Besluit handel in emissierechten

Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010 en zichtdatum 06-10-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2010

Besluit van 17 december 2004, houdende regels ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) (Besluit handel in emissierechten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 juni 2004, nr. MJZ2004065798, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 16.1, tweede lid, 16.6, eerste lid, 16.12, derde lid, 16.14, derde lid, 16.21 en 16.22 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2004, nr. W08.04.0315/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 december 2004, nr. MJZ2004100407, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    accreditatie-instantie: nationale accreditatie-instantie, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en marktoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU L 218);

    brandstof: gasvormige, vloeibare of vaste stof, met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen, dienende voor verbranding;

    CEN-norm: norm die door het CEN, het Europese Comité voor Standaardisatie, is vastgesteld;

    CO2: kooldioxide;

    CO2-emissiefactor: factor die is gebaseerd op het koolstofgehalte, uitgedrukt als ton CO2/TJ voor CO2-verbrandingsemissies;

    CO2-installatie: broeikasgasinstallatie waarin activiteiten worden verricht, die behoren tot een categorie van activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;

    CO2-procesemissie: emissie van CO2, niet zijnde een CO2-verbrandingsemissie, die optreedt ten gevolge van bedoelde of onbedoelde reacties tussen stoffen of bij de transformatie daarvan, waaronder de chemische of elektrolytische reductie van metaalertsen, de thermische ontbinding van stoffen en de vorming van stoffen, bedoeld om te worden gebruikt als product of als grondstof;

    CO2-verbrandingsemissie: emissie van CO2 die plaatsvindt bij de exotherme reactie van een brandstof met zuurstof;

    N2O: distikstofoxide (lachgas);

    NOx-procesinstallatie: NOx-installatie die wordt gebruikt voor de vervaardiging van een product, waarbij een emissie van ten minste 1.000 kilogram stikstofoxiden per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt;

    NOx-verbrandingsinstallatie: NOx-installatie, niet zijnde een NOx-procesinstallatie, met een vermogen van één megawatt thermisch of meer, die een emissie van stikstofoxiden in de lucht veroorzaakt als gevolg van het verstoken van brandstof, met inbegrip van de bij de installatie behorende voorzieningen voor de reiniging van het rookgas;

    verbrandingseenheid: eenheid als bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A, categorie 5;

    wet: Wet milieubeheer.

  • 3 Voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder product: ijzer, staal, elektrostaal, zink, anode, caprolactam, carbon black, siliciumcarbide, aluminium, vlakglas, verpakkingsglas, speciaal glas, steenwol, emailleerfritten, glasfritten, fosfor, fosforzuur, natriumtripolyphosphaat, cement, salpeterzuur, nitriet, actieve kool of magnesiumoxide.

Hoofdstuk 2. Broeikasgasemissies

Paragraaf 2.1. Inrichtingen

Artikel 2

  • 1 Als categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. de categorieën van activiteiten die een emissie van CO2 in de lucht veroorzaken en die zijn genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A;

    • b. met ingang van 1 januari 2008 of een bij koninklijk besluit te bepalen later tijdstip: de categorieën van activiteiten die een emissie van N2O in de lucht veroorzaken en die zijn genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder B.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, heeft met betrekking tot de tweede planperiode, welke loopt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012, tevens betrekking op verbrandingseenheden:

    • a. waarvan, bij toepassing van de rekenregel, bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder A, categorie 5, het gezamenlijke vermogen per inrichting minder dan 20 megawatt thermisch bedraagt,

    • b. waarvan, indien die rekenregel buiten toepassing blijft, het gezamenlijke vermogen per inrichting meer dan 20 megawatt thermisch bedraagt, en

    • c. ten aanzien waarvan het bestuur van de emissieautoriteit een verzoek als bedoeld in artikel 3 om voor de tweede planperiode binnen de bedoelde aanwijzing te vallen heeft toegewezen.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft geen betrekking op activiteiten, indien:

    • a. de betreffende drempelwaarde, genoemd in bijlage I, onder A, categorieën 2 tot en met 4, niet wordt overschreden;

    • b. de CO2-installatie waarin de activiteiten worden verricht, zich bevindt in een inrichting bestemd voor het verbranden van gevaarlijke of huishoudelijke afvalstoffen of bestemd voor onderzoek, ontwikkeling of beproeving van nieuwe processen of producten;

    • c. de CO2-installatie waarin de activiteiten worden verricht, bestemd is voor onderzoek, ontwikkeling of beproeving van nieuwe processen of producten.

