Antwoord
[Regeling vervallen per 15-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 05-12-2006]
Ja. Indien dit huurrecht voor het drijven van een onderneming wordt gebruikt, is sprake
van een bedrijfsmiddel. Daaraan doet niet af dat op de balans met betrekking tot het
huurrecht geen actiefpost is opgevoerd.
Wanneer een in de uitoefening van het bedrijf gebruikt huurrecht een bijzondere waarde
heeft, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit de vergoeding die ter zake van dat recht
wordt betaald bij beëindiging daarvan, stempelt die waarde het tot een economisch
goed dat behoort tot het vaste kapitaal (‘duurzame kapitaalgoederen’) van het bedrijf.
Zoals de Hoge Raad reeds in zijn arrest van 11 maart 1953, BNB 1953/119, overwoog,
zijn bedrijfsmiddelen in het algemeen die tot het bedrijfsvermogen behorende zaken
(thans ‘goederen’; artikel 1 Boek 3 BW), ‘die behoren tot het vaste kapitaal en bestemd
zijn om in de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt.’
Zie in dit verband ook het arrest van 21 mei 1958, BNB 1958/213, waarin de Hoge Raad
als zijn oordeel gaf dat ‘bij een veehouderijbedrijf het gebruiksrecht op de grond,
waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, het bedrijfsmiddel bij uitnemendheid is en dat
mitsdien het verkregen pachtrecht, hetwelk hier het recht van gebruik van de grond
waarborgt, eveneens als bedrijfsmiddel moet worden beschouwd.’ Niet valt in te zien
waarom dit bij een huurrecht met betrekking tot een pand waarin het bedrijf wordt
uitgeoefend, anders zou zijn.
De beëindigingsvergoeding ter zake van een als bedrijfsmiddel aan te merken huurrecht
kan op de voet van voormeld artikel 3.54 worden gereserveerd voor zover deze niet
is aan te merken als een vergoeding wegens inkomensschade (bijvoorbeeld wegens hogere
lasten van het vervangende bedrijfsmiddel).
Wellicht ten overvloede merk ik op dat het feit dat een waardevol huurrecht een bedrijfsmiddel
is, niet betekent dat een voor de verkrijging van een huurrecht betaald bedrag is
aan te merken als aanschaffings- of voortbrengingskosten van dat bedrijfsmiddel (zie
het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 1990, BNB 1990/316).