Het juridische kader waarbinnen de privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt vastgesteld
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Leeswijzer
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Voor de beoordeling van een specifieke arbeidsrelatie geeft deze bijlage inzicht in
en duidelijkheid over de daarbij te hanteren uitgangspunten. De bijlage bestaat uit
de volgende onderdelen:
-
1. Algemene uitgangspunten.
-
2. Hoe verhoudt zich de overeenkomst van opdracht tot de dienstbetrekking?
-
3. De criteria van de privaatrechtelijke dienstbetrekking.
-
4. Beoordeling per criterium. Dit onderdeel bevat een uitwerking van onderdeel 3.
-
5. Bijzondere gevallen. In dit onderdeel worden enkele zaken besproken die specifiek
zijn voor de desbetreffende doelgroepen. Het betreft de volgende gevallen:
1. Algemene uitgangspunten
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
De hierna gegeven uitleg van wettelijke bepalingen is gebaseerd op de rechtspraak
van de Centrale Raad van Beroep, de Hoge Raad en de Gerechtshoven. De hieruit af te
leiden criteria voor de privaatrechtelijke dienstbetrekking bepalen hoe arbeidsverhoudingen
worden getoetst.
De beantwoording van de vraag of er in een bepaald geval sprake is van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking vindt plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden van de te
beoordelen concrete situatie.
De beoordeling op grond van feiten en omstandigheden betekent het volgende:
-
a. de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt per arbeidsverhouding
beoordeeld;
-
b. indien er meer partijen bij een arbeidsverhouding zijn betrokken (tussenkomst, bemiddeling,
inlenen, doorlenen enz.) dient de verhouding van de opdrachtnemer tot elk van die
partijen beoordeeld te worden; er kan in principe met elk van die partijen sprake
zijn van een dienstbetrekking;
-
c. de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de vorm waarin de arbeidsverhouding
is vastgelegd alsmede de benaming die aan de arbeidsverhouding is gegeven, zijn niet
zelfstandig doorslaggevend. Een beoordeling vooraf, louter op basis van contracten
en de bedoeling van partijen, is alleen mogelijk onder het voorbehoud dat de feiten
en omstandigheden zullen overeenstemmen met deze informatie;
-
d. een complete beoordeling kan pas plaatsvinden als er daadwerkelijk gewerkt wordt in
een bepaalde arbeidsrelatie. Dan blijkt immers hoe de feiten en omstandigheden van
de betreffende situatie werkelijk zijn. De arbeidsverhouding dient zich ontwikkeld
te hebben om hiervan een goed beeld te krijgen. Voor een beoordeling in dit stadium
geldt overigens dat deze alleen van toepassing is voor zover de feiten en omstandigheden
niet wijzigen.
De werknemersverzekeringen zijn verplichte verzekeringen die van rechtswege ontstaan.
Het is niet mogelijk om de opdrachtnemer niet verzekerd te achten als er op grond
van de geldende criteria sprake is van verzekering. Of iemand verzekerd is, hangt
niet af van de keuze van de bij de arbeidsverhouding betrokken partijen, maar volgt
uit de feiten en omstandigheden van de werksituatie.
2. Hoe verhoudt zich de overeenkomst van opdracht tot de dienstbetrekking?
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Naast de arbeidsovereenkomst die hierna bij onderdeel 3 als privaatrechtelijke dienstbetrekking
wordt behandeld kent het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst van opdracht. Artikel
7:400 BW luidt: De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij,
de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders
dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders
bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van
zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of
zaken.
Gezien deze wettelijke definitie moet bij een arbeidsrelatie die zich in eerste instantie
lijkt te kwalificeren als overeenkomst van opdracht, toch bezien worden of de desbetreffende
overeenkomst niet een arbeidsovereenkomst is.
Over de verhouding tussen de overeenkomst van opdracht en de arbeidsovereenkomst valt
op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad het volgende op te merken:
Partijen die een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen
betaling kunnen deze overeenkomst op verschillende wijzen inrichten. Wat tussen hen
heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst
voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst
uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van
de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst kan de rechter vervolgens
bepalen of de overeenkomst behoort tot de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten.
Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend maar moeten de verschillende rechtsgevolgen
die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.
Ook bij een overeenkomst van opdracht kan sprake zijn van het geven van aanwijzingen.
De enkele constatering dat in een arbeidsrelatie aanwijzingen worden gegeven, leidt
niet zonder meer tot de vaststelling dat die arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst
is. Wel is het zo dat als de bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen geheel ontbreekt,
geconcludeerd kan worden dat de arbeidsrelatie geen arbeidsovereenkomst is.
Er zijn twee belangrijke verschillen te noemen tussen de aanwijzingsbevoegdheid in
het kader van een overeenkomst van opdracht en die in het kader van een arbeidsovereenkomst.
Het eerste belangrijke verschil is dat bij een overeenkomst van opdracht de aanwijzingen
slechts betrekking kunnen hebben op de vooraf overeengekomen opdracht, terwijl de
aanwijzingsbevoegdheid in het kader van een arbeidsovereenkomst meer algemeen van
aard is.
Het tweede belangrijke verschil is, dat bij een overeenkomst van opdracht de opdrachtnemer
niet gehouden is om aanwijzingen op te volgen die niet tijdig zijn gegeven of die
in het licht van een juiste uitvoering van de opdracht niet verantwoord zijn. Bij
een overeenkomst van opdracht staat het overeengekomen resultaat voorop, terwijl bij
een arbeidsovereenkomst de nadruk ligt op het leveren van een bepaalde inspanning
van de werknemer.
3. De criteria van de privaatrechtelijke dienstbetrekking
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Artikel 3 van de werknemersverzekeringen (ZW, WW en WAO) en artikel 2 van de Wet op
de loonbelasting 1964 (Wet LB) verwijzen naar de privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Dit is de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek
(BW).
Volgens vaste jurisprudentie zijn voor de aanwezigheid van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking de volgende criteria van belang:
-
a. de opdrachtnemer is verplicht de arbeid persoonlijk te verrichten;
-
b. de opdrachtgever is verplicht tot betaling van loon;
-
c. de opdrachtnemer staat in een gezagsverhouding tot de opdrachtgever.
Alleen als aan alle criteria is voldaan, is er sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
4. Beoordeling per criterium
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Algemeen
Hierna worden per criterium de omstandigheden beschreven die relevant zijn voor de
beoordeling of voldaan is aan het betreffende vereiste.
Geen enkele van deze omstandigheden is op zichzelf doorslaggevend. De omstandigheden
worden in hun onderlinge samenhang gewogen. Hoewel de belangrijkste zijn genoemd,
bevat deze richtlijn geen uitputtend overzicht.
Criterium a: de verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten
De verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten wordt aangenomen indien de opdrachtnemer
zich bij de uitvoering van de overeengekomen arbeid niet of alleen met toestemming
van de opdrachtgever door een ander mag laten vervangen.
De verplichting wordt ook aangenomen indien de opdrachtnemer zich alleen mag laten
vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever ook zelf
inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent. In dat geval weet de opdrachtgever
om wie het gaat, aan welke kwalificaties de vervanger voldoet en geeft hij in feite
op voorhand toestemming voor vervanging.
Als de werkzaamheden minder eenvoudig zijn, dan zal de opdrachtnemer gekozen zijn
op grond van bepaalde specifieke kwaliteiten. Het is dan meer aannemelijk dat de opdrachtnemer
verplicht is de arbeid zelf te verrichten.
Als de opdrachtnemer feitelijk steeds zelf de arbeid verricht, dan wordt in principe
aangenomen dat hij daartoe verplicht is.
Criterium b: de verplichting om loon te betalen
De verplichting tot betaling van loon is aanwezig indien de opdrachtgever verplicht
is om aan de opdrachtnemer een reële contraprestatie te geven voor de verrichte arbeid.