  • 4 Voorzover de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 27 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten heeft bepaald dat een inrichting tijdelijk buiten de reikwijdte van die richtlijn blijft, heeft de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, tot en met 31 december 2007 geen betrekking op activiteiten die in de CO2-installaties binnen die inrichting worden verricht. Onze Minister doet hiervan mededeling in de Staatscourant onder vermelding van de naam en het adres van de inrichting en de dag met ingang waarvan bedoelde uitzondering geldt.

Artikel 3

  • 1 Degene die de inrichting drijft, kan het bestuur van de emissieautoriteit verzoeken om met betrekking tot de tweede planperiode binnen de aanwijzing, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, te vallen.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit wijst het verzoek toe indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, is voldaan.

Artikel 4

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3 wordt ingediend uiterlijk drie weken na de dag waarop het vastgestelde nationale toewijzingsplan met betrekking tot de tweede planperiode is bekendgemaakt in de Staatscourant. Deze uiterste datum van indiening geldt niet voor verzoeken met betrekking tot verbrandingseenheden, die eerst na 1 juli 2007 voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b.

  • 2 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b:

    • a. een afschrift van de omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting of van een deel daarvan,

    • b. een ondertekende verklaring van het krachtens artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de betrokken inrichting bevoegde bestuursorgaan, of

    • c. andere gegevens dan bedoeld onder a en b, vergezeld van een door de aanvrager ondertekende verklaring.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, en de aanvraag krachtens artikel 16.20a, eerste lid, van de wet moeten geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen. Bij de aanvraag om een vergunning wordt een monitoringsplan ingediend.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in daarbij aangegeven gevallen en met inachtneming van bij die regeling te stellen eisen:

    • a. bij het bepalen van de jaarvracht van een inrichting tevens rekening wordt gehouden met emissies van CO2 in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die in de inrichting worden verricht en die behoren tot een categorie van activiteiten die in de bij dit besluit behorende bijlage I is genoemd, indien de bron van die emissies zich buiten de inrichting bevindt;

    • b. bij het bepalen van de jaarvracht van een inrichting geen rekening wordt gehouden met emissies van CO2 in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die in de inrichting worden verricht en die behoren tot een categorie van activiteiten die in de bij dit besluit behorende bijlage I is genoemd, indien de bron van die emissies zich buiten de inrichting bevindt;

  • 3 Het tweede lid, aanhef en onder a en b, is van overeenkomstige toepassing op emissies van N2O in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die behoren tot de categorie genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage I, onder B.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de personen die met de uitvoering van het monitoringsplan en de controle op de naleving daarvan zijn belast.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inhoudende een verplichting aan het bestuur van de emissieautoriteit de daarbij aangegeven voorschriften aan de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet te verbinden inzake:

  • a. de inhoud van het emissieverslag en de wijze waarop dit verslag moet worden ingediend;

  • b. het melden van een verandering of afwijking als bedoeld in artikel 16.12, vierde lid, van de wet.

Artikel 8

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de emissies van N2O.

Artikel 9

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. eisen aan meetinstanties, overeenkomstig de beschikking die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft vastgesteld op grond van artikel 14, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten, en

    • b. de werkzaamheden die in opdracht van degene die de inrichting drijft, door een meetinstantie als bedoeld onder a ten behoeve van de inrichting worden verricht.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de kwaliteitsborging door de inrichting, indien degene die de inrichting drijft, werkzaamheden uitbesteedt aan een meetinstantie en deze uitbesteding van invloed is op de procedures voor kwaliteitsborging.

