Vaststellingsbesluit selectielijst beleidsterrein Belastingheffing over de periode [...] neerslag handelingen Minister van Verkeer en Waterstaat

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 02-06-2005 t/m heden

Vaststellingsbesluit selectielijst beleidsterrein Belastingheffing over de periode 1945-2001: neerslag handelingen Minister van Verkeer en Waterstaat

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, enDe Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 30 november 2004, nr. arc-2004.01583/3);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 8 maart 2005

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

Algemene Rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,
namens deze:
de

Directeur Advies- en Coördinatiecentrum

,

H. ter Horst

BSD 19 belastingver(h)effend

Het basisselectiedocument (BSD) belastingen: deel algemene wet- en regelgeving met betrekking tot het heffen en invorderen van belastingen

Zorgdrager: Ministerie van Financiën

April 2005

1. Lijst gebruikte afkortingen

In het voorliggende rapport is ook een aantal afkortingen gebruikt. De belangrijkste zijn:

art.: artikel

AFP: directie/afdeling Algemene Fiscale Politiek

AFZ: directie Algemene Fiscale Zaken

AWR: Algemene Wet inzake Rijksbelastingen

b.w.: buiten werking

DB: directie/afdeling Directe Belastingen

DGFZ: Directoraat-generaal Fiscale Zaken

IFZ: directie/afdeling Internationale Fiscale Zaken

iwtr.: inwerkingtreding

Stb: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

Trb.: Traktatenblad

Vb.: Verordeningenblad

WDB: directie/afdeling Wetgeving Directe Belastingen

2. Verantwoording

Het PIVOT-institutioneel onderzoeksrapport ‘Belastingver(h)effend’ is in de periode 2001–2003 bijgewerkt door A. Piersma van DisConsult te Zoetermeer in samenwerking van A.J.C.H. van Eeden van het Ministerie van Financiën. Het rapport van 1993 van P. Lamboo is hiermee vervangen. Dit basisselectiedocument (BSD) bevat de uitkomsten, met overwegingen, van het selectieproces en is in overeenstemming met het RIO van 2001 aangepast.

Dit basisselectiedocument bestaat behalve uit een inleiding en toelichting ook uit selectielijsten zoals bedoeld in artikel 2 van het archiefbesluit 1995. Ter vaststelling van de selectielijsten zal uitvoering gegeven worden aan artikel 5 van de archiefwet 1995.

De actualisatie van dit basisselectiedocument is uitgevoerd door DisConsult, Zoetermeer (A. Piersma en R. Wetting) en heeft plaatsgevonden in 2001/2003. Dit was een onderdeel van het bijwerken van de RIO’s/BSD’s 37, 38, 19 en 65 in opdracht van het ministerie van Financiën (Belastingdienst). De opzet van alle vier de BSD’s (en RIO’s) is zoveel als mogelijk in elkaars overeenstemming gebracht conform de meer gebruikelijke opzet van een BSD. Het een en ander is tot stand gekomen in nauw overleg met de heer P.C.A. Lamboo van het ministerie van Financiën, mw. drs. P.H. van Santen en mw. drs. A.L. Weyers van de Belastingdienst.

Tevens is de geactualiseerde versie inhoudelijk besproken met mr. J. Nieuwendijk, juridisch medewerker van het team Juridische Zaken van het Directoraat-generaal Belastingdienst, mw. J.W. van den Berg-Koelewijn, Coördinator Sectie Beleidsondersteuning DGFZ, drs. P.A. Bouwhuis, beleidsmedewerker van de afdeling Beleid van de directie Algemene Fiscale Politiek, drs. J.Chr. Donkhorst van Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling en A.J. van Lohuizen van Belastingdienst/Centrum voor Automatisering, Staf Rechtstoepassing.

Het voorgaande BSD 19 (selectielijst neerslag handelingen van de Minister van Financiën op het beleidsterrein algemene wet- en regelgeving inzake het heffen en invorderen van belastingen 1940–1993: Stcrt. 1995, 199 (13-10-1995)) van P.C.A. Lamboo wordt hiermee vervangen.

Naast de cosmetische aanpassingen die uitgevoerd moesten worden, hebben de volgende inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden:

RIO:

  • De inhoudsopgave is aangepast om een meer overzichtelijk geheel te krijgen.

  • Aan het RIO is de theorie over het PIVOT toegevoegd (Hst. 1).

  • Aan het RIO zijn de algemene handelingen toegevoegd (Hst. 7).

  • Pagina 10: 3 deelonderzoeken waren er 4; onderzoek naar functioneren van de Belastingdienst heeft nooit plaatsgevonden.

  • Pagina 11: Nieuwe actor de Minister van LNV (H 198).

  • Pagina 13: 3.2 is aangepast n.a.v. de nieuwe handeling indeling (was hst. 7).

  • Pagina 16: 3 criteria voor actoren zijn 4 geworden.

  • Pagina 16: aanpassing aan ‘de voornaamste actor’.

  • Pagina 17–23: actoren zijn opnieuw genummerd.

  • Pagina 33–35: aan H.6 zijn de nieuwe organisatie indelingen toegevoegd.

  • Pagina 106: Overzicht wetgeving enz. is toegevoegd als H.14.

BSD:

De wijzigingen in het BSD zijn in overeenstemming met het RIO aangepast. Hst. 3.1 en 3.2 zijn volledig aangepast i.v.m. de actuele waarderingcriteria. Dit heeft overigens geen afbreuk gedaan aan de te bewaren/vernietigen handelingen, alleen de selectiecriteria zijn gewijzigd. De waardering van de handelingen die als neerslag individuele beschikkingen hebben is in verband met de wijziging in de belastingwetgeving gezet op ‘V, 7 jaar na afhandeling’. Dit geldt tevens voor de handelingen met de actor Belastingdienst. Dit is in lijn met het advies van de Raad voor Cultuur.

Verder:

Het BSD gaat over de periode 1945–⁠2001. De neerslag uit de periode 1940–⁠1945, de Tweede Wereldoorlog, is buiten het BSD gelaten. Dit conform de opzet die tegenwoordig voor alle BSD’s wordt toegepast. De handelingen die exclusief slaan op de periode 1940–⁠1945 zijn vervallen. De handelingen die in het BSD beginnen in 1940 zijn aangepast. Dergelijke handelingen beginnen nu in 1945. Dit heeft tot gevolg dat de volgende actoren vervallen:

  • Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, 1940–1945.

  • Secretaris-generaal van het departement van Financiën, 1940–1945.

De handelingen 5, 6, 33, 34, 35, 36, 37, 138 en 139 zijn mede hierdoor vervallen.

De actoren ministers van Binnenlandse Zaken, LNV, SZW en Verkeer en Waterstaat zijn aan het RIO en BSD toegevoegd. De actoren Raden van beroep der directe belastingen, Gerechtshoven, Arrondissementsrechtbanken, Tariefcommissie en Officier van Justitie zijn niet in het BSD opgenomen, omdat de Minister van Justitie, waaronder zij ressorteren, te kennen heeft gegeven niet te willen meeliften in de vaststelling van dit BSD. Hierdoor zijn de handelingen 10, 15, 49, 50, 53, 74, 76, 77 en 144 uit het BSD verwijderd.

Er zijn 22 nieuwe handelingen, 12 verwijderd en in totaal 43 handelingen gewijzigd (waarvan 24 handelingen zijn afgesloten).

De nog geldende handelingen zijn: 1–4, 54–57, 59–96, 98, 99, 101, 102, 104–⁠111, 117–125, 127–130, 132, 134, 135, 149–154, 156, 157, 162, 163, 166–⁠212, 214–217.

Overzicht nieuwe en gewijzigde handelingen:

Nieuwe handeling (203): Hst. 7.1.1.1

Nieuwe handeling (204): Hst. 7.1.1.3

Nieuwe handeling (205): Hst. 7.1.1.3

Nieuwe handeling (206): Hst. 7.1.1.5

Nieuwe handeling (207): Hst. 7.1.1.5

Nieuwe handeling (208): Hst. 7.1.1.6

Nieuwe handeling (209): Hst. 7.1.1.6

Nieuwe handeling (210): Hst. 7.1.1.6

Nieuwe handeling (211): Hst. 7.1.1.6

Nieuwe handeling (212): Hst. 7.1.1.7

Handeling 20: Handeling afgesloten; periode wordt 1945–1951

Handeling 21: Handeling afgesloten; periode wordt 1945–1967

Handeling 23 t/m 32: Handeling afgesloten; periode wordt 1945–1964

Handeling 54: Van 9 naar 17 actoren, grondslagen (+ aanpassing diverse artikelen) en subhandelingen

Handeling 55: Wijziging ad. 2; artikel

Handeling 56: Wijziging artikel

Nieuwe handeling (193): Hst. 7.2.1.1 na H (56)

Handeling 57: Van 8 naar 9 subhandeling, grondslagen (+ aanpassing diverse artikelen)

Handeling 58: Handeling afgesloten; periode wordt 1959–2000

Handeling 59: Wijziging artikel

Handeling 61: Wijziging artikel

Handeling 67: Wijziging grondslag: toevoeging artikel

Handeling 73: Wijziging grondslag

Nieuwe handeling (194): Hst. 7.2.1.1 na H (73)

Nieuwe handeling (195): Hst. 9.1.1.1 na H (54)

Handeling 74: Wijziging grondslag

Handeling 75: Wijziging grondslag

Handeling 76: Wijziging grondslag

Nieuwe handeling (196): Hst. 7.2.1.1 na H (194)

Nieuwe handeling (197): Hst. 7.2.1.1 na H (86)

Handeling 97: verwijderd Is geen handeling volgens grondslag

Handeling 100: verwijderd Is een activiteit van H (99)

Handeling 102: Wijziging grondslag

Handeling 103: verwijderd Is geen handeling volgens grondslag

Handeling 105: Wijziging grondslag

Handeling 109: Wijziging grondslag

Handeling 123: Wijziging grondslag

Nieuwe handeling (198): Hst. 24.1.1.1.1 na H (167)

Handeling 124: Wijziging grondslag

Handeling 125: Wijziging bron, handeling

Handeling 126: Wijziging periode: handeling afgesloten

Nieuwe handeling (199): Hst. 7.2.1.2.1 na H (126); zie ook bestaande handeling (61)

Handeling 127: Wijziging grondslag, handeling

Nieuwe handeling (214): Na H (133)

Nieuwe handeling (215): Na H (150)

Nieuwe handeling (216): Na H (150)

Handelingen 136 en 137: Wijziging periode: handelingen afgesloten

Handelingen 140 t/m 144: Wijziging periode: handelingen afgesloten

Handelingen 147 en 148: Wijziging periode: handelingen afgesloten

Nieuwe handeling (202): Hst. 7.3.1.3.2 na H (148)

Handeling 152: Wijziging grondslag, periode

Handeling 155: Wijziging periode: handeling afgesloten

Nieuwe handeling (217): Na H (156)

2.1. Doel en werking van het BSD

Een basisselectiedocument (BSD) is de vorm waarin een selectielijst, als bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), wordt vastgesteld. De selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel voor blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren.

Dit BSD is gebaseerd op het Rapport Institutioneel Onderzoek ‘Belastingver(h)effend’ (RIO) en bestrijkt de periode 1945–2001. Dit BSD bevat dezelfde handelingen als het RIO. Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO, dat het veld voor het product wordt weggelaten en een veld voor de waardering wordt toegevoegd.

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag van de handeling bewaard dan wel vernietigd moet worden. De waardering B (bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgedragen aan het Nationaal Archief. De waardering V (vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Achter de waardering wordt vermeld op welke termijn dat gebeurt.

Anders dan in het RIO worden in dit BSD de handelingen per actor geordend. Een aantal actoren valt onder een andere zorgdrager. Deze worden per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren.

Het BSD heeft de volgende functies:

  • De selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid).

  • Voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering als mogelijke basis voor ordeningsplannen.

  • Voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de ter inzage legging invloed uit te oefenen op bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d).

  • Voor de minister belast met cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultuurhistorisch belang (Archiefwet 1995, art. 2, eerste lid, onder c).

  • Voor de Rijksarchiefdienst is het BSD (samen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

2.2. Definitie van het beleidsterrein

Het beleidsterrein waar dit BSD betrekking op heeft, is te kenmerken als ‘het heffen van belastingen van Rijkswege’. De belastingen zijn een belangrijke bron van inkomsten van het Rijk. De heffing is zeer gereguleerd in wetten, AmvB’s, KB’s en andere uitvoeringsregels. Het gehele beleidsterrein ‘Heffing van belastingen van Rijkswege’ is onderverdeeld in vier onderzoeksgebieden waarvoor selectielijsten worden opgesteld. Voor een uitgebreidere beschrijving kan worden verwezen naar de bijgehorende RIO’s (nrs. 19, 65, 37 en 38).

2.3. Afbakening van het beleidsterrein

Voortkomend uit de doelstelling die de rijksoverheid heeft op dit beleidsterrein, wordt een aantal taken uitgevoerd. Om deze taken en daarmee de doelstelling te kunnen realiseren worden er handelingen uitgevoerd. Deze handelingen vinden hun grondslag in de wet- en regelgeving op het beleidsterrein. Een overzicht van deze wet- en regelgeving van het beleidsterrein op hoofdlijnen is opgenomen als bijlage A bij dit document.

2.4. Taakgebied waartoe het beleidsterrein behoort

De belangrijkste taak van het ministerie van Financiën is de zorg voor het beleid ten aanzien van het samenstel van inkomsten en uitgaven. Een (groot) deel van de inkomsten bestaat uit inkomsten uit de belastingheffing. Met betrekking tot de inkomsten uit belastingen zou de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën omschreven kunnen worden met: het volgen/voeren van de belastingpolitiek en fiscale wetgeving in het kader van de heffing, inning en controle van de door de rijksoverheid geheven belastingen. Als hoofdtaken vloeien hieruit voort:

  • 1. het voorbereiden en vaststellen van nationaal en internationaal belastingbeleid;

  • 2. het zorgdragen voor het beleid ten aanzien van de uitvoering van de belastingwetgeving;

  • 3. het besturen van de Belastingdienst;

  • 4. uitvoering van (bepalingen opgenomen in) de (belasting)wet- en regelgeving.

Behalve de Minister van Financiën (binnen de organisatie is een onderscheid te maken naar interne actoren die zich op het taakgebied bewegen: het Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, het Directoraat-generaal der Belastingen en de Belastingdienst) is ook nu een aantal andere actoren te onderscheiden. Voor zover relevant en gemotiveerd in het PIVOT-rapport ‘Belastingver(h)effend’ zijn in dit BSD ook de handelingen van die actoren opgenomen.

De belangrijkste taak van de Belastingdienst is het uitvoeren van het beleid ten aanzien van de heffing en inning van belastingen.

In de fiscale wetgeving zijn tevens taken neergelegd voor onderdelen van de gerechtelijke macht, zoals de raden van beroep in belastingzaken, het Openbaar Ministerie, de Officier van Justitie, de Hoge Raad der Nederlanden, de gerechtshoven en de rechtbanken. Zij spelen allen een rol in gerechtelijke procedures tussen partijen die een fiscaal conflict hebben.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan in een aantal gevallen een rol spelen bij de invordering van landbouwheffingen.

2.5. Doelstelling van de overheid op het beleidsterrein

Het eerste doel van de belastingheffing en invordering is het verkrijgen van middelen ter financiering van de Rijksuitgaven. Daarnaast kan middels belastingwetgeving en -heffing een aantal nevendoelstellingen gerealiseerd worden. De nevendoelstellingen zijn verschillend van aard. De overheid wil de welvaartsverschillen binnen de perken houden maar ook de conjunctuurbeweging beïnvloeden (stimulering van de bestedingen). Een belangrijk instrument is sedert 1970 de zogenaamde Wiebeltaks. Ook is het mogelijk de nationale productie en werkgelegenheid te bewaken via fiscale maatregelen (bijv. via investeringsregelingen). De laatste jaren zien we dat men ook het verschil tussen de bedrijfseconomische en de maatschappelijke kosten van economische activiteiten wil regelen (bijv. middels het toestaan van milieuheffingen/afschrijvingskosten van milieuveilige machines (Wet Inkomstenbelasting)). Ten slotte kan men ook invloed uitoefenen op het bestedingenpakket (bijv. door verhoging van accijns op alcohol en tabak). Niet al het belastinggeld blijft beschikbaar voor de Rijksoverheid. Een deel gaat naar de lokale overheden. Van de omzetbelasting gaat een deel naar de EEG, terwijl de invoerrechten volledig naar de EEG gaan.

2.6. Actoren op het belastinggebied

Er zijn vele actoren die zich bewegen op het gebied van de belastingen. Immers een ieder krijgt te maken met de belastingheffing. Dat er vele actoren zijn wil niet zeggen dat alle handelingen van alle actoren in deze rapportage aan de orde moeten komen. Het onderzoek beperkt zich tot de actoren die aan enkele criteria voldoen. Er zijn vier criteria gehanteerd:

Valt de actor onder de Archiefwet 1995?

Maakt de betrokken actor onderdeel uit van de organisatie – in enge zin, doch met inbegrip van (interdepartementale) commissies en adviesraden – van waaruit het onderzoek plaatsvindt?

Wordt in een ander institutioneel PIVOT-onderzoek aandacht besteed aan de betrokken actor?

Verricht de actor handelingen op het beleidsterrein?

De voornaamste actor die in dit rapport naar voren komt is de Minister van Financiën.

Uiteraard komt ook de Belastingdienst als actor met regelmaat terug. De handelingen van deze actor zijn echter in verband met de enorme hoeveelheid te verrichten activiteiten door deze dienst beperkt tot een minimale specificatie hiervan middels veelal een opsomming van het feit dat de dienst activiteiten verricht met bij de bronvermelding een opsomming van de relevante wetsartikelen waarin deze activiteiten aangekondigd worden.

Buiten de Minister van Financiën zijn ook andere instanties actief binnen het belastinggebied. In nationaal verband kan de belastingbetaler als gevolg van bepalingen in de wetgeving zijn recht halen bij de Rechter, de Tariefcommissie en de Raad van State, afd. Rechtspraak. Via de Nationale Ombudsman, waarvoor afzonderlijke wetgeving van toepassing is, kan men zijn beklag doen met betrekking tot zijn/haar ondervindingen met betrekking tot het handelen of nalaten van de Belastingdienst.

Via de Commissies van de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kan de burger zijn problemen met betrekking tot de belastingheffing en/of belastinginning onder de aandacht brengen van de Eerste of Tweede Kamer. Alle hiervoor genoemde organen/instanties zullen de Minister van Financiën om opheldering verzoeken of in staat stellen verweer te geven. Middels art. 5 van de Grondwet heeft iedere burger het recht schriftelijke verzoeken bij het bevoegde gezag in te dienen. In het wetgevingstraject komen naast de beide Kamers der Staten-Generaal ook de Raad van State, verschillende commissies en deskundigen die advies geven als actoren naar voren. Ook verzoeken die bij de Koningin en het Kabinet van de Koningin vanwege belastingplichtigen binnenkomen worden voor afhandeling en/of advies voorgelegd aan de Minister van Financiën. Het Kabinet van de Koningin speelt ook een rol bij de totstandkoming en de uiteindelijke bewaring van de Koninklijke Besluiten.

Internationaal is er ook een aantal actoren waar te nemen.

Naast de contacten met andere mogendheden die voortvloeien uit met elkaar gesloten verdragen zijn er ook de zogenaamde volkenrechtelijke organisaties en hun instituten en onderdelen. Vanzelfsprekend zijn de EEG en de OESO vooraanstaande actoren.

Vanuit deze volkenrechtelijke organisaties worden internationaal geldende regels gesteld. Nederland, als aangeslotene, werkt mee deze regels op te stellen. Als gevolg van de verschillende verdragsteksten dient bijvoorbeeld de EG op een groot aantal terreinen de gestelde doelen te bereiken en te controleren. Hiertoe worden de zogenaamde verordeningen en richtlijnen uitgevaardigd. Alvorens deze door de daartoe bestemde organen worden uitgevaardigd, gaat er een voorbereiding aan vooraf waarbij de lidstaten ook nauw betrokken zijn.

Op fiscaal gebied betekent dit dat het ministerie van Financiën hierin participeert. Zodoende worden adviezen voorbereid aan de Raad en aan de Europese Commissie inzake te ontwerpen (ontworpen) regelingen. Hiertoe worden activiteiten ontwikkeld in een Permanent Comité (de hoofden van de belastingadministraties van de Lidstaten), de groep van 6 (communautaire fiscale maatregelen t.a.v. grensoverschrijdende situaties), Werkgroep voor financiële vraagstukken, overleg in het kader van de permanente vertegenwoordigers. Ook voor andere internationale organisaties waartoe Nederland is toegetreden geldt dat binnen dat geheel de lidstaten betrokken zijn bij de voorbereiding van Besluiten, conferenties e.d. Een voorbeeld van een uiteindelijk product van een internationale organisatie (samenwerkingsverband) is:

Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen.

Nadat de richtlijnen/verordeningen/resoluties van de verschillende internationale organen zijn uitgebracht worden deze, zoals vaak in de verdragen of overeenkomsten is voorgeschreven, opgenomen d.m.v. wijzigingen in bestaande nationale wetgeving. Het kan ook gebeuren dat een richtlijn uitnodigt tot nieuwe nationale wetgeving. Een voorbeeld hiervan is:

de Wet van 24-10-1979, Stb. 572, m.b.t. de wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-Heffingen (invoerrecht enz. (EEG-middelen) en van nationale omzetbelasting).

De wet geeft uitvoering aan de richtlijnen van de EEG nr. 76/308 en 77/794 EEG. Omdat de Wet van 24-10-1979 nationale wetgeving waarin de richtlijnen opgenomen zijn is een handelingenopsomming gemaakt elders in dit rapport. Mochten de richtlijnen/besluiten van internationale organisaties waartoe Nederland, via verdragen, is toegetreden, leiden tot wijzigingen in bestaande nationale wetgeving dan worden deze wijzigingen automatisch in kaart gebracht bij de handelingenopsommingen van die wetgeving.

Een opsomming van actoren die lopende dit onderzoek aangetroffen werden, verdeeld in actoren waarvan de handelingen wel en waarvan de handelingen niet zijn opgenomen is te vinden in het RIO.

3. Selectie

3.1. De selectiedoelstelling

De selectiedoelstelling van de Rijksarchiefdienst (RAD) is bij de behandeling van de nieuwe Archiefwet 1995 in 1994 verwoord door de Staatssecretaris van Cultuur. Deze is erop gericht dat met de te bewaren gegevens een reconstructie van het handelen van de rijksoverheid op hoofdlijnen ten opzichte van haar omgeving mogelijk moet zijn, waardoor bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring.

Deze selectiedoelstelling wordt in dit BSD toegepast op het beleidsterrein van de heffing en invordering van belastingen.

3.2. De selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgend algemene selectiecriteria:

Selectiecriteria handelingen die worden gewaardeerd met B (Bewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, evenals het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her-)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

3.3. Uitzonderingscriterium

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

3.4. Selectielijst

De handelingen zoals in dit BSD zijn opgenomen komen overeen met het rapport institutioneel onderzoek ‘Belastingver(h)effend’. De handelingen zijn per actor gegroepeerd. De handelingen zijn in overeenstemming met de handelingen in het rapport genummerd.

4. Verslag van de vaststellingsprocedure

Het Archiefbesluit 1995, artikel 5, onder d, 3° schrijft voor dat in de toelichting bij een selectielijst verslag wordt gedaan van de vaststellingsprocedure.

Eind 2003 is het ontwerp-BSD door de Minister van Financiën aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 3 mei 2004 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van betrokken zorgdrager, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 30 november 2004 bracht de RvC advies uit (arc-2004.01583/3), hetwelk naast enkele tekstuele correcties aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

  • De waardering van handeling 19 is gewijzigd van B 5 in V 7 jaar.

  • De waardering van handeling 41 is gewijzigd in B 6.

  • De waardering van handelingen 44 en 134 is gewijzigd van B5 in V 10 jaar.

  • De waardering van handeling 141 is gewijzigd in V 10 jaar.

  • De waardering van handeling 143 is gewijzigd van B1 in V 7 jaar.

  • De vernietigingstermijn van handeling 184 is verkort naar V 5 jaar.

  • De vernietigingstermijn van handeling 210 is gewijzigd naar V 10 jaar.

Daarop werd het BSD op 8 maart door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk: C/S/05/517), Financiën (C/S/05/518), Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (C/S/05/519), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (C/S/05/520), Verkeer en Waterstaat (C/S/05/521) vastgesteld.

5. Leeswijzer

In het onderstaande voorbeeld wordt duidelijk gemaakt welke informatie in een handelingenblok te vinden is.

(X): dit is het volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO.

Handeling: dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Periode: hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld, wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht.

Vermeld worden:

  • de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling;

  • het betreffende artikel en lid daarvan;

  • de vindplaats, dwz. de vermelding van staatsblad of staatscourant;

  • wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Een voorbeeld: reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1).

Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Opmerking: deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft

Waardering: waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

6. Actorenoverzicht

Er zijn vele actoren die zich bewegen op het gebied van de belastingen. Immers, een ieder krijgt te maken met de belastingheffing. Dat er vele actoren zijn wil niet zeggen dat alle handelingen van alle actoren in deze selectielijst aan de orde moeten komen. Het onderzoek beperkt zich tot de actoren die aan enkele criteria voldoen. Er zijn vier criteria gehanteerd:

  • 1. Valt de actor onder de Archiefwet 1995?

  • 2. Maakt de betrokken actor onderdeel uit van de organisatie – in enge zin, doch met inbegrip van (interdepartementale) commissies en adviesraden – van waaruit het onderzoek plaatsvindt?

  • 3. Wordt in een ander institutioneel PIVOT-onderzoek aandacht besteed aan de betrokken actor?

  • 4. Verricht de actor handelingen op het beleidsterrein?

De voornaamste actor die in deze lijst naar voren komt is de Minister van Financiën.

Uiteraard komt ook de Belastingdienst als actor met regelmaat terug.

Buiten de Minister van Financiën zijn ook andere instanties actief binnen het belastinggebied. In nationaal verband kan de belastingbetaler als gevolg van bepalingen in de wetgeving zijn recht halen bij de Rechter, de Tariefcommissie en de Raad van State, afd. Rechtspraak. Via de Nationale Ombudsman, waarvoor afzonderlijke wetgeving van toepassing is, kan men zijn beklag doen met betrekking tot zijn/haar ondervindingen met betrekking tot het handelen of nalaten van de Belastingdienst.

Via de Commissies van de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kan de burger zijn problemen met betrekking tot de belastingheffing en/of belastinginning onder de aandacht brengen van de Eerste of Tweede Kamer. Alle hiervoor genoemde organen/instanties zullen de Minister van Financiën om opheldering verzoeken of in staat stellen verweer te geven. Middels art. 5 van de Grondwet heeft iedere burger het recht schriftelijke verzoeken bij het bevoegde gezag in te dienen. In het wetgevingstraject komen naast de beide Kamers der Staten-Generaal ook de Raad van State, verschillende commissies en deskundigen die advies geven als actoren naar voren. Ook verzoeken die bij de Koningin en het Kabinet van de Koningin vanwege belastingplichtigen binnenkomen worden voor afhandeling en/of advies voorgelegd aan de Minister van Financiën. Het Kabinet van de Koningin speelt ook een rol bij de totstandkoming en de uiteindelijke bewaring van de Koninklijke Besluiten.

Internationaal is er ook een aantal actoren waar te nemen.

Naast de contacten met andere mogendheden die voortvloeien uit met elkaar gesloten verdragen zijn er ook de zogenaamde volkenrechtelijke organisaties en hun instituten en onderdelen. Vanzelfsprekend zijn de EEG en de OESO vooraanstaande actoren.

Mochten de richtlijnen/besluiten van internationale organisaties waartoe Nederland, via verdragen, is toegetreden, leiden tot wijzigingen in bestaande nationale wetgeving dan worden deze wijzigingen automatisch in kaart gebracht bij de handelingenopsommingen van die wetgeving.

Actoren waarvan de handelingen in deze selectielijst zijn opgenomen:

  • 1. De Minister en de Secretaris Generaal van Financiën.

    De minister en de SG vallen onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 2. De Belastingdienst (Directeur, Inspecteur, Ontvanger etc.).

    In verband met de enorme hoeveelheid wet- en regelgeving waarin activiteiten van de Belastingdienst omschreven worden zijn de handelingen alleen op het niveau van de wet en globaal op het niveau van de interne aanschrijvingen in kaart gebracht. De Belastingdienst ressorteert onder de Minister van Financiën en valt derhalve onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 3. Commissie van drie deskundigen die de minister adviseert.

    (opheffing van de commissie onbekend) Advies bij de behandeling van bezwaarschriften en bijzondere gevallen m.b.t. het innen/vaststellen van voorschotten op te betalen belastingen ingevolge het Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, tot vaststelling van het Besluit Voorschotten Belasting van lichamen 1943.

    De commissie werd benoemd door de Minister van Financiën en valt daarom onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 4. Commissie ter vereenvoudiging van de belastingwetgeving en de uitvoering daarvan: ‘Commissie van den Berge’.

    Ingesteld: Bij Beschikking van de Minister van Financiën d.d. 17-09-1948 nr. 316 (Stcrt. 181), beëindiging van de werkzaamheden: 1954. (Producten: o.a. een concept Algemene wet inzake Rijksbelastingen.)

    De handelingen van de commissie zijn opgenomen omdat de werkzaamheden geschieden in opdracht van de Minister van Financiën die onder de Archiefwet 1995 valt, maar zullen ook terugkomen bij de andere PIVOT-rapportages over het belastinggebied.

  • 5. Advies Commissie voor een aantal fiscale vraagstukken, ‘Commissie Hofstra’.

    De commissie werd ingesteld door de Minister van Financiën op 10-06-1966 bij beschikking nr. 185 Afd. Personeel. De commissie heeft verschillende vraagstukken onderzocht en samen met haar conclusies voorstellen tot wijziging van enkele fiscale wetten gepresenteerd. Behalve dat de commissie in dit deel van de PIVOT-rapportage naar voren komt zal zij dus ook in de PIVOT-rapportage m.b.t. de specifieke belastingwetten naar voren komen. Aanvankelijk stond de commissie onder voorzitterschap van dhr. van Soest.

  • 6. Prof. Mr. H.J. Hofstra.

    In opdracht van het ministerie van Financiën heeft Prof. Hofstra onderzoek verricht.

  • 7. W.J. van Bijsterveld.

    Van Bijsterveld heeft in opdracht van de Minister van Financiën onderzoek verricht naar fiscale fraude.

  • 8. Interdepartementale Commissie Inkomensprijzen (ICIP).

    De commissie is door de Minister van Financiën i.s.m. met de Minister van Sociale Zaken ingesteld.

  • 9. Adviescommissie voor de bestudering van de belastingheffing van zelfstandigen in vergelijking met die van loontrekkenden. (Commissie van Soest).

    De commissie werd ingesteld door de Minister van Financiën bij Beschikking van 24-01-1969, nr. 135, Stcrt. 19.

  • 10. Werkgroep Besparingen (Commissie van Franeker).

    De werkgroep werd ingesteld in een briefwisseling tussen Financiën en Sociale Zaken en Volksgezondheid na aankondiging bij de behandeling van de Rijksbegroting 1969, Hoofdstuk IXB in de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer.

  • 11. Adviescommissie voor Fiscale aangelegenheden.

    De commissie is ingesteld door de Minister van Financiën en kende wisselend een ambtelijke of niet ambtelijke secretaris.

  • 12. Interdepartementale Werkgroep Kwijtscheldings/Inkomensbeleid.

    In 1986 ingesteld door de Minister van Financiën.

  • 13. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties valt onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 14. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

    De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij valt onder de Archiefwet.

  • 15. De Minister van Sociale Zaken.

    De Minister van Sociale Zaken viel onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 16. De Minister van Verkeer en Waterstaat.

    De Minister van Verkeer en Waterstaat valt onder de werking van de Archiefwet 1995.

  • 17. De Hoge Raad (inclusief Civiele Kamer i.v.m. procedures ingevolge de Invorderingswet).

    De Hoge Raad valt onder de werking van de Archiefwet. De Hoge Raad doet uitspraken in cassatieprocedures. Aangezien er bij het ministerie van Justitie ook een PIVOT-onderzoek gehouden wordt zijn alleen handelingen opgenomen uit de fiscale wetgeving.

Actoren waarvan de handelingen in deze selectielijst niet zijn opgenomen:

  • 1. Raden van Beroep in belastingzaken.

    De Raden van Beroep in belastingzaken doen uitspraak in aangespannen procedures in het kader van heffing en inning van belastingen. De wetgeving t.a.v. de Raden van Beroep in Belastingzaken is onder eerste verantwoordelijkheid opgemaakt door de Minister van Justitie. De Raden vallen derhalve onder de Archiefwet 1995. Aangezien er bij het ministerie van Justitie ook een PIVOT-onderzoek gehouden wordt zijn alleen handelingen opgenomen die ten aanzien van het taakgebied van de Minister van Financiën verricht worden.

  • 2. Belastingkamers (enkelvoudige en meervoudige en de civiele kamers i.v.m. procedures ingevolge de Invorderingswet) van de Gerechtshoven en Rechtbanken.

    De gerechtshoven vallen onder de werking van de Archiefwet 1995. Zij doen uitspraken in aangespannen beroepsprocedures. Aangezien er bij het ministerie van Justitie ook een PIVOT-onderzoek gehouden wordt zijn alleen handelingen opgenomen die in de fiscale wetgeving naar voren komen en die niet bij het PIVOT-onderzoek dat bij het ministerie van Justitie gehouden wordt naar voren komen.

  • 3. Het Openbaar Ministerie/Officier van Justitie.

    Het openbaar ministerie (officier van Justitie) valt onder de werking van de Archiefwet 1995. Het vervolgt personen, bedrijven of instanties. Aangezien er bij het ministerie van Justitie ook een PIVOT-onderzoek gehouden wordt zijn alleen handelingen opgenomen die in de fiscale wetgeving naar voren komen.

Selectielijst voor het beleidsterrein belastingen

Algemene wet- en regelgeving m.b.t. het heffen en invorderen van belastingen over het totale handelen gedurende de periode 1945–2001

7. De Minister van Financiën: directoraat-generaal voor de fiscale zaken/administratie der rijksbelastingen/directoraat-generaal der belastingen

7.1. Algemene handelingen

Handelingen van algemene aard zijn handelingen welke eigenlijk, ongeacht het beleidsterrein, veelal voorkomen bij alle organisaties die verantwoordelijk zijn voor een beleidsterrein. Deze lijst is met ingang van 2003 opgenomen in dit basisselectiedocument.

7.1.1. Nationaal

7.1.1.1. Beleidsontwikkeling en evaluatie

(203)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid ten aanzien van het heffen en invorderen van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: B, 1

7.1.1.2. Totstandkoming van wet- en regelgeving

(x)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving ten aanzien van het heffen en invorderen van belastingen

Periode: 1945–

Opmerking: Deze handeling is uitgewerkt in handeling 2 van dit BSD en de handelingen 915 en 916 van het BSD ‘Belastingen: De geheiligde schuld’

7.1.1.3. Verantwoording van het beleid

(204)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen op het beleidsterrein van de heffing en invordering van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: B, 5 (jaarverslagen)

V, 5 jaar (maand- en kwartaalverslagen indien jaarverslagen aanwezig)

(x)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal inzake het beleid ten aanzien van de heffing en inning van belastingen

Periode: 1994–

Grondslag: Grondwet

Opmerking: Deze handeling is uitgewerkt in handeling 152

(x)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot het onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid ten aanzien van de heffing en inning van belastingen

Periode: 1994–

Opmerking: Deze handeling is uitgewerkt in de handelingen 153, 154 en 156

(205)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende heffing en inning van belastingen en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1945–

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling beroep

V, 10 jaar na uitspraak/arrest

7.1.1.4. Internationaal beleid

(x)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake de heffing en invordering van belastingen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

Periode: 1945–

Opmerking: Deze handeling is uitgewerkt in de handelingen 176, 177, 178 van dit BSD.

7.1.1.5. Informatieverstrekking

(206)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het beleid ten aanzien van het heffen en invorderen van belastingen

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet, artikel 5

Waardering: V, 5 jaar

Indien vragen leiden tot beleidswijziging: B, 1

(207)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het beleidsterrein van de heffing en invordering van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: B, 1 (een exemplaar van het eindproduct)

V, 5 jaar (overige neerslag)

7.1.1.6. Onderzoek

(208)

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten over de heffing en inning van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: B, 1

(209)

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek naar de heffing en inning van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: V, 10 jaar

(210)

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van (wetenschappelijk) onderzoek naar de heffing en inning van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: V, 10 jaar

(211)

Handeling: Het financieren van (wetenschappelijk) onderzoek naar de heffing en inning van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: V, 10 jaar

7.1.1.7. Subsidie

(212)

Handeling: Het beslissen op een subsidieaanvraag van een particuliere instelling die actief is op het beleidsterrein heffing en inning van belastingen

Periode: 1945–

Waardering: V, 10 jaar na beëindiging subsidie

7.1.2. Europese Unie

Voor de uitwerking van de algemene handelingen betreffende de Europese Unie wordt verwezen naar paragraaf 7.6.1 van het basisselectiedocument, nummer 65: ‘Belastingen: De geheiligde schuld’.

7.2. Grondwet

(1)

Handeling: Het toewijzen of afwijzen op verzoeken van particulieren/ondernemingen en organisaties, rechtstreeks, via het Kabinet van de Koningin of via andere instanties ontvangen, die menen ingevolge de bepalingen in de fiscale wetgeving nadeel te ondervinden of bezwaar hebben tegen de aan hen opgelegde belastingheffing/inning, n.a.v. bepalingen in de wetgeving en uitvoeringsvoorschriften, en welke niet zijn gegrond op beroeps- of bezwaarbepalingen in de fiscale wetgeving

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet art. 5 v.a. 1983/1987, 1940–987 art. 8

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(2)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van wetten m.b.t. de heffing van belastingen (inclusief voornemens tot wetgeving die niet tot nieuwe wetgeving hebben geleid)

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet art. 104 (‘Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld’) v.a. 1983/1987, art. 188 v.a. 1972, art. 181 v.a. 1948, art. 175 v.a. 1938

Waardering: B, 1

(3)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van bepalingen m.b.t. het heffen van belastingen en andere heffingen in wet- en regelgeving die als eerstverantwoordelijke door ander ministeries opgesteld worden, alsmede advisering over ministerraadstukken hierover

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet art. 104 (‘Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld’) v.a. 1983/1987, art. 188 v.a. 1972, art. 181 v.a. 1948, art. 175 v.a. 1938

Waardering: B, 1

(4)

Handeling: Het overleggen met andere ministeries en andere organen met betrekking tot in ontwikkeling zijnde beleidsvoornemens en de afstemming van het te voeren fiscale toepassingsbeleid van de bestaande fiscale wetgeving aan het algemene overheidsbeleid dan wel het beleid op andere specifieke terreinen van de overheidsbemoeiing of aanpassingen aan algemeen maatschappelijke stromingen en wijzigingen

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet art. 104 (‘Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld’) v.a. 1983/1987, art. 188 v.a. 1972, art. 181 v.a. 1948, art. 175 v.a. 1938

Waardering: B, 1

7.3. Uitvoering wet- en regelgeving

7.3.1. Fiscale wet- en regelgeving

7.3.1.1. Heffing

Wet van 29 april 1925, Stb. 171

Wet tot bevordering van de richtige heffing der directe belastingen (b.w. 1959, Stb. 301)

(9)

Handeling: Het wel/niet verlenen van machtiging aan de inspecteur, om een aanslag op te leggen zonder dat rekening gehouden wordt met rechtshandelingen op grond waarvan zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen ten doel hebben gehad

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 29-04-1925, Stb. 171, art. 1

Waardering: V, 10 jaar na verlening/afwijzing

Wet van 28 juni 1926, Stb. 227

Wet houdende een regeling m.b.t. het overschrijden van in belastingwetten gestelde termijnen (b.w. 1959, Stb. 301)

(12)

Handeling: Het opstellen van memories van toelichting en doorzending aan Raden van beroep voor de directe belastingen van verzoeken om machtiging tot verlengen van de termijn m.b.t. het indienen van bezwaarschriften

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 28-06-1926, Stb. 227, art. 1

Waardering: V, 10 jaar na uitspraak

(13)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van aanwijzingen van ambtenaren door wier tussenkomst de ontvanger bezwaarschriften zendt aan de raad van beroep

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 28-06-1926, Stb. 227, art. 1

Waardering: V, 10 jaar na intrekking/wijziging

(14)

Handeling: Het aanwijzen van de behandelende voorzitters van Raden van beroep voor de directe belastingen in gevallen waar de gemeenten waarin de aanslagen vallen ressorteren onder meerdere raden

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 28-06-1926, Stb. 227, art. 2

Waardering: V, 10 jaar na intrekking van de aanwijzing

Wet van 14 juni 1930, Stb. 244

Wet tot voorkoming van dubbele belasting (ingetrokken in 1958, Stb. 700 b.w. per. 22-11-1962 bij KB. 29-10-1962, Stb. 448; voorschriften uit deze wet worden vanaf die datum geacht te zijn uitgevaardigd krachtens hoofdstuk VII van de AWR

(16)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden van de totstandkoming, wijziging, en intrekking van bekrachtiging van verdragen tot voorkoming van dubbele belasting door de Kroon

Periode: 1945–1962

Grondslag: Wet van 14-06-1930, Stb. 244, art. 1

Waardering: B, 1

(17)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van door de Kroon te stellen voorschriften/AMvB's die voor het Rijk in Europa, met inachtneming van het beginsel van wederkerigheid, in aansluiting op wetgeving van andere Staten dubbele belasting geheel of gedeeltelijk voorkomen

Periode: 1945–1962

Grondslag: Wet van 14-06-1930, Stb. 244, art. 2

Waardering: B, 1

(18)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften, voor het Rijk in Europa, om te voorkomen dat een inkomen zowel in Nederland als in een vreemde Staat door directe belasting getroffen wordt

Periode: 1945–1962

Grondslag: Wet van 14-06-1930, Stb. 244, art. 3

Waardering: B, 1

Wet van 26 april 1940, Stb. 200

Wet houdende bijzondere voorzieningen m.b.t. de in gebiedsdelen van het koninkrijk der Nederlanden gevestigde naamloze vennootschappen en andere rechtspersonen, alsmede m.b.t. zeeschepen, die gerechtigd zijn tot het voeren van de Nederlandse vlag (b.w. bij wet van 09-03-1967, Stb. 161, iwtr. 01-06-1967, Stb. 257, 1967; art. 19 b.w. 01-01-1965, Stb. 425, 1964)

(22)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van AMvB's m.b.t.:

1. het bij de heffing van belastingen geen rekening houden met handelingen die NV's en andere rechtspersonen verrichten in het kader van de overbrenging naar een ander gebiedsdeel;

2. de uitvoering van de wet

Periode: 1945–1964

Grondslag: Wet van 26-04-1940, Stb. 200, art. 19.2, 20

Waardering: B, 1

Besluit van 23 december 1943, Stb. D 58

Besluit tot vaststelling van het Besluit Voorschotten Belasting van lichamen 1943

Toelichting: dit Besluit is genomen in de periode dat de Nederlandse Regering in Londen verbleef. Het Besluit had ten doel de nodige middelen te verkrijgen ter financiering van de oorlogsvoering. De voorbereiding van het Besluit werd samen met de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan

(23)

Handeling: Het aanwijzen, evt. in overleg met de Minister van Buitenlandse zaken, van de inspecteurs die belast zijn met de handhaving van dit besluit

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 1.2

Waardering: B, 5

(24)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels en nadere voorschriften:

1. m.b.t. de wijze van verrekening van voorschotten op bedragen welke van directe belastingen over de jaren 1940 en later na de oorlog verschuldigd zijn;

2. m.b.t. de bescheiden die bij de aangifte gevoegd moeten worden;

3. die nodig zijn voor de uitvoering van het Besluit

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 2.4, 10.5

Waardering: B, 1

(25)

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken en bezwaarschriften van lichamen:

1. inzake de begroting van de winst in aanmerking te nemen m.b.t. te betalen voorschotten op belastingen en het stellen van voorwaarden daartoe;

2. af te wijken van de betaling van voorschotten in de muntsoort waarin aangifte is gedaan;

3. m.b.t. het verlenen van uitstel van betaling van voorschotten onder daarbij te stellen voorwaarden;

4. m.b.t. het afwijken van de verplichting boeken en bescheiden ter inzage te verlenen;

5. m.b.t. door de inspecteur opgelegde verhoging na vaststelling van de winst ingeval van weigering van inzage van boeken en bescheiden, na het horen van een commissie van drie deskundigen;

6. m.b.t. door de inspecteur gedane beoordeling dat aangiften te laag geweest zijn i.v.m. de berekening van voorschotten, na het horen van een commissie van drie deskundigen

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58,

1. art. 9;

2. art. 11.1;

3. art. 11.6;

4. art. 12.4;

5. art. 13.6;

6. art. 14.4

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(26)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van:

1. het aangiftebiljet waarop lichamen aangifte doen van het bedrag der winst over een jaar verkregen en, in voorkomende gevallen, van de omstandigheden dat geen winst is verkregen;

2. het formulier dat dient als bewijs van betaling van voorschotten

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58,

1. art. 10.1;

2. art. 11.4

Waardering: V, 10 jaar na intrekking

(27)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften voor individuele bijzondere gevallen waarin lichamen niet tijdig hun voorschotten kunnen voldoen

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 11.5, 13.5

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(28)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een wettelijke voorziening m.b.t. de verplichting inzage te verlenen in boeken en bescheiden i.v.m. de belastingheffing/het heffen van voorschotten

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 12.4

Waardering: B, 1

(29)

Handeling: Het beoordelen, na kennisgeving door de inspecteur, of aangiften gedaan door lichamen te laag zijn geweest en waartegen de vaststelling door de inspecteur geen bezwaarschriften zijn ingediend

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 14.6

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(30)

Handeling: Het in bijzondere gevallen verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van te betalen voorschotten op te heffen belasting

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 15

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(31)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften, in voorkomende gevallen in overleg met de Minister van Buitenlandse zaken, en het treffen van voorzieningen voor gevallen waarin het Besluit niet voorziet

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art

Waardering: V, 10 jaar

Besluit van 11 juni 1945, Stb. F 90

Besluit zekerheidstelling belastingen; (b.w. 1959, Stb. 301)

(38)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van algemeen verbindende voorschriften inzake het verplicht/vrijwillig stellen van zekerheid m.b.t. belastingschulden

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 11-06-1945, Stb. F 90, art. 1

Waardering: B, 1

Besluit van 3 september 1945, Stb. F 159

Besluit buitengewoon navorderingsbesluit (buiten werking 1959, Stb. 301)

(40)

Handeling: Het bepalen hoe onherroepelijk geworden navorderingsaanslagen openbaar gemaakt worden

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 2d

Waardering: V, 10 jaar na intrekking

(41)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere regels of voorschriften t.a.v.:

1. het schatten van schulden en bezittingen naar de toestand vallende na 01-01-1944 doch voor 02-01-1946;

2. het bepalen van de grootte van bedrijfsvermogen naar een tijdstip waarop niet geïnventariseerd is;

3. het doen van aangifte d.m.v. het buitengewone aangiftebiljet;

4. de uitvoering van dit Besluit

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159,

1.+2. art. 3.2;

3. art. 7.1;

4. art. 13

Waardering: B, 6

(42)

Handeling: Het behandelen van verzoeken om voor het belastingjaar 1940/1941 vermogens- of verdedigingsbelasting te mogen bijbetalen zonder het opleggen van navorderingsaanslagen

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 3.3

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

(43)

Handeling: Het onder voorwaarden toestaan waarderingen, die per 01-01-1940 geacht waren juist te zijn, te herzien

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 4.2

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(44)

Handeling: Het vaststellen van een datum vóór 01-04-1946 waarvoor de inspecteur de belastingplichtigen middels de uitreiking van het Buitengewoon aangiftebiljet kan uitnodigen tot het doen van aangifte

Periode: 1945–1946

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 5.1

Waardering: V, 10 jaar na publicatie in de Staatscourant

(45)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het formulier van de buitengewone aangiftebiljetten

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 7.1

Waardering: B, 5

(46)

Handeling: Het aan belastingplichtigen opleggen van de verplichting voor een te bepalen datum inventaris op te maken van a) betaalmiddelen en roerende goederen en b) van al zijn roerend vermogen en schulden

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 11.1

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

(47)

Handeling: Het wel/niet tegemoetkomen aan gevallen/groepen van gevallen van onbillijkheden van overwegende aard bij de toepassing van dit Besluit

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 13.b

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(48)

Handeling: Het wel/niet toelaten van verdachte belastingplichtigen tot transacties

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 19.2

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

Wet van 23 april 1952, Stb. 191

Wet houdende bepalingen inzake vervanging van het fiscale noodrecht (b.w. 1959, Stb. 301, 1962, Stb. 319 en 1967, Stb. 377)

(52)

Handeling: Het wel/niet toelaten van verdachten tot transacties (i.p.v. vervolging)

Periode: 1952–1962

Grondslag: Wet van 23-04-1952, Stb. 191, art. 18.2

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

Algemene Wet inzake Rijksbelastingen van 2 juli 1959, Stb. 301

(Is in verschillende fasen in werking getreden) Inclusief handelingen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting vanaf 07-04-1965, Stb. 145

(55)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren:

1. die het bestuur van ’s Rijksbelastingen uitoefenen;

2. jegens wie men dezelfde verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing heeft

Periode: 1959–

Grondslag: AWR,

1. art. 2.4, bij wet van 19-12-1991, Stb. 740;

2. art. 52, bij wet van 07-03-1991, Stb. 95: art. 56 bij wet van 29-06-1994, Stb. 499

Waardering: B, 5

(56)

Handeling: Het bepalen welke directeur, inspecteur of ontvanger bevoegd is bij uitvoering van de belastingwet, ingeval dit niet bij die wet is geschied

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art. 3: 3.1 bij wet van 04-03-1993, Stb. 153

Waardering: B, 5

(193)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels betreffende de inrichting van de Rijksbelastingdienst

Periode: 1993–

Grondslag: AWR, art. 3.2 bij wet van 04-03-1993, Stb. 153

Waardering: B, 4

(57)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van algemene voorschriften, (nadere) regelen:

1. ten aanzien van het stellen van een termijn waarbinnen men verplicht een verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet dient in te dienen;

2. ten aanzien van het opleggen/vaststellen van voorlopige aanslagen door de inspecteur tot het bedrag van de vermoedelijke aanslag;

2A. ten aanzien van het vaststellen van voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag;

3. ten aanzien van het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald en welke voorlopige betalingen in de loop van dat tijdvak dienen te worden gedaan;

3A. ten aanzien van de verlening van uitstel voor de voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden belasting of afdracht van een in een tijdvak ingehouden belasting, indien m.b.t. dat tijdvak een verzoek om teruggaaf is ingediend;

4. ten aanzien van de heffing van belasting bij wege van uitnodiging tot betaling eventueel in overstemming met Onze minister wie het mede aan gaat;

5. ten aanzien van het verlenen van vrijstelling van belasting indien het volkenrecht dan wel het internationale gebruik daartoe noopt en de toerekening aan het vrijgestelde gedeelte. (NB. de zogenaamde diplomatieke en consulaire vrijstellingen);

6. ter uitvoering van de belastingwet;

7. ter bestraffing van overtreding van krachtens de belastingwet opgestelde algemene voorschriften;

8. met betrekking tot de wijze waarop de boekhouding moet worden ingericht en gevoerd en de wijze waarop aantekeningen moeten worden gehouden;

9. met betrekking tot de heffingsmaatstaf van de LB en de IB

Periode: 1959–

Grondslag: AWR,

1. art. 6.3;

2. art. 13.1, art. 14.1 bij wet van 08-11-1984, Stb. 531;

2A. art. 13.2 bij wet van 08-11-1984, Stb. 531;

3. art. 19.2: art. 19.2a bij wet van wet van 30-05-1990, Stb. 222;

3A. art. 19.2b bij wet van 30-05-1990, Stb. 222;

4. art. 22b, art. 22c.2.3.4, art. 22d, art. 22g bij wet van 02-11-1995, Stb. 554;

5. art. 39, art. 40, vervalt bij wet van 11-05-2000, Stb. 216;

6. art. 62;

7. art. 71;

8. art. 53a.3 bij wet van 26-11-1987, Stb.536, deze vervalt bij wet van 29-06-1994, Stb. 99;

9. Wet faciliteiten Zeevaart van 28-12-1989, Stb. 602, art. VIII

Waardering: B, 1

(58)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het formulier van de aangiftebiljetten

Periode: 1959–2000

Grondslag: AWR, art. 7.3, vervallen bij wet van 14-12-2000, Stb. 569

Waardering: B, 5

(59)

Handeling: Het bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inspecteur ontheffing kan verlenen van de verplichting het uitgereikte aangiftebiljet in te leveren

Periode: 1984–

Grondslag: AWR, art. 8.3 bij wet van 08-11-1984, Stb. 531 omgenummerd tot art. 8.4 bij wet van 04-06-1992, Stb. 422

Waardering: B, 5

(60)

Handeling: Het verlenen van toestemming aan de inspecteur om uitspraken op bewaarschriften voor ten hoogste een jaar te verdagen

Periode: 1992–

Grondslag: AWR, art. 25.2 bij wet van 04-06-1992, Stb. 422

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(61)

Handeling: Het berekenen van het ongewogen gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven, op de effectenbeurs te Amsterdam genoteerde staatsleningen ter vaststelling van het percentage van de heffingsrente

Periode: 1992–

Grondslag: AWR, art. 30a.6 bij wet van 30-09-1992, Stb. 508: omgenummerd tot art. 30f.6 bij wet van 02-11-1995, Stb. 554. en vervolgens tot art. 30f.5 bij wet van 17-12-1998, Stb. 723

Waardering: B, 1

(62)

Handeling: Het machtigen van de inspecteur tot het vaststellen van een belastingaanslag voor de heffing van een directe belasting middels een met redenen omklede uitspraak

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art. 32.1

Waardering: V, 10 jaar na verlenging machtiging

(63)

Handeling: Het opstellen, wijziging en intrekking van door de Kroon te stellen nadere regelen/AMvB's:

1. ter voorkoming van dubbele belasting in aansluiting op wetgeving van een ander deel van het Koninkrijk, van een andere Mogendheid of van een bestuurlijke eenheid dan wel een volkenrechtelijke organisatie, met inachtneming van het beginsel van wederkerigheid;

2. om ter voorkoming van dubbele belasting gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen;

3. tot verzekering van de heffing en invordering van belasting van hen die niet binnen het Rijk een vaste woonplaats of plaats van vestiging hebben;

4. m.b.t. boetestelling op overtreding van de belastingwet

Periode: 1959–

Grondslag: AWR,

1. art. 37 bij wet van 19-05-1988, Stb. 251 AMvB: voordien nadere regelen;

2. art. 38.1 bij wet van 19-05-1988, Stb. 251 AMvB: voordien: behouden Ons voor vrijstelling/ontheffing te verlenen; het product is tussen 1961 en 1988 namelijk een ‘klein’ KB gebaseerd op art. 38/art. 38.1 AWR (zie handeling 72);

3. art. 61;

4. art. 70

Waardering: B, 1

(64)

Handeling: Het bepalen dat inkomsten van bepaalde groepen/gevallen wel/niet betrekking hebben op arbeid welke gedurende 3 aaneengesloten maanden wordt verricht op het grondgebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten

Periode: 1985–

Grondslag: AWR, art. 38.2 bij wet van 04-09-1985, Stb. 567

Waardering: B, 5

(65)

Handeling: Het aanwijzen van landen waarmee uitwisseling van inlichtingen m.b.t. lichamen en personen die in die landen gevestigd/woonachtig zijn ter uitvoering van nationale wetgeving en verdragen ter voorkoming van dubbele belasting i.v.m. de heffing van belastingen mogelijk is

Periode: 1991–

Grondslag: AWR, art 47a.3 bij wet van 07-03-1991, Stb. 95, tot uitbreiding van informatieverplichting in internationale verhoudingen

Waardering: B, 5

(66)

Handeling: Het machtigen van de inspecteur om inlichtingen rechtstreeks bij betrokken lichamen/personen, gevestigd in landen waarin bepalingen van nationale wetgeving of in verdragen die met die landen gesloten zijn, op te vragen indien het betreffende land de inlichtingen niet kan verschaffen

Periode: 1991–

Grondslag: AWR, art. 47a.4 sinds wijziging wet van 07-03-1991, Stb. 95, tot uitbreiding van informatieverplichtingen in internationale verhoudingen

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(67)

Handeling: Het wel/niet verlenen van ontheffing aan onze ministers, openbare lichamen en rechtspersonen van de verplichting tot informatieverstrekking aan de Belastingdienst i.v.m. de uitvoering van de belastingwet

Periode: 1987–

Grondslag: AWR, art 56, bij wet van 26-11-1987, Stb. 536 tot wijziging van de AWR (Uitbreiding informatieverplichtingen en invoering van een boekhoudverplichting): art. 55, bij wet van 29-06-1994, Stb. 499

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling/vervallen ontheffing

(68)

Handeling: Het wel/niet tegemoetkomen aan gevallen/groepen van gevallen i.v.m. onbillijkheden van overwegende aard bij de toepassing van de belastingwet

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art 63

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

(69)

Handeling: Het afwijzen dan wel toewijzen van kwijtschelding van verhogingen (boete) welke in de aanslag inbegrepen zijn

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art. 66

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

(70)

Handeling: Het wel/niet verlenen van ontheffing van de geheimhoudingsplicht van diegenen die betrokken zijn bij de uitvoering van de belastingwet of de invordering van heffingen van enige rijksbelasting

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art. 67.2

Waardering: V, 10 jaar na verlenging/weigering ontheffing

(71)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Justitie, aanwijzen van ambtenaren als contactpersonen ten dienste van de vervolging en berechting van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten

Periode: 1959–

Grondslag: AWR, art. 84

Waardering: V, 10 jaar na intrekking van de aanwijzing

(72)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten:

1. betreffende het treffen van regelen ter voorkoming van dubbele belasting;

2. betreffende het in werking treden van de bepalingen in de Wet

Periode: 1959–

Grondslag: AWR,

1. art. 38: omgenummerd tot art. 38.1 bij wet van 08-11-1984, Stb.545; bij wet van 19-05-1988, Stb. 251 AMvB: zie handeling 63;

2. art. 95.1, Wet van 26-03-1987, Stb. 120, tot berekening van rente inzake belastingen en premies volksverzekeringen (o.a. ter wijziging van de AWR) art. XIII, tweede lid onderdeel b

Waardering: B, 1

(73)

Handeling: Het aanwijzen, in overleg met de minister zonder portefeuille belast met de zorg voor de aangelegenheden betreffende de Ontwikkelingssamenwerking, van een land welke voor de toepassing van het Besluit in aanmerking genomen wordt

Periode: 1970–

Grondslag: Besluit voorkoming dubbele belasting van 07-04-1965, Stb. 145, art. 3a.c (vanaf wijzigingswet 1970, Stb. 238), art. 3a.d (vanaf Besluit 31-10-1985, Stb. 568), art. 4.2d (vanaf Besluit 21-12-1989, Stb. 594, iwtr. 01-01-1990), art. 6 (vanaf Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 van 21-12-2000, Stb. 642)

Waardering: B, 1

(194)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere regels:

1. over de toedeling van het vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning per Mogendheid aan de te verlenen vermindering volgens art. 10, en de overbrenging van buitenlands inkomen uit werk en woning naar een volgend jaar van het eerste lid;

2. over de toedeling van de vrij te stellen buitenlandse winst per Mogendheid aan de te verlenen vermindering volgens art. 33, en de overbrenging van buitenlandse winst naar een volgend jaar van het eerste lid;

3. voor het bepalen van het per groep van gevallen, indien op of na 01-01-2001 een onder het inkomen uit werk en woning vallend inkomensbestanddeel wordt belast tegen een bijzonder tarief, vindt bij de bepaling van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting volgens art. 10 in het desbetreffende jaar art. 3.2, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, zoals dat luidde op 31-12-2000, overeenkomstige toepassing;

4. over de wijze waarop, naar een volgend jaar over te brengen bedragen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, in aanmerking worden genomen bij de toepassing van het besluit van 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 van 21-12-2000, Stb. 642,

1. art. 11.3;

2. art. 34.3;

3. art. 56.2;

4. art. 58

Waardering: B, 1

(196)

Handeling: Het, binnen drie jaren na inwerkintreding (01-07-1998) van de Wijzigingswet AWR van 12-06-1997, zenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk

Periode: 1998–

Grondslag: Wijzigingswet AWR van 12-06-1997, Stb. 279, art. V

Waardering: B, 3

Rijkswet van 28 oktober 1964, Stb. 425

Wet houdende een belastingregeling voor het koninkrijk. iwtr. bij besluit van 18-12-1964, Stb. 528: Besluit inwerkingtreding van de belastingregeling voor het koninkrijk

(79)

Handeling: Het, in samenwerking met de betrokken landen, opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels m.b.t.:

1. de toerekening van winst i.v.m. de belastingheffing;

2. de toepassing van het tarief van belasting op dividend;

3. de uitvoering van de Rijkswet

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk,

1. art. 5.4;

2. art. 11.4 gewijzigd bij Rijkswet 05-12-1985, Stb. 645, in 11.3;

3. art. 42

Waardering: B, 1

(80)

Handeling: Het bepalen, in overleg met de minister van het mede betrokken land, dat in bepaalde gevallen de inkomsten genoten uit niet-zelfstandige arbeid niet worden belast indien die inkomsten ten laste zijn van het land waarin gewerkt wordt

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 17.3.b

Waardering: B, 5

(81)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een wettelijke regeling m.b.t. het buiten werking stellen van de bepaling dat winst behaald met vervoer in een bepaald land belast dient te worden

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 18.2

Waardering: B, 1

(82)

Handeling: Het, in overleg, vaststellen waar de belastingheffing plaatsvindt indien betrokkene niet gewoonlijk in één van beide landen verblijft

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 34.1.c

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

(83)

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van bezwaren van belastingplichtigen m.b.t. dubbele belastingheffingen die niet in overeenstemming zijn met de Rijkswet i.v.m. maatregelen die door betrokken landen zijn getroffen

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art.35, art. 35.1. en art. 35.2 bij wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling indien identiek aan eerder precedent/gelijk geval

(84)

Handeling: Het voeren van overleg met betrokken landen over toepassing/uitleg van de Rijkswet

Periode: 1985–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 35.3 bij wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: B, 1

(85)

Handeling: Het voeren van overleg met betrokken land om in concrete gevallen waarin deze wet niet voorziet een dubbele belasting ongedaan te maken

Periode: 1985–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 35, art. 35.3 bij wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling indien identiek aan eerder precedent/gelijk geval

(86)

Handeling: Het instellen en opheffen van commissies die ter voorkoming van (gevallen van) dubbele belasting overleg plegen m.b.t. de bepalingen van de Rijkswet

Periode: 1985–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 35.4 bij wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: B, 4

(197)

Handeling: Het, in overleg met de ministers van Financiën van het Koninkrijk, vaststellen welke regelingen – beleid ter uitvoering van de wet daaronder begrepen – in hun geheel of voor bepaalde categorieën van inkomen niet wordt onderworpen aan een tarief dat, of een grondslag die, aanzienlijk afwijkt van het tarief dat, of de grondslag die, in het algemeen geldt voor inwoners van dat land

Periode: 1997–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 35b.3 bij wet van 13-12-1996, Stb. 644

Waardering: B, 5

(87)

Handeling: Het afwijzen of toewijzen op, en het doen van verzoeken om bijstand bij invordering van belastingschulden in een van de landen

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 36

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

(88)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften ter invordering van belastingschulden

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 36.3

Waardering: B, 1

(89)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren ter behandeling van verzoeken om bijstand bij invordering welke gedaan worden door een van de andere landen

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 36.3

Waardering: V, 10 jaar na intrekking van de aanwijzing

(90)

Handeling: Het uitwisselen van inlichtingen met betrokken landen ten behoeve van de uitvoering van de Rijkswet

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 37.1, art. 37.2 tot wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: V, 10 jaar na het verstrekken van de inlichtingen

(91)

Handeling: Het overeenkomen met betrokken landen dat in bepaalde gevallen ambtenaren van de Belastingdienst op het grondgebied van een ander land onderzoek mogen verrichten en het vaststellen van regels hiertoe

Periode: 1985–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 37.2 bij wet van 05-12-1985, Stb. 645

Waardering: B, 5

(92)

Handeling: Het bepalen dat dividend/genoten rente wel/niet voor vrijstelling van de heffing van belasting in aanmerking komt indien deze genoten is door een van de andere landen

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 41.2

Waardering: B, 5

(93)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van bepalingen in (bestaande) wetgeving betreffende het niet van kracht zijn van gedeelten van de Belastingregeling voor het Koninkrijk

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 43, 48

Waardering: B, 1

(94)

Handeling: Het, gezamenlijk met de andere landen, bepalen dat de Gevolmachtigde Ministers en hun plaatsvervangers als ingezetene worden gerekend van het land waardoor zij zijn uitgezonden

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 45

Waardering: B, 1

(95)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van Algemene Maatregelen van Rijksbestuur m.b.t. inwerkingtreding van de Rijkswet

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 47

Waardering: B, 1

(96)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken, vanaf 1970, van de eventuele buitenwerking stelling van deze beschikking

Periode: 1964–

Grondslag: Gezamenlijke Beschikking omtrent winsttoerekening bij verzekeringsondernemingen van 17-12-1964, Stcrt. 255, art. 2.2

Waardering: B, 1

(98)

Handeling: Het bepalen, na 1975, dat de Beschikking buiten werking wordt gesteld

Periode: 1975–

Grondslag: Gezamenlijke Beschikking Indische Pensioenen, 15-05-1968 nr. B68/6671, Stcrt. 96, art. 2.2

Waardering: B, 1

Conjunctuurwet, Wet van 24 december 1970, Stb. 605

Wet tot tijdelijke verhoging of verlaging van belasting op grond van conjuncturele overwegingen

(99)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, opstellen, wijzigen en intrekken van beschikkingen ter tijdelijke verhoging/verlaging van de loonbelasting, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's (later: motorrijtuigen) en accijns op benzine (deze laatste vervalt bij Wet 1972, Stb. 696)

Periode: 1970–

Grondslag: Conjunctuurwet, art. 1.1 en art. 1.4

Waardering: B, 1

(101)

Handeling: Het opstellen, wijzigen of intrekken van voorstellen van wet tot goedkeuring/handhaving van de Beschikking, met inbegrip van een overzicht van de recente ontwikkeling van de rijksfinanciën, van de noodzakelijk geachte wijzigingen in de rijksuitgaven alsmede van de voornemens t.a.v. de financiering

Periode: 1970–

Grondslag: Conjunctuurwet, art. 1.3 en 1.6

Waardering: B, 1

(102)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere regels m.b.t.:

1. de berekening van de verhoogde/verlaagde belastingen op zodanige wijze dat voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting de verhoging of verlaging voor zoveel nodig naar tijdsgelang in aanmerking wordt genomen;

2. de omzetbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de noodzakelijk geachte aanpassingen aan de verhoging of verlaging

Periode: 1970–

Grondslag: Conjunctuurwet, art. 2.1.2.3; lid 3 vervalt bij wet 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: B, 1

Wet van 24 april 1986, Stb. 249

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

(105)

Handeling: Het afwijzen of (geheel of gedeeltelijk) toewijzen van verzoeken van andere Staten, evt. na overleg met de Minister van Justitie, om inlichtingen t.b.v. belastingheffing

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 5.1, art. 5.6: art. 5.5 bij wet van 16-12-1993, Stb. 650, art. 13.1.2: lid 2 wordt lid 3 en lid 2 wordt tussengevoegd bij wet van 26-06-1996, Stb. 361, art. 14.2

Waardering: V, 10 jaar na afwijzing/toewijzing

(106)

Handeling: Het, in overleg met andere Staten, opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden m.b.t. tot automatische inlichtingenverstrekking t.a.v. bepaalde aangewezen gevallen/groepen van gevallen i.v.m. de belastingheffing

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 6

Waardering: B, 1

(107)

Handeling: Het uit eigener beweging verstrekken van inlichtingen aan andere Staten i.v.m. de belastingheffing

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 7.1

Waardering: V, 10 jaar na verstrekking van de inlichtingen

(108)

Handeling: Het wel/niet toestaan dat belastingambtenaren uit EG-lidstaten hier te lande onderzoek doen t.b.v. de belastingheffing

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 9.1

Waardering: V, 10 jaar na afsluiten onderzoek

(109)

Handeling: Het met een lidstaat van de EG overeenkomen, met inachtneming van EEG-Richtlijn nr. 77/799/EEG, PB EG 1977 L366, van voorwaarden waaronder een belastingambtenaar van dat land op Nederlands gebied onderzoek mag verrichten

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 9.3: art. 9.2 bij wet van 26-06-1996, Stb. 361

Waardering: B, 1

(110)

Handeling: Het aanwijzen van belastingambtenaren die in het eigen land dan wel in een ander land meewerken aan een onderzoek t.b.v. de inlichtingenverstrekking aan Nederland

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 8, 12

Waardering: V, 10 jaar na afsluiten onderzoek

(111)

Handeling: Het weigeren en verlenen van/het verzoeken tot het verkrijgen van toestemming aan/van een andere Staat tot het verstrekken van inlichtingen, welke van een andere Staat zijn verkregen, aan een derde Staat

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 15

Waardering: V, 10 jaar na verlenen/het verzoeken om toestemming

Wet van 17-12-1998, Stb. 723

Wet overgang belastingheffing in euro’s; houdende regels inzake de heffing en de invordering van rijksbelastingen in euro’s. Deze wet is gefaseerd ingevoerd: art. 14 iwtr. 31-12-1998; art. 1 t/m 6, 8, 10 t/m 13, 15 t/m 19 iwtr. 01-01-1999; art. 7 en 9 iwtr. 01-04-1999

(200)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen:

1. waarin wordt bepaald, in afwijking van art. 2, voor welke belastingen de heffing en de invordering reeds geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden in euro’s;

2. waarin wordt bepaald dat bedragen in guldens, die worden afgeleid van andere bedragen of die het resultaat zijn van een rekenkundige bewerking van andere bedragen, worden omgerekend in euro’s door dezelfde afleiding of rekenkundige bewerking toe te passen met behulp van de in euro’s omgerekende andere bedragen;

3. waarin de bedragen worden aangepast genoemd in art. 25a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en art. 10 en 14.4 van de Wet belasting zware motorrijtuigen;

4. waarin de depositorente van de Europese Centrale Bank wordt aangepast met een aantal procentpunten, indien de geldende depositorente hoger onderscheidenlijk lager is dan het geldende promessedisconto en/of geldende voorschotrente van De Nederlandsche Bank NV;

5. ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet

Periode: 1999–

Grondslag: Wet overgang belastingheffing in euro’s,

1. art. 3;

2. art. 5.2;

3. art. 15, 16;

4. art. 17.1.3;

5. art. 18.1

Waardering: B, 1

(201)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een wetsvoorstel tot goedkeuring van de Regeling ophoging depositorente

Periode: 1999–

Grondslag: Wet overgang belastingheffing in euro’s, art. 18.2

Waardering: B, 1

7.3.1.2. Invordering en kosten en rente

7.3.1.2.1. Invordering

Wet van 22 mei 1845, Stb. 22

Wet betreffende de invordering van belastingen en andere overheidsvorderingen (b.w. 01-06-1990)

Invorderingsbepalingen zijn ook opgenomen in andere fiscale wetten en wetten die heffingen regelen of voorschrijven doch in eerste instantie regarderen onder een andere minister of instantie doch waarvan werkzaamheden zijn opgedragen aan de Belastingdienst

(113)

Handeling: Het opstellen, wijzigen of intrekken van uitvoeringsvoorschriften:

1. omtrent inhouding tot verhaal van belasting op bezoldigingen of pensioenen, door het Rijk verschuldigd;

2. omtrent de bevoegdheid het vanwege onze minister afschrijven (kwijtschelden) van belastingschuld en het verlenen van uitstel van betaling;

3. m.b.t. de vaststelling van te betalen rente ingeval uitstel van betaling is verleend

Periode: 1945–1990

Grondslag: Wet van 22-05-1845, Stb. 22,

1. art. 7bis;

2. art. 17;

3. art. 17

Waardering: B, 1/5

(114)

Handeling: Het verlenen/weigeren van machtigingen aan de Belastingdienst (ontvanger) m.b.t. te ondernemen stappen i.v.m. het toepassen van lijfsdwang t.b.v. de invordering van belastingen

Periode: 1945–1990

Grondslag: Wet van 22-05-1845, Stb. 22, art. 15bis

Waardering: V, 6 jaar na verlenen/weigeren van de machtiging

(115)

Handeling: Het geheel of gedeeltelijk afschrijven en het verlenen/weigeren van uitstel van betaling door de minister

Periode: 1945–1990

Grondslag: Wet van 22-05-1845, Stb. 22, art. 17

Waardering: V, 6 jaar na instemming/weigering

Wet van 24 oktober 1979, Stb. 572

Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen

(deze wet is van toepassing op de invordering van: restituties, interventies en andere maatregelen die deel uitmaken van financiering door het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw; landbouwheffingen, rechten van in- en uitvoer; omzetbelasting)

(118)

Handeling: Het verzoeken om – verstrekken/weigeren van – inlichtingen van/aan lidstaten van EEG, evt. na overleg met de Minister van Landbouw en Visserij en de Minister van Economische Zaken, i.v.m. invordering van belastingschulden

Periode: 1981–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 3 en art. 5

Waardering: V, 10 jaar na de behandeling/het doen van de verzoeken

(119)

Handeling: Het doen, al dan niet namens de Minister van Landbouw en Visserij of de Minister van Economische Zaken, van – behandelen van verzoeken aan/van lidstaten om uitreiking en betekening van schuldvorderingen

Periode: 1981–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 8, 10, 34

Waardering: V, 6 jaar na de behandeling/het doen van de verzoeken

(120)

Handeling: Het doen, al dan niet namens de Minister van Landbouw en Visserij of de Minister van Economische Zaken, van – behandelen van verzoeken aan/van lidstaten om invordering van schuldvorderingen, en het verlenen van uitstel van betaling

Periode: 1981–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 12, 15, 19, 34

Waardering: V, 6 jaar na afdoening

(121)

Handeling: Het verzoeken, al dan niet namens de Minister van Landbouw en visserij of de Minister van Economische Zaken, om – behandelen van verzoeken aan/van lidstaten om conservatoire maatregelen te treffen i.v.m. waarborging van de invordering van belastingschulden

Periode: 1981–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 25, 28, 34

Waardering: V, 10 jaar na de afhandeling van het verzoek

(122)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften, evt. in overleg met de Minister van Landbouw en Visserij en de Minister van Economische Zaken, ter uitvoering van de wet

Periode: 1979–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 41

Waardering: B, 1

Wet van 30 mei 1990, Stb. 221

Wet inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen (invorderingswet 1990). iwtr. 01-06-1990 bij invoeringswet invorderingswet 1990

Invorderingsbepalingen zijn ook opgenomen in andere fiscale wetten en wetten die heffingen regelen of voorschrijven doch in eerste instantie regarderen onder een andere minister of instantie doch waarvan werkzaamheden zijn opgedragen aan de Belastingdienst

Voor handelingen op invorderingsgebied als gevolg van Internationale Overeenkomsten wordt verwezen naar de Hoofdstukken in dit rapport die dat onderdeel behandelen

(124)

Handeling: Het bepalen welke directeur, inspecteur of ontvanger bevoegd is

Periode: 1990–

Grondslag: Invorderingswet 1990, art. 5 en art. 62.1: art. 62.1 tot 29-06-1994, hierna art. 56 AWR (bij wet van 29-06-1994, Stb. 499)

Waardering: V, 10 jaar na vaststelling

(125)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van AMvB’s:

1. houdende regels m.b.t. het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste 10 jaren in die gevallen waarin aanslagen in de rechten van successie of schenking zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen;

2. houdende regels m.b.t. het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen bij de vaststelling waarvan de Wet Inkomstenbelasting 1964 toepassing heeft gevonden ingeval negatieve persoonlijke verplichtingen voor de heffing in aanmerking genomen worden;

3. houdende regels m.b.t. het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 224 van het Communautair douanewetboek;

4. houdende regels m.b.t. het in rekening brengen van invorderingsrente indien betaling niet plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel is verleend;

5. houdende regels met betrekking tot de inhoud van mededelingen, aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken, alsmede de termijnen waarbinnen het doen van mededelingen, het verstrekken van inlichtingen en het overleggen van stukken dienen te geschieden, ingeval de ontvanger dit verlangt van – bestuurders van – lichamen die niet in staat zijn loon- of omzetbelasting te betalen

Periode: 1990–

Grondslag: Invorderingswet 1990,

1. art. 25.3, bij wet van 12-12-1991, Stb. 697, gewijzigd bij wet van 18-12-1995, Stb. 660;

2. art. 25.4, bij wet van 12-12-1991, Stb. 697: bij wet van 14-12-2000, Stb. 570 ministeriële regeling, zie handeling 127;

3. art. 25.5, bij wet van 02-11-1995, Stb. 554: 25.7 bij wet van 14-12-2000, Stb. 570;

4. art. 28.2, bij wet van 30-05-1990, Stb. 222;

5. art. 36.2, bij wet van 19-12-1991, Stb. 740

Waardering: B, 1

(126)

Handeling: Het wel/niet verlenen van ontheffing m.b.t. beëindiging van uitstel van betaling van belastingen ingeval door aandelenfusie verkregen aandelen of winstbewijzen worden vervreemd binnen 5 jaren na de aandelenfusie

Periode: 1992–1996

Grondslag: Invorderingswet 1990, Stb. 221, art. 25.4.a vanaf wijzigingswet 10-09-1992, Stb. 491, vervalt bij wet van 13-12-1996, Stb. 652

Waardering: V, 10 jaar na verlening/weigering machtiging

(199) (zie eventueel ook Handeling 61)

Handeling: Het berekenen van het ongewogen gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven op de effectenbeurs te Amsterdam genoteerde staatsleningen ter vaststelling van het percentage van de heffingsrente

Periode: 1992–

Grondslag: Invorderingswet 1990, art. 29 bij wet van 30-09-1992, Stb. 508 en 17-12-1998, Stb. 723

Waardering: B, 1

(127)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels:

1. m.b.t. het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van resp. 12 maanden, 10 jaren en 2 jaren mits voldoende zekerheid is gesteld;

2. m.b.t. gehele of gedeeltelijke kwijtschelding voor belastingplichtigen;

3. m.b.t. bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat;

4. m.b.t. doelmatige invordering van invorderingsrente;

5. m.b.t. de aansprakelijkheid voor de loonbelasting van aannemers die ingevolge een schriftelijke overeenkomst met een onderaannemer het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is heeft gestort op een rekening die door die onderaannemer wordt gehouden;

6. krachtens welke de aansprakelijk gestelde die niet anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te voldoen, geheel of gedeeltelijk wordt ontslagen van zijn betalingsverplichting;

7. m.b.t. de uitvoering van de Invorderingswet 1990

Periode: 1990–

Grondslag: Invorderingswet 1990,

1. resp. art. 25.4, 25.5 en art. 25.6.8.9.11.13.15, bij wet van 14-12-2000, Stb. 570 (art. 25.8 was 25.6 en art. 25.9 was 25.7, omgenummerd bij wet van 14-12-2000, Stb. 570);

2. art. 26 omgenummerd tot 26.1; 26.2 en 26.3 bij wet van 16-12-1999, Stb. 556, met twk. 01-01-1997; art. 26.4 bij wet van 14-12-2000, Stb. 570;

3+4. art. 31;

5. art. 34.6 bij wet van 14-05-1998, Stb. 306 en 35.5;

6. art. 53.3;

7. art. 69

Waardering: B, 1

(128)

Handeling: Het verlenen of weigeren van ontheffingen, aan degenen die belast zijn met de uitvoering van de Invorderingswet 1990, van de geheimhoudingsplicht

Periode: 1990–

Grondslag: Invorderingswet 1990, art. 67

Waardering: V, 10 jaar na het verlenen van de ontheffing/afdoening van het verzoek

(129)

Handeling: Het wel/niet verlenen van machtigingen aan de ontvanger om uitstel van betaling wel/niet te beëindigen indien één of meer aandelen of winstbewijzen welke zijn verkregen door aandelenfusie als bedoeld in de Wet Inkomstenbelasting 1964 worden vervreemd binnen vijf jaren na de fusie

Periode: 1992–

Grondslag: Besluit van 30-05-1990, Stb. 223, art. 5a.6 vanaf wijzigingswet van 30-12-1992, Stb. 1993/19, iwtr. per 01-01-1992

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

Wet van 30 mei 1990, Stb. 222

Wet houdende inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de invorderingswet 1990. (invoeringswet invorderingswet 1990)

(130)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere regels ter zake van belastingaanslagen en andere schuldvorderingen die zijn ontstaan vóór 01-06-1990 tot uitvoering van de Invorderingswet 1990 en daaruit voortkomende regelingen

Periode: 1990–

Grondslag: Invoeringswet Invorderingswet 1990, art. LXI

Waardering: B, 1

7.3.1.2.2. Kosten en rente

Wet van 12 februari 1969, Stb. 83

Houdende een regeling met betrekking tot de kosten van vervolging inzake rijksbelastingen. (Kostenwet invordering Rijksbelastingen) iwtr. 22-03-1969 bij KB, Stb. 119

(133)

Handeling: Het bepalen, in overleg met de ministers van Binnenlandse Zaken, van Verkeer en Waterstaat, en van Sociale Zaken en Volksgezondheid, dat dwangbevelen mogen worden betekend bij een tegen ontvangstbewijs af te geven brief

Periode: 1969–1990

Grondslag: Kostenwet invordering Rijksbelastingen, art. 10, vervallen bij wet van 30-05-1990, Stb. 222

Waardering: B, 5

Wet van 26 maart 1987, Stb. 120

Wet tot berekening van rente inzake belastingen en premies volksverzekeringen

(134)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een Koninklijk Besluit houdende de bepaling van het tijdstip inzake de inwerkingtreding van deze wet voor de heffing en invordering

Periode: 1987–

Grondslag: Wet van 26-03-1987, Stb. 120, art. XIII

Waardering: V, 10 jaar na publicatie in de Staatscourant

7.3.1.3. Administratieve bevoegdheden en rechtspraak

7.3.1.3.1. Administratieve bevoegdheden

Wet van 24 december 1927, Stb. 416

Wet houdende uitbreiding van de wettelijke en administratieve bevoegdheden der belastingambtenaren

(135)

Handeling: Het opdragen van werkzaamheden m.b.t. de belastingheffing aan andere ambtenaren van de Belastingdienst dan die in de belastingwetten en besluiten zijn aangewezen

Periode: 1945–

Grondslag: Wet van 24-12-1927, Stb. 416, art. 1

Waardering: B, 5

Besluit van 17 september 1944, Stb. E 93

Handelingen voortkomende uit het besluit van 17-09-1944, Stb. E 93, houdende vaststelling van het besluit bezettingsmaatregelen (b.w. 1951 (1953), Stb. 25)

(136)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten die handhaving, intrekking en de rechtsgevolgen van bezettingsregelingen en bezettingsbeslissingen regelen

Periode: 1945–1951 (1953)

Grondslag: Besluit Bezettingsmaatregelen art. 15.2, 27

Waardering: B, 1

(137)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van administratieve voorschriften ter richtige uitvoering van de taak, voortvloeiende uit gehandhaafde, ingetrokken en geschorste bezettingsregelingen

Periode: 1945–1951 (1953)

Grondslag: Besluit Bezettingshandelingen, art. 6.2

Waardering: B, 1

Besluit van 9 november 1945, Stb. F 254

Besluit houdende vaststelling van het besluit uitbreiding bevoegdheden belastingambtenaren (b.w. 1945, Stb. F 254 m.i.v. 01-01-1951)

(141)

Handeling: Het aanwijzen van:

1. andere ambtenaren van ’s-⁠Rijksbelastingdienst die in plaats treden van de inspecteur;

2. andere personen, niet zijnde een ambtenaar, die met machtiging plaatsen mogen betreden, voorwerpen die bij een bewaarder zijn geplaatst mogen openen, èèn en ander ter vaststelling van belastingschulden

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit van 09-11-1945, Stb. F 254,

1. art. 1.2, 2.1.2;

2. art. 3.4

Waardering: V, 10 jaar na intrekking aanwijzing

(142)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften:

1. m.b.t. het verzegelen of onder bewaking stellen van plaatsen en voorwerpen die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van belastingschulden;

2. m.b.t. het indienen van aangiften door huurders en gebruikers van plaatsen waarin zich voorwerpen bevinden die belangrijk zijn voor het vaststellen van belastingschuld, dan wel door de rechthebbende op die voorwerpen;

3. m.b.t. vormen en termijnen van het leggen van conservatoir beslag;

4. ter uitvoering van het Besluit

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit van 09-11-1945, Stb. F 254,

1. art. 3.3;

2. art. 3.5;

3. art. 7.3;

4. art. 18

Waardering: B, 1

(143)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan verdachten ter voorkoming van strafvervolging

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit van 09-11-1945, Stb. F 254, art. 17

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

7.3.1.3.2. Rechtspraak

Wet van 19 december 1914, Stb. 564

Wet houdende instelling van raden van beroep voor de directe belastingen en vaststelling van algemene bepalingen betreffende het beroep op die colleges (b.w. wet 17-05-1956, Stb. 323)

(146)

Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen uitspraken van raden van beroep

Periode: 1945–1956

Grondslag: Wet van 19-12-1914, Stb. 564, art. 18, (19, 21, 22, 23, deze artikelen geven de procedure weer)

Waardering: V, 10 jaar na het beroep

Wet van 17 mei 1956, Stb. 323

Wet houdende vaststelling nieuwe regeling inzake belastingrechtspraak (Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, b.w. bij wet van 29-10-1998, Stb. 621, iwtr. 01-09-1999)

(148)

Handeling: Het instellen van/voeren van verweer bij beroepen in cassatie bij de Hoge Raad tegen uitspraken van de Gerechtshoven in verband met gevoerde procedures tegen opgelegde aanslagen

Periode: 1956–1999

Grondslag: Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, 1956, Stb. 323, art. 5.1 (betaling griffierecht), 20.1.3, 22.2, 23.1, 24.1, (het ontvangen van stukken: art. 22.1.3, 23.2, 24.4 (arrest), 26.2)

Waardering: V, 10 jaar na de uitspraak

Algemene Wet inzake Rijksbelastingen van 2 juli 1959, Stb. 301

(202)

Handeling: Het instellen van/voeren van verweer bij beroepen in cassatie bij de Hoge Raad tegen uitspraken van de Gerechtshoven in verband met gevoerde procedures tegen opgelegde aanslagen

Periode: 1999–

Grondslag: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 1959, Stb. 301, art. 28, art. 28a en b, art. 29, art. 29 a t/m i en art. 30 bij wijziging van 29-10-1998, Stb. 621, Iwtr. 01-09-1999, Stb. 26

Waardering: V, 10 jaar na uitspraak of intrekking beroep

7.3.2. Niet Fiscale Wet- en regelgeving

(150)

Handeling: Het mede opstellen, wijzigen en intrekken van regels:

1. i.s.m. de Minister van Sociale Zaken m.b.t. de heffing/invordering van premies AOW van personen die krachtens een AMvB op grond van art. 6 AOW of krachtens een overeenkomst met een andere Mogendheid ingevolge de AOW verzekerd zijn;

2. i.s.m. de Minister van Sociale Zaken m.b.t. de heffing/invordering van premies werknemersverzekeringen van bedragen welke aannemers hebben overgemaakt op rekeningen van onderaannemers;

3. i.s.m. de Minister van Binnenlandse Zaken m.b.t. het verlenen van vrijstelling van gemeentelijke belastingen conform de gebruiken van het volkenrecht of het internationaal gebruik

Periode: 1945–

Grondslag: 1. Algemene Ouderdomswet van 31-05-1956, art. 41.7;

2. Coördinatiewet Sociale Verzekering, Stb. 1953, 577, art. 16b.7;

3. Wet van 29-07-1851, Stb. 85, de Gemeentewet, art. 290

Waardering: B, 1

(151)

Handeling: Het gezamenlijk (ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën) verklaren dat wederkerigheid niet is gewaarborgd t.b.v. het niet verlenen van vrijstelling van gemeentelijke belastingen

Periode: 1978–

Grondslag: Beschikking diplomatieke vrijstellingen gemeentelijke belastingen, bij wet van 13-01-1978, Stcrt. 42 art. 1.5, vanaf wijz.wet van 14-07-1989, Stcrt. 192 art. 1.4

Waardering: B, 1

Opmerking: De Minister van Binnenlandse Zaken is eerste ondertekenaar

(152)

Handeling: Het voorbereiden van antwoorden op vragen van leden van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal m.b.t. de toepassing en uitleg van de fiscale wetgeving en het belastingstelsel, niet direct leidende tot wetswijzigingen of opzegging, of wijziging van internationale overeenkomsten en verdragen

Periode: 1945–

Grondslag: 1. Besluit van 17 oktober 1888, houdende vaststelling van het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, art. 115, 116;

2. Besluit van 12-07-1966, houdende vaststelling van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, art. 120, 121;

3. Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 22 juni 1993 (Kamerstukken 22590), art. 134, 135, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 27 juni 2002 (Kamerstukken 28452);

4. Besluit van 3 augustus 1888, houdende vaststelling van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, art. 75;

5. Besluit van 06-09-1983, houdende vaststelling van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, art. 151, 159, gewijzigd bij Regeling van 6 juni 1995 (Kamerstukken 50c en 50e), art. 140

Waardering: B, 3

(153)

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen i.v.m. ingestelde onderzoeken naar aanleiding van verzoekschriften welke zijn ingediend bij de Commissies voor de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal

Periode: 1971–

Grondslag: 1. Reglement van de Commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer der Staten-Generaal als bedoeld in het Reglement van Orde der Eerste Kamer, vastgesteld bij Besluit van 04-05-1971, art. 8.3: Hst. III. Vaste en bijzondere commissies (art. 32 e.v.) bij wet van 06-06-1995, kamerst. 50e;

2. Reglement van de Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, laatstelijk gepubliceerd bij kamerstuk 18376 vastgesteld in de vergadering van 07-06-1984, art. 9: Hst. VII De Commissies, Bron 22-06-1993, Kamerstukken 22590

Waardering: V, 6 jaar na afdoening

(154)

Handeling: Het aan de Tweede Kamer laten weten dat niet ingegaan wordt op aanbevelingen die de Commissie van de Verzoekschriften heeft gedaan na onderzoek als gevolg van ingediende bezwaarschriften

Periode: 1966–

Grondslag: Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, vastgesteld bij besluit d.d. 12-07-1966, art. 145: art. 132 bij wet van 22-06-1993, kamerstukken 22590

Waardering: B, 5

(155)

Handeling: Het wel/niet behandelen, na verklaring hiertoe, van bij de Raad van State ingediende beroepschriften als zijnde een bezwaarschrift tegen eerder afgegeven beschikkingen

Periode: 1975–1994

Grondslag: Wet Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen van 01-05-1975, Stb. 284, art. 11, 14

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(156)

Handeling: Het geven van toelichtingen aan de Nationale Ombudsman i.v.m. ingestelde onderzoeken naar gedragingen door (ambtenaren van) de Belastingdienst

Periode: 1981–

Grondslag: Wet Nationale Ombudsman van 04-02-1981, Stb. 35, art. 19.1

Waardering: V, 6 jaar na het verstrekken van de toelichtingen

(217)

Handeling: Het verrichten van (justitieel/fiscaal) onderzoek naar het American Land Program

Periode: 1976–1991

Activiteiten: Het verzamelen van informatie t.b.v. het onderzoek;

het verstrekken van gegevens op grond van aanschrijving IB’65/688;

het geven van richtlijnen aan directeuren en inspecteurs der belastingdienst;

het afhandelen van schadeclaims van gedupeerden;

het voeren van juridische procedures;

het doen van een uitspraak in een rechtszaak

Waardering: B, 5

7.4. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(157)

Handeling: Het benoemen/aanstellen en opheffen van (interdepartementale/interne) commissies, werkgroepen en adviseurs en in ontvangst nemen en verwerken van rapportages en adviezen

Periode: 1945–

Waardering: B, 4

(168)

Handeling: Het voorbereiden en wijzigen van belastingplannen, (meerjaren-)ramingen en bewaking van budgettaire consequenties welke verband houden met de (uitvoering van) fiscale wetgeving

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebeschrijving van de Directie Algemene Fiscale Politiek

Waardering: B, 1

(169)

Handeling: Het verrichten van studies en onderzoeken m.b.t. de betekenis, aanpassing, en vernieuwing van het nationale fiscale beleid en de uitvoering er van, al dan niet ten behoeve van de opstelling van nota's ten behoeve van het parlement en het Kabinet

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebeschrijvingen van verschillende directies, o.a. Organisatiebeschrijving van de Directie Algemene Fiscale Politiek

Waardering: B, 1

(170)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ambtelijke voorschriften en aanwijzingen aan de belastingadministratie

Periode: 1945–

Grondslag: AWR, artikel 62

Waardering: B, 1

Opmerking: Onder deze handeling valt ook de zogenaamde pseudo-regelgeving

(172)

Handeling: Het verlenen/weigeren van machtigingen aan de onderdelen/functionarissen van de Belastingdienst tot het verrichten van specifieke handelingen t.b.v. de belastingheffing op grond van wettelijke bepalingen, het functioneren en de inrichting van de dienst, alsmede het geven van aanwijzingen in bepaalde gevallen zaken voor te leggen aan het ministerie

Periode: 1945–

Grondslag: Intern gerichte aanschrijvingen en leidraden aan de Belastingdienst opgenomen in de Boekwerken Belastingdienst, bijvoorbeeld voortkomende uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301, art. 62 en gelijkluidende artikelen in de fiscale wetgeving (bijvoorbeeld Invorderingswet 1990, art. 69)

Waardering: V, 6 jaar na het verlenen van de machtiging of 6 jaar na het intrekken van de instructie

B, 1 ingeval de inspecteur bijzondere (pseudo-regelgevende) afspraken maakt

(173)

Handeling: Het, al dan niet op verzoek van de Belastingdienst, verlenen van adviezen en aanwijzingen m.b.t. door de Belastingdienst voorgenomen handelingen of standpunten

Periode: 1945–

Grondslag: Intern gerichte aanschrijvingen en leidraden aan de Belastingdienst opgenomen in de Boekwerken Belastingdienst, bijvoorbeeld voortkomende uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301, art. 62 en gelijkluidende artikelen in de fiscale wetgeving (bijvoorbeeld Invorderingswet 1990, art. 69)

Waardering: B, 1 (indien het beleidsmatige adviezen betreft)

V, 6 jaar (indien het adviezen in individuele gevallen betreft)

(174)

Handeling: Het behandelen van door de Belastingdienst doorgezonden verzoeken, vorderingen, beroepen in cassatie van belastingplichtigen die in verband staan met de heffing van belastingen en die niet in overleg tussen de Belastingdienst en belastingschuldige kunnen worden afgedaan vanwege onoverkomelijke verschillen van inzicht dan wel omdat de (interne) regelgeving dit voorschrijft

Periode: 1945–

Grondslag: Intern gerichte aanschrijvingen en leidraden aan de Belastingdienst opgenomen in de Boekwerken Belastingdienst, bijvoorbeeld voortkomende uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301, art. 62 en gelijkluidende artikelen in de fiscale wetgeving (bijv. Invorderingswet 1990, art. 69)

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

(175)

Handeling: Het behandelen en verwerken van door de Belastingdienst ingevolge de intern gerichte aanschrijving ingezonden mededelingen van ondernomen handelingen

Periode: 1945–

Grondslag: Intern gerichte aanschrijvingen en leidraden aan de Belastingdienst opgenomen in de Boekwerken Belastingdienst, bijvoorbeeld voortkomende uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301, art. 62 en gelijkluidende artikelen in de fiscale wetgeving (bijv. Invorderingswet 1990, art. 69)

Waardering: V, 5 jaar na kennisneming/verwerking

7.5. Handelingen ingevolge de totstandkoming en uitvoering van internationale verdragen

Dit hoofdstuk handelt over de verdragen die betrekking hebben op de belastingen m.u.v. invoerrechten en accijnzen (enkele uitzonderingen daargelaten). Hiertoe zijn ook standaardhandelingen opgenomen m.b.t. handelingen die in de verdragen voorkomen. Mocht er aanleiding zijn om nadere uitwerking van de verdragen die merendeels met de invoerrechten en accijnzen te maken hebben, dan zullen die uitwerkingen geschieden in een volgend PIVOT-onderzoek, dat gewijd is aan dit gebied. Hierbij valt voornamelijk te denken aan afspraken in Benelux verband, een deel van de EEG-verdragen en aan afspraken m.b.t. de GATT.

7.5.1. Grondwet

(176)

Handeling: Het (mede-) opstellen, wijzigen en intrekken van (belastingtechnische bepalingen van) verdragen met andere Mogendheden, mede in verband met de vorming, organisatie en werkwijze, voorrechten van internationale organisaties en die gesloten worden ter nastreving van de doelstellingen van die organisaties, alsmede van bijkomende protocollen, aanvullende en wijzigende besluiten

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet, art. 91, De in dit artikel bepaalde handeling kan teruggevoerd worden op art. 58 GW 1815, art. 57, GW 1848, art. 59 GW. 1887, art. 58 GW 1922, art. 60 GW 1938, 1948 en 1972

Waardering: B, 1

(177)

Handeling: Het (mede-) opstellen, wijzigen en intrekken van belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belastingen met andere Mogendheden en internationale organisaties alsmede van bijbehorende protocollen

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet, art. 91, de in dit artikel bepaalde handeling kan teruggevoerd worden op art. 58 Grondwet 1815, art. 57, GW 1848, art.59 GW. 1887, art. 58 GW 1922, art. 60 GW 1938, 1948 en 1972

Waardering: B, 1

(178)

Handeling: Het (mede-) opstellen, wijzigen en intrekken van goedkeuringswetten m.b.t. tot gesloten internationale verdragen en overeenkomsten

Periode: 1945–

Grondslag: Grondwet, art. 91, De in dit artikel bepaalde handeling kan teruggevoerd worden op art. 58 GW 1815, art. 57, GW 1848, art. 59 GW. 1887, art. 58 GW 1922, art. 60 GW 1938, 1948 en 1972

Waardering: B, 1

7.6. Handelingen ingevolge de uitvoering van verdragen met volkenrechtelijke organisaties

(179)

Handeling: Het (mede-) opstellen, wijzigen en intrekken van besluiten, richtlijnen, reglementen en beleidsvoornemens van internationale organisaties waartoe Nederland is toegetreden, al dan niet in het verband van Comités, werkgroepen, en overlegvormen, alsmede het voeren van overleg en uitwisseling van beleidsvoornemens met andere Lidstaten

Periode: 1945–

Grondslag: 1. Bepalingen van verschillende overeenkomsten en verdragen van organisaties waartoe Nederland is toegetreden;

2. Organisatiebeschikkingen van directies behorende tot het DGFZ

Waardering: B, 1

(181)

Handeling: Het uitwisselen van inlichtingen met andere verdragsluitende partijen alsmede het verlenen van bijstand, op fiscaal gebied, m.b.t. uitvoering van de overeengekomen bepalingen en de invordering van belastingen

Periode: 1945–

Grondslag: Verschillende verdragen

Waardering: V, 10 jaar na het verstrekken/verkrijgen van de inlichtingen

(182)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van uitvoeringsvoorschriften, al dan niet in overleg met de andere verdragsluitende Mogendheden, m.b.t. de bepalingen in overeengekomen verdragen

Periode: 1945–

Grondslag: Verschillende verdragen

Waardering: B, 1

(183)

Handeling: Het toewijzen of afwijzen van verzoeken van particulieren en werknemers van volkenrechtelijke organisaties inzake toepassing van de bepalingen van gesloten verdragen of van bezwaren vanwege onbillijkheden van de bepalingen van gesloten verdragen in hun situatie

Periode: 1945–

Grondslag: Verschillende verdragen

Waardering: V, 10 jaar na de afwijzing of toewijzing van het verzoek

(184)

Handeling: Het voordragen/benoemen van leden/vertegenwoordigers in organen/instellingen/commissies werkgroepen e.d. welke zijn ingesteld op basis van gesloten verdragen

Periode: 1945–

Grondslag: Verschillende Verdragen

Waardering: V, 5 jaar na zittingstermijn

7.7. Handelingen ingevolge de uitvoering van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting

(186)

Handeling: Het verkrijgen en verstrekken van kennisgevingen t.a.v. de andere verdragsluitende Staat m.b.t. wijzigingen in de nationale belastingwetgevingen i.v.m. mogelijke consequenties voor de inhoud en de uitvoering van het verdrag

Periode: 1945–

Grondslag: Belastingverdrag met ..... inzake ..... d.d. ..., Stb./Trb. ..., art.: ....(variabel)...

Waardering: B, 1

(187)

Handeling: Het, in onderling overleg, vaststellen, wijzigen en intrekken van uitvoeringsvoorschriften

Periode: 1945–

Grondslag: Belastingverdrag met ..... inzake ..... d.d. ..., Stb./Trb. ..., art.: ....(variabel)...

Waardering: B, 1

(188)

Handeling: Het toewijzen of afwijzen van verzoeken van personen/lichamen die menen dat de maatregelen van de overeenkomst voor hem zullen leiden tot belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen, e.e.a. in overleg met de andere Staat

Periode: 1945–

Grondslag: Belastingverdrag met ..... inzake ..... d.d. ..., Stb./Trb. ..., art.: .... (variabel)...

Waardering: V, 10 jaar na afwijzing/toewijzing indien gelijk aan eerder precedent/gelijk geval

(189)

Handeling: Het uitwisselen van inlichtingen met de andere Staat i.v.m. het tegengaan van fraude/het ontgaan van belastingen

Periode: 1945–

Grondslag: Belastingverdrag met ..... inzake ..... d.d. ..., Stb./Trb. ..., art.: .... (variabel)...

Waardering: V, 10 jaar na uitwisseling van de gegevens

7.8. Handelingen ingevolge goedkeuringswetten m.b.t. gesloten verdragen

Er zijn meerdere wetten die dienen ter parlementaire goedkeuring van gesloten verdragen. In onderstaand gedeelte is gekozen voor de uitwerking van één van die wetten namelijk de goedkeuringswet van een gesloten verdrag met Amerika. Andere goedkeuringswetten zijn van gelijke inhoud.

(190)

Handeling: Het schriftelijk aanwijzen/opdracht geven van een ontvanger die belast is met de invordering die Amerika verzoekt

Periode: 1945–

Grondslag: Wet van 29-10-1948, Stb. I 464, Goedkeuring verdrag met Amerika ter voorkoming van dubbele belasting, art. 2

(gewijzigd: Wet 12-02-1969, Stb. 83 en Wet van 30-05-1990, Stb. 222)

(Wet van 23-10-1957, Stb. 438, tot goedkeuring van de overeenkomst met Denemarken ter vermijding van dubbele belasting)

Waardering: V, 6 jaar na intrekking van de aanwijzing

(191)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften ter uitvoering van het verdrag

Periode: 1945–

Grondslag: Wet van 29-10-1948, Stb. I 464, Goedkeuring verdrag met Amerika ter voorkoming van dubbele belasting, art. 3

Waardering: B, 1/5

(192)

Handeling: Het wel/niet toelaten van een verdachte tot transactie i.v.m. invordering

Periode: 1945–

Grondslag: Wet van 29-10-1948, Stb. I 464, Goedkeuring verdrag met Amerika ter voorkoming van dubbele belasting, art. 6

Waardering: V, 10 jaar na het wel/niet toelaten

8. De secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën

8.1. Uitvoering wet- en regelgeving

8.1.1. Fiscale wet- en regelgeving

8.1.1.1. Heffing

Wet van 14 juni 1930, Stb. 244

Wet tot voorkoming van dubbele belasting (ingetrokken in 1958, Stb.700 b.w. per. 22-11-1962 bij KB. 29-10-1962, Stb. 448; voorschriften uit deze wet worden vanaf die datum geacht te zijn uitgevaardigd krachtens hoofdstuk VII van de AWR)

(19)

Handeling: Het in bijzondere gevallen weigeren binnen het land wonende vreemdelingen vrijstelling te verlenen voor de heffing van dubbele belasting indien de staat waar die vreemdeling onderdaan van is Nederlanders niet op gelijke wijze vrijstelt

Periode: 1945–1953

Grondslag: Beschikking ter voorkoming van dubbele belasting d.d. 10-09-1941, Stcrt. 221 (vervallen 15-02-1953, Stb. 584), art. 4.2

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9. Belastingdienst

9.1. Uitvoering wet- en regelgeving

9.1.1. Fiscale wet- en regelgeving

9.1.1.1. Heffing

Wet van 13 januari 1922, Stb. 9

Wet houdende bepalingen betreffende het opleggen van voorlopige aanslagen in de directe belastingen (b.w. 1959, Stb. 301)

(7)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van directe belastingen en dividend- en tantièmebelasting

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 13-01-1922, Stb. 9, art. 2, 3

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 29 april 1925, Stb. 171

Wet tot bevordering van de richtige heffing der directe belastingen (b.w. 1959, Stb. 301)

(8)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de heffing van belastingen

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 29-04-1925, Stb. 171, art. 1, 3, 4

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 28 juni 1926, Stb. 227

Wet houdende een regeling m.b.t. het overschrijden van in belastingwetten gestelde termijnen (b.w. 1959, Stb. 301)

(11)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van directe belastingen inclusief dividend- en tantièmebelasting alsmede de jachtrente en ruilverkavelingrente en tiendrente

Periode: 1945–1959

Grondslag: Wet van 28-06-1926, Stb. 227, art. 1

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 27 december 1938, Stb. 413

Wet houdende tijdelijke voorziening tot versterking van de middelen tot dekking van de uitgaven des Rijks (b.w. 1951, Stb. 25)

(20)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van opcenten op belastingen: grondbelasting, vermogensbelasting, dividend- en tantièmebelasting, inkomstenbelasting, zegelrecht, rechten van successie, van overgang en van schenking, rechten van registratie, gedistilleerd accijns, accijns op suiker, accijns op wijn

Periode: 1945–1951

Grondslag: Wet van 27-12-1938, Stb. 413, art. 5, 6, 7, 8, 9 (vervallen 1947, Stb. H 409), 10, 11 (vervallen 1950, Stb. K 625), 12 (vervallen 1951, Stb. 25)

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 26 april 1940, Stb. 200

Wet houdende bijzondere voorzieningen m.b.t. de in gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde naamloze vennootschappen en andere rechtspersonen, alsmede m.b.t. zeeschepen, die gerechtigd zijn tot het voeren van de Nederlandse vlag (b.w. bij wet van 09-03-1967, Stb. 161, iwtr. 01-06-1967, Stb. 257, 1967; art. 19 b.w. 01-01-1965, Stb. 425, 1964)

(21)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de heffing van belastingen

Periode: 1945–1967

Grondslag: Wet van 26-04-1940, Stb. 200, art. 19.1.2;

Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 2.2, 10.1.2, 11.2.4, 12.1, 13.1.2.3.6, 14.1.2.3.5

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Besluit van 3 september 1945, Stb. F 159

Besluit buitengewoon navorderingsbesluit (b.w. 1959, Stb. 301)

(39)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. tot de heffing en navordering van belastingen

Periode: 1945–1959

Grondslag: Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, art. 1, 2c.d, 3.3, 4.2, 5, 10.1.2, 11.3, 14.2, 18, 19.1

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 23 april 1952, Stb. 191

Wet houdende bepalingen inzake vervanging van het fiscale noodrecht (b.w. 1959, Stb. 301, 1962, Stb. 319 en 1967, Stb. 377)

(51)

Handeling: Het verrichten van activiteiten t.b.v. de heffing van Rijksbelastingen

Periode: 1952–1959

Grondslag: Wet van 23-04-1952, Stb. 191, art. 2, 3, 4, 5, 9, 10.4, 16, 17, 18, 18.1

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Algemene Wet inzake Rijksbelastingen van 2 juli 1959, Stb. 301

(Is in verschillende fasen in werking getreden) Inclusief handelingen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting vanaf 07-04-1965, Stb. 145

(54)

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. het heffen van belastingen d.m.v.:

1. de behandeling van (verzoek om) uitnodiging tot het doen van aangiften;

2. de behandeling van aangiften en melding;

3. het bepalen van het tijdvak;

4. het verlenen van uitstel van betaling;

5. het verlenen van vrijstellingen;

6. de heffing van belasting bij wege van aanslag;

7. de heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte;

8. de heffing van belasting bij wege van uitnodiging tot betaling;

9. de behandeling van bezwaren en beroepen;

10. de heffingsrente en revisierente;

11. bevordering van de richtige heffing;

12. vertegenwoordiging van belastingplichtige;

13. verplichtingen ten dienste van de belastingheffing;

14. herstel van vormverzuimen en overschrijding van termijnen;

15. toekenning van bevoegdheden;

16. beboetbare feiten en bestuurlijke boeten;

17. algemene bepalingen van strafrecht en strafvordering

Periode: 1959–

Grondslag:

1. Uitvoeringsregeling AWR 1994: art. 2.1.2.3 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114; art. 3 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114; art. 4a vanaf 21-12-1995, Stcrt. 252; art. 20.3.4 vanaf 21-12-1995, Stcrt. 252;

2. AWR: art. 5 bij wet van 30-05-1990, Stb. 222 (Invoeringswet Invorderingswet 1990, iwtr. 01-06-1990); art. 5a bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, iwtr. 23-12-1993, Stb. 693; art. 6.1.2; art. 8.2: art. 8.3 bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, iwtr. 23-12-1993, Stb. 693; art. 9.2.3.5.6, lid 6 vervalt bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, iwtr. 23-12-1993, Stb. 693 en lid 5 vervalt bij wet van 18-12-1997, Stb. 738, iwtr. 01-01-1998; art. 10.2.3, Uitvoeringsregeling AWR 1994: art. 21.1.3 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114, lid 3 vervalt vanaf 03-04-1995, Stcrt. 69; art. 21b vanaf 19-12-2000, Stcrt. 250; art. 22 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114;

3. Uitvoeringsregeling AWR 1994: art. 25.1.3, 26.3, 27.4a.5, art. 28.1.2a, art. 29.1.2 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114, art. 27 vervalt vanaf 30-03-1995, Stcrt. 64 iwtr. 01-04-1995;

4. Uitvoeringsregeling AWR: art. 30.1 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114;

5. Uitvoeringsregeling AWR: art.35, 36.4.6, 39.2 vanaf 14-06-1994, Stcrt. 114;

6. AWR: art. 11.1.2.3; art. 12; art. 13; art. 14; art. 15; art. 16.1.3; art. 17.1; art. 18, vervallen bij wet van 18-12-1997, Stb. 738, iwtr. 01-01-1998; art. 18a bij wet van 20-12-1996, Stb. 653, iwtr. 01-01-1997;

7. AWR: art. 19.1.3.4; art. 20.1.2; art. 21.3.4: lid 4 vervalt, lid 3 wordt lid 4 en lid 2 wordt tussengevoegd bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, iwtr. 23-12-1993, Stb. 693, vervolgens vervalt dit artikel bij wet 18-12-1997, Stb. 738, iwtr. 01-01-1998; art. 22, vervallen bij wet 18-12-1997, Stb. 738, iwtr. 01-01-1998;

8. AWR: art. 22a.1; art. 22b; art. 22c.1; art 22e bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246;

9. AWR: art. 23; art. 24; art. 25.1.2.5.6, lid 2, 4 en 6 vervallen bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, de resterende leden worden onder vernummering herschreven, de activiteiten van de inspecteur zijn dan terug te vinden in art. 25.1.2.4.5 en lid 7 bij wet van 29-10-1998, Stb. 621, iwtr. 17-06-1999, Stb. 265; art. 25a bij wet van 29-10-1998, Stb. 621; art. 26.1.3, lid 3 vervalt bij wet van 04-06-1992, Stb. 422; art. 26b.2 bij wet van wet 29-10-1998, Stb. 621, iwtr. 17-06-1999, Stb. 265; art. 27.1, vervallen en iwtr. Bij wet van 23-12-1993, Stb. 690 en 693; art. 30.1, vervallen bij wet van 29-10-1998, Stb. 621 en iwtr. 17-06-1999, Stb. 265; art. 30a.2, bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246 (art. 30a bij wet van 26-03-1987, Stb. 120 vernummerd tot art. 30f); art. 30.d.3 bij wet van 12-12-1991, Stb. 697 vervallen i.v.m. omnummering tot art. 30i, bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246, art. 30e.1.4 bij wet 12-12-1991, Stb. 697; lid 4 vervalt weer bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, bij wet van 02-11-1995, Stb. 554 omgenummerd tot art. 30j vervolgens vervalt dit artikel 30e bij wet van 18-12-1997, Stb. 738;

10. AWR: art. 30f, (voorheen art. 30a) bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246; art. 30i.3, (voorheen art. 30d.3) bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246; art 30j.1, (voorheen art. 30e.1) bij wet van 02-11-1995, Stb. 554, iwtr. 16-04-1996, Stb. 246;

11. AWR: art. 31; art. 32.2, vervallen bij wet van 04-06-1992, Stb. 422; art. 33.1; art. 35;

12. AWR: art. 41; art. 45;

13. AWR: art. 47; art. 47b, bij wet van 09-12-1993, Stb. 660; art. 48; art. 49, art. 49a bij wet van 26-11-1987, Stb. 536 vervallen bij wet van 29-06-1994, Stb. 499; art. 50; art. 51; art. 55, bij wet van 29-06-1994, Stb. 499; art. 56, vervallen bij wet van 29-06-1994, Stb. 499;

14. AWR: art. 59; art. 60.2, bij wet van 12-05-1993, Stb. 262, lid 3, bij wet van 04-06-1992, Stb. 422, lid 2, bij wet van 29-10-1998, Stb. 621 wordt verwezen naar art. 6:11 AWB;

15. AWR: art. 65;

16. AWR: art. 67a-i; art. 67k-n, alle artikelen bij wet van 18-12-1997, Stb. 738;

17. AWR: art. 76; art. 80; art. 81; art. 82; art. 83; art. 84; art. 85; art. 87; art. 88a bij wet van 02-11-1995, Stb. 554

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar, met uitzondering van Memories van Successie: B, 5

(195)

Handeling: Het vaststellen, bij voor bezwaar vatbare beschikkingen m.b.t. loon-, inkomsten- en vennootschapsbelasting:

1. van het bedrag van het naar het volgende jaar over te brengen (negatief-) buitenlands inkomen uit werk en woning;

2. van het naar het volgende jaar over te brengen bedrag aan, vanwege andere Mogendheden, geheven belasting;

3. van het bedrag van de naar volgend jaar over te brengen (negatieve-) buitenlandse winst per Mogendheid;

4. van het naar het volgende jaar over te brengen negatieve gezamenlijke bedrag aan buitenlandse winst per Mogendheid;

5. van het over te brengen bedrag aan belasting

Periode: 2001–

Grondslag: Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 van 21-12-2000, Stb. 642,

1. art. 26.1, 27.1;

2. art. 28.1, 44.1;

3. art. 42.1, 43.1;

4. art. 43.2;

5. art. 44.2

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Rijkswet van 28 oktober 1964, Stb. 425

Wet houdende een belastingregeling voor het koninkrijk. iwtr. bij besluit van 18-12-1964, Stb. 528: Besluit inwerkingtreding van de belastingregeling voor het koninkrijk

(78)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van belastingen: het belasten van ingezetenen op inkomsten, vermogen, loon, commissarissenvergoedingen, dividend, successie en schenking, zegelbelastingen en motorrijtuigen binnen het Koninkrijk op basis van de Rijkswet

Periode: 1964–

Grondslag: Belastingregeling voor het Koninkrijk, art. 4.1, art. 5.1, art. 10.1, art. 11.1, art. 11.3 (vervallen bij Rijkswet 05-12-1985, Stb. 645), art. 12, art. 13.1.2, art. 14.1.3, art. 15.1.2.3.4, art. 16, art. 17.1, art. 18.1, art. 19, art. 20, art. 21, art. 22.1, art. 24, art. 25, art. 27.1, art. 28, art. 29, art. 31, art. 33, art. 36.3, art. 37.2, art. 38

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet van 24 april 1986, Stb. 249

Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

(104)

Handeling: Het verrichten van voorbereidende en uitvoerende activiteiten door, door de minister, aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst t.b.v. de internationale inlichtingenuitwisseling door het ministerie i.v.m. belastingheffing

Periode: 1986–

Grondslag: Wet van 25-04-1986, Stb. 249, art. 8 en art. 12

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

9.1.1.2. Invordering van kosten en rente

9.1.1.2.1. Invordering

Wet van 22 mei 1845, Stb. 22

Wet betreffende de invordering van belastingen en andere overheidsvorderingen (b.w. 01-06-1990)

Invorderingsbepalingen zijn ook opgenomen in andere fiscale wetten en wetten die heffingen regelen of voorschrijven doch in eerste instantie regarderen onder een andere minister of instantie doch waarvan werkzaamheden zijn opgedragen aan de Belastingdienst

(112)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de praktische invordering van belastinggelden: inkomstenbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, vennootschapsbelasting, vermogensbelasting, successierecht, omzetbelasting, bijzondere verbruiksbelasting personenauto's en motorrijtuigen, belastingen van rechtsverkeer, motorrijtuigenbelasting, invoerrechten, accijnzen, premies sociale verzekeringen, grond- en personele belasting (niet meer geheven v.a. 1978), schoolgeld, premies algemene volksverzekering, heffingen en boeten ingevorderd door de belasting dienst, belastingen welke in de periode 1940-1990 vervallen/afgeschaft zijn

Periode: 1945–1990

Grondslag: Wet van 22-05-1845, Stb. 22, art. 1, 2.1, 2.2 vervalt bij wijzigingswet 25-10-1989, Stb. 491, art. 3, 5.2. vanaf wijzigingswet 25-10-1989, Stb. 491 vervallen, art. 7, 7bis, 13, 14, 14bis, 14ter, 15, 15bis, 15 quarter: gewijzigd bij wet van 08-12-1971, Stb. 717 en vervallen bij wijzigingswet 25-10-1989, Stb. 491, art. 16, 17, vanaf Wet van 26-03-1987, Stb. 120 ook art. 18 en 18b, 19.1, 20.2 en art. 20.3 vanaf wijzigingswet 12-02-1969, Stb. 83 (Kostenwet invordering rijksbelastingen)

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet van 4 augustus 1917, Stb. 507

Wet houdende bepalingen betreffende de betekening en tenuitvoerlegging in de koloniën, van in Nederland uitgevaardigde dwangbevelen en in Nederland alsmede in Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao onderling, van in de koloniën uitgevaardigde dwangbevelen (koloniale invorderingswet 1917, b.w. m.i.v. 01-01-1965, 1964, Stb. 425)

(116)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van belastingen

Periode: 1945–1964

Grondslag: Koloniale Invorderingswet 1917, art.1, 4, 5, 6, 7

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet van 24 oktober 1979, Stb. 572

Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen

(Deze wet is van toepassing op de invordering van: restituties, interventies en andere maatregelen die deel uitmaken van financiering door het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw; landbouwheffingen, rechten van in- en uitvoer; omzetbelasting)

(117)

Handeling: Het verrichten van uitvoerende activiteiten t.b.v. de invordering van belastingschulden binnen de EEG

Periode: 1979–

Grondslag: Wet van 24-10-1979, Stb. 572, art. 7.3, 11, 17, 18, 18a vanaf wijzigingswet 04-06-1981, Stb. 334, art. 18a vervalt bij wet van 02-11-1995, Stb. 1995, art. 19.1 vanaf wijzigingswet 30-05-1990, Stb. 222, art. 22, 30

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet van 30 mei 1990, Stb. 221

Wet inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen (invorderingswet 1990). iwtr. 01-06-1990 bij invoeringswet invorderingswet 1990

Invorderingsbepalingen zijn ook opgenomen in andere fiscale wetten en wetten die heffingen regelen of voorschrijven doch in eerste instantie regarderen onder een andere minister of instantie doch waarvan werkzaamheden zijn opgedragen aan de Belastingdienst

Voor handelingen op invorderingsgebied als gevolg van Internationale Overeenkomsten wordt verwezen naar de hoofdstukken in dit rapport die dat onderdeel behandelen

(123)

Handeling: Het invorderen van belastingen en premies, m.u.v. invoerrechten en accijnzen door middel van het opleggen van aanslagen, dwangbevelen, beslaglegging etc.

Periode: 1990–

Grondslag: Invorderingswet 1990, art. 3, 7.3, 8.1, 10.1b.d, 11, 12, 13, 15, 16, 17.1, 18 (vervalt m.i.v. 01-01-1992, Wet 25-10-1989, Stb. 491, Invoeringswet Boeken 3, 5, en 6 nieuw B.W. (negende gedeelte)), art. 19, art. 22, art. 22a bij wet van 22-12-1999, Stb. 579, art. 24.1-6; lid 6 wordt vernummerd bij wijzigingswet van 12-12-1991, Stb. 697 in lid 7, lid 8 en lid 9 vanaf wet van 13-12-1996, Stb. 655, 25.1.2, 27a bij wet van 13-12-1996, Stb. 655, art. 28, 30, art. 31a bij wet van 13-12-1996, Stb. 655, art 35, art. 36.2.8, 43.2, 44a.3 vanaf wijzigingswet 12-12-1991, Stb. 697: lid 3 wordt lid 4 bij wet van 11-05-2000, Stb. 216, art. 44b.4 en art. 44c.4 vanaf wet 11-05-2000, Stb. 216, art. 49, 50, 51, 52, 54, 58, 59, 60.2 vervalt bij wet van 29-06-1994, Stb. 499, art. 61 vervalt bij wet van 29-06-1994, Stb. 499

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

9.1.1.2.2. Kosten en rente

Wet van 1 juni 1850, Stb. 26

Houdende betrekkelijk de kosten van vervolging inzake van directe belastingen (b.w. 1969, Stb. 83)

(131)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de invordering van belastinggelden (Het in rekening brengen/vergoeden van kosten voor invorderingswerkzaamheden)

Periode: 1945–1969

Grondslag: Wet van 01-06-1850, Stb. 26, art. 1

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 12 februari 1969, Stb. 83

Houdende een regeling met betrekking tot de kosten van vervolging inzake rijksbelastingen. (Kostenwet invordering Rijksbelastingen) iwtr. 22-03-1969 bij KB, Stb. 119

(132)

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de praktische invordering van belastingschulden m.b.t.: grondbelasting, personele belasting, inkomstenbelasting, vermogensbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, omzetbelasting, motorrijtuigenbelasting, belasting van rechtsverkeer, successierecht, schoolgeld, invoerrechten en accijnzen, premies sociale volksverzekeringen, premies sociale verzekeringswetten, heffingen o.g.v. milieuwetten, e.a.

Periode: 1969–

Grondslag: Kostenwet invordering Rijksbelastingen, art. 1, 6

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9.1.1.3. Administratieve bevoegdheden en rechtspraak

9.1.1.3.1. Administratieve bevoegdheden

Besluit van 9 november 1945, Stb. F 254

Besluit houdende vaststelling van het besluit uitbreiding bevoegdheden belastingambtenaren (b.w. 1945, Stb. F 254 m.i.v. 01-01-1951)

(140)

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. het heffen van belastingen

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit van 09-11-1945, Stb. F 254, art. 1, 2, 3.1.2.4, 3.6c, 4, 5, 6, 7.1.2, 8, 9, 16, 17

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9.1.1.3.2. Rechtspraak

Wet van 19 december 1914, Stb. 564

Wet houdende instelling van raden van beroep voor de directe belastingen en vaststelling van algemene bepalingen betreffende het beroep op die colleges (b.w. wet 17-05-1956, Stb. 323)

(145)

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de belastingheffing m.b.t. de behandeling van beroepschriften ingediend bij raden van beroep voor de directe belastingen

Periode: 1945–1956

Grondslag: Wet van 19-12-1914, Stb. 564, art.11, 13, 13bis, 13ter, 13 quater, 14, 15, 15bis, 15ter

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

Wet van 17 mei 1956, Stb. 323

Wet houdende vaststelling van een nieuwe regeling inzake belastingrechtspraak (Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, b.w. bij wet van 29-10-1998, Stb. 621, iwtr. 01-09-1999)

(147)

Handeling: Het verrichten van activiteiten in verband met de belastingheffing m.b.t. beroepszaken tegen opgelegde aanslagen bij de belastingkamers

Periode: 1957–1999

Grondslag: Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, 1956, Stb. 323, art. 4.6, 8.3, 9.3, 10, 11a (vanaf wijzigingswet van 13-01-1983, Stb. 60), 14.1.2, 15.5.6, 16, 17b.1.2 (vanaf wijzigingswet van 13-01-1983, Stb. 52), 18b.1.2 (vanaf wijzigingswet van 13-01-1983, Stb. 60), (ontvangst van stukken: art. 8.1.2, 9.2, 11.2.3, 15.6, 16a.3 (vanaf wijzigingswet van 13-01-1983, Stb. 60), 17.3.4 (uitspraak), 17a.3 (vanaf wijzigingswet van 13-01-1983, Stb.52), 18a.3.4 (vanaf Wijzigingswet van 13-01-1983, Stb. 60)

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9.1.2. Niet Fiscale Wet- en regelgeving

(149)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de heffing en invordering van:

1. premies AOW;

2. premies AWW;

3. premies AKW;

4. premies AWBZ;

5. premies AAW;

6. premies werknemersverzekeringen

Periode: 1953–

Grondslag:

1. Algemene Ouderdomswet van 31-05-1956;

2. Algemene Weduwen- en Wezenwet van 09-04-1959, Stb. 139, art. 44;

3. Algemene Kinderbijslagwet, 1962, Stb. 160 en 1967, Stb. 617, art. 26;

4. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 1967, Stb. 617 en 655, art. 21, 22;

5. Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, 1975, Stb. 674, 1980, Stb. 28, 1985, Stb. 180, art. 75;

6. Coördinatiewet Sociale Verzekering, 1953, Stb. 577, art. 15.6, 15a vanaf wijzigingswet van 21-05-1986, Stb. 276, 17.2.3.4

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9.2. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(171)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. het heffen van belastingen, de organisatie en de werkwijze van de Belastingdienst zoals voorgeschreven in de leidraden, aanschrijvingen en resoluties

Periode: 1945–

Grondslag: Intern gerichte aanschrijvingen en leidraden aan de Belastingdienst opgenomen in de Boekwerken Belastingdienst, bijvoorbeeld voortkomende uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301, art. 62 en gelijkluidende artikelen in de fiscale wetgeving (bijvoorbeeld Invorderingswet 1990, art. 69)

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling/ondernomen actie

9.3. Handelingen ingevolge de uitvoering van verdragen met volkenrechtelijke organisaties

(180)

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de uitvoering van fiscale bepalingen in verdragen en de invordering van belastingen

Periode: 1945–

Grondslag: Verschillende Verdragen

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

9.4. Handelingen ingevolge de uitvoering van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting

(185)

Handeling: Het verrichten van activiteiten in verband met het belasten van inwoners/lichamen van een van de verdragsluitende Staten

Periode: 1945–

Grondslag: Belastingverdrag met ..... inzake ..... d.d. ..., Stb./Trb. art.: ....(variabel)...

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

10. Commissie van drie deskundigen

10.1. Uitvoering wet- en regelgeving

10.1.1. Fiscale wet- en regelgeving

10.1.1.1. Heffing

Besluit van 23 december 1943, Stb. D 58

Besluit tot vaststelling van het Besluit Voorschotten Belasting van lichamen 1943 Toelichting: dit Besluit is genomen in de periode dat de Nederlandse Regering in Londen verbleef. Het Besluit had ten doel de nodige middelen te verkrijgen ter financiering van de oorlogsvoering. De voorbereiding van het Besluit werd samen met de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan

(32)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën i.v.m. de behandeling van bezwaarschriften van lichamen tegen het vaststellen van de winst door de inspecteur na weigering tot inzage van boeken en bescheiden i.v.m. te betalen voorschotten op belastingen

Periode: 1945–1964

Grondslag: Besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, art. 13.6, 14.4, 14.6

Waardering: V, 10 jaar na advisering

11. Commissie van den Berge

Commissie ter vereenvoudiging op korte termijn zowel in de belastingwetgeving zelf als in de uitvoering daarvan en het doen van voorstellen daartoe: ‘commissie van den Berge’

11.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(158)

Handeling: Het in opdracht van de Minister van Financiën onderzoeken van en adviseren over fiscale vraagstukken met als uiteindelijk resultaat aanpassing/vereenvoudiging van de wetgeving en uitvoering daarvan

Periode: 1948–1954

Grondslag: Ministeriële Beschikking 17-09-1948 nr. 316, Afd. Personeel

Waardering: B, 1

12. Commissie Hofstra

Advies commissie voor een aantal fiscale vraagstukken, ‘Commissie Hofstra’

12.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(159)

Handeling: Het in opdracht van de Minister van Financiën onderzoeken van en adviseren over fiscale vraagstukken met als uiteindelijk resultaat aanpassing van de fiscale wetgeving

Periode: 1966–1971

Grondslag: Beschikking van 10-06-1966 nr. 185. Afd. Personeel

Waardering: B, 1

13. Prof. mr. H.J. Hofstra

13.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(160)

Handeling: Het onderzoeken van en adviseren over de wenselijkheid en de praktische mogelijkheden tot een herziening van de belastingheffing in verband met de inflatie

Periode: 1975–1979

Grondslag: Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 05-03-1975

Waardering: B, 1

14. W.J. van Bijsterveld

14.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(161)

Handeling: Het onderzoeken en rapporteren inzake omvang en vormen van fiscale fraude

Periode: 1976–1979

Grondslag: Persbericht van het ministerie van Financiën d.d. 11-05-1979, nr. T 88

Waardering: B, 1

15. Interdepartementale commissie inkomensprijzen (icip)

15.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(162)

Handeling: Het toetsen van en adviseren over nieuwe en bestaande regelingen m.b.t. doelstellingen, nevenwerkingen en budgettaire aspecten alsmede het signaleren en adviseren m.b.t. cumulatie van inkomensafhankelijke regelingen

Periode: 1981–

Grondslag: Beschikking van 31-12-1980, nr. 180-5442, Stcrt. 1981 nr. 3, Instelling Interdepartementale Commissie Inkomensprijzen (ICIP)

Waardering: B, 1

(163)

Handeling: Het onderzoeken van bij de overheid buiten de rijkssector voorkomende inkomensafhankelijke regelingen en het doen van evt. voorstellen m.b.t. het betrekken van deze regelingen bij de beleidscoördinatie

Periode: 1981–

Grondslag: Beschikking van 31-12-1980, nr. 180-5442, Stcrt. 1981 nr. 3, Instelling Interdepartementale Commissie Inkomensprijzen (ICIP)

Waardering: B, 1

16. Adviescommissie ‘Van Soest’

16.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(164)

Handeling: Het onderzoeken, adviseren en het doen van voorstellen tot wijziging van de fiscale wetgeving t.a.v. ongelijkheden bij de verdeling van de belastingdruk, verschillen in inkomensvorming, inkomensbesteding en economische functievervulling m.b.t. zelfstandigen en loontrekkenden

Periode: 1969–1970

Grondslag: Beschikking van 24-01-1969, nr. 135, Stcrt. 19, Instelling ‘Commissie van Soest’

Waardering: B, 1

17. Werkgroep besparingen: ‘de Commissie van Franeker’

17.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(165)

Handeling: Het onderzoeken en adviseren m.b.t. de mogelijkheden om d.m.v. wijzigingen in de wetgeving inzake de heffing van belastingen en sociale verzekeringspremies besparingen te bevorderen zowel bij werknemers als bij zelfstandigen (bijvoorbeeld door spaarloon)

Periode: 1969–1971

Grondslag: Brief van de Minister van Financiën aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid d.d. 27-05-1969 nr. B69/7005, betreffende gezamenlijke instelling van de Werkgroep Besparingen (Commissie Van Franeker)

Waardering: B, 1

18. Adviescommissie in fiscale aangelegenheden

18.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(166)

Handeling: Het adviseren op door de Minister van Financiën voorgelegde aangelegenheden op het gebied der belastingen

Periode: 1945–

Grondslag: Beschikking van 11-08-1945, nr. 14 Afd. Kabinet en Personeel, instelling van de Adviescommissie in fiscale aangelegenheden

Waardering: B, 1

19. Interdepartementale werkgroep inkomensbeleid/kwijtscheldingsbeleid

19.1. Handelingen ingevolge interne voorschriften door de Minister van Financiën

(167)

Handeling: Het onderzoeken en doen van aanbevelingen m.b.t. het al dan niet overeenstemmen van de kwijtscheldingsnormen met het inkomensbeleid, het bedrijven van inkomensbeleid door gemeenten d.m.v. de onroerend-goedbelastingen

Periode: 1986–

Grondslag: Dhr. A. van Vliet, Stafmedewerker Directoraat-generaal der Belastingen

Waardering: B, 1

20. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

20.1. Uitvoering wet- en regelgeving

Kostenwet invordering Rijksbelastingen

(214)

Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Financiën inzake het betekenen van dwangbevelen

Opmerking: Dit gebeurt door middel van een tegen ontvangstbewijs af te geven brief

Periode: 1969–1990

Grondslag: Kostenwet invordering Rijksbelastingen, art. 10, vervallen bij wet van 30-05-1990, Stb. 222

Waardering: V, 7 jaar

Gemeentewet van 29 juli 1851, Stb. 85

(216)

Handeling: Het mede opstellen, wijzigen en intrekken van regels i.s.m. de Minister van Financiën Binnenlandse Zaken m.b.t. het verlenen van vrijstelling van gemeentelijke belastingen conform de gebruiken van het volkenrecht of het internationaal gebruik

Periode: 1945–

Grondslag: Wet van 29-07-1851, Stb. 85, de Gemeentewet, art. 290

Waardering: B, 1

Beschikking diplomatieke vrijstellingen gemeentelijke belastingen van 13 januari 1978, Stcrt. 42

(151)

Handeling: Het gezamenlijk (Minister van Binnenlandse Zaken en Financiën) verklaren dat wederkerigheid niet is gewaarborgd t.b.v. het niet verlenen van vrijstelling van gemeentelijke belastingen

Periode: 1978–

Grondslag: Beschikking diplomatieke vrijstellingen gemeentelijke belastingen, bij wet van 13-01-1978, Stcrt. 42 art. 1.5, vanaf wijzigingswet van 14-07-1989, Stcrt. 192 art. 1.4

Waardering: B, 1

Opmerking: De Minister van Binnenlandse Zaken is eerste ondertekenaar

21. De Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij

21.1. Uitvoering wet- en regelgeving

21.1.1. Fiscale wet- en regelgeving

21.1.1.1. Invordering en kosten en rente

21.1.1.1.1. Invordering

Wet van 30 mei 1990, Stb. 221

Wet inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen (invorderingswet 1990). iwtr. 01-06-1990 bij invoeringswet invorderingswet 1990

(198)

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin de gevallen worden aangewezen waarin de invordering van landbouwheffingen geschiedt door een ander dan de ontvanger

Periode: 1996–

Grondslag: Invorderingswet 1990, art. 3.4, bij wet van 02-11-1995, Stb. 554

Waardering: B, 1

22. De Minister van Sociale Zaken

22.1. Uitvoering wet- en regelgeving

Kostenwet invordering Rijksbelastingen

(214)

Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Financiën inzake het betekenen van dwangbevelen

Opmerking: Dit gebeurt door middel van een tegen ontvangstbewijs af te geven brief

Periode: 1969–1990

Grondslag: Kostenwet invordering Rijksbelastingen, art. 10, vervallen bij wet van 30-05-1990, Stb. 222

Waardering: V, 7 jaar

Algemene Ouderdomswet van 31 mei 1956

(215)

Handeling: Het mede opstellen, wijzigen en intrekken van regels:

1. i.s.m. de Minister van Financiën m.b.t. de heffing/invordering van premies; AOW van personen die krachtens een AMvB op grond van art. 6 AOW of krachtens een overeenkomst met een andere Mogendheid ingevolge de AOW verzekerd zijn;

2. i.s.m. de Minister van Financiën m.b.t. de heffing/invordering van premies werknemersverzekeringen van bedragen welke aannemers hebben overgemaakt op rekeningen van onderaannemers

Periode: 1945–

Grondslag:

1. Algemene Ouderdomswet van 31-05-1956, art. 41.7;

2. Coördinatiewet Sociale Verzekering, Stb. 1953, 577, art. 16b.7

Waardering: B, 1

23. De Minister van Verkeer en Waterstaat

23.1. Uitvoering wet- en regelgeving

Kostenwet invordering Rijksbelastingen

(214)

Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Financiën inzake het betekenen van dwangbevelen

Opmerking: Dit gebeurt door middel van een tegen ontvangstbewijs af te geven brief

Periode: 1969–1990

Grondslag: Kostenwet invordering Rijksbelastingen, art. 10, vervallen bij wet van 30-05-1990, Stb. 222

Waardering: V, 7 jaar

24. Hoge Raad der Nederlanden

24.1. Uitvoering wet- en regelgeving

24.1.1. Fiscale wet- en regelgeving

24.1.1.1. Heffing

Algemene Wet inzake Rijksbelastingen van 2 juli 1959, Stb. 301

(Is in verschillende fasen in werking getreden) Inclusief handelingen uit het Besluit voorkoming dubbele belasting vanaf 07-04-1965, Stb. 145

(75)

Handeling: Het toewijzen of afwijzen van hoger beroep tegen uitspraken van gerechtshoven ter zake van het handelen van de inspecteur

Periode: 1985–

Grondslag: AWR, art. 30.2: art. 29i bij wet van 16-09-1999, Stb. 406, iwtr. Twk. 01-09-1999

Waardering: B, 5

Bijlage A: Overzicht van wet- en regelgeving op het beleidsterrein in hoofdlijnen

Uitvoering wet– en regelgeving:

Heffing

  • Wet van 13-01-1922, Stb. 9, houdende bepalingen betreffende het opleggen van voorlopige aanslagen in de directe belastingen (b.w. 1959, Stb. 301).

  • Wet van 29-04-1925, Stb. 171, tot bevordering van de richtige heffing der directe belastingen (b.w. 1959, Stb. 301).

  • Wet van 28-06-1926, Stb. 227, houdende een regeling m.b.t. het overschrijden van in belastingwetten gestelde termijnen (b.w. 1959, Stb. 301).

  • Wet van 14-06-1930, Stb. 244, tot voorkoming van dubbele belasting (ingetrokken in 1958, Stb. 700, b.w. 22-11-1962 bij KB. van 29-10-1962, Stb. 448; voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting worden nadien geacht te zijn uitgevaardigd krachtens hoofdstuk 7 AWR).

  • Wet van 27-12-1938, Stb. 413, houdende tijdelijke voorziening tot versterking van de middelen tot dekking van de uitgaven des Rijks (b.w. 1951, Stb. 25).

  • Wet van 26-04-1940, Stb. 200, houdende bijzondere voorzieningen m.b.t. de in de gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde naamloze vennootschappen en andere rechtspersonen, alsmede m.b.t. zeeschepen, die gerechtigd zijn tot het voeren van de Nederlandse vlag (b.w. bij wet van 09-03-1967, Stb. 161, iwtr. 01-06-1967, Stb. 257, 1967; art. 19 b.w. 01-01-1965, Stb. 425, 1964).

  • Verordening van 04-07-1940, van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende maatregelen op het gebied van de bescherming van deviezen, belasting en douanerechten, VB 37 uit 1940.

  • Besluit van 10-03-1941, VB 52 en, Stb. 408, van de Secretarissen-generaal van de departementen van Financiën, van Justitie, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Landbouw en Visscherij en van Koloniën betreffende de verplichting tot aangifte en betreffende amnestie op het gebied der belastingen en deviezen (b.w. 1944, Stb. E 93).

  • Besluit van de Secretarissen-generaal van Financiën en Binnenlandse Zaken ter voorkoming van dubbele belastingen op het gebied der directe belastingen met betrekking tot het Duitsche Rijk, met inbegrip van Protectoraat Bohemen en Moravë, van 28-08-1941, VB 171 (b.w. 1944, Stb. E 93).

  • Besluit van 11-06-1945, Stb. F 90, Besluit Zekerheidsstelling belastingen (b.w. 1959, Stb. 301).

  • Besluit van 03-09-1945, Stb. F 159, Buitengewoon Navorderingsbesluit (b.w. 1959, Stb. 301).

  • Wet van 23-04-1952, Stb. 191, houdende bepalingen inzake vervanging van het fiscale noodrecht (b.w. 1959, Stb. 301 m.u.v. de strafbare feiten, vervolgens vervallen bepalingen in 1962, Stb. 319 en vervalt art. 11 in 1967, Stb. 377).

  • Algemene wet inzake Rijksbelastingen van 02-07-1959, Stb. 301 (is in verschillende fasen in werking getreden) inclusief: besluit voorkoming dubbele belasting van 07-04-1965, Stb. 145, gewijzigd: 1985, Stb. 568; 1989, Stb. 594; 2000, Stb. 642 en de Uitvoeringsregeling AWR 1994 van 14-06-1994, Stcrt. 114, gewijzigd: 1994, Stcrt. 121, 204, 251; 1995, Stcrt. 25, 49, 64, 69, 83, 104, 157, 252; 1996, Stcrt. 40, 62, 68, 98 jo 130, 130, 134, 173, 249; 1997, Stcrt. 8, 20, 34, 61, 121, 174, 208, 246; 1998, Stcrt. 13, 35, 101, 114; 1999, Stcrt. 26, 187 (rectificatie, Stcrt. 191), 251 (rectificatie 2000, Stcrt. 15); 2000, Stcrt. 2, 48, 61, 250.

  • Rijkswet van 28-10-1964, Stb. 425, houdende een belastingregeling voor het Koninkrijk (iwtr. bij Besluit inwerkingtreding belastingregeling voor het koninkrijk, d.d. 18-12-1964, Stb. 528).

  • Wet van 24-12-1970, Stb. 605, Conjunctuurwet; wet tot tijdelijke verhoging of verlaging van belasting op grond van conjuncturele overwegingen.

  • Wet van 15-12-1971, Stb. 740, houdende voorzieningen tot tijdelijke verhoging of verlaging van belasting op grond van conjuncturele overwegingen. (tevens wijziging van Wet van 24-12-1970, Stb. 605, NB. de zogenaamde Wiebeltaks).

  • Wet van 24-04-1986, Stb. 249, Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

  • Wet van 17-12-1998, Stb. 723, Wet overgang belastingheffing in euro’s (is in verschillende fasen in werking getreden), wet houdende regels inzake de heffing en de invordering van rijksbelastingen in euro’s.

Invordering en kosten en rente:

Invordering

  • Wet van 22-05-1845, Stb. 22, betreffende de invordering van belastingen en andere overheidsvorderingen (b.w. 01-06-1990).

  • Wet van 04-08-1917, Stb. 507, houdende bepalingen betreffende de betekening en tenuitvoerlegging in de koloniën, van in Nederland uitgevaardigde dwangbevelen en van in Nederland alsmede Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao onderling, van in de koloniën uitgevaardigde dwangbevelen (Koloniale Invorderingswet 1917). Iwtr. bij KB, Stb. 589 in 1917, b.w. 1964, Stb. 425. inclusief: besluit van 23-12-1943, Stb. D 58, tot vaststelling van het Besluit voorschotten Belasting van lichamen 1943.

  • Wet van 24-10-1979, Stb. 572, Wet tot wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-Heffingen (Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen).

    • Wet van 30-05-1990, Stb. 221, inzake invordering van Rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen (Invorderingswet 1990). Iwtr. 01-06-1990 bij invoeringswet Invorderingswet 1990.

  • Wet van 30-05-1990, Stb. 222, houdende inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de Invorderingswet 1990 (Invoeringswet Invorderingswet 1990).

Kosten en rente

  • Wet van 01-06-1850, Stb. 26, betrekkelijk de kosten van vervolging in zake van directe belastingen (b.w. 1969, Stb. 83).

  • Wet van 12-02-1969, Stb. 83, houdende een nieuwe regeling m.b.t. de kosten van vervolging inzake rijksbelastingen (Kostenwet invordering Rijksbelastingen).

  • Wet van 26-03-1987, Stb. 120, tot berekening van rente inzake belastingen en premies volksverzekeringen.

Administratieve bevoegdheden en rechtspraak:

Administratieve bevoegdheden

  • Wet van 24-12-1927, Stb. 416, houdende uitbreiding van de wettelijke en administratieve bevoegdheden der belastingambtenaren.

  • Besluit van 17-09-1944, Stb. E 93, houdende vaststelling van het Besluit Bezettingsmaatregelen (b.w. 1951 (1953), Stb. 25).

  • Besluit van 12-04-1945, Stb. F 49, betreffende overdracht van eenige aan den Minister van Financiën op het gebied van Rijksbelastingen toegekende bevoegdheden (b.w. bij KB. van 09-08-1945, Stb. F 136).

  • Besluit van 09-11-1945, Stb. F 254, houdende vaststelling van het Besluit uitbreiding bevoegdheden belastingambtenaren (b.w. 1950, Stb. F 254 1945).

Rechtspraak

  • Wet van 19-12-1914, Stb. 564, houdende instelling van raden van beroep voor de directe belastingen en vaststelling van algemene bepalingen betreffende het beroep op die colleges (b.w. bij wet van 17-05-1956, Stb. 323, iwtr. 01-03-1957).

  • Wet van 17-05-1956, Stb. 323, houdende vaststelling van een nieuwe regeling inzake belastingrechtspraak (Wet administratieve rechtspraak belastingzaken) iwtr. 01-03-1957 (b.w. bij wet van 29-10-1998, Stb. 621, iwtr. 01-09-1999).

  • Algemene wet inzake rijksbelastingen van 2 juli 1959, Stb. 301 (b.w. van 29-10-1998, Stb. 621, Iwtr. 01-09-1999, Stb. 265.