Stcrt. 2014, 1985, datum inwerkingtreding 29-01-2014, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.
-
a. de vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure op het Aanmeldcentrum is afgewezen
en ten aanzien van wie een daartoe strekkend en tijdig ingediend verzoek tot het treffen
van een voorlopige voorziening om de behandeling van het beroeps- en hoger beroepsschrift
in Nederland te mogen afwachten, is toegewezen;
-
b. een alleenstaande minderjarige vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure
op het AC is afgewezen;
-
c. de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 14 of 28 van
de Vreemdelingenwet 2000 is verleend en die, met inachtneming van artikel 12 van deze regeling, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken
van woonruimte in een gemeente;
-
d. de vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend onder een beperking verband
houdend met verblijf als familie- of gezinslid indien sprake is van gezinshereniging
met een asielzoeker aan wie met toepassing van deze regeling opvang wordt geboden;
-
e. de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h van deze regeling en die in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel
bepaalde tijd, dan wel in het bezit wordt gesteld van een asielgerelateerde verblijfsvergunning,
vanaf het moment van vergunningverlening tot het moment waarop passende huisvesting
buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, tenzij de vreemdeling reeds van
overheidswege in een opvangvoorziening is gehuisvest;
-
f. de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000
achterwege blijft;
-
g. de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8, aanhef
en onder f of h van de Vreemdelingenwet 2000, en zich, naar het oordeel van Onze Minister,
feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet
2000;
-
h. de vreemdeling op wie een besluit als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de Vreemdelingenwet
2000 van toepassing is;
-
i. de vreemdeling op wie een besluit als bedoeld in artikel 45, zesde lid, van de Vreemdelingenwet
2000 van toepassing is;
-
j. de vreemdeling aan wie binnen de AC-procedure een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verstrekt;
-
k. de uitgenodigde vluchteling, ook en indien reeds binnen de AC-procedure een verblijfsvergunning
is verleend;
-
l. de vreemdeling wiens asielaanvraag is afgewezen en die rechtmatig verblijf heeft als
bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 op grond van een door
de president van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens getroffen voorlopige
maatregel (‘interim measure’) waarin is bepaald dat de vreemdeling vooralsnog niet
mag worden uitgezet;
-
m. de uitgeprocedeerde asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14
van de Vreemdelingenwet 2000 onder de beperking ‘verblijf voor het ondergaan van medische
behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ is verleend op basis van
voorafgaand aan de aanvraag overgelegde complete en actuele medische gegevens;
-
n. de uitgeprocedeerde asielzoeker of de vreemdeling die in afwachting is van de uitspraak
in hoger beroep in zijn asielprocedure met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8,
aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000, die voorafgaand aan de aanvraag om
verblijf op medische gronden zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd;
-
o. de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder m, van
de Vreemdelingenwet 2000;
-
p. de vreemdeling die in het bezit is gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf
als bedoeld in artikel 1a, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 en voldoet aan de
voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van die wet.