Artikel 10

  • 2 Het is voor een meetinstantie verboden de in artikel 9, eerste lid, onder b, bedoelde werkzaamheden te verrichten, indien niet wordt voldaan aan de vereisten die zijn gesteld in het eerste lid, dan wel te handelen in strijd met de op die werkzaamheden betrekking hebbende onderdelen van de voor de betrokken inrichting krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet verleende vergunning.

Artikel 11

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het emissieverslag.

Artikel 12

  • 1 Het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c, van de wet geschiedt door een verificateur die werkzaam is bij een verificatie-instelling die ter zake is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een dergelijke verklaring tevens worden afgegeven door een verificatie-instelling ten aanzien waarvan de Raad voor Accreditatie het vooronderzoek heeft afgerond, en ten aanzien waarvan het accreditatieproces nog niet is geëindigd.

Artikel 12a

  • 1 Een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, van de wet, wordt ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld modelformulier.

  • 2 De verzoeker verstrekt aan Onze Ministers voor de inrichting waarop het verzoek betrekking heeft, bij zijn verzoek een verklaring dat hij Onze Ministers machtigt om op zijn inrichting betrekking hebbende gegevens over het energieverbruik en de emissies van CO2 of van N2O, die bij Agentschap NL of het Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency berusten, met uitzondering van gegevens die zijn verkregen in het kader van de verificatie van een op de inrichting betrekking hebbend emissieverslag, op te vragen om deze te gebruiken ter verificatie van de gegevens die hij in het kader van zijn verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten heeft verstrekt. De verklaring wordt opgesteld met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld model.

Paragraaf 2.2. Luchtvaartactiviteiten

Artikel 12d

Artikel 5, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op personen die met de uitvoering van het monitoringsplan en de controle op de naleving daarvan zijn belast.

Artikel 12f

  • 2 Het is voor een meetinstantie verboden de in artikel 12e in verbinding met artikel 9, eerste lid, onder b, bedoelde werkzaamheden te verrichten, indien niet wordt voldaan aan de vereisten die zijn gesteld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Emissies van stikstofoxiden en NOx-emissierechten

Artikel 13

  • 1 Als categorieën van NOx-installaties als bedoeld in artikel 16.1, derde lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. NOx-verbrandingsinstallaties, voorzover het gezamenlijke vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de betrokken inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties 20 of meer bedraagt;

    • b. NOx-procesinstallaties;

    • c. indien zich in de betrokken inrichting NOx-procesinstallaties bevinden: NOx-verbrandingsinstallaties.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en c, heeft geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties voor de vervaardiging van keramiek.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, heeft tot en met 31 december 2008 geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties die zich bevinden in een inrichting:

    • a. waarin het gezamenlijke vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van die installaties minder dan 30 bedraagt,

    • b. waarin zich geen NOx-procesinstallaties bevinden, en

    • c. ten aanzien waarvan het bestuur van de emissieautoriteit een verzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, om tijdelijk buiten bedoelde aanwijzing te blijven, op grond van artikel 14, tweede lid, heeft toegewezen.

  • 4 De toepassing van het derde lid vervalt zodra de betrokken inrichting niet langer voldoet aan een van beide of beide in het derde lid, aanhef en onder a en b, bedoelde voorwaarden.

  • 5 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is op NOx-procesinstallaties die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas eerst van toepassing vijftien weken na de datum waarop de betrokken oven na een grote ovenrevisie wordt opgestart. Als datum waarop een oven na een ovenrevisie wordt opgestart, wordt aangemerkt de datum die degene die de betrokken inrichting drijft, ter zake overeenkomstig artikel 15, eerste lid, heeft gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op NOx-procesinstallaties waarbij na 1 januari 1994 in het kader van een grote ovenrevisie maatregelen zijn genomen om overeenkomstig de stand der techniek de emissie van NOx voor de betrokken installatie te verminderen.

  • 7 In afwijking van het eerste lid heeft de aanwijzing geen betrekking op NOx-installaties die:

    • a. zich bevinden in een inrichting, bestemd voor onderzoek, ontwikkeling of beproeving van nieuwe processen of producten, of

    • b. zijn opgesteld om onderzocht, beproefd of gedemonstreerd te worden.

Artikel 13a

  • 1 De aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, heeft van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties die zich bevinden in een inrichting:

    • a. waarin het gezamenlijke vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van die installaties minder dan 50 bedraagt,

    • b. waarin die installaties gemiddeld per gigajoule brandstof een emissie van NOx van 40 gram of minder veroorzaken,

    • c. waarin zich geen NOx-procesinstallaties bevinden, en

    • d. ten aanzien waarvan het bestuur van de emissieautoriteit een verzoek als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, heeft toegewezen.

  • 2 De toepassing van het eerste lid vervalt zodra de betrokken inrichting niet langer voldoet aan een van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c.

Artikel 13b

De aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft tot en met 31 december 2010 geen betrekking op NOx-installaties die zich bevinden in een inrichting:

  • a. die zich bevindt binnen de Nederlandse exclusieve economische zone,

  • b. waarop vanaf 1 januari 2011 artikel 16.49, eerste lid, van de wet niet langer van toepassing is, en

  • c. ten aanzien waarvan het bestuur van de emissieautoriteit een verzoek als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, heeft toegewezen.

Artikel 14

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-verbrandingsinstallaties bevinden, kan het bestuur van de emissieautoriteit verzoeken om tot en met 31 december 2008 buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, te blijven.

  • 3 In het verzoek vermeldt de verzoeker de naam en het adres van de inrichting waarvoor het verzoek wordt ingediend.

  • 4 De verzoeker verstrekt bij zijn verzoek voor de inrichting waarop het verzoek betrekking heeft:

  • 5 Indien de verzoeker niet kan voldoen aan het vierde lid, verstrekt hij andere gegevens waaruit ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit blijkt dat de inrichting voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a en b.

  • 6 Indien het bestuur van de emissieautoriteit op grond van het tweede lid heeft besloten dat een inrichting tot en met 31 december 2007 buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, blijft, geldt dit besluit van rechtswege tot en met 31 december 2008.

Artikel 14a

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-verbrandingsinstallaties bevinden, kan het bestuur van de emissieautoriteit verzoeken om van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, te blijven.

  • 3 In het verzoek vermeldt de verzoeker de naam en het adres van de inrichting waarvoor het verzoek wordt ingediend.

  • 4 De verzoeker verstrekt gegevens waaruit ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit blijkt dat de inrichting voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onder a, b en c.

Artikel 14b

  • 3 In het verzoek vermeldt de verzoeker de naam en het adres van de inrichting waarvoor het verzoek wordt ingediend.

  • 4 De verzoeker verstrekt gegevens waaruit ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit blijkt dat de inrichting voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 13b, aanhef en onder b.

Artikel 15

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-procesinstallaties bevinden die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas, meldt het voornemen tot het uitvoeren van een grote ovenrevisie als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit. Bij de melding wordt tevens aangegeven op welke datum de oven naar verwachting na de ovenrevisie wordt opgestart.

  • 2 De melding geschiedt uiterlijk vier weken voor de datum van de voorgenomen ovenrevisie.

Artikel 16

Artikel 17

  • 1 De concentratie van stikstofoxiden in de afgassen van:

    • a. NOx-verbrandingsinstallaties met een vermogen van 100 megawatt thermisch of meer,

    • b. NOx-procesinstallaties, waarbij een emissie van 150 ton stikstofoxiden of meer per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt, of

    • c. afvalverbrandingsinstallaties of meeverbrandingsinstallaties als bedoeld in het Besluit verbranden afvalstoffen,

    wordt bepaald door continue meting.

  • 2 Indien sprake is van een afvalverbrandingsinstallatie of een meeverbrandingsinstallatie als bedoeld in het eerste lid, onder c, voldoet de continue meting, bedoeld in dat lid, aan de daaraan in het Besluit verbranden afvalstoffen gestelde eisen, met dien verstande dat

    in afwijking van het bepaalde onder 2.9 in de bij dat besluit behorende bijlage, voorzover dat onderdeel betrekking heeft op stikstofoxiden, het vierde lid geldt.

