Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, geruisloze omzetting; onttrekking vermogensbestanddelen

[Regeling vervallen per 08-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 30-06-2010.]
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-11-2007.
Geldend van 31-12-2004 t/m 29-06-2010

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, geruisloze omzetting; onttrekking vermogensbestanddelen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een vraag voorgelegd over de toepassing van de regeling van de geruisloze omzetting in een BV (artikel 3.65 van de Wet IB 2001). De vraag en het antwoord zijn hierna opgenomen.

Vraag

[Regeling vervallen per 08-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 30-06-2010]

Een ondernemer wenst zijn eenmanszaak met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 geruisloos om te zetten in een in de vorm van een besloten vennootschap gedreven onderneming. Tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoort een onroerende zaak die wordt aangewend binnen de onderneming.

Mag de onroerende zaak in het kader van de geruisloze omzetting, gelet op de arresten van de HR van 12 december 2003, nrs. 37 490 en 38 538, BNB 2004/116c* en 117c*, worden onttrokken?

Antwoord

[Regeling vervallen per 08-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 30-06-2010]

Gelet op het feit dat genoemde arresten geen betrekking hebben op een (voorafgaande) onttrekking in het kader van een geruisloze omzetting, maar op een overdracht van vermogensbestanddelen aan derden na het overgangstijdstip, kan worden getwijfeld of een onroerende zaak die tot het ondernemingsvermogen behoort, kan worden onttrokken in het kader van de geruisloze omzetting met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001. Zie echter hierna onder kopje goedkeuring.

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 12 december 2003 beslist dat de tekst van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) en de daarop gegeven toelichting onvoldoende aanleiding geven om te veronderstellen dat de wetgever de geruisloze inbreng zou hebben willen uitsluiten in gevallen waarin tegelijkertijd met de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming, ook wijzigingen in de aard of de omvang van de ondernemingsactiviteiten worden aangebracht. Wel dient na die wijzigingen ook ten aanzien van de besloten vennootschap waarin de activiteiten worden ingebracht nog sprake te zijn van een voor rekening van die vennootschap gedreven onderneming zoals bedoeld in art. 6 Wet IB 1964. Dit arrest is van belang voor artikel 3.65 van de Wet IB 2001.

Civielrechtelijk is er overigens geen belemmering om bij de voorovereenkomst respectievelijk de intentieverklaring te bepalen dat de gehele onderneming met uitzondering van bepaalde vermogensbestanddelen vanaf enig moment voor rekening en risico van de op te richten besloten vennootschap zal komen.

Goedkeuring

[Regeling vervallen per 08-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 30-06-2010]

Indien er van wordt uitgegaan dat de eerder genoemde arresten meebrengen dat in de voorperiode bepaalde vermogensbestanddelen (alsnog) naar het privé-vermogen kunnen worden onttrokken omdat de overdracht aan een derde ook kan plaatsvinden, is er wellicht geen reden om aan te nemen dat het in strijd met artikel 3.65 Wet IB 2001 zou zijn die vermogensbestanddelen direct buiten de geruisloze omzetting te houden door middel van een onttrekking. Hierbij speelt nog een rol dat een tot het verplichte ondernemingsvermogen behorend vermogensbestanddeel dan in zijn algemeenheid onder de zogenoemde terbeschikkingsstellingsregeling gaat vallen.

Gelet op het voorgaande keur ik, voor zover nodig, goed dat vermogensbestanddelen in het kader van de geruisloze omzetting met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 kunnen worden onttrokken.

Het kan daarbij zowel gaan om vermogensbestanddelen die tot het keuzevermogen (zouden) behoren als om vermogensbestanddelen die tot het verplicht ondernemingsvermogen behoren. Wel merk ik op dat hetgeen wordt ontrokken bij toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001, geen (zelfstandig deel van een) onderneming mag vormen. Het voorgaande standpunt ontleen ik aan het voor de toepassing van artikel 18 van de Wet IB 1964 gewezen arrest van 12 september 2003, nr. 37 917, BNB 2004/40c*.

Onderdeel 4.1 van het besluit van 11 augustus 2004, nr. CPP2004/664M is hiermee op dit punt vervallen.

Moment waarop de onttrekking plaatsvindt.

Ik keur goed dat voor de bepaling van de winst uit onderneming van de onderneming die wordt omgezet de onttrekking van een of meerdere vermogensbestanddelen kan plaatsvinden op het moment onmiddellijk voorafgaand aan het overgangstijdstip onder de voorwaarde dat voor de toepassing van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden respectievelijk de heffingsgrondslag voor sparen en beleggen eveneens bij dit tijdstip wordt aangesloten.