De eis dat het loon zodanig moet zijn vastgesteld dat het een reële contraprestatie
is voor de verrichte arbeid, kan voor de toepassing van de Wet LB niet altijd worden
gesteld. De vergoeding moet betrekking hebben op de verrichte arbeid en moet dus meer
zijn dan een kostenvergoeding.
De vorm waarin het loon wordt voldaan is niet van belang. Ook als er sprake is van
verstrekkingen in natura, kan er toch sprake zijn van loon.
Ook de manier van betalen is niet van belang: contant, giraal of bancair, rechtstreeks
van de opdrachtgever of door middel van betaling door derden. Een voorbeeld van dit
laatste is de portier die zijn loon feitelijk ontvangt van de bezoekers van het etablissement
van de opdrachtgever.
Op grond van de zogenaamde vrijwilligersregeling kunnen onder bepaalde voorwaarden
en binnen bepaalde grenzen vergoedingen buiten de heffing van loonheffing en premies
werknemersverzekeringen blijven. Als de vergoeding van de vrijwilliger de grenzen
overschrijdt vindt voor de toepassing van de loonbelasting slechts toetsing plaats
aan de zogenoemde gelijkgesteldenregeling.
Als een vergoeding de gestelde grenzen niet overschrijdt, dan wordt voor de werknemersverzekeringen
aangenomen dat er sprake is van een kostenvergoeding en dus dat er geen loon wordt
genoten. Er is dan geen sprake van een verzekerde arbeidsrelatie. Als de vergoeding
de grenzen overschrijdt, dan worden op het genoten bedrag de normale regels voor kostenvergoedingen
toegepast; het bovenmatige deel wordt dan als loon beschouwd.
Eén en ander laat overigens onverlet dat een vergoeding die niet hoger is dan de naar
redelijkheid te bepalen kosten niet kan worden aangemerkt als een reële contraprestatie
voor de verrichte arbeid. In zo’n (bijzondere) situatie is geen sprake van een (privaatrechtelijke)
dienstbetrekking en zijn de grenzen van de vrijwilligersregeling niet van belang.
Criterium c: de gezagsverhouding
Opdrachten en aanwijzingen inzake de feitelijke werkzaamheden; de kern van gezag(suitoefening)
Een gezagsverhouding kan worden aangenomen als de opdrachtgever met betrekking tot
de werkzaamheden in principe opdrachten en aanwijzingen kan geven die de opdrachtnemer
dient op te volgen. In hoeverre daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven
is niet doorslaggevend. Ook als in verband met de eenvoud van het werk (het inpakken
van koek of het plukken van aardbeien) of gelet op de bekwaamheden van de opdrachtnemer
(de ervaren jurist) nauwelijks opdrachten en aanwijzingen worden gegeven, kan er toch
sprake zijn van een gezagsverhouding.
Andere voorbeelden van gezagsuitoefening
Gezag zal zich in de praktijk veelal uiten in aanwijzingen over de uitvoering van
het werk en hetgeen daaraan gekoppeld is, maar kan ook op een andere manier tot uitdrukking
komen. Voorschriften die niet de uitvoering van het werk direct raken zijn met name
van belang als de opdrachtgever niet over de noodzakelijke deskundigheid beschikt
om over het werk zelf aanwijzingen te geven; dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij
de arbeidsverhouding van een arts in dienst van een uitvoerder van de sociale verzekering.
De opdrachtgever zal dan vaak zelf niet deskundig zijn op het gebied van medische
zaken, maar oefent niettemin gezag uit.
Gezag kan ook tot uitdrukking komen in (de opsomming is niet uitputtend):
het geven van opdrachten en aanwijzingen anders dan ten aanzien van de feitelijke
werkzaamheden, bijvoorbeeld: inzake werktijden, productie-eisen, representativiteit,
omgang met de klanten, kenbaarheid middels bedrijfskleding, logo’s op vervoermiddelen
en visitekaartjes;
het houden van toezicht en controle; klachten over (het werk van) de opdrachtnemer
worden door de opdrachtgever in behandeling genomen en de opdrachtgever vraagt verantwoording
anders dan over de inhoud van het werk middels bv. urenstaatjes, voortgangsrapportages
enz.
Het gaat hier om voorbeelden van gezagsuitoefening, die kunnen duiden op een gezagsverhouding.
Als tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer afspraken zijn gemaakt, is er niet
per definitie een gezagsverhouding. Ook buiten dienstbetrekking, bijvoorbeeld bij
een overeenkomst van opdracht, worden afspraken gemaakt over de aard en omvang van
de werkzaamheden ter bepaling van het verlangde resultaat en wordt daarover gerapporteerd.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een theaterproductie, waar de belichtingstechnicus
en de geluidsman tegelijkertijd op het afgesproken tijdstip hun werk moeten aanvangen.
Die afspraak kan een onderdeel zijn van een overeenkomst van opdracht en is dan niet
te beschouwen als een uiting van gezag in het kader van een dienstbetrekking.
Familieverhouding
Bij de beoordeling van de invloed van een familieverhouding op de gezagsverhouding
is een onderscheid tussen de jurisprudentie van de CRvB en die van de HR merkbaar.
Volgens de HR hoeven persoonlijke verhoudingen een gezagsverhouding niet in de weg
te staan. Voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is voldoende dat de opdrachtgever
bevoegd is de opdrachtnemer bindende aanwijzingen omtrent het werk te geven; niet
noodzakelijk is dat hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband kan worden
gewezen op de fictieve dienstbetrekking voor meewerkende kinderen.
Voor de CRvB is van belang de vraag, in hoeverre de familieverhouding de arbeidsverhouding
beïnvloedt. Als de arbeidsverhouding wordt overheerst door de familieverhouding (dit
kan zich bijvoorbeeld voordoen in de relatie vader-zoon of man-vrouw) dan is er geen
sprake van een gezagsverhouding. Bij de beoordeling hiervan is mede van belang, in
hoeverre het familielid op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden werkzaam is
als degenen die onbetwist in dienstbetrekking werkzaam zijn.
Financieel belang
Een financieel belang van de opdrachtnemer in de onderneming van de opdrachtgever
kan een gezagsverhouding in de weg staan. Als de opdrachtgever voor het voortbestaan
van de onderneming (in belangrijke mate) afhankelijk is van een door de opdrachtnemer
verstrekte lening of als het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein in handen van de
opdrachtnemer is, dan is de opdrachtgever in zekere mate afhankelijk van de opdrachtnemer.
Het is dan niet altijd aannemelijk dat de opdrachtgever daadwerkelijk in staat is
gezag over de opdrachtnemer uit te oefenen.
Wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering
Uit jurisprudentie van de CRvB komt naar voren dat het niet goed voorstelbaar is dat
er geen sprake is van gezag als het gaat om werkzaamheden die een wezenlijk onderdeel
van de bedrijfsvoering vormen. Vaak zijn de werkzaamheden dan ook structureel ingebed
in de bedrijfsvoering van de opdrachtgever.
Voorbeelden zijn de werkzaamheden van de chauffeur voor een transportonderneming,
van pizzakoeriers voor een pizzaverkoper met bezorgdienst, van enquêteurs voor een
enquêtebureau of van fruitplukkers in dienst van een fruitkwekerij. Het werk is een
wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering en veelal zijn de opdrachtnemers ingedeeld
in een rij-, bezorg- of bezoekschema waarvan niet kan worden afgeweken zonder dat
de bedrijfsvoering verstoord wordt. De werkzaamheden zijn dan structureel ingebed
in de bedrijfsvoering en dat vormt een extra aanwijzing dat er sprake is van een wezenlijk
onderdeel van de bedrijfsvoering.
Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering vormen, wordt
er vanuit gegaan dat er sprake is van een gezagsverhouding. Degene die stelt dat daarvan
geen sprake is, zal dit moeten aantonen aan de hand van de feiten en omstandigheden
van de concrete situatie.
In de jurisprudentie van de HR en de Gerechtshoven komt de omstandigheid ‘wezenlijk
onderdeel van de bedrijfsvoering’ minder uitdrukkelijk naar voren. Niettemin lijkt
dit daar niet anders te liggen.
Frontverandering
Als de opdrachtnemer met betrekking tot hetzelfde soort van werkzaamheden die onder
overeenkomstige condities worden verricht eerder in een privaatrechtelijke dienstbetrekking
heeft gestaan tot de opdrachtgever, dan is dit een sterke aanwijzing dat er opnieuw
c.q. nog steeds sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Als de regel
wordt toegepast in een situatie van op elkaar aansluitende perioden, dan is er sprake
van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, tenzij ondubbelzinnig het tegendeel blijkt.
Het voorgaande geldt ook bij kleine afwijkingen ten opzichte van de eerdere arbeid(svoorwaarden).
Het is daarbij niet van wezenlijk belang of de nieuwe arbeidsverhouding formeel via
een tussengeschoven rechtspersoon bestaat of rechtstreeks tussen partijen.
5. Bijzondere situaties
[Regeling vervallen per 26-07-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Profit of non-profit
Het onderscheid tussen profit en non-profit organisaties komt mede tot uitdrukking
in de mate waarin in de jurisprudentie gezagsverhoudingen aanwezig worden geoordeeld.
Dit is bijvoorbeeld goed waarneembaar in de jurisprudentie ten aanzien van docenten.
Professionele organisaties die opereren op de commerciële markt – en veelal worden
gekenmerkt door een strakke organisatie – worden veelal verondersteld gezag uit te
oefenen over degenen die de arbeid verrichten. Het ontbreken van een gezagsverhouding
is dan niet goed denkbaar. De opdrachtgever is in zijn commerciële belang immers afhankelijk
van de prestaties van die docenten.
In non-profit organisaties, zoals de meeste sociaal-culturele instellingen, buurthuizen,
clubhuizen en sportverenigingen, wordt doorgaans minder snel een gezagsverhouding
aangenomen. Daarbij speelt een rol dat de leiding van de organisatie veelal in handen
is van vrijwilligers en niet voldoende professioneel is om inhoudelijke sturing te
geven.
Meer in het algemeen doet zich bij non-profitinstellingen veel vrijwilligerswerk voor.
In dit verband kan worden verwezen naar de vrijwilligersregeling en hetgeen hierover
is opgemerkt bij onderdeel 4, criterium b.
Waarneming
Waarneming komt met name voor in (para)medische beroepen, bijvoorbeeld bij tandartsen
en fysiotherapeuten. De waarneming vindt plaats door zogenoemde waarnemers. De reden
is gelegen in een tijdelijke afwezigheid wegens ziekte, zwangerschap, vakantie enz.
Bij waarneming kan zich onverlet de eigen medische verantwoordelijkheid van de waarnemer
een gezagsverhouding voordoen tot de praktijkhouder.
Van de hier bedoelde waarneming dient te worden onderscheiden de zogenoemde ‘collegiale
waarneming’, waaronder wordt verstaan onderlinge waarneming tussen zelfstandigen met
een eigen praktijk.
Van waarneming is voorts geen sprake, indien en voor zolang de verkoper van een praktijk
nog enige tijd werkzaamheden in de praktijk verricht uitsluitend met het doel om een
goede overdracht van de lopende praktijk te bewerkstelligen.
Franchising
Franchising is de ondernemingsvorm waarbij door de franchisenemer, tegen betaling,
gebruik wordt gemaakt van het merk, de reputatie en de ervaring van de franchisegever.
De CRvB blijkt ook elke franchiseverhouding op de eigen merites te beoordelen.
Enerzijds is het mogelijk dat binnen een verhouding waarin volgens de contractanten
sprake is van zelfstandige, gelijkwaardige partijen, een gezagsverhouding aanwezig
wordt geacht, omdat de veronderstelde gelijkwaardigheid te ongeloofwaardig is. Anderzijds
kunnen er ondanks gedetailleerde en ver reikende verplichtingen die contractueel aan
de franchisenemer worden opgelegd, duidelijke contra-indicaties zijn voor een gezagsverhouding.
Dit laatste doet zich met name voor indien sprake is van een op basis van gelijkwaardigheid
gesloten franchiseovereenkomst om op basis van die gelijkwaardigheid met een gezamenlijke
inspanning de gestelde doelen te bereiken.
Indien de franchisenemer zich vrijelijk kan laten vervangen bij de uitoefening van
zijn werkzaamheden, is er geen plicht om de arbeid persoonlijk te verrichten en is
niet voldaan aan één van de vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Vergunninghouder
Bij de vaststelling van de gezagsverhouding is relevant wie over de eventueel vereiste
vergunning beschikt, zoals bijvoorbeeld in de taxibranche of in de transportsector.
Als de opdrachtgever over de vergunning beschikt, ligt een gezagsverhouding des te
meer voor de hand, doordat de chauffeur in dat geval veelal economisch afhankelijk
is van de opdrachtgever.
Uitzendovereenkomst
De uitzendovereenkomst is gedefinieerd in artikel 7: 690 van het BW als: ‘de arbeidsovereenkomst
waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep
of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens
een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht
en leiding van de derde’.
Er is blijkens deze bepaling sprake van een uitzendovereenkomst als deze mede voldoet
aan de kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Er moet immers zijn
voldaan aan de criteria arbeid, loon en gezag.
Directeur-grootaandeelhouder
Werknemersverzekeringen
Artikel 6, lid 1, sub d van de werknemersverzekeringen bepaalt dat niet als dienstbetrekking
wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de directeur-grootaandeelhouder (dga). In
de op artikel 6, lid 4 gebaseerde regeling (hierna: regeling dga) is bepaald wie dga
is.
Deze uitzondering heeft betrekking op de arbeidsverhouding tot de onderneming waarbinnen
de dga als zodanig werkzaam is. Hij kan echter wel in een verzekerde arbeidsverhouding
werkzaam zijn bij andere opdrachtgevers; daarbij komt voor de toepassing van de werknemersverzekeringen
aan het bestaan van een houdstervennootschap (personal holding) of een management-BV
weinig betekenis toe, indien voldoende duidelijk is dat de dga van die vennootschap
geacht wordt persoonlijk arbeid te verrichten voor degene waarvoor de overeengekomen
(management)taak wordt vervuld.
Voor de fictieve dienstbetrekking geldt sinds 1 januari 2002 een uitzondering. De
aanmerkelijk belanghouder kan op grond van artikel 3.157 Wet IB van de Belastingdienst
een VAR krijgen. De dga die een VAR-dga heeft gekregen, is voor de werknemersverzekeringen
niet verzekerd op grond van een (fictieve) dienstbetrekking bij een andere opdrachtgever.
Ook hoeft deze andere opdrachtgever geen loonheffing in te houden.
Let wel:
Bij de beoordeling van de aanvraag om een VAR beoordeelt de Belastingdienst of er
sprake is van een aanmerkelijk belanghouder. Dat is degene die een minimaal percentage
aandelen bezit. De VAR zegt alleen iets over de arbeidsrelatie met andere opdrachtgevers,
maar zegt niets over de arbeidsrelatie met de eigen vennootschap. De vraag of de betrokkene
dga is, wordt beoordeeld door UWV aan de hand van de regeling dga. Aanmerkelijk belanghouder
is een fiscaal begrip en dga is een begrip dat wordt gehanteerd bij de toepassing
van de werknemersverzekeringen.
Voor beantwoording van de vraag of de dga bij een andere opdrachtgever werkzaam is
in een privaatrechtelijke dienstbetrekking gelden de criteria van het onderhavige
besluit.
Loonheffing
Voor de loonheffing geldt met betrekking tot de dga geen uitzondering op de beoordeling
van de privaatrechtelijke dienstbetrekking. De dga is dan ook in dienstbetrekking
bij zijn eigen vennootschap. Wel moet rekening worden gehouden met de wettelijke regeling
inzake het zogenoemde ‘gebruikelijk loon’, in de zin van onder meer artikel 12a Wet
Lb.