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen met inachtneming van het daaromtrent bij of krachtens richtlijn 2008/57/EG bepaalde, regels worden gesteld over:

    • a. vorm en inhoud van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 2008/57/EG, alsmede over het registreren of bewaren van gegevens of documenten over de afgifte, en

    • b. het onderzoek naar de overeenstemming van de productie van interoperabiliteitsonderdelen waarvoor goedkeuring van het type is verleend, met het goedgekeurde type.

§ 11. Slotbepalingen

Artikel 44

  • 1 Een wijziging van de TSI Exploitatie en verkeersleiding gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 Van een wijziging van de TSI Exploitatie en verkeersleiding wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner