Invordering, aanvangstijdstip uitstel van betaling voor conserverende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, 2002 en 2003

[Regeling vervallen per 01-07-2013.]
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2009 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 14-02-2005 t/m 30-06-2013

Invordering, aanvangstijdstip uitstel van betaling voor conserverende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, 2002 en 2003

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De Wet inkomstenbelasting 2001 brengt een onderscheid aan tussen inkomstenbelasting die wordt geheven in de vorm van een ‘gewone’ aanslag en inkomstenbelasting die wordt geheven door middel van een conserverende aanslag. De conserverende aanslag is een zelfstandige aanslag die wordt opgelegd indien er sprake is van positieve inkomensbestanddelen die op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 als te conserveren inkomen worden aangemerkt.

Het opleggen van belastingaanslagen door de Belastingdienst wordt ondersteund door geautomatiseerde systemen met behulp waarvan inkomensgegevens van belastingplichtigen kunnen worden verwerkt tot aanslagen. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt niet van die ondersteuning gebruik gemaakt en legt de inspecteur een zogenaamde penaanslag op.

Het aanmaken van conserverende aanslagen via de geautomatiseerde systemen kan eerst plaatsvinden vanaf de tweede helft van 2005. Over het jaar 2001 zijn penaanslagen opgelegd in verband met het verlopen van de termijn van artikel 11, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voor de jaren 2002 en 2003 zal de Belastingdienst pas in de tweede helft van 2005 conserverende aanslagen geautomatiseerd opleggen. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor een aantal belastingplichtigen. Het gaat daarbij met name om belastingplichtigen die in aanmerking komen voor een conserverende aanslag waarvoor op grond van artikel 25, vijfde of achtste lid, juncto artikel 26, tweede tot en met vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 aanspraak bestaat op uitstel van betaling en kwijtschelding na ommekomst van een periode van tien jaar vanaf de enige of laatste vervaldag van de aanslag. Met dit besluit wil ik de eventueel nadelige gevolgen van de werkwijze van de Belastingdienst ten aanzien van het opleggen van conserverende aanslagen over de jaren 2001, 2002 en 2003 voor deze belastingplichtigen wegnemen.

2. Uitstelperiode conserverende aanslag

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Op grond van de in artikel 25, vijfde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 aangewezen situaties bestaat voor belastingplichtigen aan wie een conserverende aanslag is opgelegd aanspraak op uitstel van betaling voor een periode van tien jaar. Op grond van artikel 26, tweede of vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 kunnen deze aanslagen worden kwijtgescholden. Van kwijtschelding kan eerst sprake zijn indien de periode waarin uitstel van betaling is genoten is verstreken. Gedurende die periode mag de belastingplichtige geen handelingen verrichten die aanleiding geven het uitstel in te trekken.

In de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is bepaald dat de 10-jaarsperiode begint te lopen op de dag na de vervaldag van de voor de conserverende belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn.

Voorbeeld: Een conserverende belastingaanslag over het jaar 2001 die wordt opgelegd met dagtekening 31 juli 2002 heeft een betalingstermijn die eindigt op 30 september 2002. Een te verlenen uitstel van betaling voor een periode van 10 jaar zal bij deze aanslag een aanvang nemen op 1 oktober 2002 en eindigen op 30 september 2012. Kwijtschelding zal niet voor deze laatste datum kunnen plaatsvinden.

3. Beleid ten aanzien van het tijdstip waarop de uitstelperiode van 10 jaar begint te lopen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Omdat de Belastingdienst in beginsel niet eerder dan in de tweede helft van 2005 geautomatiseerd conserverende aanslagen zal opleggen, bestaat de mogelijkheid dat de aanslagoplegging over de jaren 2001, 2002 en 2003 later plaatsvindt dan gebruikelijk. Het gevolg daarvan kan zijn dat het moment van kwijtschelding voor belastingplichtigen aan wie over die jaren een conserverende aanslag wordt opgelegd opschuift in de tijd. Ik acht het laatste niet gewenst.

In verband daarmee heb ik aanleiding gevonden goed te keuren dat de op grond van artikel 25, vijfde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 geldende uitstelperiode van tien jaar – in afwijking van het bepaalde in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 – geacht wordt in te gaan op de eerste dag na het verstrijken van het belastingjaar waarop de conserverende aanslag betrekking heeft. Voor conserverende aanslagen die betrekking hebben op belastingjaren na 2003 geldt onverkort de wettelijke regeling.

Dit betekent dat voor conserverende aanslagen over het jaar 2001 de uitstelperiode van tien jaar begint te lopen op 1 januari 2002 en eindigt op 31 december 2011.

Voor de conserverende aanslagen over het jaar 2002 houdt dit in dat de uitstelperiode van tien jaar zal gaan lopen op 1 januari 2003 en eindigt op 31 december 2012. Voor de nog op te leggen conserverende aanslagen over het jaar 2003 houdt dit in dat de uitstelperiode van tien jaar zal gaan lopen op 1 januari 2004 en eindigt op 31 december 2013.

4. Gevallen waarin vóór medio 2005 een conserverende aanslag wordt opgelegd

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Voor medio 2005 zal een conserverende aanslag alleen kunnen worden opgelegd door middel van een penaanslag, dat wil zeggen een aanslag die geheel handmatig tot stand komt. Gelet op het arbeidsintensieve karakter van deze werkwijze zal de Belastingdienst daartoe slechts in een beperkt aantal gevallen overgaan. Het gaat dan met name om de volgende situaties:

  • a. het niet opleggen van een conserverende aanslag vormt een risico voor wat betreft de invordering van de belastingschuld;

  • b. de belastingplichtige verzoekt schriftelijk een conserverende aanslag op te leggen;

  • c. de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dreigt te verlopen.

Van een situatie zoals bedoeld onder a kan bijvoorbeeld sprake zijn als zich omstandigheden voordoen zoals aangegeven in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, e, f of g, van de Invorderingswet 1990.

Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat ook voor de gevallen waarin een penaanslag wordt opgelegd, het in dit besluit geformuleerde beleid ten aanzien van het aanvangstijdstip van de 10-jaars periode van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 van toepassing is.

5. Communicatie met belastingplichtigen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Belastingplichtigen die in aanmerking komen voor een conserverende aanslag over de jaren 2001, 2002 en 2003 zullen door middel van een brief worden geïnformeerd over het feit dat het opleggen van de conserverende aanslag enige tijd op zich kan laten wachten. Daarbij zal worden gewezen op de mogelijkheid om op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige reeds eerder, dus voor medio 2005, een (voorlopige) conserverende penaanslag op te leggen. Aan belastingplichtigen die op grond van artikel 25, vijfde of achtste lid, van de Invorderingswet 1990 in aanmerking komen voor uitstel van betaling zal in de brief tevens worden uitgelegd hoe beleidsmatig (zie hiervoor) wordt omgegaan met het aanvangstijdstip van de 10-jaarsperiode.

In situaties als bedoeld onder punt 4, sub a (niet opleggen vormt risico voor invorderbaarheid) zal de inspecteur de belastingplichtige desgevraagd schriftelijk informeren omtrent feiten en omstandigheden welke tot het opleggen van de voorlopige conserverende penaanslag hebben geleid.