Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2008 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 22-10-2010

Besluit van 19 februari 2005, houdende nadere regels met betrekking tot de verstrekking van subsidies door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking (Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 22 juli 1999, nr. DJZ/BR/1257-99, gedaan mede namens Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;

De Raad van State gehoord (advies van 11 november 1999, nr. W02.99.0422/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 11 februari 2005, nr. DJZ/BR/0074-05, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 1. Begripsomschrijving; reikwijdte

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. activiteitensubsidie: subsidie ten behoeve van activiteiten, gericht op vooraf omschreven doelstellingen en resultaten;

  • b. instellingssubsidie: subsidie ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling.

Artikel 2

Subsidie kan worden verstrekt voor bij ministeriële regeling aangeduide activiteiten. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in dit besluit geregelde onderwerpen en kunnen de bedragen, genoemd in dit besluit, worden gewijzigd.

Artikel 3

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de verstrekking van subsidies door Onze Minister, voor zover bij ministeriële regeling niet anders is bepaald.

Paragraaf 2. Subsidieontvangers

Artikel 4

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend aan rechtspersonen waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening, die:

    • a. in staat zijn tot een adequaat financieel beheer en

    • b. door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten kunnen waarborgen.

  • 2 In bijzondere gevallen kan subsidie worden verleend aan natuurlijke personen die voldoen aan de onderdelen a en b van het eerste lid, indien de omstandigheden waaronder de activiteiten worden uitgevoerd daartoe aanleiding geven.

Artikel 5

Subsidie kan worden geweigerd, ingetrokken, vastgesteld op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald of gewijzigd ten nadele van de subsidieontvanger in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Paragraaf 3. Beleidsregels; subsidieplafond; verdeling

Artikel 6

  • 1 Indien Onze Minister beleidsregels met betrekking tot de verlening van subsidie vaststelt, maakt hij deze uiterlijk twee weken voor aanvang van het subsidietijdvak bekend. Onze Minister kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 2 Het subsidietijdvak, bedoeld in het eerste lid, valt samen met het kalenderjaar, tenzij bij de bekendmaking op grond van het eerste lid anders is bepaald.

  • 3 Bekendmaking van de beleidsregels vindt plaats in de Staatscourant dan wel op een andere geschikte wijze, onder kennisgeving daarvan in de Staatscourant. Bekendmaking van een subsidieplafond vindt plaats in de Staatscourant.

  • 4 Onze Minister kan bij de bekendmaking van een subsidieplafond bepalen dat bij de beoordeling van aanvragen mede acht wordt geslagen op een spreiding van uitgaven over de loop van het subsidietijdvak alsmede per categorie activiteiten afzonderlijke bedragen vaststellen voor doelgroepen, regio's, thema's, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister behandelt subsidieaanvragen in volgorde van binnenkomst.

  • 2 Onze Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken, onverminderd de artikelen 25, tweede lid, en 35, tweede lid.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister bij de bekendmaking van zijn beleidsregels dan wel het subsidieplafond bepalen dat met het oog op een onderlinge afweging van aanvragen dan wel met het oog op een spreiding van uitgaven over het subsidietijdvak op aanvragen wordt beslist na een of meer bepaalde data. Daarbij kan Onze Minister bepalen dat met het oog op een verdeling van de beschikbare middelen de aanvragen die voor de aangeduide datum worden ingediend, worden gerangschikt naar bij de bekendmaking aangeduide maatstaven.

Paragraaf 4. Beoordeling

Artikel 8

  • 1 Onze Minister neemt bij de beoordeling van subsidieaanvragen, mede in relatie tot overige aanvragen waarop nog niet is beslist, in acht de mate waarin:

    • a. de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de subsidie,

    • b. de subsidie in evenredige verhouding staat tot aard, omvang en beoogde resultaten van de activiteiten,

    • c. de activiteiten een meer dan incidentele uitwerking kunnen hebben en

    • d. draagvlak voor de activiteiten bestaat, bijvoorbeeld blijkend uit een bijdrage in de kosten door betrokkenen.