  • 4 De waarde van de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van individuele waarnemingen op grond waarvan het halfuursgemiddelde of het uurgemiddelde van de concentratie van stikstofoxiden wordt bepaald, is kleiner dan 20% van de jaargemiddelde concentratie.

Artikel 18

Het aantal NOx-emissierechten dat degene die een inrichting drijft, in een kalenderjaar opbouwt als bedoeld in artikel 16.50 van de wet, komt overeen met:

  • a. voor NOx-verbrandingsinstallaties: het in de bij dit besluit behorende bijlage II voor het betrokken kalenderjaar aangegeven getal, vermenigvuldigd met de in dat kalenderjaar verbruikte gigajoule brandstof;

  • b. voor NOx-procesinstallaties, met uitzondering van de NOx-procesinstallaties, bedoeld onder c: het in de bij dit besluit behorende bijlage III voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product;

  • c. voor NOx-procesinstallaties als bedoeld in artikel 13, vijfde lid: het in de bij dit besluit behorende bijlage IV voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product.

Artikel 19

  • 1 Het verkoopplafond voor een inrichting wordt bepaald door bij elkaar op te tellen:

    • a. het gezamenlijke vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, vermenigvuldigd met 8.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal, vermenigvuldigd met 3.6 x 10–3;

    • b. de gezamenlijke productiecapaciteit, uitgedrukt in tonnen vervaardigd product per kalenderjaar, van de zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallaties, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 voor dat product in de bij dit besluit behorende bijlage III opgenomen getal, gedeeld door 1.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt het verkoopplafond voor een inrichting die niet meer dan 3.000 uren per kalenderjaar in bedrijf is, bepaald door het gezamenlijke vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, vermenigvuldigd met 3.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal, vermenigvuldigd met 3.6 x 10–3.

Artikel 20

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt voor het kalenderjaar 2005 een percentage van zeven.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 december 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de dertigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Bijlage I. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot een van de volgende categorieën:

A

Activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot een of meer van de volgende categorieën:

Categorie 1. Energieactiviteiten

1.1. Installaties in aardolieraffinaderijen.

1.2. Installaties in cokesfabrieken.

Categorie 2. Productie en verwerking van ferrometalen

2.1. Installaties voor het roosteren of sinteren van metaalerts, waaronder sulfide-erts.

2.2. Installaties voor de vervaardiging van ruwijzer of staal, waaronder zowel primaire als secundaire smelting worden begrepen, met inbegrip van continu gieten, met een gezamenlijke capaciteit per inrichting van meer dan 2,5 ton per uur.

Categorie 3. Delfstoffenindustrie

3.1. Installaties, voorzover het draaiovens betreft, voor de vervaardiging van cementklinkers met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 500 ton per dag.

3.2. Installaties voor de bereiding van kalk met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 50 ton per dag.

3.3. Installaties voor de vervaardiging van glas, met inbegrip van glasvezel, met een gezamenlijke smeltcapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

3.4. Installaties voor de vervaardiging van keramische producten door vuren, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 75 ton per dag of een gezamenlijke ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

Categorie 4. Overige activiteiten

4.1. Installaties voor de vervaardiging van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen.

4.2. Installaties voor de vervaardiging van papier en karton met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

Categorie 5. Verbrandingseenheden

5.1. Verbrandingseenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch, behorende tot één of meer van de volgende categorieën:

  • a. eenheden waarbij één of meer brandstoffen worden omgezet in één of meer van de volgende secundaire energiedragers: elektriciteit, stoom of warm water;

  • b. eenheden binnen petrochemische krakers met een gezamenlijke productie van meer dan 50 kton propyleen of ethyleen per jaar;

  • c. eenheden die direct of indirect worden ingezet bij de vervaardiging van glaswol of steenwol binnen inrichtingen met een gezamenlijke smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag per inrichting.

5.2. Eenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch die direct of indirect worden ingezet voor de vervaardiging van carbon black door carbonisatie van organisch materiaal.

5.3. Fakkeleenheden met een gezamenlijk vermogen per inrichting van meer dan 20 megawatt thermisch voor de verbranding voor andere doeleinden dan energieproductie van koolwaterstoffen of andere organische verbindingen, die voortkomen uit offshore olie en gas, of uit de opslag van geïmporteerde olie en gas in offshore reservoirs, voorzover die verbranding plaatsvindt op onshore olie- en gasontvangststations of offshore olie- en gasfaciliteiten.

Rekenregel:

Voor het bepalen of het gezamenlijk vermogen van de in categorie 5 bedoelde verbrandingseenheden per inrichting meer dan 20 megawatt thermisch bedraagt, worden eenheden met een vermogen van 3 megawatt thermisch of minder buiten beschouwing gelaten.

B

Activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot de volgende categorie:

Salpeterzuurindustrie

Installaties voor de vervaardiging van salpeterzuur.

Bijlage II. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder a, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-verbrandingsinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per gigajoule verbruikte brandstof

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

NOx-verbrandingsinstallaties (uitgedrukt in grammen NOx per gigajoule)

68

63

58

52

46

40

Bijlage III. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder b, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

           

IJzer en staal (kg NOx / ton ruw staal)

0,69

0,66

0,62

0,58

0,53

0,49

Elektrostaal (kg NOx / ton vloeibaar staal)

0,13

0,12

0,12

0,11

0,10

0,09

Aluminium (kg NOx / ton aluminium)

2,18

2,07

1,95

1,81

1,67

1,53

Zink (kg NOx / ton zink)

0,08

0,07

0,07

0,06

0,06

0,05

Anode (kg NOx / ton anode)

0,52

0,50

0,47

0,44

0,40

0,37

Cement (kg NOx / ton klinker)

1,69

1,61

1,52

1,41

1,30

1,19

Calciumaluminaatcementklinker (kg NOx/ ton calciumaluminaatcementklinker)

3,25

3,07

2,85

2,63

2,40

Tabular alumina converter discharge (kg NOx/ ton tabular alumina converter discharge)

0,66

0,63

0,58

0,53

0,49

Salpeterzuur (kg NOx / ton salpeterzuur 100%)

1,00

0,95

0,90

0,83

0,77

0,70

Caprolactam (kg NOx / ton caprolactam)

0,63

0,60

0,57

0,52

0,48

0,44

Nitriet (kg NOx / ton nitriet)

10,2

9,6

9,1

8,4

7,8

7,1

Magnesiumoxide (kg NOx / ton magnesiumoxide)

5,16

4,89

4,62

4,29

3,95

3,62

Carbon black (kg NOx / ton carbon black)

7,32

6,94

6,56

6,08

5,61

5,13

Siliciumcarbide (kg NOx / ton siliciumcarbide)

1,37

1,30

1,23

1,14

1,05

0,96

Actieve kool (kg NOx / ton actieve kool)

4,90

4,65

4,40

4,08

3,76

3,44

Steenwol (kg NOx / ton steenwol)

0,69

0,65

0,61

0,57

0,53

0,48

Fosfaatproductie

           

Fosfor (kg NOx / ton fosfor)

2,46

2,34

2,21

2,05

1,89

1,73

Fosforzuur (kg NOx / ton fosforzuur)

0,45

0,42

0,40

0,37

0,34

0,31

Natriumtripolyphosphaat (kg NOx / ton natriumtripolyphosphaat)

0,58

0,55

0,52

0,48

0,44

0,41

Emailleerfritten en glasfritten, vervaardigd in:

           

Continuovens (kg NOx / ton fritten)

1,66

1,57

1,48

1,38

1,27

1,16

Trommelovens (kg NOx / ton fritten)

7,49

7,10

6,71

6,23

5,74

5,25

Glasproductie

           

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

4,77

4,53

4,28

3,97

3,66

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

2,31

2,19

2,07

1,92

1,77

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

3,62

3,43

3,24

3,01

2,77

2,54

Bijlage IV. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder c, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

           

Glasproductie

           

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54