Vennootschapsbelasting, artikel 13, eerste lid, Wet Vpb, artikel 13a, eerste lid, Wet Vpb; earn-outregeling; begrip kosten

[Regeling vervallen per 08-03-2008 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007 en zichtdatum 22-09-2024.
Geldend van 06-12-2004 t/m 31-12-2006

Vennootschapsbelasting, artikel 13, eerste lid, Wet Vpb, artikel 13a, eerste lid, Wet Vpb; earn-outregeling; begrip kosten

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een tweetal vragen voorgelegd over earn-outregelingen en de toepassing van artikel 13, eerste lid (tekst tot 1 januari 2004), en artikel 13a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). De vragen en antwoorden zijn hierna opgenomen.

Vraag 1

[Regeling vervallen per 08-03-2008 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007]

BV X koopt in 1999 een deelneming in een Turkse vennootschap deels tegen een vaste prijs en deels tegen een earn-outregeling. BV X schat de hoogte van de earn-outbetalingen, en neemt hiervoor een verplichting op haar balans op. De uiteindelijke betaling overschrijdt de geschatte verplichting. De waardeverandering van de verplichting bestaat uit de volgende elementen:

  • a. een verschil tussen de bij aanschaf geschatte waarde van de earn-outtermijnen en de uiteindelijke waarde daarvan;

  • b. een waardeverandering als gevolg van valutawijzigingen;

  • c. een waardeverandering als gevolg van de oprenting van de contant gemaakte verplichting.

Heeft het meerdere bij BV X te gelden als ‘kosten – daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen – welke verband houden met een deelneming’ in de zin van art. 13, eerste lid, Wet Vpb (oud)?

Antwoord 1

[Regeling vervallen per 08-03-2008 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007]

In het antwoord wordt op ieder van de waardeveranderingen afzonderlijk ingegaan.

Ad a

Nee, het verschil tussen de bij aanschaf geschatte waarde van de earn-outtermijnen en de uiteindelijke waarde daarvan vormt geen kosten in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb.

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 1999, BNB 2001/139c, heeft een verschil tussen de bij aanschaf geschatte waarde van de earn-outtermijnen en de uiteindelijke waarde daarvan in beginsel niet te gelden als ‘kosten’ in de zin van art. 13, eerste lid, Wet Vpb (oud). De waardewijziging leidt tot een vermogensverlies op een verplichting die na de aanschaf van de deelneming fiscaal een eigen leven gaat leiden. Het hieruit voortvloeiende verlies is dus aftrekbaar.

Met ingang van 1 januari 2002 is door aanpassing van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb de waardeverandering van de earn-outverplichting onder de deelnemingsvrijstelling gebracht; de aanpassing geldt echter slechts indien de verkrijging van de deelneming heeft plaatsgevonden op of na 1 januari 2002.

Ad b

Ja, een waardeverandering als gevolg van valutawijzigingen vormt kosten in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb.

Een waardewijziging van de verplichting als gevolg van valutawijzigingen, die tot gevolg heeft dat de verplichting uiteindelijk hoger uitvalt, heeft te gelden als kosten in de zin van art. 13, eerste lid, Wet Vpb (oud). De wijzigingen in valutaverhoudingen worden immers – met ingang van 1 januari 1997 – mede onder de kosten in de zin van art. 13, eerste lid, Wet Vpb (oud) gerekend.

Ad c

Ja, een waardeverandering als gevolg van de oprenting van de contant gemaakte verplichting vormt kosten in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb.

De jaarlijkse oprenting van de contante waarde van de verplichting tot de nominale waarde heeft te gelden als kosten in de zin van art. 13, eerste lid, Wet Vpb (oud).

De kosten sub b en c komen derhalve bij BV X niet in aftrek.

Vraag 2

[Regeling vervallen per 08-03-2008 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007]

BV X koopt in 1999 een belang in een op Island of Man gevestigd lichaam, deels tegen een vaste prijs en deels tegen een earn-outregeling. Het lichaam is niet ‘onderworpen aan een belasting die aldaar in enige vorm naar de winst wordt geheven’ in de zin van art. 13, tweede lid, tweede volzin, Wet Vpb. BV X schat de hoogte van de earn-outbetalingen, en neemt hiervoor een verplichting op haar balans op. De uiteindelijke betaling overschrijdt de geschatte verplichting. De waardeverandering van de verplichting bestaat uit de volgende elementen:

  • a. een verschil tussen de bij aanschaf geschatte waarde van de earn-outtermijnen en de uiteindelijke waarde;

  • b. een waardeverandering als gevolg van valutawijzigingen;

  • c. een waardeverandering die het gevolg is van oprenting van de contant gemaakte verplichting.

Heeft dit meerdere bij BV X te gelden als ‘kosten welke verband houden met en negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is’ als bedoeld in art. 13a, eerste lid, Wet Vpb?

Antwoord 2

[Regeling vervallen per 08-03-2008 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2007]

In het antwoord wordt op ieder van de waardeveranderingen afzonderlijk ingegaan.

Ad a

Nee, een verschil tussen de bij aanschaf geschatte waarde van de earn-outtermijnen en de uiteindelijke waarde vormt geen kosten welke verband houden met en negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is als bedoeld in art. 13a, eerste lid, Wet Vpb.

Zie voor de motivering het bij vraag 1 onder ad a gegeven antwoord.

Het verschil is dus aftrekbaar.

Ad b

Nee, een waardeverandering als gevolg van valutawijzigingen vormt geen kosten welke verband houden met en negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is als bedoeld in art. 13a, eerste lid, Wet Vpb.

Een waardewijziging van de verplichting als gevolg van valutawijzigingen, die tot gevolg heeft dat de verplichting uiteindelijk hoger uitvalt, heeft niet te gelden als ‘kosten welke verband houden met of negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is’ als bedoeld in art. 13a, eerste lid, Wet Vpb. Uit onderdeel 2.1.1 van het Besluit van 9 februari 2004, nr. CPP2003/2240M, BNB 2004/146, blijkt dat de uitbreiding op 1 januari 1997 van het begrip ‘kosten’ in art. 13 eerste lid, Wet Vpb niet doorwerkt naar het begrip ‘kosten’ in art. 13a Wet Vpb.

De hogere waarde van de verplichting als gevolg van valutawijzigingen is dus aftrekbaar.

Ad c

Ja, een waardeverandering die het gevolg is van oprenting van de contant gemaakte verplichting vormt kosten welke verband houden met en negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is als bedoeld in art. 13a, eerste lid, Wet Vpb.

De waardeverandering is dus alleen aftrekbaar voor zover daar positieve voordelen uit de bezitting tegenover staan.