  • 2 Onze Minister kan bij de beoordeling van subsidieaanvragen mede betrekken:

    • a. de positie van vrouwen,

    • b. de gevolgen voor het milieu,

    • c. de naleving van internationaal aanvaarde humanitaire principes door de subsidieaanvrager, alsmede

    • d. de gevolgen voor internationaal erkende burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten van de mens.

  • 3 Onze Minister kan bij de beoordeling van subsidieaanvragen voorts rekening houden met:

    • a. een spreiding van uitgaven over de loop van het subsidietijdvak,

    • b. de mate waarin een spreiding van de beschikbare middelen over verschillende ontvangers bijdraagt aan de doelmatigheid van de besteding daarvan en in een evenredige verhouding staat tot de administratieve lasten bij de verstrekking van subsidie,

    • c. de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd voorzien in een behoefte, mede gelet op het geheel van verrichte activiteiten en

    • d. een evenwichtige spreiding over doelgroepen, regio's, thema's, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken.

Artikel 9

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na aanvang van de activiteiten.

Artikel 10

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde kan Onze Minister de verlening van subsidie weigeren indien verlening niet verenigbaar is met het beleid van Onze Minister ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer tussen Onze Minister en de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van zijn beleidsregels op grond van artikel 6, eerste lid, of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling.

Artikel 11

Subsidie wordt slechts verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat de hem ten dienste staande financiële middelen, met inbegrip van de subsidie, voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

Paragraaf 5. Subsidieverleningstijdvak; begrotingsvoorbehoud

Artikel 12

Subsidie wordt verleend voor een bij de subsidieverlening vast te stellen tijdvak, maar niet langer dan voor de duur van de activiteiten. Onze Minister kan op aanvraag van de subsidieontvanger het subsidieverleningstijdvak verlengen, zonder aanpassing van het subsidiebedrag, indien de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend niet binnen het oorspronkelijke tijdvak konden worden voltooid.

Artikel 13

Aan subsidieverlening ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld is de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verbonden.

Paragraaf 6. Subsidiabele kosten

Artikel 14

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.

  • 2 Subsidie wordt niet verleend ter dekking van tekorten na afloop van de activiteiten.

  • 3 Bij de subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem kan worden aangepast in het licht van onvoorziene ontwikkelingen die niet aan de subsidieontvanger kunnen worden toegerekend en redelijkerwijze niet voor diens risico gelaten kunnen worden.

Artikel 15

Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, op normatieve grondslag worden berekend op voet van de gerealiseerde resultaten van de activiteiten of op een andere bij de subsidieverlening bepaalde grondslag en dat in het subsidiebedrag een genormeerde vergoeding voor de personele en materiële kosten van de subsidieontvanger is begrepen.

Paragraaf 7. Vaststelling; voorschotten

Artikel 17

Onze Minister kan aan de hand van een door de aanvrager verstrekte liquiditeitsprognose met betrekking tot de te subsidiëren activiteiten voorafgaand aan de subsidievaststelling voorschotten verlenen tot ten hoogste een bij de subsidieverlening vast te stellen bedrag.

Artikel 18

Onze Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling, onverminderd artikel 32, vierde lid. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken.

Paragraaf 8. Verplichtingen voor de subsidieontvanger

Artikel 19

  • 1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een overzichtelijke en doelmatige administratie die een juist, volledig en actueel beeld geeft van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de verwezenlijking van de daarmee beoogde resultaten alsmede van de daarmee gemoeide uitgaven en inkomsten.

  • 2 Van alle uitgaven die betrekking hebben op activiteiten waarvoor subsidie is verleend alsmede van alle inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van de subsidie bewaart de subsidieontvanger deugdelijke bewijsstukken.

  • 3 Als boekjaar geldt het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

  • 4 De administratie en de daarbij behorende stukken worden tenminste tien jaar bewaard.

Artikel 20

  • 1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een doelmatige besteding van de subsidie. De subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, wordt uitsluitend besteed voor de activiteiten waarvoor zij blijkens de subsidieverlening is bestemd.

  • 2 Bij de besteding doet de subsidieontvanger recht aan de volkenrechtelijke positie van het Koninkrijk.

  • 3 De subsidieontvanger geeft in voorkomend geval blijk van zijn bereidheid om zijn activiteiten af te stemmen op de activiteiten van andere organisaties.

Artikel 21

  • 1 Onze Minister kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger op bij de verlening te bepalen tijdstippen Onze Minister inlichtingen verstrekt over de voortgang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de verwezenlijking van de daarmee beoogde resultaten alsmede van de daarmee gemoeide uitgaven en inkomsten.

  • 2 De subsidieontvanger stelt Onze Minister onverwijld in kennis van feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor wijziging of intrekking van de verlening of voor vaststelling van de subsidie.

Artikel 22

In de beschikking tot subsidieverlening kunnen ten aanzien van goederen die met de subsidie worden aangeschaft voorschriften worden gegeven omtrent gebruik en bestemming daarvan na afloop van het subsidieverleningstijdvak of na uitvoering van de activiteiten waarvoor de goederen zijn verworven. Onze Minister kan daarbij bepalen dat de goederen om niet of tegen een door hem te bepalen vergoeding worden overgedragen aan hem of aan door hem aan te wijzen derden.

Artikel 23

In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger Onze Minister in de gelegenheid stelt om ten behoeve van de doelstellingen waarvoor de subsidie is verleend vrijelijk en om niet gebruik te maken van alle auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten die het resultaat zijn van geheel of gedeeltelijk met de subsidie bekostigde activiteiten.

Artikel 24

De subsidieontvanger maakt bij publicaties inzake gesubsidieerde activiteiten en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van de activiteiten zijn betrokken melding van de omstandigheid dat de activiteiten geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn uit een subsidie verleend door Onze Minister, tenzij de aard van de activiteiten, de hoedanigheid van de ontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.

Afdeling 2. Activiteitensubsidies

Artikel 25

  • 1 De aanvraag tot verlening van een activiteitensubsidie omvat:

    • a. een activiteitenplan,

    • b. een begroting en

    • c. een liquiditeitsprognose voor de eerstvolgende twaalf maanden.

  • 2 Indien de aanvraag eerder dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen aanvangen wordt ingediend, schort Onze Minister de behandeling van de aanvraag op tot dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak. Voor de toepassing van artikel 7 geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de dag waarop de termijn van dertien weken aanvangt.

Artikel 26

Het activiteitenplan omvat een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak. Doelstellingen, resultaten en effecten worden waar mogelijk uitgedrukt in meetbare grootheden. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat het activiteitenplan vergezeld van een globaal overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten en verwachte effecten voor de resterende periode van het subsidieverleningstijdvak.

Artikel 27

De begroting geeft inzicht in de inkomsten, daaronder begrepen bijdragen van derden, en uitgaven gerelateerd aan de voorgenomen activiteiten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak en is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat de begroting vergezeld van een financiële raming voor de daaropvolgende periode.

Artikel 28

  • 1 Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken, verstrekt de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken voor aanvang van de dertiende maand een activiteitenplan, vergezeld van een begroting en een liquiditeitsprognose voor de daarop volgende periode van twaalf maanden. Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat activiteitenplan en begroting voor elke nieuwe periode de instemming van Onze Minister behoeven.

  • 2 Bij de subsidieverlening kan Onze Minister bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is.

Artikel 29

  • 1 De subsidieontvanger draagt zorg dat de begroting niet wordt overschreden.

  • 2 Blijkt dat de werkelijke uitgaven of de inkomsten aanzienlijk afwijken van de begroting, dan stelt de subsidieontvanger Onze Minister daarvan zo spoedig mogelijk in kennis, onder opgave van de verschillen en de oorzaken daarvan.

  • 3 Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan Onze Minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring Onze Minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.

Artikel 30

Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan een kalenderjaar uitstrekken kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat de vaststelling van de subsidie plaats vindt per kalenderjaar.

Artikel 31

De aanvraag tot vaststelling van een activiteitensubsidie geschiedt binnen zes maanden na afloop van het subsidieverleningstijdvak dan wel na afloop van de activiteiten dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 30, telkens binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar.

Artikel 32

  • 1 De aanvraag tot vaststelling geschiedt aan de hand van een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording.

  • 2 Het verslag van werkzaamheden biedt inzicht in de mate waarin en de wijze waarop het activiteitenplan is uitgevoerd aan de hand van een overzicht van aard en omvang van de werkzaamheden en de daarmee behaalde resultaten.

  • 3 De financiële verantwoording biedt inzicht in de besteding van de subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, en verschaft de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie noodzakelijk zijn. De verantwoording is ingericht overeenkomstig de begroting.

  • 4 Indien het subsidiebedrag gelijk is aan of hoger is dan € 5.000.000 of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, is artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 4:78, eerste lid, heeft tevens betrekking op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In afwijking van artikel 4:78, vierde lid, kan de verklaring, bedoeld in artikel 4:78, derde lid, na afloop van het boekjaar worden ingediend, indien Onze Minister daartoe uit oogpunt van doelmatigheid van het onderzoek grond aanwezig acht. De vaststellingstermijn, bedoeld in artikel 18, vangt niet eerder aan dan na ontvangst van de verklaring.

  • 5 Onze Minister kan bij de subsidieverlening voorschriften verbinden aan de uitvoering van het onderzoek en de inrichting van de accountantsverklaring. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze de voorschriften, bedoeld in de vorige volzin, in acht neemt en dat deze in voorkomend geval meewerkt aan de uitoefening van het toezicht op grond van artikel 6 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 33

Voorschotten die blijkens de vaststelling te veel betaald zijn, worden onverwijld aan Onze Minister terugbetaald.

Afdeling 3. Instellingssubsidies

Artikel 34

  • 2 Een subsidieaanvraag gaat voor de eerste maal vergezeld van:

    • a. een afschrift van de statuten dan wel de reglementen van de subsidieaanvrager, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld of gewijzigd en

    • b. de meest recente jaarrekening dan wel een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager.

Artikel 35

  • 2 Voor de toepassing van artikel 7 geldt als datum van ontvangst van aanvragen die eerder zijn ingediend dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen worden uitgevoerd, de dag waarop die termijn van dertien weken aanvangt.

Artikel 36

Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan Onze Minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring Onze Minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.

Artikel 37

Voor de beschikbaarstelling van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden brengt de subsidieontvanger een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is. Deze verplichting geldt niet ten aanzien van derden die tot de doelgroep van de subsidie behoren.

Artikel 38

  • 2 Het accountantsonderzoek heeft mede betrekking op de naleving van de aan de subsidie verbonden voorschriften. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan de uitvoering van het onderzoek en de inrichting van de accountantsverklaring. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze de voorschriften, bedoeld in de vorige volzin, in acht neemt en dat deze in voorkomend geval meewerkt aan de uitoefening van het toezicht op grond van artikel 6 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Afdeling 4. Subsidies lager dan € 25.000

Artikel 39

  • 1 Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt is deze afdeling van toepassing, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2 Aan de beschikking tot subsidievaststelling gaat geen beschikking tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 40

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt ten aanzien van subsidies lager dan € 25.000 onder «verlening» verstaan: vaststelling.

Artikel 41

De subsidie wordt binnen zes weken na vaststelling in één termijn dan wel in een bij de subsidievaststelling te bepalen aantal termijnen betaald, doch niet eerder dan na aanvang van het subsidietijdvak.

Artikel 42

De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het subsidieverleningstijdvak bij Onze Minister een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording in.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 februari 2005

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken ,

B. R. Bot

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking ,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner