6. Actorenoverzicht
Er zijn vele actoren die zich bewegen op het gebied van de belastingen. Immers, een
ieder krijgt te maken met de belastingheffing. Dat er vele actoren zijn wil niet zeggen
dat alle handelingen van alle actoren in deze selectielijst aan de orde moeten komen.
Het onderzoek beperkt zich tot de actoren die aan enkele criteria voldoen. Er zijn
vier criteria gehanteerd:
-
1. Valt de actor onder de Archiefwet 1995?
-
2. Maakt de betrokken actor onderdeel uit van de organisatie – in enge zin, doch met
inbegrip van (interdepartementale) commissies en adviesraden – van waaruit het onderzoek
plaatsvindt?
-
3. Wordt in een ander institutioneel PIVOT-onderzoek aandacht besteed aan de betrokken
actor?
-
4. Verricht de actor handelingen op het beleidsterrein?
De voornaamste actor die in deze lijst naar voren komt is de Minister van Financiën.
Uiteraard komt ook de Belastingdienst als actor met regelmaat terug.
Buiten de Minister van Financiën zijn ook andere instanties actief binnen het belastinggebied.
In nationaal verband kan de belastingbetaler als gevolg van bepalingen in de wetgeving
zijn recht halen bij de Rechter, de Tariefcommissie en de Raad van State, afd. Rechtspraak.
Via de Nationale Ombudsman, waarvoor afzonderlijke wetgeving van toepassing is, kan
men zijn beklag doen met betrekking tot zijn/haar ondervindingen met betrekking tot
het handelen of nalaten van de Belastingdienst.
Via de Commissies van de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal
kan de burger zijn problemen met betrekking tot de belastingheffing en/of belastinginning
onder de aandacht brengen van de Eerste of Tweede Kamer. Alle hiervoor genoemde organen/instanties
zullen de Minister van Financiën om opheldering verzoeken of in staat stellen verweer
te geven. Middels art. 5 van de Grondwet heeft iedere burger het recht schriftelijke
verzoeken bij het bevoegde gezag in te dienen. In het wetgevingstraject komen naast
de beide Kamers der Staten-Generaal ook de Raad van State, verschillende commissies
en deskundigen die advies geven als actoren naar voren. Ook verzoeken die bij de Koningin
en het Kabinet van de Koningin vanwege belastingplichtigen binnenkomen worden voor
afhandeling en/of advies voorgelegd aan de Minister van Financiën. Het Kabinet van
de Koningin speelt ook een rol bij de totstandkoming en de uiteindelijke bewaring
van de Koninklijke Besluiten.
Internationaal is er ook een aantal actoren waar te nemen.
Naast de contacten met andere mogendheden die voortvloeien uit met elkaar gesloten
verdragen zijn er ook de zogenaamde volkenrechtelijke organisaties en hun instituten
en onderdelen. Vanzelfsprekend zijn de EEG en de OESO vooraanstaande actoren.
Mochten de richtlijnen/besluiten van internationale organisaties waartoe Nederland,
via verdragen, is toegetreden, leiden tot wijzigingen in bestaande nationale wetgeving
dan worden deze wijzigingen automatisch in kaart gebracht bij de handelingenopsommingen
van die wetgeving.
Actoren waarvan de handelingen in deze selectielijst zijn opgenomen:
Minister van Financiën, 1945–
Belast met het formuleren van het beleid betreffende het heffen van belastingen, het
beleid m.b.t. de uitvoering van de fiscale wet- en regelgeving, het uitvoeren van
de wet- en regelgeving en de besturing van de Belastingdienst.
Minister van Financiën te Londen, 1945
De minister zorgde voor de invoering van een verplichte inkomstenbelasting.
Rijkscommissaris voor het Bezette Nederlands gebied, 1945
De Rijkscommissaris had gedurende de bezetting de bevoegdheid belastingverordeningen
af te kondigen.
Belastingdienst, 1945
Zorgt voor de uitvoering van de belastingwetgeving (onder verantwoordelijkheid van
de Minister van Financiën) en is als actor afzonderlijk opgenomen i.v.m. de omvang
van het handelen van de Dienst en de zelfstandigheid hierbij.
Departementale Werkgroepen, 1945–
Deze werden/worden belast met studie en advisering inzake het heffen van belastingen
op grond van specifieke heffingswetten en worden (veelal) ingesteld door de Minister
van Financiën. Om te vermijden dat een aantal werkgroepen die tijdens het onderzoek
niet te achterhalen was, zijn algemene handelingen geformuleerd.
Commissie van advies inzake wettelijke regeling van de positie van adviseurs in belastingzaken,
1955–1958
De Commissie adviseerde m.b.t. de wettelijke positie van belastingadviseurs en formuleerde
een voorstel m.b.t. een af te nemen examen voor belastingadviseurs.
Leden: mr. T.Y. Boltjes, voorzitter;
prof. W.J. de Langen, plv. voorzitter;
P. den Boer, secretaris, Ministerie van Financiën;
mr. H.M. van Ooijen, secretaris, Tariefcommissie;
Overige leden: mr. A.D. Belinfante (Justitie), J.B. Kloosterman (belastingconsulent),
drs. G. Lasseur (Economische Zaken), F.T. Pesman (Belastingdienst), prof. A.M. van
Rietschoten (buitengewoon hoogleraar UvA), mr. A. ten Sande (Financiën), B. Schippers
(belastingconsulent), N.A. Theeuwes (belastingconsulent), mr. J.F. Udo (belastingconsulent),
dr. P.G. van Vliet (Stichting Nederlandse associatie voor praktijkexamens), mr. H.F.J.
Westerveld (inspecteur van het gymnasiaal en middelbaar onderwijs in de vijfde inspectie).
Adviescommissie voor een aantal fiscale vraagstukken, ‘Commissie Hofstra’, 1966–1971
De commissie werd in 1966 ingesteld en bracht verschillende rapporten uit. De opdracht
van de commissie was te onderzoeken en adviseren over veranderingen, die tevens tot
vereenvoudiging zouden leiden, in de belastingwetgeving en de uitvoering daarvan.
Daar de commissie adviseerde m.b.t. de zgn. ‘algemene belastingheffing’ maar ook voorstellen
deed tot wijziging in specifieke heffingswetten is de commissie als actor opgenomen
in de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ als in deze PIVOT-rapportage.
Leden: prof. mr. H.J. Hofstra, voorzitter; mr. M. Reuvers, secretaris;
prof. mr. K.V. Antal, K.A.J. Bierlaagh, mr. P. den Boer, J.W. Brinkman, prof. dr.
J.H. Christiaanse, prof. mr. J.G. Detiger, D.J. Muller, A. Meering, A. Nooteboom,
mr. W.L. Schenk, mr. J.J. Verseput.
Commissie ter bestudering van de belastingheffing van zelfstandigen in vergelijking
met die van loontrekkenden, ‘Commissie Van Soest’, 1969–1971
Deze onderzocht en kwam met voorstellen tot wijziging van de fiscale wetgeving t.a.v.
ongelijkheden bij de verdeling van de belastingdruk, verschillen in inkomensbesteding
en economische functievervulling m.b.t. zelfstandigen en loontrekkenden.
Werkgroep Besparingen, ‘Commissie Van Franeker’, 1969–1971
Deze onderzocht en adviseerde m.b.t. met de mogelijkheden om d.m.v. wijzigingen in
de wetgeving inzake de heffing van belastingen en sociale verzekeringspremies besparingen
te bevorderen bij zowel werknemers als zelfstandigen.
Prof. mr. H.J. Hofstra, 1975–1978
In 1975 werd aan prof. mr. H.J. Hofstra verzocht een studie te wijden aan de herziening
van de belastingheffing in verband met de inflatie. Het rapport ‘Inflatieneutrale
belastingheffing’ dat in 1978 aan de Minister van Financiën werd aangeboden bevat
zowel de neerslag van een studie die zowel meer ‘algemene aspecten’ m.b.t. de belastingheffing
als wel voorstellen tot wijziging van specifieke heffingswetten. Derhalve is de actor
zowel in de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ als in deze rapportage opgenomen.
De heer Hofstra werd bij de studie ter zijde gestaan door ambtenaren van het Ministerie
van Financiën, directies AFP, AFEP, DB en IFZ.
Werkgroep ter bestudering van de belastinguitgaven, ‘Werkgroep Tax-expenditures’,
1977–1987
De werkgroep had als taak studie te verrichten naar in de Nederlandse fiscale wetgeving
opgenomen bepalingen waaruit belastinguitgaven voortvloeien. Hierbij wordt gedoeld
op bepalingen die lastenverlichtingen in zich houden en leiden tot verminderde belastinginkomsten
dan wel (verborgen) subsidiëringen.
Leden: Ambtenaren van het Ministerie van Financiën aangevuld met prof. drs. V. Halberstadt
en mr. J. Verburg, beiden hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Interdepartementale Werkgroep Fiscale Maatregelen ten bate van het Midden- en Kleinbedrijf,
1982–1983
De werkgroep werd ingesteld in 1982 naar aanleiding van het op 30 oktober 1982 aangeboden
Regeerakkoord waarin werd aangekondigd dat de bewindslieden van Economische Zaken
en van Financiën aan de hand van suggesties uit de nota's inzake het midden- en kleinbedrijf
en startende ondernemingen alsook uit het rapport van de commissie Risicokapitaal
met concrete voorstellen zullen komen.
Leden: mr. J.W.B. Westerburgen, voorzitter, Ministerie van Financiën;
drs. C.J. Schulze, vice-voorzitter, Ministerie van Economische Zaken;
mr. G.F.H. Müller, secretaris, Ministerie van Financiën;
mw. mr. T. Bader-Witberg, secretaris, Ministerie van Economische Zaken;
Overige leden Ministerie van Financiën: mr. J.A. van Burik, mr. P.H.A. Dijckmeester,
mr. R.J. van der Have, mw. mr. H. Neppérus, drs. J. Peters, mr. H.B.A. Verhoeven;
Overige leden Ministerie van Economische Zaken: dhr. J.A. Kloet, drs. J. Renes, drs.
W. de Schrijver; Leden van het Ministerie van Landbouw en Visserij: mr. M. van der
Heijde en dr. N. Slot.
Prof. mr. D. Simons, 1983–1985
Deze verrichte studie naar het doen vervallen van het begrip ‘enig feit’ als bedoeld
in art. 16 AWR en de invoering van een verhoging wegens opzet of grove schuld in het
kader van de vaststelling van aanslagen.
Commissie tot verlichting van de administratieve verplichtingen voor het bedrijfsleven,
1984–1985
De commissie had tot taak te inventariseren, onderzoeken en het formuleren van voorstellen
aangaande de vereenvoudiging van administratieve verplichtingen van ondernemingen.
Het betreft onderzoek naar de sociale verzekerings- en belastingwetgeving (voornamelijk
de loonbelasting). De commissie werd ingesteld door de Staatssecretaris van Economische
Zaken. Het door de commissie samengestelde rapport ‘Heerendiensten’ werd aan de Staatssecretaris
van Economische Zaken aangeboden in 1985.
Leden: prof. dr. F.H.M. Grapperhaus; mr. G.H.F. Müller, secretaris, Ministerie van
Financiën; mr. drs. R.J.L. Noordhoek, secretaris, Federatie van Bedrijfsverenigingen/Detam;
prof. dr. J.C.K.W. Bartel; J.R. Borst, Ministerie van Economische Zaken; drs. J.W.
Buykx, Ministerie van VROM; drs. J.A.G.M. Dirks, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
mr. M. van der Heijde, Ministerie van Landbouw en Visserij; J.P. de Hek, Ministerie
van Financiën; drs. Th. L.C. Huyveneers, Centrale Ondernemersorganisaties; J.A. Kloet,
Ministerie van Economische Zaken; mr. J.P.M. Kommers, Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf;
prof. mr. L.J.M. de Leede; M.J.H. Moors, Centrale Ondernemersorganisaties; mr. J.L.
Pagano Mirani, Centrale Ondernemersorganisaties; G.A. van Pelt, Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid; drs. W.M.J. van der Snoek, Federatie van Bedrijfsverenigingen;
drs. W. Vermeulen Naayen, Centrale Ondernemersorganisaties; drs. H.V. Vrind, Sociale
Verzekeringsraad; J.B. van der Zanden, Ministerie van Financiën.
Interdepartementale werkgroep fiscale jurisdictie Nederlands deel continentaal plat,
1985
De werkgroep had als taak onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid tot belastingheffing
op (mijnbouw-)activiteiten die niet op het vaste land plaatsvinden maar op het Nederlandse
deel van het continentaal plat.
Leden: Namens het Ministerie van Financiën: dr. K. van der Heeden, voorzitter; drs.
R.H. de Swart, secretaris; drs. J.J.P. de Goede, drs. V.I. Goedvolk, drs. J.C. de
Groot, mr. J.M.H.M. Hermans, J.C. van Ofwegen RA, drs. J. Kruithof, F. Zevenhuijzen;
Namens het Ministerie van Economische Zaken: drs. A.W.M. Ausems, mr. P.H.A. Dijckmeester,
mr. H.G. de Maar, mw. mr. C.E.M.H. Meertens.
Interdepartementale werkgroep fiscale aspecten van privatisering, 1985–1986
De werkgroep is ingesteld n.a.v. een besluit in de ministerraad van 12-7-1985 en kreeg
als taak onderzoek te verrichten naar de fiscale aspecten die een rol spelen bij privatisering
en aan te geven waar zich in dezen knelpunten voordoen. Voorts diende de werkgroep
na te gaan in hoeverre binnen de fiscaliteit dan wel in het bredere budgettaire kader
van de Rijksbegroting oplossingen kunnen worden gezocht.
Leden: Namens de Minister van Financiën: mr. J.H.G. Brenninkmeijer, voorzitter (AFP);
drs. F.W. Jongbloed, secretaris (AFP); drs. J.C.A. Bakker (DB, drs. ing. W. van Dijk
(DGRB/IRF), drs. G.J. Gelderblom (DB), mr. R.J. van der Have (WDB), drs. H.G.M. Keyzer
(DGRB/IRF), drs. L. Meyaard (Gen. Thes/AFEP), mr. G.D. van Norden (VB), mr. A.J. Peek
(IB), mr. A.Th.L.M. van de Ven, mr. H.R. Wichers (WV); mr. P.H.A. Dijckmeester, Ministerie
van Economische Zaken; drs. F. Erkens, Verkeer en Waterstaat; drs. P.J.J. Steeghs,
VROM; J.J. Urselmann, Landbouw en Visserij.
Commissie ter vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting, ‘Commissie
Oort’, 1985–1986
Ingesteld bij Beschikking van de Minister van Financiën, nr. 085-2500 d.d. 20-9-1985,
Stcrt. van 23-9-1985 nr. 184. De commissie kreeg de opdracht mee studie te verrichten
naar mogelijkheden tot vereenvoudiging van met name de inkomsten- en loonbelasting
en daarover te adviseren aan de Minister van Financiën.
Leden: dr. C.J. Oort, voorzitter; drs. H. Burger, secretaris; drs. H.P.A.M. van Arendonk,
mr. P. den Boer, prof. mr. H.J. Hofstra, mr. C.A. de Kam, mr. H. Mobach, mr. W.F.C.
Stevens, drs. N. Vogelaar. H. Baron van Lawick, plv. lid-secretaris. Secretariaat:
drs. A.B.W.M. Hartman, mr. E.B. Jaspers, mr. H. Mooij.
Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen, 1985–1991
Leden: Benoemd door de Minister van Financiën op voordracht van de Ministers van VROM
en Binnenlandse Zaken en de Vereniging van Nederlandsche Gemeenten.
De stuurgroep had als taak te adviseren over de beleidsvorming en uitvoering van de
heffing van onroerend-goedbelastingen alsmede had de Stuurgroep een coördinerende
taak m.b.t. de uitvoering van de heffing.
Werkgroepen ingesteld door de Stuurgroep onroerend-goedbelastingen, 1985–1991
Deze adviseerden de Stuurgroep onroerend-goedbelastingen.
Departementale Werkgroep Oort, 1989–1991 (1992)
De werkgroep werd gevormd om de naar aanleiding van de invoering van de zgn. Oort-wetgeving
opgekomen vragen m.b.t. te volgen praktijk te beantwoorden.
Leden: Ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst.
Secretariaat: Ministerie van Financiën.
Commissie voor de belastingherziening, ‘Commissie Stevens’, 1990–1991
Ingesteld: Beschikking van de Minister van Financiën d.d. 4-4-1990 nr. AFP90/110.
De opdracht van de commissie betrof het opstellen van adviezen over de verdere vereenvoudiging
en verbreding van het draagvlak van de loon- en inkomstenbelasting en ter stroomlijning
van de belasting op ondernemingswinst.
Leden: mr. W.F.C. Stevens, voorzitter; prof. mr. C.A. de Kam, vice-voorzitter; mr.
A. Overbosch, secretaris; mr. C.W.M. van Ballegooijen, prof. dr. J.C.K.W. Bartel,
prof. mr. H.J. Hofstra, mw. mr. E.J.J.E. van Leeuwen-Schut, mr. H. Smit, dr. G. Zoutendijk.
Secretariaat: mr. B. de Bruin, Ministerie van Economische Zaken; drs. C.A. Laan, Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; mr. E.J.A.H. Rouwenhorst, Ministerie van Financiën.
Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen, 1997–
Deze adviseert de minister omtrent verzoeken tot kwijtschelding van successierecht.
Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, 1999–
Deze adviseert de minister over elementen van pensioenregelingen die afwijken van
het wettelijk bepaalde, maar die niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering
van pensioenen.
Projectgroep overdracht onroerend-goedbelastingen, 1989–1992
Taak van de projectgroep was het begeleiden van de overdracht van de heffing en de
invordering van de onroerend-goedbelastingen naar de gemeenten.
Leden: Ministerie van Financiën (voorzitter en secretaris Directoraat Generaal der
Rijksbegroting/directie Fipuli, DGBel. adj. secretaris), Ministerie van Binnenlandse
Zaken, Vereniging Nederlandse Gemeenten, gemeente Eindhoven, gemeente Den Haag.
Commissie van Advies (m.b.t. herkapitalisatie van vennootschappen i.v.m. de heffing
van de superdividendbelasting), 1941–1950
Adviseerde in de periode 1941–1950 de Secretaris-Generaal resp. de Minister van Financiën
bij de behandeling van verzoeken om afgifte van verklaringen van geen bezwaar tegen
herkapitalisatie van vennootschappen.
Schattingscommissies, 1945–1991
Belast met taken betreffende de schatting en meting van (de belastbare) opbrengsten
van gebouwde eigendommen i.v.m. de heffing van belasting.
Hoofdcommissie voor de schatting van belastbare gebouwde eigendommen, 1945–1991
Belast met het toezicht op en de behandeling van bezwaren tegen door de schattingscommissies
genomen beslissingen.
Schattingscommissie incourante fondsen, 1949–1964 (gevestigd te Den Haag)
Adviseerde de inspecteurs van de Belastingdienst m.b.t. de in aanmerking te nemen
waarde van effecten voor de vermogensaanwasbelasting.
De Nederlandsche Bank, 1985–1986
Betrokken bij een gehouden onderzoek o.g.v. de Wet Rentesteekproef i.v.m. de heffing
van inkomstenbelasting.
Voorlopige Raad voor de waardering van onroerende zaken, v.a. 1993, Stb. 83: de voorlopige
Waarderingskamer, 1991–1994
De taak van de Voorlopige Raad betreft het adviseren m.b.t. het formuleren van vakbekwaamheidseisen
voor taxateurs van onroerende zaken, het opstellen van een waarderingsinstructie,
het ontwikkelen van een procedure t.b.v. de controle voorafgaand aan en volgend op
de waardebepaling van onroerende zaken, het ontwikkelen van de procedure voor de uitwisseling
van gegevens tussen de colleges van B. en W. en de afnemers, de wijze van verrekening
van de ter zake van de uitvoering van een op te stellen wet inzake de waardering van
onroerende zaken aan de afnemers in rekening te brengen kosten, aangelegenheden die
verband houden met de waardering van onroerende zaken eventueel door tussenkomst door
andere ministers.
Commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001, 2000–
Deze commissie heeft tot taak de Staatssecretaris van Financiën te adviseren over
de verschillende aspecten van de invoering en uitvoering van de belastingherziening
2001. De commissie doet zo vaak als zij dat nodig acht aanbevelingen aan de Staatssecretaris
van Financiën. Echter na de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zullen de
onderwerpen zich steeds meer lenen voor bespreking in de Commissie-Van Lunteren. De
commissie zal daarom haar werkzaamheden medio 2001 beëindigen. In de commissie zitten
vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën, het MKB-Nederland, VNO-NCW, FNV,
CNV, LTO-Nederland, de MHP, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Belastingdienst en het NOB.
Minister van Binnenlandse Zaken, 1945–
Betrokken bij de regelgeving, en uitvoering daarvan, van een inkomstenbelasting o.g.v.
het Besluit van 4-2-1941 Stb. 402, de ondernemingsbelasting, de personele belasting
en van kanselarijleges.
Daarnaast nog betrokken bij de inkomstenbelasting en de onroerend-goedbelasting.
Minister van Buitenlandse Zaken, 1964–
Deze is mede betrokken bij het opstellen van regelgeving vanuit de Wet op de inkomstenbelasting
1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Minister van Landbouw en Visserij, 1982–
Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.
Daarnaast betrokken bij de opzet van wet- en regelgeving t.a.v. de inkomstenbelasting.
Landbouwvoorlichtingsdienst, 1948–1969
Belast met het adviseren bij de behandeling van verzoeken m.b.t. vrijstelling van
vennootschaps-, ondernemings- en vermogensbelasting o.g.v. de Vrijstellingsbeschikking
belasting lichamen.
Hoofd van het Staatstoezicht op de Bosschen, 1945–1947
Belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet
1928.
De Directeur van Staatsbosbeheer, 1948–1989
In de periode 1948–1989 belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen
o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1996–
Deze is mede betrokken bij het opstellen van regelgeving vanuit de Wet vermindering
afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. Daarnaast is de minister betrokken
bij vrijstellingen van het recht van successie of schenking aangaande musea en bij
de aanstelling van leden van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit.
De Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, 1947–1965
Handelend i.v.m. de beoordeling of bepaalde voorwerpen onder de heffing van de vermogensheffing
ineens vielen en m.b.t. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet
1928.
Minister van Opvoeding/Wetenschap en Kultuurbescherming/Kultuurbehoud, 1945–1947
Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.
Minister van Ontwikkelingssamenwerking, 1994–
Deze is betrokken bij het opstellen van de regelgeving vanuit de Wet op de inkomstenbelasting
1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarnaast is de minister betrokken bij de
aanwijzing van projecten in ontwikkelingslanden welke in het belang zijn van de bescherming
van het milieu.
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid/en Volksgezondheid, 1953–
Handelend i.v.m. het aanwijzen van pensioen- en spaarregelingen voor de loonbelasting
i.v.m. investeringsbepalingen in de inkomstenbelasting en i.v.m. de inhouding van
omzetbelasting door onderaannemers.
Uitvoeringsorganen der sociale zekerheid, 1972–
Uitkeringsinstanties en bedrijfsverenigingen (bijv. Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid
(Sociaal Fonds Bouwnijverheid), Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK)); adviseren
de Minister van Financiën betreffende de bewaring van de loonboekhouding o.g.v. de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1972, 1990 en 2001.
Arbeidsvoorzieningsorganisatie, 2001–
Deze instantie is belast met het afgeven van een verklaring langdurige werkloze aan
de inhoudingsplichtige.
Minister van Verkeer en Waterstaat, 1945–
Handelend i.v.m. bepalingen m.b.t. de heffing van motorrijtuigenbelasting. Verder
betrokken bij de uitvoering wet- en regelgeving m.b.t. loonbelasting zeevaart en de
inkomstenbelasting.
Rijksinspecteurs van het Verkeer, 1954–1968
In de periode 1954–1968 belast met de inning van omzetbelasting van binnenschippers.
Rijks- en Provinciale Waterstaat, 1945–1966
Handelend o.g.v. de Motorrijtuigenbelastingwet 1926 en belast met het opsporen van
overtredingen.
Minister van Volkshuisvesting/Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne/Milieubeheer/Volksgezondheid,
1978–
Handelend i.v.m. investeringsbepalingen in de inkomstenbelasting en het stellen van
regels m.b.t. uitlaatgassen i.v.m. de heffing van omzetbelasting. Verder betrokken
bij de belastingen op milieugrondslag.
Dienst van het Kadaster en Hypotheken, 1945–1996
Ressorteerde tot 1973 onder de Minister van Financiën, vanaf 1973 werd de Dienst overgeheveld
naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De Dienst geeft
uittreksels uit de registers i.v.m. uitvoering van de Natuurschoonwet en verrichtte
activiteiten i.v.m. de heffing van grondbelasting.
Ministers wie het aangaan, 1945–
Handelen i.v.m. de heffing van rechten van legalisatie van handtekeningen alsmede
m.b.t. het aanwijzen van lichamen die vrijgesteld worden van de vereveningsheffing.
Actoren waarvan de handelingen niet in deze selectielijst zijn opgenomen:
Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën, 1940–1945
De Secretaris-Generaal nam hier te lande gedurende de oorlogsperiode de taken van
de minister op zich. Een aantal besluiten waaruit handelingen zijn gedestilleerd bleef
ook na de oorlog nog geruime tijd van toepassing. Daar waar dan aangegeven is dat
de Secretaris-Generaal actor is, is in werkelijkheid de minister de verantwoordelijke
actor. De handelingen zijn in dit BSD ondergebracht bij de actor de Minister van Financiën.
Nederlandse instantie belast met inning van belastingen (in Londen), 1941–1942
In de periode 1941-1944 belast met de heffing en inning van de verplichte inkomstenbelasting
die door de Minister van Financiën in Londen werd ingevoerd.
Nederlandsch Clearinginstituut, 1940–1941
Dit instituut verleende ontheffingen voor verschuldigde geblokkeerde markenbelasting.
Minister van Buitenlandse Zaken te Londen, 1941–1942
Handelend i.v.m. de verplichte inkomstenbelasting.
Minister van Cultuur/Recreatie en Maatschappelijk Werk, 1965–1982
Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.
Minister van Economische Zaken, 1951–
Betrokken bij bepalingen m.b.t. investeringsregelingen in de inkomstenbelasting en
de vennootschapsbelasting. Daarnaast betrokken bij de wet- en regelgeving met betrekking
tot S&O-werkzaamheden en de belastingen op milieugrondslag.
De Minister/Staatssecretaris van Justitie, 1946–1964
Handelend i.v.m. de instelling van het Scheidsgerecht voor de Vermogensaanwasbelasting.
Gerechtsdeurwaarders, 1940–1971
De deurwaarders van bij de rechterlijke colleges en kantongerechten:
Belast met het bijhouden van een register van opgemaakte akten o.g.v. de Registratiewet
1917. Voor de vermelding in de selectielijst is gekozen voor de thans geldende benaming
van de actor: Gerechtsdeurwaarder.
Raden van beroep voor de directe belastingen, 1940–
Deze behandelen bezwaren en beroepen tegen door de inspecteur opgelegde aanslagen.
Rechterlijke macht, 1940–1991
De Arrondissementsrechtbanken:
Belast met rechtspraak en het afgeven van machtigingen o.g.v. enige heffingswetten.
De Kantongerechten in de arrondissementen:
O.a. belast met de rechtspraak en het afgeven van verklaringen i.v.m. het openen van
kisten i.v.m. het heffen van successierecht.
Scheidsgerecht voor de vermogensaanwasbelasting (centrale kamer en kamers in den lande),
1946–1964
Belast met de behandeling van bezwaren tegen aanslagen voor de vermogensaanwasbelasting.
Tariefcommissie, 1940–1965, 1971–
Belast met de behandeling van beroepen en bezwaren m.b.t. o.a. de omzetbelasting.
College van beroep voor het bedrijfsleven, 1997–
Bestuurlijk college dat oordeelt over geschillen op het terrein van het sociaal-economische
bestuursrecht. Daarnaast is het College hoger beroepsinstantie voor uitspraken betreffende
een bepaald aantal wetten, zoals de Mededingingswet en de Telecommunicatie. Verder
fungeert het College in hoger beroep als tuchtrechter.
Minister van Landbouw en Visserij, 1940–1943
Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.
Boschraad, 1940–1943
Belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet
1928.
Minister van Marine, 1947–1949
Handelend i.v.m. de heffing en afdracht van loonbelasting.
Interprovinciaal overleg, 1995–
Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden
voordragen.
Gedeputeerde Staten, 1945–1979
Handelend i.v.m. de indeling van gemeenten voor de heffing van personele belasting
en bepalingen ing. wegenbeheer en de verdeling van belastingopbrengsten uit de Motorrijtuigenbelastingwet
1926.
Provinciale Staten, 1945–1966
Handelend i.v.m. bepalingen ing. wegenbeheer en de verdeling van belastingopbrengsten
uit de Motorrijtuigenbelastingwet 1926.
Raad van State, afd. geschillen van bestuur, 1945–1951
Belast met advisering m.b.t. de behandeling van beroepen inzake de heffing van opcenten
op de winstbelasting.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek, 1985–1986
Betrokken bij een gehouden onderzoek o.g.v. de Wet Rentesteekproef i.v.m. de heffing
van inkomstenbelasting.
Notarissen, 1945–
Aangewezen om o.g.v. de Successiewet 1956 processen-verbaal op te maken i.v.m. de
aangifte van verschuldigde rechten, alsmede o.g.v. de Registratiewetten 1917 en 1970
aangewezen repertoria bij te houden van alle opgemaakte akten waardoor controle op
de heffing van registratierecht mogelijk is.
Unie van Waterschappen, 1995–
Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden
voordragen.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 1995–
Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden
voordragen.
Selectielijst voor het beleidsterrein belastingen: heffingswetten op het gebied van
belastingen naar inkomen, winst en vermogen en van kostprijsverhogende belastingen,
periode: 1945–2001
7. Minister van Financiën
7.1. Handelingen van algemene aard
1135
Actor: Minister van Financiën
Handeling: Het afgeven van een verklaring aan deurwaarders van vorderingen in verband
met door de Hoge Raad der Nederlanden betekende exploiten van (derden)beslag
Periode: 1945–
Grondslag: Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, art. 4; v.a. 1992: art. 48, Stb.
1838/12, art. 475 lid 2, Stb. 1991/200, art. 476b, Stb. 1991/602 en Besluit Verklaring
derdenbeslag, Stb. 1991/436
Waardering: V, 5 jaar na afhandeling
Beleidsontwikkeling en evaluatie
915
Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het (algemene)
beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1/2
Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad
Onder deze handeling valt ook:
– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein;
– het voorbrengen van een standpunt ter inbrenging in de Ministerraadvergadering voor
beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;
– het voeren van overleg met en het leveren van bijdragen aan het overleg met het
staathoofd betreffende het beleidsterrein;
– het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende
het beleidsterrein; handeling die hierop betrekking hebben zijn geformuleerd in het
BSD ‘Per Slot van Rijksrekening’ (handelingen 5, 177 en 183);
– het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);
– het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene
Rekenkamer op het beleidsterrein; zie hierover bovendien de handelingen 295, 357,
374 van ‘Per Slot van Rijksrekening’;
– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;
– het informeren (voorlichten) van het kabinet van de Koningin over ontwikkelingen
op het beleidsterrein;
– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting als beleidsinstrument)
Totstandkoming van wet- en regelgeving
916
Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van nadere
regelgeving betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1
NB: Deze handeling met betrekking tot de nadere regelgeving valt nader te splitsen
in:
a. Regelgeving (mede) met betrekking tot de loonbelasting;
b. Regelgeving (mede) met betrekking tot de wet belasting- en premiefaciliteit voor
de zeevaart 1995;
c. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk;
d. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen;
e. Regelgeving (mede) met betrekking tot de inkomstenbelasting;
f. Regelgeving (mede) met betrekking tot de dividendbelasting;
g. Regelgeving (mede) met betrekking tot de heffing van rechten van successie, schenking
en overgang;
h. Regelgeving (mede) met betrekking tot de vennootsschapsbelasting;
i. Regelgeving (mede) met betrekking tot de vermogensbelasting;
j. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Natuurschoonwet;
k. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet waardering onroerende zaken;
l. Regelgeving (mede) met betrekking tot de omzetbelasting;
m. Regelgeving (mede) met betrekking tot de belasting van personenauto's en motorrijtuigen
(BPM);
n. Regelgeving (mede) met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting;
o. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet belasting zware motorrijtuigen;
p. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet belastingen van rechtsverkeer;
q. Regelgeving (mede) met betrekking tot de milieubelastingen.
NB: Daar waar het gaat om het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking
van wetgeving betreffende de heffing van rijksbelastingen, moet deze geplaatst worden
onder handeling 2 van het PIVOT-rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
Verantwoording van beleid
917
Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1940–
Waardering: B, 5 (jaarverslagen)
V, 5 jaar (maand- en kwartaalverslagen indien jaarverslagen aanwezig)
918
Handeling: Het beantwoorden van kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende
in individuele gevallen genomen beslissingen ten aanzien van de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: V, 10 jaar na afhandeling
NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst
te worden onder handeling 152 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
1001
Handeling: Het beantwoorden van kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal naar aanleiding
van gestelde vragen welke een algemene strekking hebben of politiek gevoelige onderwerpen
betreffen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1/3
NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst
te worden onder handeling 152 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
919
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot
onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en
de Nationale Ombudsman naar aanleiding van individuele klachten over de uitvoering
of de gevolgen van het beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: V, 6 jaar na afhandeling
NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst
te worden onder de handelingen 153, 154 en 156 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
1002
Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot
onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en
de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen
van het beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen, welke een algemene strekking
hebben of politiek gevoelige onderwerpen betreffen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1/3
NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst
te worden onder de handelingen 153, 154 en 156 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
920
Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende
de heffing van rijksbelastingen en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures
voor administratief rechterlijke organen
Periode: 1994–
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling beroep
V, 10 jaar na uitspraak/arrest
NB: Neerslag aangaande de behandeling van beroepschriften wordt in een aantal specifieke
gevallen ook geplaatst onder de handelingen 148 en 202 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’
Informatieverstrekking
922
Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Grondslag: Grondwet, art. 5
Waardering: V, 5 jaar
Indien vragen leiden tot beleidswijziging: B, 1
923
Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de heffing
van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1 (een exemplaar van het eindproduct)
V, 5 jaar (overige neerslag)
Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting
als beleidsinstrument) handeling 1
Onderzoek
924
Handeling: Het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen
van onderzoeksrapporten betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1
NB: Zie ook de handelingen van het hoofdstuk m.b.t. raden, stuurgroepen, commissies
en werkgroepen
925
Handeling: Het voorbereiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen
van onderzoeksrapporten betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: B, 1
NB: Zie ook de handelingen van het hoofdstuk m.b.t. raden, stuurgroepen, commissies
en werkgroepen
Subsidiëring
926
Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die
actief zijn op het beleidsterrein betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1994–
Waardering: V, 10 jaar na beëindiging subsidie
7.5. Handelingen belastingen naar inkomen, winst en vermogen
7.5.1. Belastingen naar inkomen
7.5.1.1. Loonbelasting
Wet van 16 december 1964
Wet van 16 december 1964, Stb. 514; houdende vervanging van het Besluit op de loonbelasting
1940 door een nieuwe wettelijke regeling (Wet op de loonbelasting 1960, bij inwerkingtreding
1964)
944
Handeling: Het afgeven van verklaringen aan personen waarin wordt verklaard dat zij
hun werkzaamheden verrichten in de uitvoering van een bedrijf of in de zelfstandige
uitoefening van een beroep in plaats van aangemerkt te worden als artiest dan wel
beroepssporter
Periode: 2001–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 5a.2 bij wijziging van 11-05-2000, Stb.
216; gewijzigd bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570
Waardering: V, 7 jaar na vervallen van verklaring
107
Handeling: Het (gezamenlijk met de Minister van Sociale Zaken) aanwijzen, onder te
stellen voorwaarden die kunnen afwijken van de in de wet genoemde criteria, van regelingen
of groepen van regelingen als pensioenregelingen dan wel regelingen voor vervroegde
uittreding waarvan de uitkering/premie niet tot het loon gerekend worden
Periode: 1965–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 11.3b; bij wijziging van 20-12-1984,
Stb. 649: art. 11.3 (laatste volzin); gewijzigd bij wijziging van 15-12-1994, Stb.
929: art. 11.5; gewijzigd bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211 in: art. 19d
Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting (gezamenlijk
met de Minister van Sociale Zaken)
Waardering: V, 20 jaar na intrekking/beëindiging van de aanwijzing
NB: Er worden bij Resolutie ook lijsten gepubliceerd van aangewezen pensioenregelingen
108
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:
1. houdende regels waaraan spaarregelingen dienen te voldoen om te worden beschouwd
als premiespaarregeling of als winstdelingsspaarregeling;
2. houdende regels m.b.t. de besteding van de uitkering van de premiespaarregelingen
van niet meer dan de helft van de besparingen van de werknemer ingeval deze gedurende
tenminste vier kalenderjaren niet zijn opgenomen i.v.m. de erkenning als spaarregeling;
3. houdende regels m.b.t. de besteding van de uitkeringen van de premiespaarregelingen,
van niet meer dan het dubbele van de besparingen van de werknemer ingeval deze gedurende
ten minste tien kalenderjaren niet zijn opgenomen t.b.v. onroerende zaken en de uitkeringen
uitsluitend op die wijze daartoe kunnen worden besteed i.v.m. de erkenning als spaarregeling;
4. houdende regels m.b.t. de wijze waarop de werknemer van de uitkering ingevolge
winstdelingsregelingen kan genieten i.v.m. het aanmerken als spaarregeling;
5. houdende regels m.b.t:
a. aanwijzing van regelingen als spaarregelingen ook indien zij niet voldoen aan de
in het 4e, 5e en 6e lid gestelde eisen;
b. uitsluiting van regelingen als spaarregeling ingeval zij niet dienstbaar zijn aan
de bevordering van duurzaam bezit van werknemers in voldoende brede kring of bij herhaling
niet worden nageleefd, alsmede ingeval omtrent de uitvoering daarvan geen administratie
wordt gevoerd waaruit duidelijk blijkt dat aan de vereisten voor vrijstelling is voldaan;
c. regels ter verzekering van het heffen van belasting over uitbetalingen welke in
afwijking van de spaarregeling aan de werknemer worden gedaan;
6. aangevende de wijze waarop door de werknemer over geblokkeerde uitkeringen, van
een spaarregeling die ten minste 7 jaar uitsluit, mag worden beschikt;
7. houdende regels m.b.t. het aanwijzen van regelingen als spaarloonregeling die voorziet
in het in geblokkeerde vorm sparen van loon door bij die regeling aangewezen werknemers
die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staan;
8. houdende regels m.b.t. het ter beschikking stellen van spaarloon (volgens de erkende
regeling) aan de werknemer ingeval a) waarin de dienstbetrekking is beëindigd en b)
van verwerving van een eigen woning;
9. houdende regels m.b.t. uitsluiting van regelingen als spaarloonregeling en regels
ter verzekering van het heffen van belasting over uitbetalingen welke in afwijking
van de spaarloonregeling aan de werknemers worden gedaan
Periode: 1965–1993
Grondslag: Wet op de Loonbelasting 1964,
1. art. 11.4; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;
2. art. 11.5; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;
3. art. 11.5; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;
4. art. 11.6; vervallen bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697 en gewijzigd in: zie
6;
5. art. 11.7; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;
6. art. 11.6 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van 01-11-1993,
Stb. 573;
7. art. 34a.3 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van
01-11-1993, Stb. 573;
8. art. 34a.4 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van
01-11-1993, Stb. 573;
9. art. 34a.5 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van
01-11-1993, Stb. 573
Waardering: B, 1
NB: Vanaf 1994 worden de regels e.d. ten aanzien van spaarloon-, premiespaar-, winstdelingsspaarregeling
niet meer vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur maar bij ministeriële regeling.
109
Handeling: Het van rechtswege vervangen van de in de wet genoemde bedragen die krachtens
de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden vastgesteld en mogen worden opgevoerd
als aftrekbare kosten voor het woon-werkverkeer
Periode: 1989–2000
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 17.3 bij wijziging van 27-07-1989, Stb.
122; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 602 in: art. 17.8; gewijzigd bij
wijziging van 25-11-1993, Stb. 637: art. 17.6; gewijzigd bij wijziging van 23-12-1994,
Stb. 928: art. 17.4; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579: art. 17.5;
vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216
Waardering: B, 1
110
Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van de tabellen:
1. v.d. inkomstenbelasting i.v.m. de loonbelastingheffing;
2. v.d. loonbelasting voor door hem aan te wijzen (groepen van) gevallen voor een
loontijdvak van een maand, en zo nodig voor andere loontijdvakken, waarin positieve
of negatieve bestanddelen zijn verwerkt; bij wijziging van 27-04-1989 Stb. 122: waarin
het beloop en de belastingvrije sommen zijn verwerkt; bij wijziging van 11-05-2000,
Stb. 216: waarin de heffingskorting is verwerkt;
3. voor tantièmes, gratificaties en andere beloningen die eenmaal of eenmaal per jaar
worden toegekend en waarin (bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122) het beloop, de
belastingvrije sommen en een opsomming van de jaarlonen en het belastingpercentage
worden opgenomen. (tabel bijzondere beloningen);
4. v.d. loonbelasting als vervanging van de in gebruik zijnde tabellen omdat deze
zijn vastgesteld op onjuist veronderstelde gegevens;
5. v.d. loonbelasting voor: zeevarenden, voor deelvissers, voor artiesten (vervallen
bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640), sporters (bij wijziging van 25-05-2000, Stb.
228; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640) en voor aanneming van werk
(later uitvoerders van aangenomen werk, hun hulpen en degenen die ing. art. 2.2. wier
arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd) en thuiswerk, degenen die
bepaalde uitkeringen ontvangen, degenen die huursubsidie ontvangen (vanaf 1970, vervalt
in 1985), degenen die t.b.v. een leerling een studietoelage ontvangen (vanaf 1974,
vervalt in 1985), degenen die een uitkering ing. WW of WWV ontvangen (vanaf 1974 later
vervallen), voor degenen die een uitkering krijgen uit een stakingskas (bij wijziging
van 09-02-1977, Stb. 55; vervallen bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689), voor degenen
die uitkeringen ontvangen ingevolge de Algemene Bijstandswet, voor degenen die uitkeringen
ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening Kunstenaars (bij wijziging van 22-12-1998,
Stb. 731);
6. v.d. loonbelasting voor huispersoneel en voor de bijzondere beloningen van huispersoneel
Periode: 1965–2000
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,
1. art. 20.1; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging
van 30-07-1965, Stb. 347 art. IX; vervallen bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614,
art. 20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972,
Stb. 614;
2. art. 20.3; vervallen bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging
van 30-07-1965, Stb. 347 art. IX; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614,
art. 20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972,
Stb. 614 en komt terug in art. 25.2 en 25.3; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997,
Stb. 735 in art. 25.2 en 25.4;
3. art. 22; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging van
30-07-1965, Stb. 347 art IX; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, art.
20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972,
Stb. 614 en komt terug in art. 26.1;
4. art. 25.3 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735;
Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965,
5. art. 7.1;
6. art. 8.2; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603;
Wet van 10-02-1965, Stb. 72, tot verlaging van de IB en de LB, art. VIII;
Wet van 19-12-1974, Stb. 774 (wijzigingswet tarieven IB en LB), art. VII
Waardering: B, 1
112
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van wetten:
1. die van rechtswege de jaarlijkse vaststelling van de bedragen van de basisaftrek
betreffen. (bedragen worden jaarlijks van rechtswege vervangen door bedragen welke
worden vastgesteld in de wet IB 1964);
2. houdende het van rechtswege jaarlijks vervangen van de bedragen genoemd in dit
artikel, van verschuldigde belasting door in Nederland wonende en niet in Nederland
wonende werknemers die niet onder de werking van art. 20a vallen, door bedragen die
krachtens de wet IB 1964 worden vastgesteld;
3. houdende het jaarlijks van rechtswege wijzigen van het bedrag van de belastingvrije
som door het bedrag dat krachtens art. 66 wet IB wordt vastgesteld houdende de grens
waarboven uitkeringen en verstrekkingen (opgesomd in art. 57a.1 wet IB) worden belast
Periode: 1989–2000
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,
1. art. 20.4 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; gewijzigd bij wijziging van 27-04-1989,
Stb. 123 in: art. 20.3; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1991 Stb. 742 in: art. 20.6;
gewijzigd bij wijziging van 23-12-1994 Stb. 932 in: art. 20.7; gewijzigd bij wijziging
van 20-12-1996 Stb. 654 in: art. 20.8; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997 Stb.
730 in: art. 20.9; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999 Stb. 579 in: art. 20.11;
vervallen bij wijziging 11-05-2000 Stb. 216;
2. art. 20b.2 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 123; vervallen bij wijziging van
17-12-1998 Stb. 724;
3. art. 26.7 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997
Stb. 735 in: art. 26.8; vervallen bij wijziging van 11-05-2000 Stb. 216
Waardering: B, 1
130
Handeling: Het stellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen:
1. houdende regels inzake opgave aan de inspecteur m.b.t. door de werkgever op het
loon van de werknemer ingehouden verrekeningsbijdrage zeevaart;
2. houdende regels verband houdende met de wijzigingen in de heffingsmaatstaf van
de loonbelasting en de inkomstenbelasting als gevolg van deze wet;
3. houdende regels ter uitvoering van deze wet
Periode: 1989–1994
Grondslag: Wet van 28-12-1989, Stb. 602, Wet faciliteit voor de zeevaart, art. VI,
art. VIII; vervallen bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 928
Waardering: B, 1
131
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid/later
Werkgelegenheid (vanaf 25-01-1993 vervalt de overeenstemming met Soc. Zaken), afwijzen
of toewijzen van verzoeken om te verklaren dat de arbeidsverhouding van artiesten
(en sporters vanaf 25-05-2000) niet als dienstbetrekking wordt beschouwd indien:
a. de artiest/sporter zijn werkzaamheden verricht in de uitoefening van een bedrijf
of zelfstandige uitoefening van een beroep of
b. de artiest/sporter het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk
persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden. (fictieve dienstbetrekking artiest
(bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629: art. 2.2; vervallen bij wijziging van 20-12-2000,
Stb. 640))
Periode: 1965–2000
Grondslag: Uitvoeringsbesluit Loonbelasting van 17-05-1965, Stb. 202, art. 2.2; bij
wijziging van 27-06-1967, Stb. 346: art. 2.3
Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van verklaring
947
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken, benoemen van
de voorzitter en andere leden van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen
Periode: 1999–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting art. 10d.3 bij wijziging van 18-05-1999,
Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.3
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
133
Handeling: Het behandelen van verzoeken om wel/niet afgeven, i.s.m. de Minister van
Sociale Zaken, van inhoudingsplichtigenverklaringen voor door artiesten genoten loon
Periode: 1965–1989
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 2; gewijzigd in Uitvoeringsbeschikking
loonbelasting 1972 in: art. 5.1; vervallen bij wijziging van 14-11-1989, Stcrt. 223
Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van de verklaring
NB: Vanaf de inwerkingtreding van Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990 is deze taak
overgenomen door de Belastingdienst. Zie hiervoor handeling 104
137
Handeling: Het aanwijzen van gevallen van aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen
waarvoor wel/niet tegemoet gekomen wordt om deze niet tot het loon te rekenen. (vrijgestelde
aanspraken)
Periode: 1969–
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 10h bij wijziging van 22-12-1969,
nr. B69/21555; gewijzigd in:
Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 11h; bij wijziging van 30-12-1976,
Stcrt. 255: art. 11g;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 5.d; gewijzigd bij wijziging van 21-12-1995,
Stcrt. 252 in: art. 5.c;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c
Waardering: V, 7 jaar na intrekking van de aanwijzing
141
Handeling: Het, in overleg met uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, aan
inhoudingsplichtigen, die de loonberekening mechanisch of elektronisch verrichten,
wel/niet toestaan (bij wijziging van 29-12-1978, Stcrt. 253: onder voorwaarden) dat
de loonboekhouding op een andere plaats wordt bewaard
Periode: 1972–
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 39.8,
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.8,
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c
Waardering: V, 7 jaar na toestemming/intrekking van de toestemming
143
Handeling: Het, onder voorwaarden, goedkeuren dat inhoudingsplichtigen loonbelastingkaarten
bezigen van afwijkende modellen
Periode: 1978–1996
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, bij wijziging van 30-12-1977,
Stcrt. 255: art. 41.2;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 27.2; vervallen bij wijziging van 20-12-1996,
Stb. 249
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking goedkeuring
950
Handeling: Het overeenkomen met een sporter dat de belasting zal worden ingehouden
door een ander dan degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen
Periode: 2000–
Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 4.1 bij wijziging van 24-05-2000,
Stcrt. 103;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 6
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking toestemming
Wet Belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
Wet van 23-12-1994, Stb. 928, houdende vereenvoudiging van de belasting en premiefaciliteit
voor de zeevaart, b.w. 15-12-1995, Stb. 635
956
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een voorstel van wet tot goedkeuring
van de ministeriële regeling waarin het verminderingspercentage m.b.t. de loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen, wordt aangepast
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.5
Waardering: B, 1
Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
Wet van 28-04-1994, Stb. 312, houdende vermindering van af te dragen loonbelasting
bij loon voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), b.w. 15-12-1995, Stb. 635
963
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de doeltreffendheid en effecten van de WBSO in de praktijk
Periode: 1994–1995
Grondslag: Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, art. 9
Waardering: B, 1/3
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Wet van 15-12-1995, Stb. 635, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie
voor de volksverzekering (WVA)
970
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het voorstel van wet tot goedkeuring
van de ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen alsmede het zenden van het voorstel van wet tot
goedkeuring aan de Tweede kamer der Staten Generaal
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 15a.6, art. 17.5, art. 26a.8
Waardering: B, 1
975
Handeling: Het overleggen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden
gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van de vermindering van langdurigwerklozen
alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid die hij nodig heeft voor het verkrijgen van inzicht in de werking
van afdrachtvermindering lage lonen en de afdrachtvermindering langdurig werklozen
van deze wet
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 13
Waardering: B, 1
977
Handeling: Het overleggen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V en
art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan door
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen van
inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 15
Waardering: B, 1
979
Handeling: Het toestaan, zo nodig onder voorwaarden, dat de toepassing van de afdrachtvermindering
kinderopvang wordt verlegd naar de inhoudingsplichtige die de kosten van kinderopvang
voor zijn rekening neemt
Periode: 1999–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 16a
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de toestemming
982
Handeling: Het, op verzoek van de inhoudingsplichtige, onder nader te stellen voorwaarden
aanwijzen van de inhoudingsplichtige als S&O-inhoudingsplichtige
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 21.4
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing
989
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
regels worden gesteld omtrent de vaststelling van de hoogte van het gemiddelde bedrag
van de werkgeverslasten
Periode: 1997–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 30a.2
Waardering: B, 1
990
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet toezenden van een verslag aan
de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de vermindering langdurig
werklozen van deze wet in de praktijk
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 52.1
Waardering: B, 1/3
992
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
betreffende een verslag inzake de doeltreffendheid en de effecten van artikel 14.1
onderdeel d in de praktijk
Periode: 1997–2000
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 52.3
Waardering: B, 1/3
994
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
toezenden, in 2004, van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid
en de effecten in de praktijk van de arbo-afdrachtvermindering alsmede van de willekeurige
afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 vergezeld van
een oordeel over de afschaffing dan wel voortzetting van de regelingen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 52.4
Waardering: B, 1/3
7.5.1.2. Inkomstenbelasting
204
Handeling: Het opstellen van voorwaarden m.b.t. het niet hoger waarderen van bedrijfsmiddelen
bij overgang tot het vermogen van een ander dan tevoren i.v.m. het bepalen van het
zuiver bedrijfsvermogen
Periode: 1950–1991
Grondslag: Wet van 29-09-1950, Stb. K 423, Wet Belastingherziening 1950, art. 2.5c;
ingetrokken bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 698
Waardering: V, 10 jaar
Wet op de inkomstenbelasting 1964
Wet van 16 december 1964, Stb. 512, in werking per 1-1-1965
217
Handeling: Het overeenstemmen danwel overleggen betreffende het opstellen, wijzigen
en intrekken van ministeriële regelingen inzake het aanwijzen van bedrijfsmiddelen:
1. het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieuhygiëne;
2. het overeenstemmen met de Minister van Economische Zaken;
3. het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,
1. bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.3; gewijzigd bij wijziging
van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611 in art. 10.3a;
2. bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611: art. 10.3c;
3. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 10.3.d
Waardering: B, 1
221
Handeling: Het, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieuhygiëne (eerstverantwoordelijk) en de Minister van Economische Zaken, intrekken
of beperken van het toestaan van vervroegde afschrijving in de inkomstenbelasting
op aanschaffings- en voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen die van belang zijn
voor de bescherming van het milieu
Periode: 1991–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.4
Waardering: B, 1
225
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het voorstel van wet tot goedkeuring
van de ministeriële regeling houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële
regelingen betreffende het buiten toepassing stellen, dan wel per kalenderjaar beperken,
van de afschrijving van algemene of bepaalde aangewezen bedrijfsmiddelen of bepaalde
groepen van aangewezen bedrijfsmiddelen alsmede het zenden van het voorstel van wet
tot goedkeuring aan de Tweede kamer der Staten Generaal
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.5
Waardering: B, 1
1005
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
de situatie ongedaan wordt gemaakt van voor de ministeriële regeling krachtens art.
10.4, indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der
Staten Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel van wet
Periode: 1992–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.5
Waardering: V, 10 jaar
226
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen betreffende
het vaststellen van de termijn waarbinnen de accountantsverklaring moet worden ingediend
om voor de toepassing van vervroegde/willekeurige afschrijving van aanschaffings-
en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen via aftrek in de inkomstenbelasting in
aanmerking te komen
Periode: 1992–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.7
Waardering: V, 10 jaar
1006
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen
m.b.t. de (accountants-) verklaring van juistheid van gegevens die ingediend moet
worden om voor de toepassing van vervroegde afschrijving, via aftrek in de inkomstenbelasting,
in aanmerking te komen van aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen
welke in het belang zijn van het milieu
Periode: 1992–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 10.8 bij wijziging van 25-10-1989,
Stb. 491 jo 1991/199
Waardering: V, 10 jaar
1007
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
ordening en Milieubeheer, beschikken op een verzoek om afgifte van een verklaring
waarin ten aanzien van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten
Nederland wordt verklaard dat het gebruik in belangrijke mate kan bijdragen aan de
bescherming van het Nederlandse milieu
Periode: 1995–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 04-10-1995, Stb. 494,
art. 10.8
Waardering: V, 7 jaar na het vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing
verzoek
1015
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het aanwijzen van investeringen, welke in het belang zijn
van de bescherming van het Nederlandse milieu, als zijnde milieu-investeringen (behorend
tot categorie I respectievelijk categorie II)
Periode: 2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999,
Stb. 557 jo 579
Waardering: B, 1
232
Handeling: Het bepalen dat ingeval:
1. voor bedrijfsmiddelen bestemd voor het drijven van een (gedeelte) van een onderneming,
een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
2. verplichtingen zijn aangegaan tussen bloed- en aanverwanten in rechte lijn of 2e
graad van de zijlijn, tussen echtgenoten alsmede tussen belastingplichtige en degene
die in aanmerking komt voor de overdracht van de basisaftrek;
3. verplichtingen aangegaan tussen gerechtigden tot een nalatenschap waartoe een bedrijfsmiddel
hoort;
4. verplichtingen die zijn aangegaan tussen degene die ten minste voor 1/3 gedeelte
van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is of de laatste 5 jaar is geweest
in een NV welker kapitaal in aandelen is verdeeld;
5. voor bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk
ter beschikking te worden gesteld aan niet in Nederland wonende natuurlijke personen
of gevestigde lichamen;
6. voor bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk
ter beschikking te worden gesteld aan natuurlijke personen of lichamen voor het drijven
van een onderneming, op winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting
van toepassing is;
het bedrijfsmiddel of de investering wel/niet in aanmerking genomen mag worden voor
de investeringsaftrek. (ontheffing uitsluiting bedrijfsmiddelen voor investeringsaftrek)
Periode: 1990–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601,
art. 11.8; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: art. 11.9
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling
NB: De nummers 5 en 6 traden pas in werking bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654
233
Handeling: Het bepalen dat met het investeren in bedrijfsmiddelen (bestemd voor de
bosbouw/verbetering van grond of) bestemd voor het drijven van een onderneming waarop
een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, tot de door de
minister vast te stellen bedragen, wel/niet wordt gelijkgesteld met het wijzigen van
de bestemming van een bedrijfsmiddel zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan gebruikt
wordt voor het drijven van een onderneming in Nederland, zodat investeringsaftrek
kan worden toegestaan. (fictieve investeringen)
Periode: 1990–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601,
art. 11.9; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: art. 11.10
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling
1019
Handeling: Het voorbereiden van wetten ter goedkeuring van ministeriële regelingen
waarin de percentages van het investeringsbedrag gewijzigd worden die ten laste van
de winst mogen worden gebracht als zijnde scholingsaftrek
Periode: 1998–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731,
art. 11c.5; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1998, Stb. 726: art. 11c.8
Waardering: B, 1
1022
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren:
1. dat in Nederland gelegen projecten in het belang zijn van de bescherming van het
milieu, waaronder natuur en bos;
2. dat in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,
1. bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997,
Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3;
2. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 26.2b
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring
292
Handeling: Het jaarlijks vervangen van het bedrag waar beneden geen aanslag wordt
opgelegd of verrekening van voorheffingen plaatsvindt. (aanslaggrens)
Periode: 1972–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 64.4, bij wijziging van 29-11-1972,
Stb. 695; bij het van kracht worden van de wet vernummerd in: art. 64.3; vervallen
bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 en komt bij die wijzigingswet terug in: art.
66c.1; deze vervalt bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655
Waardering: B, 1
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet van 11-05-2000, Stb. 215, tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001
(Belastingherziening 2001)
1034
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer over een regeling omtrent het aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde
milieubedrijfsmiddelen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.2
Waardering: B, 1
1036
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, beschikken op een aanvraag van een verklaring waarin wordt
verklaard dat het gebruik van die bedrijfsmiddelen in belangrijke mate kan bijdragen
aan de bescherming van het Nederlandse milieu
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.4
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling
1039
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
omtrent het aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde Arbo-bedrijfsmiddelen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.32.2
Waardering: B, 1
1041
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Economische Zaken omtrent het aanwijzen
van bedrijfsmiddelen als zijnde T&O-bedrijfsmiddelen (bedrijfsmiddelen met een hoogwaardig
technologisch karakter of bedrijfsmiddelen bestemd om gebruikt te worden bij onderzoek
en ontwikkeling)
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.33.2
Waardering: B, 1
1049
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het aanwijzen van investeringen welke in het belang zijn van
de bescherming van de het Nederlandse milieu als zijnde milieu-investeringen (behorend
tot categorie I respectievelijk categorie II)
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2
Waardering: B, 1
1051
Handeling: Het bepalen dat investeren tot door de minister vastgestelde bedragen gelijk
wordt gesteld aan het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsmiddel zoals gesteld
in art. 3.45.1, onderdeel b, onder 2, zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk
wordt gebruikt voor het in Nederland drijven van een onderneming of gedeelte van een
onderneming
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.43.2
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
1052
Handeling: Het, m.b.t. de uitsluiting van bedrijfsmiddelen voor de investeringsaftrek,
niet van toepassing verklaren van de bepalingen waarin:
a. niet tot de bedrijfsmiddelen worden gerekend, bedrijfsmiddelen die bestemd zijn
om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het drijven van een
onderneming, of een gedeelte van een onderneming, waarvan op de winst een regeling
ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
b. voor de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek niet tot de
bedrijfsmiddelen behoren, bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om, direct of indirect,
hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan:
– niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen;
– natuurlijke personen of lichamen voor het drijven van een onderneming of een gedeelte
van een onderneming, waarvan op de winst een regeling ter voorkoming van dubbele belasting
van toepassing is
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.45.4
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek
1053
Handeling: Het, m.b.t. het in aanmerking nemen voor de investeringsaftrek, niet van
toepassing verklaren van verplichtingen aangegaan tussen:
– de belastingplichtige en personen die tot zijn huishouden behoren;
– bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;
– gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;
– degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in een lichaam en dat
lichaam
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.46.2
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek
1054
Handeling: Het, m.b.t. de desinvesteringsbijtelling, niet van toepassing verklaren
van de bepalingen waarin:
a. vervreemding wordt gelijkgesteld met het wijzigen van de bestemming van een goed
zodanig dat dit bestemd is om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden gebruikt
voor het drijven van een onderneming, of een gedeelte van een onderneming, waarvan
op de winst een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;
b. onder het ongedaan maken van een investering mede wordt verstaan:
het niet betaald zijn binnen twaalf maanden na het aangaan van de verplichting van
ten minste 25% van het investeringsbedrag ter zake van die verplichting, tenzij het
bedrijfsmiddel binnen die periode in gebruik is genomen;
c. het niet in gebruik genomen zijn van een bedrijfsmiddel binnen drie jaren na het
begin van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.47.7
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek
1055
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere voorwaarden m.b.t. de omzetting
van een onderneming in een door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming (geruisloze doorschuiving)
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.65.1
Waardering: B, 1
1056
Handeling: Het, onder het stellen van voorwaarden, aanwijzen en intrekken van de aanwijzing
van pensioenfondsen of lichamen die bevoegd het verzekeringsbedrijf uitoefenen en
welke zich tegenover de minister hebben verplicht:
1. te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering
van de regeling;
2. zekerheid te stellen voor de invordering van de belasting die is verschuldigd door
toepassing van de art. 3.133, 3.135 en 3.136, dan wel de belastingplichtige zich verplicht
deze zekerheid te stellen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.126.1d;
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 art. 14.1–3, art. 14.5–6
Waardering: Individuele aanwijzing: V, 7 jaar na vervallen/intrekking aanwijzing
Algemene voorwaarden: B, 1/5
1057
Handeling: Het, voor gevallen of groepen van gevallen onder te stellen voorwaarden,
bepalen dat art. 3.133.2 onderdelen a, b, of c geen toepassing vinden omdat dit gezien
de strekking van het artikel tot onbillijkheden leidt
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.134.4
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek
1058
Handeling: Het, onder te stellen voorwaarden, bepalen dat art. 3.133.2 onderdeel i
niet van toepassing is indien de lijfrenteverplichting overgaat in verband met de
overdracht van de onderneming van een verzekeraar
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.134.5
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek
1059
Handeling: Het bepalen dat het in aanmerking nemen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
van de verzekeringsnemer dan wel de gerechtigde, van de premies voor aanspraken uit
een pensioenregeling en het daarover behaalde rendement voor zover de verplichting
inzake de aanspraak geheel of gedeeltelijk overgaat op een andere instelling dan de
instelling waarbij de aanspraak is ondergebracht, geen toepassing vindt
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.135.5
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek
1060
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden aan het niet in aanmerking
nemen van het voordeel dat wordt genoten in verband met het gelijkstellen van het
betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen aan het voor rekening van de belastingplichtige
voortzetten van de onderneming van de vennootschap waarin de belastingplichtige een
aanmerkelijk belang heeft (doorschuiving vervreemdingsvoordeel bij geruisloze terugkeer)
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 4.42a.2
Waardering: B, 1/5
1062
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële
regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor
in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn
van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a
Waardering: B, 1
1065
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen,
Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen
projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming
van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3b, art. 10.10.3
Waardering: B, 1
1067
Handeling: Het opnieuw vaststellen van de nummering van artikelen, paragrafen, afdelingen
en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het in overeenstemming brengen
van de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en
hoofdstukken met de nieuwe nummering
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 11.2
Waardering: V, 10 jaar
NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor
blijvende bewaring niet noodzakelijk is
1068
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet waarin het tijdstip
wordt bepaald waarop de Wet inkomstenbelasting in werking treedt
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 11.3
Waardering: V, 10 jaar
NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor
blijvende bewaring niet noodzakelijk is
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
Wet van 11-05-2000, Stb. 216, tot vaststelling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001
1069
Handeling: Het overeenstemmen van de in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van
de Wet inkomstenbelasting 2001 met de nieuwe nummering van artikelen, paragrafen,
afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001
Periode: 2001–
Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. I
Waardering: V, 10 jaar
NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor
blijvende bewaring niet noodzakelijk is
1070
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de praktijk
Periode: 2001–
Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. IA.1
Waardering: B, 1/3
1071
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de doeltreffendheid en de effecten van de artiesten- en beroepssportersregeling
voor de heffing van de loonbelasting in de praktijk
Periode: 2001–
Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. IA.2
Waardering: B, 1/3
Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001
Wet van 14-12-2000, Stb. 570 tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a.
1072
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een Koninklijk Besluit waarin
het tijdstip wordt bepaald waarop artikelen van de Veegwet Wet inkomstenbelasting
2001 in werking treden
Periode: 2001–
Grondslag: Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 art. XV.5, art. XV.7
Waardering: B, 1
7.5.1.3. Dividendbelasting
Wet op de dividendbelasting 1965
Wet op de dividendbelasting 1965, Stb. 621; Wet van 23-12-1965, in werking per 01-01-1966
337
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels (vanaf 1989: bij
ministeriële regeling):
1. m.b.t. de door de inhoudingsplichtige uit te reiken dividendnota aan degene aan
wie de opbrengst wordt uitbetaalt, het administratiekantoor dat de opbrengst doorbetaalt
aan certificaathouders of degene wiens beroep het kopen of innen van dividendbewijzen
gewoonlijk behoort;
2. betreffende het vaststellen van de termijn waarbinnen aangifte gedaan dient te
worden;
3. houdende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het aangifteformulier voor
de dividendbelasting
Periode: 1965–1993
Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965,
1. art. 9.1;
2. art. 10; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1981, Stb. 749 in: art. 10.1;
3. art. 10; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1981, Stb. 749 in: art. 10.1+2; gewijzigd
bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 in: art. 10.3
Waardering: B, 1
1074
Handeling: Het op verzoek, onder voorwaarden, toerekenen van winstuitkeringen aan
de moedermaatschappij ingeval door de dochtermaatschappij voor het tot stand komen
van de fiscale eenheid winstuitkeringen zijn ontvangen die voldoen aan de voorwaarden
van het eerste lid
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965 art. 11.4 bij wet van 23-12-1994, Stb.
938
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of afhandeling van
de weigering
1075
Handeling: Het verlenen van gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting
tot het uitreiken van dividendnota’s
Periode: 1965–
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965, art. 3.2 vanaf wet van 28-12-1965,
Stb. 251
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de ontheffing of afhandeling van
de weigering
7.5.1.5. Kansspelbelasting (tot 1964: Loterijbelasting)
1076
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een KB waarin het tijdstip
van het in werking treden van de Wet op de kansspelbelasting wordt bepaald
Periode: 1961–
Grondslag: Wet op de kansspelbelasting art. 19.1
Waardering: B, 1
7.5.1.6. Rechten van successie, schenking en overgang
Successiewet 1956
379
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:
1. houdende de bepaling dat een Nederlandse militair geacht wordt blijvend buiten
het Rijk werkzaam te zijn;
2. houdende aanvullende en afwijkende regels, ter zake van de heffing van successie-
en schenkingsrecht, van nalatenschappen en schenkingen door ingezetenen die binnen
een in de wet genoemde termijn na het verlaten van het Rijk overlijden of doen alsmede
m.b.t. vermindering met hetgeen in het buitenland reeds is betaald aan belasting,
betreffende: 1) de termijnen binnen welke verplichtingen moeten worden nagekomen of
rechten kunnen worden nagekomen, 2) de regeling van de wijze waarop in het buitenland
betaalde belasting verrekend wordt, 3) de verplichting om, zo het leggen van conservatoir
beslag niet mogelijk is, zekerheid te stellen;
3. houdende (i.v.m. heffing van het recht van overgang) vaststelling dat in de Staat,
waarin de erflater of schenker bij overlijden en schenking woonplaats had, hetzij
zodanige andere vermogensbestanddelen; bij wijziging van 1966, Stb. 275: bezittingen,
nagelaten of geschonken door niet in die Staat wonenden, middellijk of onmiddellijk
onderworpen zijn aan een belasting die gelijksoortig is aan het recht van overgang,
dan wel voor de regeling van die belasting dergelijke schulden niet mogen worden afgetrokken;
4. houdende regels m.b.t. de bepaling van de waarde (1956–1984: voor de volle of met
fedëi-commis bezwaarde eigendom) van periodieke uitkeringen i.v.m. de bepaling van
het belastbare bedrag voor de heffing van rechten van successie, schenking en overgang
(waardering periodieke uitkeringen);
5. houdende vaststelling van het percentage van de waarde van periodieke uitkeringen
(1956–1984: die bepaald is overeenkomstig onder I letter e (zie 3); 1984–: overeenkomstig
de voorgaande leden te bepalen waarde) dat in aanmerking genomen wordt bij de bepaling
van het belastbaar bedrag voor de heffing van rechten van successie, schenking en
overgang over het genot van vruchtgebruik van die uitkeringen (waardering vruchtgebruik);
6. houdende regels welke ten doel hebben te bevorderen dat het vermogen van rechtspersonen
die materiële en geestelijke belangen van werknemers en hun familie willen bevorderen
blijvend worden aangewend voor nastreving van dat doel;
7. houdende voorwaarden m.b.t. het invorderbaar stellen in 5 jaarlijkse termijnen
van opgelegde aanslagen voor de rechten van successie en schenking wegens verkrijgingen
bestaande uit ondernemingsvermogen
Periode: 1956–1993
Grondslag: Successiewet 1956,
1. art. 2.1b bij wet van 08-11-1984, Stb. 545;
2. art. 3.4; vervallen van 08-11-1984, Stb. 545;
3. art. 5.2 (onder 2e);
4. art. 21 onder I letter e; gewijzigd bij wijz. van 08-11-1984 in: art. 21.6;
5. art. 21 onder II; gewijzigd bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545 in: art. 21.8;
6. art. 34;
7. art. 59a.1 bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 544; vervallen bij wijziging van
30-05-1990, Stb. 222
Waardering: B, 1
1077
Handeling: Het aanwijzen, na overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
van een museum of een steunstichting van dat museum t.a.v. het verkrijgen van de vrijstelling
van het recht van successie of schenking
Periode: 1997–
Grondslag: Successiewet 1956, art. 32.1 11, art. 33.1 13; bij wijziging van 20-12-1996,
Stb. 654
Waardering: B, 1
392
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding
van successie- en schenkingsrecht voor verkrijgingen en schenkingen genoemd in dit
artikel:
1. gedeeltelijke: schenking tot het verschaffen van levensonderhoud, schenking i.v.m.
kosten van opleiding en studie, schenking aan verenigingen en stichtingen die kunst
of wetenschap willen bevorderen, schenkingen ten algemene nutte of voor bijzondere
gebeurtenissen;
2. gehele i.v.m. verkrijgingen door: een andere Staat indien het recht meer bedraagt
dan dat in Nederland, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam,
een in een andere Staat gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve,
culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, een in een andere
Staat gevestigde vereniging of stichting van voorwerpen van kunst en wetenschap;
3. gehele of gedeeltelijke: indien voorwerpen uit de nalatenschap met een nationaal
cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang, door de verkrijger in eigendom worden
overgedragen aan de Staat
Periode: 1956–
Grondslag: 1. Successiewet 1956, art. 67; gewijzigd bij wijziging van 08-11-1984,
Stb. 545 in: art. 67.1;
2. art. 67.2 bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545;
3. Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 12 bij wijziging van 23-02-1998, Stb.
130
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling
NB: Deze handeling is tevens opgenomen in het Basis Selectiedocument ‘Cultuurbeheer’
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuurbeheer en Wetenschappen onder de nummers
158 en 166
1079
Handeling: Het beschikken op een aanvraag tot het verkrijgen van kwijtschelding van
successierecht
Periode: 1997–
Grondslag: Successiewet 1956, art. 67.3
Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 11.1 bij wijziging van 23-02-1998, Stb.
130
Waardering: V, 7 jaar na afhandeling
1081
Handeling: Het voordragen van te benoemen leden van de adviescommissie beoordeling
aangeboden cultuurbezit
NB: Op gezamenlijke voordracht wordt de voorzitter benoemd, één gewoon lid wordt benoemd
op voordracht van onze Minister en één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van
de Minister van OCenW
Periode: 1997–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.3 bij wijziging van 23-02-1998,
Stb. 130
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
7.5.2. Belastingen naar winst
7.5.2.3. Vennootschapsbelasting
Besluit op de vennootschapsbelasting 1942
1125
Handeling: Het bepalen dat, in gevallen of groepen van gevallen, verplichtingen tot
verwerving van bedrijfsmiddelen, aangegaan tussen vennootschappen, waarbij één der
vennootschappen deelneemt in het kapitaal van de andere vennootschap, voor de toepassing
van art. 8a Besluit op de inkomstenbelasting 1941 buiten aanmerking gelaten worden
Periode: 1953–1969
Grondslag: Besluit op de vennootschapsbelasting 1942, v.a. 1953 Stb. 591, art. 6.3
Waardering: V, 10 jaar
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
469
Handeling: Het bepalen dat t.a.v.
1. lichamen die aangemerkt zijn als beleggingsinstelling;
2. lichamen welker feitelijke werkzaamheid bestaat in het beleggen van vermogen of
overeenkomende werkzaamheid;
3. ondernemingen van publiekrechtelijke lichamen;
4. lichamen als bedoeld in art. 10 Wet belastingherziening 1950,
art. 14a van de Wet inkomstenbelasting 1964 (aftrek van vermogen bij de bepaling van
de winst) geheel of gedeeltelijk geen toepassing vindt. (uitsluiting vermogensaftrek)
Periode: 1986–1998
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 01-05-1986, Stb. 247,
art. 8.4; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601 in: art. 8.8; gewijzigd
bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655 in: art. 8.9; vervallen bij wijziging van 18-12-1997,
Stb. 731
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
470
Handeling: Het bepalen dat bij de heffing van de vennootschapsbelasting toepassing
van art. 11 van de Wet inkomstenbelasting (het opvoeren van aftrekposten voor investeringen
ten laste van de winst) niet mogelijk is voor aangegane verplichtingen door een vennootschap
welker kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld:
1. ter zake van de verwerving van een onderneming tegen uitreiking van aandelen;
2. tegenover een persoon of lichaam dat voor tenminste 1/3 gedeelte van het nominaal
gestorte kapitaal in de laatste 5 jaar aandeelhouder is geweest;
3. tegenover een andere vennootschap welker kapitaal in aandelen is verdeeld indien
de belastingplichtige in die vennootschap voor 1/3 aandeelhouder is geweest gedurende
de laatste 5 jaar. (uitgesloten verplichtingen investeringsaftrek)
Periode: 1989–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601,
art. 8.5; gewijzigd bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655 in: art. 8.6; gewijzigd
bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art. 8.8
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
1083
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om samenwerkende groepen van niet-verbonden lichamen aan te merken als verbonden lichamen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 10a.4 bij wijziging van 13-12-1996,
Stb. 651
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
472
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder daarbij te stellen voorwaarden, van verzoeken
om af te wijken om ter zake van een vervreemding van een deelneming, aan een met de
belastingplichtige en het lichaam verbonden lichaam voor zover een vordering is afgewaardeerd
t.l.v. de in Nederland belastbare winst en indien de vordering wordt overgebracht
of vervreemd of omgezet, niet te rekenen tot de winst van de belastingplichtige tot
een bedrag gelijk aan de afwaardering van de vordering. (omzetting afgewaardeerde
en prijsgegeven vorderingen)
Periode: 1990–2000
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 25-04-1990, Stb. 173,
art. 13b.3; vervallen bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570
Waardering: V, 20 jaar na afhandeling
1084
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om toe te staan dat het voordeel dat als gevolg van de in het art. 13k.1 bedoelde
vervreemding tot uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 13k bij wijziging van 11-05-2000,
Stb. 216
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
474
Handeling: Het wel/niet verlenen van ontheffing van het verbod om binnen drie jaar
na overdracht van de onderneming in het kader van een bedrijfsfusie aan een ander
lichaam de bij de overdracht verkregen aandelen in dat lichaam te mogen vervreemden
(ontheffing vervreemdingsverbod van aandelen na bedrijfsfusie)
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491,
art. 14.1; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
475
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken, onder daarbij te stellen (standaard)voorwaarden,
om de winst die gemaakt wordt bij overdracht van (een onderdeel van) een onderneming
buiten het kader van een fusie buiten aanmerking te laten. (vrijstelling overdrachtswinst
bedrijfsfusie)
Periode: 1969–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14.2; bij wijziging van 10-09-1992,
Stb. 491 opnieuw geformuleerd in: art. 14.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996,
Stb. 659 in: art. 14.4; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art.
14.2
Waardering: V, 7 jaar na het afgeven van de beschikking of machtiging of na afwijzing
verzoek
Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde besluiten volgen op de genomen beslissingen
is handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften... etc, handeling nr.
170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1
NB: De handeling wordt vanaf 1992 ook verricht door de Belastingdienst, zie betreffende
selectielijst
Bij wijziging 1992, Stb. 491 kan de minister de inspecteur machtigen de beschikkingen
af te geven. Vanaf medio 1993 is de afdoening van een deel van de verzoeken gedelegeerd
aan de Belastingdienst
1085
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om de winst behaald als gevolg van een splitsing geheel of ten dele buiten aanmerking
te laten
Periode: 1998–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998,
Stb. 350
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
1086
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om de winst behaald als gevolg van een fusie geheel of ten dele buiten aanmerking
te laten
Periode: 1998–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998,
Stb. 350
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
1087
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om de winst die bij of als gevolg van een ontbinding tot uitdrukking komt, niet in
aanmerking te nemen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vennootsch.belasting 1969, art. 14c.1 bij wijziging van 14-12-2000,
Stb. 567
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
478
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om af te wijken van de hoogte van
het percentage van de te heffen vennootschapsbelasting bij verhoging, verkleining
of het ongedaan maken van het gestorte kapitaal van een vennootschap door herkapitalisatie
en het vaststellen van het bedrag van kapitaalsverkleining. (herkapitalisatieregeling)
Periode: 1969–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 23.5; gewijzigd bij wijziging van
11-05-2000, Stb. 216 in: art. 34.3
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek
485
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, van verzoeken om (art. 28a
‘oud’) bij een omzetting als is bedoeld in de art. 19 en 20 Boek 2 BW de nieuw gevormde
rechtspersoon voor de heffing van de vennootschapsbelasting als een voortzetting van
de oorspronkelijke rechtspersoon aan te merken dan wel (art. 28a.3) bij een omzetting
op voet van art. 18 Boek 2 BW voor de heffing van de vennootschaps-, de inkomsten-
en de dividendbelastingen afwijkingen toe te staan van lid 1 en lid 2
Periode: 1976–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 08-04-1976, Stb. 229,
art. 28a; gewijzigd bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491: art. 28a.3
Waardering: V, 20 jaar na afhandeling
NB: De Belastingdienst treedt als actor op vanaf wetswijziging 20-12-1996, Stb. 659.
De Inspecteur beslist op het verzoek bij beschikking waarin opgenomen de door de Minister
gestelde voorwaarden
487
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, op verzoek van de belastingplichtige
om de inspecteur te machtigen om het bij een juridische fusie behaalde voordeel voor
de heffing van de vennootschapsbelasting buiten aanmerking te laten
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491,
art. 29a, vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216
Waardering: V, 20 jaar na afhandeling
Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde Besluiten volgen op de genomen beslissingen
is de handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften etc, handeling nr.
170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1
NB: Zogenaamde standaardvoorwaarden worden bij Aanschrijving vastgesteld en bekendgemaakt
aan de Belastingdienst. De standaardvoorwaarden worden ook in de Staatscourant gepubliceerd
Vanaf medio 1994 is de afdoening van een deel van de verzoeken gedelegeerd aan de
Belastingdienst
488
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om indien de reserve het vermogen,
verminderd met de boekwaarde van het bezit aan effecten en onroerend goed, overtreft
het meerdere niet aan de winst toe te moeten voegen. (herbeleggingsreserve)
Periode: 1970–2000
Grondslag: Besluit Beleggingsinstellingen van 29-04-1970, Stb. 190, art. 4.4, vervallen
bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640
Waardering: V, 20 jaar na afhandeling
B, 1: ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde besluiten volgen op de genomen beslissingen
is handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften...etc, handeling nr.
170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing
7.5.3. Belasting naar vermogen
7.5.3.1. Vermogensbelasting
505
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een algemene maatregel van
bestuur bepalende dat een Nederlander die militair is geacht wordt blijvend buiten
het Rijk werkzaam te zijn zodat voor de heffing van vermogensbelasting de Nederlander
geacht wordt niet woonachtig te zijn binnen het Rijk. (fictieve belastingplicht)
Periode: 1972–1989
Grondslag: Wet op de vermogensbelasting 1964, art. 2.2 bij wijziging van 26-01-1972,
Stb. 43; vervallen bij wet van 27-04-1989, Stb. 122
Waardering: B, 1
1088
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een Koninklijk Besluit ter bepaling
van de inwerkingtreding van de Wet op de vermogensbelasting 1964
Periode: 1965–2000
Grondslag: Wet op de vermogensbelasting 1964, art 28
Waardering: V, 10 jaar
7.5.3.3. Natuurschoonwet 1928
596
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij,
voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:
1. houdende regels inzake de voorwaarden waaraan onroerend goed moet voldoen om te
kunnen worden aangemerkt als een landgoed;
2. houdende vaststelling welke bescheiden, naast een beschrijving van de karakteristieke
verschijningsvorm van het onroerend goed alsmede uittreksels uit de kadastrale legger
en kadastrale plans, bij een verzoek om rangschikking moeten worden overgelegd alsmede
houdende regels betreffende de inhoud van de beschrijving en van de andere bescheiden
en de voorwaarden m.b.t. het kosteloos afgeven van de bedoelde uittreksels
Periode: 1989–1993
Grondslag: Natuurschoonwet 1928,
1. art. 1.3; vanaf 25-05-1989, Stb. 205;
2. art. 2.2; vanaf 25-05-1989, Stb. 205
Waardering: B, 1
598
Handeling: Het samen met de Minister van Landbouw en Visserij (1940–1943/7), van Opvoeding,
Wetenschap en Kultuurbescherming (1943–1947), van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
(1947–1965), van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (1965–1982), van Landbouw
en Visserij (1982–1995), en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1995–heden) afwijzen
en toewijzen, onder het stellen van voorwaarden onder andere welke van belang zijn
voor het behoud van het landgoed (vanaf 1947) en (vanaf 1956:) onder goedkeuring van
regelen m.b.t. de openstelling voor het publiek en (vanaf 1989:) m.b.t. de termijn
waarbinnen geen hernieuwd verzoek tot rangschikking mag worden gedaan, van verzoeken
om onroerend goed; vanaf 1989: onroerende zaken aan te merken als een landgoed waarvoor
het voortbestaan belangrijk wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon alsmede
het, al dan niet op verzoek, verlengen, wijzigen, controleren van de naleving van
de voorwaarden en het intrekken van de toewijzing. (rangschikking)Periode: 1928–
NB: Deze handeling begint bij hoge uitzondering in 1928. In verband met de in het
verleden gehanteerde wijze van archivering is dit noodzakelijk
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362; vanaf 25-05-1989,
Stb. 205 art. 2.1.3, 3, 4, 7, 8.3, art. 3a.1.2 vanaf 16-11-1995, Stb. 582;
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 art. 7.1, art. 7.2; gewijzigd bij wijziging
van 14-06-1996, Stb. 380 in: art. 7.3
Waardering: V, 7 jaar
NB: De vergelijkbare handeling van de Minister van LNV (de eerst verantwoordelijke
actor) is gewaardeerd op V, 7 jaar
610
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
afwijzen en toewijzen van verzoeken om verklaringen af te geven aan eigenaren dat
door hem voorgenomen handelingen niet zullen leiden tot intrekking van de rangschikking
van het landgoed onder de Natuurschoonwet
Periode: 1989–
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 25-05-1989, Stb. 205, art. 3.5, vanaf 14-12-2000,
Stb. 551, art. 3.8
Waardering: B, 1
1090
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
aanmerken van onroerende zaken als welke nog niet voldoen aan de wettelijke vereisten,
als zijnde landgoed
Periode: 1996–
Grondslag: Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 14-06-1996, Stb. 380,
art. 3.3
Waardering: B, 1
1091
Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
vaststellen van modellen (beplantingsplan, beschrijving onroerende zaak) t.b.v. het
verzoek om een onroerende zaak als landgoed aan te merken
Periode: 1996–
Grondslag: Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 14-06-1996, Stb. 380,
art. 7.1.2
Waardering: B, 1
7.5.3.4. Waardering onroerende zaken
Wet waardering onroerende zaken
Wet van 15-12-1994, Stb. 874, houdende algemene regels inzake de waardering van onroerende
zaken.
1092
Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 5.1 en art. 5.6
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
1094
Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van adviserende leden van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en 6.2
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
1095
Handeling: Het voordragen voor benoeming, schorsing of ontslag van adviserende leden
van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en art. 6.2
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
1096
Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de secretaris van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 8.1
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
1097
Handeling: Het goedkeuren van het financieel beleid en beheer alswel van het openbaar
maken van het verslag van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 13
Waardering: V, 20 jaar na goedkeuring
1098
Handeling: Het geven van algemene aanwijzigen aan de Waarderingskamer m.b.t. de uitoefening
van haar taak
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 14
Waardering: B, 5
1099
Handeling: Het geven van een aanwijzingen aan het college van burgemeester en wethouders
van een gemeente omtrent de uitvoering van de wet
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 15
Waardering: B, 5
1100
Handeling: Het doen van aanbevelingen aan een college van burgemeester en wethouders
omtrent de uitvoering van de wet
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 21
Waardering: V, 20 jaar na de aanbeveling
NB: Alvorens over te gaan tot een aanbeveling, wordt het college in de gelegenheid
gesteld te worden gehoord
1101
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet waardering onroerende zaken in
de praktijk
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 45
Waardering: B, 1/3
7.5.4. Kostprijsverhogende belastingen
7.5.4.2. Omzetbelasting
Wet op de omzetbelasting 1968
701
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels/ministeriële regelingen:
1. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden i.v.m. bij de inspecteur
in te dienen verzoeken m.b.t. het buiten aanmerking laten van de bepaling dat goederen,
verhandeld over een veiling, worden geacht aan en door de houder van de veiling te
zijn geleverd. (ABC-contracten);
2. betreffende het bepalen dat publiekrechtelijke lichamen die prestaties verrichten,
welke ook door ondernemers verricht kunnen worden, als ondernemer worden aangemerkt
voor de heffing van omzetbelasting, bijz. verbruiksbelasting op personenauto's (1969–1992)
en (vanaf 1982–1992) bijz. verbruiksbelasting van motorrijwielen;
3. betreffende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder in geval
van levering van een roerend goed of (vanaf 1991:) roerende zaak tegen inruil van
een goed van dezelfde soort de waarde van het ingeruilde goed niet in de waarde van
de vergoeding is begrepen waarover de omzetbelasting wordt geheven;
4. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan verhuurders
van onroerend goed als bedrijfsmiddel aan ondernemers moeten voldoen wanneer deze
bij de inspecteur een verzoek om vrijstelling van omzetbelasting indienen;
5. betreffende het aanwijzen van gevallen waarvoor voor voordrachten e.d., tegen vergoedingen
ter dekking van de kosten en indien wordt voldaan aan de bij AMVB gestelde voorwaarden,
vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend;
6. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan de ondernemer
dient te voldoen om de belasting die hem in rekening is gebracht bij de invoer van
goederen, diensten en (m.i.v. 1993) bij intracommunautaire verwervingen in aftrek
te mogen brengen voor de heffing van omzetbelasting;
7. omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer
mede worden gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming of t.b.v. prestaties
als bedoeld in art. 11;
8. houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden m.b.t. het aanwijzen
van ondernemers en lichamen (als bedoeld in de AWR) andere dan ondernemers waarvan
bij de invoer van goederen t.b.v. henzelf de omzetbelasting, de bijzondere verbruiksbelasting
op personenauto's (1969–1992) en (vanaf 1982–1992) de bijzondere verbruiksbelasting
van motorrijwielen wordt geheven;
9. inzake de toerekening van de vermindering van de verschuldigde belasting in gevallen
waarin de ondernemer, na toepassing van art. 15 (het in aftrek brengen van belasting),
in een kalenderjaar niet minder of meer verschuldigd is dan het in dit art. genoemde
bedrag;
10. volgens welke een ondernemer, die op grond van lid 1 van dit art. (vermindering
van belasting ingeval de in aftrek gebrachte belasting niet hoger of lager is dan
een bepaald bedrag) geen belasting hoeft te voldoen, op verzoek kan worden ontheven
van de verplichtingen krachtens art. 34 en 35 (het houden van aantekening van en het
uitreiken van facturen voor geleverde goederen) van de wet;
11. volgens welke de aangewezen ondernemers, die niet aan ondernemers leveren of diensten
bewijzen, op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan omzetbelasting verschuldigd
zijn die berekend wordt over de vergoeding;
12. betreffende de a) vrijstelling onder in de wet genoemde voorwaarden van de heffing,
b) het in aftrek brengen van in rekening gebrachte bedragen, c) verzoeken om ontheffing
van de vrijstelling en het in aftrek brengen van in rekening gebrachte bedragen, m.b.t.
de omzetbelasting van leveringen van goederen, diensten en bedrijfsmiddelen van landbouwers,
veehouders, tuinbouwers en bosbouwers (zogenaamde landbouwregeling);
13. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder, bij overdracht
van een onderneming aan degene die de onderneming voortzet, ter zake van leveringen
en diensten geen omzetbelasting verschuldigd is;
14. houdende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het formulier van aangifte
van de omzetbelasting en de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's waarbij
een verzoek om teruggaaf kan worden gedaan;
15. welke de ondernemer in acht moet nemen bij het houden van aantekening van door
hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verrichte diensten, van de invoer
en uitvoer van goederen (m.i.v. 1993) in en uit de EG en (m.i.v. 1993) van door hem
verrichtte intracommunautaire verwervingen. (verplichting tot boekhouding);
16. betreffende het voor bepaalde (groepen van) ondernemers verlenen van ontheffing
van de administratieve verplichtingen (het uitreiken en bewaren van facturen, bewaren
van de btw-identificatienummers van degenen aan wie de levering wordt verricht, bewaren
van gegevens die aantonen dat een vervoermiddel nieuw is) die zij hebben bij het verrichten
van leveringen en diensten;
17. betreffende de teruggaaf van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's
a) die bestemd zijn voor vervoer van personen tegen betaling (1972–1987) b) die bestemd
zijn voor openbaar vervoer of taxivervoer (1988–heden);
18. betreffende het stellen wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan, voor leveringen
anders dan van onroerende goederen of (vanaf 1991:) onroerende zaken en van rechten
waaraan deze zijn onderworpen en mits de ondernemer die de levering verricht gezamenlijk
met degene aan wie wordt geleverd een verzoek bij de inspecteur hebben gedaan, moeten
voldoen om voor de vrijstelling van omzetbelasting in aanmerking te komen;
19. houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan, voor de
verhuur van onroerende goederen of (vanaf 1991) onroerende zaken anders dan gebouwen
en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt en mits de verhuurder en de
huurder een gezamenlijk verzoek aan de inspecteur hebben gedaan, moet worden voldaan
om voor vrijstelling van omzetbelasting in aanmerking te komen;
20. omtrent de wijze waarop een ondernemer, die niet binnen het Rijk/(vanaf 1991:)
in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft, moet aantonen
ondernemer te zijn in de zin van art. 7 van deze wet i.v.m. het doen van verzoeken
om teruggaaf van omzetbelasting, de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's
en (vanaf 1982) de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen;
21. betreffende het wijzigen/vervangen van de bedragen 1) waar beneden geen teruggaaf
(op verzoek) van omzetbelasting wordt gedaan aan niet binnen het Rijk gevestigde ondernemers
in gevallen waarin de aftrek meer bedraagt dan de verschuldigde belasting, 2) waarboven
verzoeken om teruggaaf gedaan kunnen worden door niet in het Rijk gevestigde ondernemers;
22. betreffende het bepalen van de wijze en te stellen voorwaarden en beperkingen
m.b.t. het wel/niet verlenen van ontheffing van de omzetbelasting verschuldigd ter
zake van de levering van goederen t.b.v. natuurlijke personen die anders dan als ondernemer
goederen uitvoeren;
23. m.b.t. de indiening en behandeling van verzoeken van ondernemers en rechtspersonen
ontheffing te verlenen van de omzetbelasting a) voor levering van goederen binnen
het Rijk, b) bij de invoer van goederen en c) intracommunautaire verwerving van goederen
in Nederland;
24. omtrent de wijze waarop, i.v.m. de heffing van omzetbelasting, moet worden aangetoond
of een vervoermiddel als nieuw aangemerkt dient te worden;
25. houdende het bedrag waarboven bij levering van goederen die worden vervoerd vanuit
een andere EG-lidstaat dan die van aankomst van de goederen de omzet belasting niet
geheven wordt op de plaats van aankomst van dat vervoer;
26. betreffende i.v.m. het indienen en behandelen van verzoeken m.b.t. het niet toepassen
van de bepaling (lid 4) dat boven een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag
de heffing van omzetbelasting, voor goederen die worden vervoerd vanuit een andere
EG-lidstaat dan die van aankomst van de goederen, niet geheven wordt op de plaats
van aankomst van dat vervoer;
27. houdende voorwaarden en beperkingen m.b.t. het verlenen van vrijstelling van omzetbelasting
bij intracommunautaire verwervingen van goederen waarvoor a) de levering in het binnenland
in elk geval is vrijgesteld, b) bij invoer in elk geval van toepassing zou zijn, c)
in elk geval recht zou bestaan op teruggaaf van omzetbelasting;
28. houdende regels welke de ondernemer in acht moet houden bij het bijhouden van
een register van: a) goederen die door of voor hem of voor zijn rekening naar een
ander Lidstaat zijn vervoerd en gebruikt worden voor doeleinden genoemd in art. 3a.2
d-g, b) de goederen die hem uit een andere Lidstaat door of voor rekening van een
aldaar gevestigde ondernemer zijn toegezonden met het oog op een levering van een
door die ondernemer vervaardigde onroerende zaak (boekhoudverplichting);
29. houdende regels volgens welke rechtspersonen, andere dan ondernemers, gehouden
zijn aantekening te houden van de door hem verrichte intracommunautaire verwerving
van goederen;
30. houdende vaststelling van het formulier van de lijst die ondernemers dienen bij
te houden vermeldende a) de afnemers aan wie goederen zijn geleverd behorende onder
Tabel II letter a post 6, b) ondernemers in een andere EG-lidstaat waarnaar goederen
zijn vervoerd die door de ondernemer zijn vervaardigd (art. 3.1 onder c), c)gegevens
van belang voor de heffing van de omzetbelasting m.b.t. intracommunautaire verwervingen
van goederen in andere Lidstaten;
31. betreffende het aanwijzen van groepen van antiquiteiten die, mits ouder dan honderd
jaar en niet als massaproduct aan te merken, behoren onder letter a, Tabel I, post
29 letter d;
32. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden t.a.v. de verpakking
van goederen die voor de heffing van omzetbelasting ingedeeld worden in Tabel I, letter
a, post 39;
33. betreffende het stellen, wijzigen en intrekken van regels inzake de toepassing
van de post Tabel 1, letter a, nr. 32 betreffende gas en minerale oliën voor het telen
van tuinbouwproducten;
34. betreffende het aanwijzen van gevallen als reizigersbagage of als zending waaraan
handelskarakter vreemd is die niet tot de post in deze tabel horen;
35. houdende aanwijzing van (soorten) goederen die mogen worden gebracht naar of zich
kunnen bevinden in een ander entrepot dan een douane-entrepot;
36. betreffende het aanwijzen van organisaties en instellingen waarvoor voor de levering
van goederen en diensten teruggaaf van belasting wordt verleend;
37. betreffende het aanwijzen van verbandmiddelen (merkartikelen) welke als geneesmiddelen,
als bedoeld in letter a post 33 van de bij de wet behorende Wet Tabel I, worden aangemerkt;
38. betreffende het geven, wijzigen en intrekken van nadere voorschriften m.b.t. de
wijze waarop de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil wordt aangetoond;
39. betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden, waaraan lichamen
in de zin van de AWR anders dan ondernemers moeten voldoen, om voor teruggaaf van
omzetbelasting, de (vanaf 1982) bijz. verbruiksbelasting van motorrijwielen en (vanaf
1982) de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's in aanmerking te komen;
40. betreffende het vaststellen van percentages van de kostenvergoeding die de werkgever
bij de omzetbelasting in aftrek mag brengen (voor zover niet behorend tot de loonbelasting)
in gevallen waarin een werknemer zijn/haar auto gebruikt voor de onderneming van zijn
werkgever;
41. m.b.t. de toepassing van de vrijstelling van omzetbelasting voor de in dit artikel
aangewezen instellingen, verenigingen e.d. die diensten verlenen aan hun leden of
zelfstandige groeperingen;
42. m.b.t. het heffen van omzetbelasting, van aannemers en onderaannemers van arbeid,
in gevallen waarin buiten dienstbetrekking arbeid van stoffelijke aard tegen betaling
wordt verricht en in gevallen waarin arbeid wordt verricht door uitgeleend personeel
(zogenaamde verleggingsregeling)
Periode: 1969–1993
Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968,
1. art. 3.4;
2. art. 7.3 (50.10; gewijzigd in 50.15 m.i.v. 1988, 50a.4: 1969–1992; art. 50 en 50a
zijn vervallen en afzonderlijk geregeld bij wet van 24-12-1992, Stb. 709);
3. art. 8.3;
4. art. 11 letter/onderdeel b, 3e; vervallen vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb.
677;
5. art. 11 letter/onderdeel p; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1977, Stb. 677 in:
art. 11.1 letter/onderdeel p;
6. art. 15.1 letter/onderdeel b 1e; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713
in: art. 15.1 letter/onderdeel c 1e;
7. art. 15.3; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1970, Stb. 606 in: art. 15.4; gewijzigd
bij wijziging van 28-12-1977, Stb. 677 in: art. 15.5; gewijzigd bij wijziging van
24-12-1992, Stb. 713 in: art. 15.6;
8. art. 23.1 (50.10; m.i.v. 01-01-1988 gewijzigd in: 50.15, 50a.4; art. 50 en 50a
zijn vervallen bij wet 24-12-1992 en hierbij in een nieuwe wet geregeld);
9. art. 25.2;
10. art. 25.3;
11. art. 26;
12. art. 27.5; vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677: art. 27.7; gewijzigd bij
wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 in: art. 27.9;
13. art. 31;
14. art. 33.2;
15. art. 34; vervangen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 door: art. 34.1;
16. art. 35.5;
17. art. 50.7a vanaf wijziging van 29-11-1972, Stb. 690; gewijzigd bij wijziging van
18-12-1987, Stb. 580 in: art. 50.12; vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb.
709 en geregeld bij afzonderlijke wet);
18. art. 11.1 letter/onderdeel a, 2e, vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677;
19. art. 11.1 letter/onderdeel b, 5e, vanaf wijziging van 28-12-1978, Stb. 677;
20. art. 33.6 vanaf wijziging van 19-11-1980, Stb. 610, (50.10 m.i.v. 01-01-1988 gewijzigd
in 50.15, 50a.4; art. 50 en 50a zijn vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb.
709 en geregeld bij afzonderlijke wet);
21. art. 33.5 vanaf wijziging van 30-09-1986, Stb. 479;
22. art. 24.2 vanaf wijziging van 21-12-1988, Stb. 616;
23. art. 1a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
24. art. 2a.2 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
25. art. 5a.4 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
26. art. 5a.5 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
27. art. 17e vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
28. art. 34.2 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
29. art. 34.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
30. art. 37a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
31. Bij de Wet behorende Tabel I, letter a, post 29 onder letter d;
32. Bij de Wet behorende Tabel I, letter a, post 39; vervallen 1989;
33. Bij de Wet behorende Tabel I, letter A, post 32 vanaf Wet van 21-12-1977, Stb.
703, tot verhoging van tabaksfabrikaten, alsmede verhoging van de omzetbelasting op
een aantal energiedragers;
34. Bij de Wet behorende Tabel II, letter a, post 2 onder bijzondere bepaling;
35. Bij de Wet behorende Tabel II, letter a, post 8 vanaf wijziging van 24-12-1992,
Stb. 713;
Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968,
36. art. 4 onder c;
37. art. 10.1 (letters c en d; gewijzigd 1979 in a en c; later a en d); vervallen
bij wijziging van 1988, Stb. 285;
38. art. 11.2; vervallen bij wijziging van 21-12-1988, Stb. 617;
39. art. 12.3; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 714 in: art. 12.5;
40. art. 13;
41. art. 23;
42. art. 9.3 vanaf wijziging 28-12-1978, Stb. 684; vervallen 1988;
43. art. 24b.10 vanaf wijziging 19-06-1982, Stb. 357; gewijzigd bij wijziging van
21-12-1988, Stb. 617 in: art. 24b.8, art. 24ba.2 vanaf wijziging 21-12-1988, Stb.
617
Waardering: B, 1
708
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden m.b.t. het verlenen
van vrijstelling van omzetbelasting voor:
a. goederen waarvoor bij invoer aanspraak op vrijstelling van douanerechten bestaat;
b.(1985–1992) wederinvoer van goederen na bewerking in een Lidstaat van de EG zonder
dat recht op aftrek of teruggaaf is ontstaan;
(1993) de invoer van goederen met het oog op eventuele verkoop in de zin van artikel
29 van de Zeventiende Richtlijn van de Raad van 16-07-1985 betreffende de harmonisatie
van de wetgevingen van de Lidstaten inzake omzetbelasting – Vrijstelling van belasting
over de toegevoegde waarde bij de tijdelijke invoer van andere goederen dan vervoermiddelen
(nr. 85/362/EEG, PbEG nr. L 192 van 24-07-1985;
c. de invoer van goederen waarvan de levering in het binnenland in elk geval is vrijgesteld;
d. (1993) de invoer van goederen die worden vervoerd naar een andere Lidstaat wanneer
degene die de goederen heeft ingevoerd levert met toepassing van Tabel II, letter
a, post 6. (vrijstelling bij invoer)
Periode: 1985–1993
Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968, vanaf wijziging 05-06-1985, Stb. 313, art.
21; dit artikel is bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 vervangen door een nieuwe
met meer op de EG betrekking hebbende bepalingen
Waardering: B, 1
709
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende
het verlenen, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, van kwijtschelding
of teruggaaf van bij invoer verschuldigde belasting in de gevallen waarin aanspraak
op kwijtschelding of terugbetaling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan indien
de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3 van het Communautair
douanewetboek zouden zijn ingevoerd of, in andere gevallen, om redenen van billijkheid
Periode: 1993
Grondslag: Wet op de Omzetbelasting 1968, art. 22.2 vanaf wijz. van 24-12-1992, Stb.
713
Waardering: B, 1
722
Handeling: Het, i.v.m. voorkoming van verstoring van concurrentieverhoudingen, aanwijzen
van leveringen en diensten van sociale of culturele aard die niet/wel voor vrijstelling
van omzetbelasting in aanmerking komen
Periode: 1989–
Grondslag: Uitv.besluit Omzetbelasting 1968, vanaf wijziging 15-03-1989, Stb. 66,
art. 7.2
NB: Vanaf 1993 gebeurt de aanwijzing bij ministeriële regeling (Stb. 1992/714)
Waardering: V, 5 jaar na intrekking van de aanwijzing
Opmerking: De aangewezen leveringen en diensten worden opgenomen in Bijlage B bij
het Uitvoeringsbesluit. Deze bijlage valt onder het regime van handeling 916
728
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels m.b.t. vee behorend tot
Tabel I, letter a, post 16 en 21 waarvoor voor levering de veehouders op grond van
art. 27:
a. niet worden aangemerkt als ondernemers;
b. een deel van het in rekening gebrachte bedrag in aftrek kunnen brengen;
c. verzoeken tot de inspecteur kunnen richten om wel als ondernemer aangemerkt te
worden
Periode: 1973–1988
Grondslag: Wet van 19-12-1973, Stb. 638, tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting
1968, art. II, vervallen bij wet van 21-12-1988, Stb. 618
Waardering: V, 10 jaar
736
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur,
tot 01-01-1994, houdende nadere van de Wet op de omzetbelasting 1968 afwijkende regels
i.v.m. afschaffing van de fiscale grenzen en aanpassing aan de Europese regelgeving
Periode: 1993–
Grondslag: Wet van 24-12-1992, Stb. 713, houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting
i.v.m. de afschaffing van de fiscale grenzen, art. II.1
Waardering: B, 1
NB: Art. II.4: Indien naar het oordeel van Onze Minister van Financiën het spoedeisende
karakter van de in het eerste lid bedoelde regels zulks rechtvaardigen kunnen deze
regels, in afwijking van het eerste lid, worden gesteld bij ministeriële regeling.
Alsdan is het derde lid van overeenkomstige toepassing
1102
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van wetsvoorstellen tot goedkeuring
van de in handeling 736 genoemde algemene maatregelen van bestuur dan wel ministeriële
regelingen waarbij de in het artikel II.1 bedoelde regels worden opgenomen in de Wet
op de omzetbelasting 1968
Periode: 1993–
Grondslag: Wet van 24-12-1992, Stb. 713, houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting
i.v.m. de afschaffing van de fiscale grenzen, art. II.3
Waardering: B, 1
7.5.4.4. Motorrijtuigenbelasting
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966
789
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:
1. houdende voorwaarden m.b.t. het verlenen van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting;
2. houdende voorwaarden waaronder, voor bijzondere gevallen of groepen van gevallen,
gehele of gedeeltelijke vrijstelling van motorrijtuigenbelasting kan worden verleend;
3. houdende regels ingevolge welke in de daarbij te bepalen gevallen niet met een
motorrijtuig op de openbare weg mag worden gereden/de weg mag worden gebruikt (vanaf
1975) zonder een aangewezen bewijsstuk waaruit blijkt dat de motorrijtuigenbelasting
is voldaan of is verschuldigd;
4. houdende voorwaarden waaronder het gewicht van een installatie voor het verplaatsen
of vastzetten van een rolstoel niet meegerekend wordt bij het vaststellen van het
eigen gewicht van een motorrijtuig
Periode: 1966–1995
Grondslag: Wet motorrijtuigenbelasting 1966,
1. art. 9.1;
2. art. 9.4;
3. art. 12;
4. art. 5.4 vanaf wetswijziging 24-12-1993, Stb. 760
Waardering: B, 1
800
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen:
1. houdende voorwaarden m.b.t. motorrijtuigen en de omvang en samenstelling van wagenparken
waarvoor verzoeken ingediend kunnen worden om deze voor de heffing van de motorrijtuigenbelasting
niet te beschouwen als personenauto als bedoeld in de Wet belasting van personenauto's
en motorrijwielen;
2. houdende voorwaarden m.b.t. de behandeling van verzoeken van belastingplichtigen,
die in bezit zijn van een invalidenparkeerkaart inzake vrijstelling van motorrijtuigenbelasting,
waarvoor door de hantering van de definitie van personenauto uit de Wet belasting
van personenauto's en motorrijwielen voor de voertuigen wel belasting verschuldigd
zou zijn
Periode: 1994–1995
Grondslag: Wet van 16-12-1993, Stb. 673, tot wijziging van de Wet op de belasting
van personenauto's en motorrijwielen 1992 i.v.m. verruiming van het begrip personenauto,
1. art. VII.4, vervallen bij wijziging van 01-07-1998, Stb. 416;
2. art. VII.5
Waardering: B, 1
Wijzigingswet Wet infrastructuurfonds en de Wet op de motorrijtuigenbelasting vanwege
de herziening voeding van het Infrastructuurfonds
1105
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de gevolgen van het in art. 31 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting bedoelde
nihil tarief voor motorrijtuigen die zijn ingericht en bestemd om hoofdzakelijk te
worden aangedreven door een elektromotor
Periode: 1996–
Grondslag: Wijzigingswet Wet infrastructuurfonds en de Wet op de motorrijtuigenbelasting
vanwege de herziening voeding van het Infrastructuurfonds art. III
Waardering: B, 1/3
7.5.4.7. Belastingen van rechtsverkeer
880
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels/ministeriële regelingen:
1. welke bij aangifte in acht genomen moeten door vennootschappen, lichamen en verenigingen
en (vanaf 1989) coöperaties bij het verstrekken van gegevens welke van belang zijn
voor de heffing van de overdrachtsbelasting;
2. welke er toe strekken dat de overdrachtsbelasting, ter zake van een verkrijging
waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt voldaan ter gelegenheid van de aanbieding
van die akte ter registratie;
3. betreffende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het aangifteformulier voor
de overdrachtsbelasting waarbij een verzoek tot teruggaaf gedaan kan worden;
4. volgens welke de effectenhandelaar verplicht is ter zake van zijn aan- en verkopen
van effecten een genummerde en gedagtekende nota uit te reiken en een dubbel daarvan
te bewaren i.v.m. de in te houden en af te dragen beursbelasting;
5. betreffende het vaststellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder aan
effectenhandelaren ontheffing verleend kan worden van de regels m.b.t. uitreiken van
genummerde en gedagtekende nota's en het bewaren van dubbelen daarvan;
6. welke de effectenhandelaar moet aanhouden m.b.t. het houden van aantekening van
aan- en verkopen van effecten i.v.m. de heffing van de beursbelasting;
7. omtrent de wijze waarop de melding aan de inspecteur betreffende de overdracht
van economisch eigendom welke niet is neergelegd in een notariële akte of in een andere
akte die ter registratie is aangeboden dient te geschieden door degene die de economische
eigendom overdraagt
Periode: 1972–1993
Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer,
1. art. 4.2 (vanaf 1990: ‘bij ministeriële regeling’);
2. art. 18.1 (vanaf 1990: ‘bij ministeriële regeling’);
3. art. 19.2;
4. art. 49.1, vervallen bij wet 21-06-1990, Stb. 334;
5. art. 49.3, vervallen bij wijziging van 21-06-1990, Stb. 334;
6. art. 49.4, vervallen bij wet 21-06-1990, Stb. 334
Waardering: B, 1
886
Handeling: Het voorbereiden van een wet houdende wijziging van andere wetten i.v.m.
de invoering van de Wet Belastingen van rechtsverkeer
Periode: 1972–1995
Grondslag: Wet Belastingen van rechtsverkeer, art. 60.3; vervallen bij wet 06-12-1995,
Stb. 588
Waardering: B, 1
888
Handeling: Het aanwijzen van makelaars in assurantiën, door wiens tussenkomst door
makelaars verzekeringen worden gesloten, waarvan de assurantiebelasting wordt geheven
Periode: 1972–1995
Grondslag: Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, art. 7; gewijzigd bij
wijziging van 20-12-1971, Stb. 764 in: art. 9; vervallen bij wetswijziging 06-12-1995,
Stb. 689
Waardering: B, 1
7.5.4.8. Milieubelastingen
Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen
890
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om teruggaaf van de verbruiksbelasting
voor zware stookolie aan degenen die een stookinstallatie zodanig gebruiken dat zij
aan in de wet genoemde criteria m.b.t. de uitworp van zwaveldioxide en ontzwavelingspercentage
voldoen
Periode: 1992–1994
Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag,
art. II.2; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924
Waardering: V, 7 jaar
891
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels m.b.t.:
1. de wijze waarop wordt vastgesteld of belastingplichtigen voldoen aan in de wet
genoemde voorwaarden ter zake van de uitworp van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage
bij gebruik van stookinstallaties voor (zware) stookolie;
2. de wijze waarop wordt vastgesteld of belastingplichtigen voldoen aan in de wet
genoemde voorwaarden ter zake van de uitworp van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage
bij gebruik van stookinstallaties voor kolen
Periode: 1992–1994
Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag,
1. art. II.2; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924;
2. art. II.3; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924
Waardering: B, 1
892
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om teruggaaf van de verbruiksbelasting
van kolen aan degenen die voldoen aan in de wet gestelde voorwaarden m.b.t. de uitworp
van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage
Periode: 1992–1994
Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag,
art. II.3; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924
Waardering: V, 7 jaar
Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag
Wet van 23-12-1994, Stb. 924, houdende invoering van en aanpassing van een aantal
wetten aan de Wet belastingen op milieugrondslag
1109
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van KB’s:
1. waarin het tijdstip van het in werking treden van artikelen van de Wet belastingen
op milieugrondslag wordt bepaald;
2. waarin het tijdstip van het in werking treden van artikelen van de Invoeringswet
Wet belastingen op milieugrondslag wordt bepaald
Periode: 1995–
Grondslag: Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag,
1. art. XIII.1;
2. art. XIII.3
Waardering: V, 10 jaar
Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag
Wet van 23-12-1994, Stb. 925, tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag
in verband met het aanbrengen van een permanente verfijning alsmede twee tijdelijke
verfijningen
1111
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een KB waarin het tijdstip
wordt bepaald waarop art. III van de Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag
komt te vervallen
Periode: 1997–
Grondslag: Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag art. III.4
Waardering: V, 10 jaar
1112
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet inzake de goedkeuring
van de regeling waarin wordt bepaald dat in bepaalde gevallen of groepen van gevallen
de heffing afvalstoffenbelasting wordt beperkt dan wel achterwege blijft
Periode: 1994–1997
Grondslag: Wijzigingswet wet belastingen op milieugrondslag art. IV.2
Waardering: B, 1
Wet belastingen op milieugrondslag
Wet van 23-12-1994, Stb. 923 houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag
1119
Handeling: Het maken van afspraken met verbruikers omtrent het door hen aangaan van
verplichtingen ter verbetering van de energie-efficiency, en waarvoor teruggaaf van
regulerende energiebelasting wordt kan worden verleend
Periode: 1996–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 36q, bij wijziging van 13-12-1995,
Stb. 662
Waardering: V, 7 jaar na vervallen van de afspraken
1120
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet inzake de goedkeuring
van de regeling waarin het verminderingspercentage op de belasting verschuldigd ter
zake van de levering van de door de afvalverbrandingsinstallatie opgewekte electriciteit,
wordt verlaagd
Periode: 1998–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 36r.5, bij wijz. van 18-12-1997,
Stb. 732
Waardering: B, 1
1121
Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal
over de uitvoerbaarheid en de mogelijk in de praktijk gebleken negatieve milieu-effecten
en economische problemen van de bepalingen inzake de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 38a
Waardering: B, 1/3
1122
Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening, voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de
Staten-Generaal over de uitvoering, de werking en de wenselijkheid van handhaving
van de bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen
en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies)
Periode: 2000–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 38b, bij wijziging van 16-12-1999,
Stb. 557
Waardering: B, 1/3
7.6. Handelingen ingevolge internationale wet- en regelgeving
De hierna opgenomen handelingen hebben betrekking op verdragen/overeenkomsten die
betrekking hebben op specifieke belastingen doch niet zo zeer zijnde verdragen ter
voorkoming van dubbele belastingen. Voor de meer algemene of meerdere belastingen
betreffende verdragen en de wettelijke goedkeuringen daarvan raadplege men de PIVOT-rapportage
‘Belastingver(h)effend’. In verband met latere rangschikking van de gegevens wordt
waar nodig verwezen naar die handelingen.
Voor verdragen ter voorkoming van dubbele belastingen kan eveneens verwezen worden
naar de handelingen in het rapport ‘Belastingver(h)effend’.
Hierbij kunnen ook gerekend worden:
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk ter voorkoming
van dubbele belasting m.b.t. rechten van overgang van vermogen door overlijden d.d.
15-10-1948.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming
van dubbele belasting op het gebied van Successiebelastingen d.d. 12-11-1951.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden ter voorkoming
van dubbele belasting en het vaststellen van regelen voor wederzijdse administratieve
hulp m.b.t. rechten ter zake van nalatenschappen d.d. 25-4-1952.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Finland tot het vermijden
van dubbele belasting en tot het vaststellen van regelen voor wederzijdse administratieve
hulp m.b.t. rechten ter zake van nalatenschappen d.d. 29 maart 1954.
921
Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale
regelingen betreffende de heffing van rijksbelastingen en het presenteren van Nederlandse
standpunten in intergouvernementele organisaties
Periode: 1994–
Waardering: B, 1
7.6.1. E.E.G en Europese Unie
927
Handeling: Het detacheren/benoemen van ambtenaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging
bij de EG
Periode: 1958–
Waardering: V, 10 jaar na beëindiging lidmaatschap met een minumum van 75 jaar na
geboortedatum
NB: In sommige gevallen worden leden benoemd van buiten de rijksoverheid, die de pensioengerechtigde
leeftijd zijn gepasseerd. Deze leden worden niet beschouwd als overheidspersoneel
en vallen dus niet onder het desbetreffende basis-selectiedocument
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
928
Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan werkgroepen van de Europese Commissie
inzake het beleidsterrein betreffende de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking: Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen over de geleverde
inbreng in de werkgroepen
929
Handeling: Het opstellen van concept-informatiefiches over voorstellen, mededelingen
en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied betreffende de heffing van
rijksbelastingen
Periode: 1989–
Waardering: V, 10 jaar
Opmerking: De interdepartementale WBCN stelt de informatiefiches vast. De handeling
hiervoor is opgenomen in het RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken’
930
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking
tot de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd
met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
Raadswerkgroepen
931
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés met
betrekking tot de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd
met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
Raden/Attachés
932
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot de
heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd
met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden
vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van Buitenlandse Zaken;
– De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot conceptinstructies;
bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
het Coreper
933
Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking
tot de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd
met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies;
bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
High Level groepen
934
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen
met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen
komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen
(CoCo);
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de Raadsvergaderingen
935
Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere
termijn spelende zaken van EU-belang inzake de heffing van rijksbelastingen
Periode: 1993–
Waardering: B, 1
Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan)
leidt tot algemene rapporten aan de betrokken ministers
936
Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, een
beheerscomité of een reglementeringscomité
Periode: 1958–
Waardering: V, 10 jaar na beëindiging lidmaatschap met een minumum van 75 jaar na
geboortedatum
NB: In sommige gevallen worden leden benoemd van buiten de rijksoverheid, die de pensioengerechtigde
leeftijd zijn gepasseerd. Deze leden worden niet beschouwd als overheidspersoneel
en vallen dus niet onder het desbetreffende basis-selectiedocument
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
Opmerking: De Raad benoemt de leden van de Comités
937
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake in de Europese Commissie
voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen,
die besproken worden in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
Opmerking:
– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd
met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;
– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke ministerie
het coördinatie-overleg;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse
vertegenwoordigers in de comités;
– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van
deze comités
938
Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over door de Commissie voorgenomen
besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen, voorzover deze niet zijn
vastgelegd in Raadsbesluiten en worden gecoördineerd in commissies en werkgroepen
Periode: 1958–
Waardering: B, 1
939
Handeling: Het opstellen van een plan ter implementatie van een door de Raad vast
te stellen besluit
Periode: 1993–
Grondslag: Aanwijzingen voor regelgeving (Stcrt. 1992/230) nr. 334
Waardering: B, 1
Opmerking: Het betreft hier plannen ter implementatie van richtlijnen en verordeningen
die onderworpen zijn aan de samenwerkingsprocedure of de medebeslissingsprocudere
(co-decisie) van Raad en Europees Parlement. Het implementatieplan moet binnen een
maand nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld voorgelegd worden
aan de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen
940
Handeling: Het voordragen aan de Commissie van deskundigheid belast met de controle
op de naleving van de bepalingen van communautaire besluiten betreffende de heffing
van rijksbelastingen
Periode: 1958–
Grondslag: Richtlijnen
Waardering: B, 1/5
10. Belastingdienst
10.2 Handelingen van wetten die aanvulling van meerdere belastingwetten beogen
Herkapitalisatie 1951 en 1957
60
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting
en vennootschapsbelasting i.v.m. het vergroten van het kapitaal door uitdeling van
dividend in aandelen of in contanten
Periode: 1958–2000
Grondslag: Wet op de herkapitalisatie 1957, art. 1, 2, 3; vervallen bij wijziging
van 11-05-2000, Stb. 216
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3 Handelingen belastingen naar inkomen, winst en vermogen
10.3.1 Belastingen naar inkomen
10.3.1.1 Loonbelasting
Loonbelasting 1964
104
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van loonbelasting
Periode: 1965–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,
art. 6.2b; vervallen bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655, 23.2; vervallen bij wijziging
van 16-11-1972, Stb. 614, 27.3; gewijzigd bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 in:
art. 27.7, 30.1 bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614: 30.2; gewijzigd bij wijziging
van 21-06-1980, Stb. 334 in: art. 30.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1984, Stb.
649 door art. 30.2; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, 30.5 bij wijziging
van 16-11-1972, Stb. 614; gewijzigd bij wijziging van 21-06-1980, Stb. 334 in: art.
30.6; gewijzigd bij wijziging van in: art. 30.7; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1985,
Stb. 700 in 30.8 en tegelijkertijd vervallen, 30.7 bij wijziging van 05-07-1984, Stb.
313; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649 in: art. 30.8; gewijzigd bij
wijziging van 18-12-1985, Stb. 700 in 30.9 en tegelijkertijd vervallen, 30a bij wijziging
van 18-12-1985, Stb. 700; vervallen bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, art. 32a
bij wijziging van 21-05-1986, Stb. 276; vervallen bij wijziging van 30-05-1990, Stb.
222, art. 22.2 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; vervallen bij wijziging van
11-05-2000, Stb. 216, art. 23.3 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; vervallen
bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 20a.3 bij wijziging van 27-04-1989, Stb.
123; vervallen bij wijziging van 17-12-1998, Stb. 724, art. 31.4, art. 31.5 en art.31.6
bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb.
635, art. 34b bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van
15-12-1995, Stb. 635, art. 34c bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij
wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 34d.2 bij wijziging van 28-04-1994, Stb.
312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 31.2 bij wijziging van
13-12-1996, Stb. 655, art. 18.3 bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211, art. 19c bij
wijziging van 29-04-1999, Stb. 211, art. 29.4 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569,
art. 35a.1 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570;
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965,
art. 2g.1 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen bij wijziging van 20-12-2000,
Stb. 640, art. 2g.2 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen bij wijziging
van 20-12-2000, Stb. 640, art. 2g.3 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen
bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640, art. 9d.2 m.i.v. wijzigingswet 20-12-2000,
Stb. 640, art. 9h.1 m.i.v. wijzigingswet 20-12-2000, Stb. 640, art. 12a bij wijziging
van 20-12-2000, Stb. 640;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990,
art. 4.3, art. 5a bij wijziging van 20-12-1996, Stcrt. 249, art. 11.4 vanaf 20-12-1991,
Stcrt. 252; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stcrt. 246 in: art. 11.5, art.
23a.3 bij wijziging van 24-05-1994, Stcrt. 97, art. 25.3 bij wijziging van 27-12-1989,
Stcrt. 252, art. 25.7 bij wijziging van 27-12-1989, Stcrt. 252, art. 26.3, art. 29.1,
art. 44.1;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001,
art. 5.3, art. 5.8, art. 47 art. 66.3, art. 67.1, art. 67.3, art. 67.7, art. 69, art.
71, art. 93, art. 97, art. 100;
Wet van 30-12-1983, Stb. 690, art. XI.3, XIII.3
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na intrekking/vervallen verklaring
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
971
Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vermindering afdracht loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 22.2b, art. 22.3, art. 22.4b, art. 27, art. 28, art. 29.3; gewijzigd bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 737 in: art. 29
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na afhandeling bezwaar/beroep
10.3.1.2. Inkomstenbelasting
Wet op de inkomstenbelasting 1964
Wet van 16 december 1964, Stb. 512
214
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting
Periode: 1964–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 3.7.8 bij wijziging van 20-12-1984,
Stb. 649, art. 5.7.8 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, art. 8, 11.1. vanaf wijzigingswet
van 28-12-1989, Stb. 610, 11.13 vanaf wijzigingswet van 14-03-1973, Stb. 92; vervallen
bij wijziging van 30-09-1986, Stb. 478, 14b.6 bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491,
15.3, 17, 18, 20d bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 652, 20e bij wijziging van 13-12-1996,
Stb. 652, 20f bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 652, 22 bij wijziging van 27-05-1993,
Stb. 310, 39, 40, 40a bij wijziging van 07-03-1991, Stb. 94, 44g, 44e.5, 44f.1 bij
wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44f.2 vervallen bij wijziging van 12-12-1991,
Stb. 697, 44g.4 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 44h; vervallen bij wijziging
van 12-12-1991, Stb. 697, 44k bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44l; vervallen
bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 45a bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697,
45b bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 46a bij wijziging van 20-12-1984, Stb.
649, 52, 53a bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649; vervallen 27-04-1989, Stb. 122,
53b bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649; vervallen 27-4-189, Stb. 122, 56.5 bij
wijziging van 30-12-1984, Stb. 690; vervangen 27-04-1989, Stb. 122 door: 55.4, 56
vanaf 27-04-1989, Stb. 122, 57, 58.6, 60.2, 61, 61d bij wijziging van 25-06-1980,
Stb. 389, 62, 61b bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649, 63.2, 64.2, 65.1; gewijzigd
bij wijziging van 24-12-1970, Stb. 604 door: 65.4, 66.2 bij wijziging van 20-12-1984,
Stb. 649, 66.3, 66a bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 68a bij wijziging van
10-09-1992, Stb. 491, 69.5, 70.2, 75 bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 79.1
bij wijziging van 07-03-1991, Stb. 94, 83 bij wijziging van 16-01-1985, Stb. 81; vervallen
bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601;
Wet van 30-12-1983, Stb. 690, art. XI.3;
Wet van 27-04-1989, Stb. 123, art. IV;
Wet van 10-09-1992, Stb. 491, art. IV;
Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart bij wet van 21-12-1995, Stcrt.
252, art. 3;
Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 bij wet van
25-11-1993, Stb. 656, art. 2.2;
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 bij wet van 25-04-1991, Stcrt. 82, art
8b; bij wet van 23-12-1994, Stcrt. 251, art. 2a; bij wet van 18-12-1997, Stcrt. 246,
art. 3f; bij wet van 23-12-1994, Stcrt. 251, art. 4b; bij wet van 20-12-1996, Stcrt.
249, art. 8e;
Uitv.regeling willekeurige afschrijving bij wet van 27-12-1995, Stcrt. 251, art. 8;
Wijzigingsbesluit Besluit douane en accijnzen (tijdelijke opslag, entrepots en de
invoering van de Wet op de accijns) bij wet van 23-12-1991, Stb. 755, art. VII en
art. VIII
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
Wet inkomstenbelasting 2001
1032
Handeling: Het verrichten van activiteiten in verband met de heffing en inning van
inkomstenbelasting
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 2.9.2, art. 2.11a.4, art. 2.16.4, art.
3.11.2, art. 3.22.2, art. 3.23.3, art. 3.54a.5, art. 3.54a.6, art. 3.55.7, art. 3.56.7,
art. 3.57.7, art. 3.64.2, art. 3.64.3, art. 3.65.3, art. 3.83.4, art. 3.83.7, art.
3.138.1, art. 3.151.1, art. 3.151.4, art. 3.152, art. 3.153.1, art. 3.154.11, art.
3.156.1, art. 3.156.3, art. 4.36, art. 4.37.1, art. 4.50, art. 4.51, art. 4.52.1,
art. 4.52.2, art. 4.53.3, art. 5.17.3, art. 6.2a.1, art. 6.2a.3, art. 6.8.3, art.
6.9.2, art. 7.2;
Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 Hf. 2, art. I.W.7, Hf. 2, art. I.AQ.b, Hf.
Art. IV.10;
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 art. 5.1, art. 6.1, art. 11.2, art. 12.2;
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 art. 16.3, art. 28, art. 29, art. 33.1.5.9.11,
art. 34, art. 41;
Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001, art. 4.2;
Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 art. 4, art. 6.2, art. 13.1, art.
14.2, art. 23.2;
Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen
en Aruba 2001 art. 9.2;
Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 art. 3;
Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001 art. 3.1
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na afhandeling bezwaar/beroep
10.3.1.3. Dividendbelasting
Dividendbelasting 1965
336
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van dividendbelasting
Periode: 1965–
Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965, art. 4a.3, gewijzigd in art. 4a.4 bij
wijziging van 24-11-1994, Stb. 830 en art. 4b bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 518,
art. 7.4, art. 10, art. 13 bij wet van 20-12-1996, Stb. 659
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.1.6. Rechten van successie, schenking en overgang
Successiewet 1956
387
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van rechten van successie,
schenking en overgang
Periode: 1956–
Grondslag: Successiewet 1956, art. 37; vervallen bij wijziging van 08-11-1984, Stb.
545, 38; vervallen bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545, 43; vervallen 08-11-1984,
Stb. 545, 44; vervallen 08-11-1984, Stb. 454, 45 vanaf 08-11-1984, Stb. 545, 46 vanaf
08-11-1984, Stb. 545, 48; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 49; vervallen 08-11-1984,
Stb. 545, 50; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 51; vervallen 08-11-1984, Stb. 545,
52; vervallen 08-11-1984, Stb. 545 (navordering vindt plaats op grond van hoofdstuk
III AWR), 53, 54; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling bezwaarschriften geschieden
op grond van hoofdstuk V AWR), 55; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling bezwaarschriften
geschieden op grond van hoofdstuk V AWR), 56; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling
bezwaarschriften geschieden op grond van hoofdstuk V AWR), 59a bij wijziging van 08-11-1984,
Stb. 544; vervallen bij wijziging van 30-05-1990, Stb. 222, 64; vervallen 30-05-1990,
Stb. 222, 65; vervallen 30-05-1990, Stb. 222, 66; vervallen 08-11-1984, Stb. 545,
67, 68; vervallen 08-11-1984, Stb. 545 (zie voortaan art. 63 AWR), 69; vervallen 08-11-1984,
Stb. 545 (vervangen door art. 41 AWR), 74, 79; vervallen bij wijziging van 08-11-1984,
Stb. 545 (voortaan geschiedt de activiteit o.g.v. art. 67 AWR);
Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 1, 2 en 3; vervallen bij wet van 21-12-1984,
Stb. 661, art. 10a; bij wijziging van 05-03-1985, Stb. 141, vervallen bij wet van
30-05-1990, Stb. 224; art. 11 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130;
Uitvoeringsbeschikking Successiewet 1956 art. 3 en 4, b.w. bij wet van 13-12-1984,
Stcrt. 254
Waardering: B, daar waar het gaat om memoriën van Successie- en Schenkingsrecht
V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.2. Belastingen naar winst
10.3.2.3.Vennootschapsbelasting
Wet op de Vennootschapsbelasting 1969
1083
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om samenwerkende groepen van niet-verbonden lichamen aan te merken als verbonden lichamen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 10a.4 bij wijziging van 13-12-1996,
Stb. 651
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
473
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de vennootschapsbelasting
Periode: 1969–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 7.5 bij wijziging van 13-12-1996,
Stb. 651, art. 13.1 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 651, art. 13d.9.10 bij wijziging
van 25-04-1990, Stb. 173, 14 bij wijziging van 1992, Stb. 491, art. 13k.5, art. 14a.3,
art. 14a.10 bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 14a.11, art. 14b.3, art.
14b.9, art. 14b.11; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 14c.3,
art. 14c.7, art. 15, art. 15a vanaf wet 27-04-1989, Stb. 125, art. 15b vanaf wijzigingswet
van 13-12-1996, Stb. 651, art. 20.2 bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937, art. 20a
bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937, art. 20b bij wijziging van 14-12-2000, Stb.
567, art. 21, art. 21a.1 bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937;
Besluit Beleggingsinstellingen van 29-04-1970, art. 4.4 vanaf wijziging van 20-12-2000,
Stb. 640, art. 6.3.4, art. 8, art. 11;
Besluit reserves verzekeraars van 18-07-1972, Stb. 414, art. 15.4.5, vervallen bij
wijziging van 21-12-2000, Stb. 643;
Uitvoeringsbeschikking Vennootschapsbelasting art 4b; gewijzigd bij wijziging van
18-12-1995 in: art. 5;
Wet van 10-09-1992, Stb. 491, art. IV;
Regeling functionele valuta art. 2.4
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
1084
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om toe te staan dat het voordeel dat als gevolg van de in het art. 13k.1 bedoelde
vervreemding tot uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 13k bij wijziging van 11-05-2000,
Stb. 216
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
475
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken, onder daarbij te stellen standaardvoorwaarden,
om de winst die gemaakt wordt bij overdracht van (een onderdeel van) een onderneming
buiten het kader van een fusie buiten aanmerking te laten
Periode: 1992–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14.2; bij wijziging van 10-09-1992,
Stb. 491 opnieuw geformuleerd in: art. 14.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996,
Stb. 659 in: art. 14.4; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art.
14.2
Waardering: V, 7 jaar na het afgeven van de beschikking of machtiging
1085
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om de winst behaald als gevolg van een splitsing geheel of ten dele buiten aanmerking
te laten
Periode: 1998–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998,
Stb. 350
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
1086
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken
om de winst behaald als gevolg van een fusie geheel of ten dele buiten aanmerking
te laten
Periode: 1998–
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998,
Stb. 350
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
487
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, op verzoek van de belastingplichtige
om de inspecteur te machtigen om het bij een juridische fusie behaalde voordeel voor
de heffing van de vennootschapsbelasting buiten aanmerking te laten
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, vanaf wijziging van 10-9-1992, Stb. 491,
art. 29a, vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216
Waardering: V, 7 jaar nadat de beschikking of machtiging belang heeft verloren
Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde Besluiten volgen op de genomen beslissingen
is de handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften... etc, handeling
nr. 170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1
10.3.3. Belasting naar vermogen
10.3.3.1. Vermogensbelasting
Vermogensbelasting 1964
508
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van vermogensbelasting
Periode: 1964–2000
Grondslag: Wet Vermogensbelasting 1964, art. 14.5; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1973,
Stb. 633 in art. 14.6, 17; vervallen bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633, 14.5.6
bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 19; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1973,
Stb. 633 in art. 18, 19 bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633, 20, 25; vervallen
bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.3.3. Personele belasting
Wet waardering onroerende zaken
1093
Handeling: Het voordragen van leden van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 5.2
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
10.3.4. Kostprijsverhogende belastingen
10.3.4.2. Omzetbelasting
Wet op de omzetbelasting 1968
700
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de omzetbelasting,
de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's, de bijzondere verbruiksbelasting
van motorrijwielen bij levering en invoer van goederen en diensten
Periode: 1968–
Grondslag: 1. Wet op de omzetbelasting 1968; art. 1a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992,
Stb. 713; art. 5a.5 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 7.4 vanaf wijziging
van 21-12-1988, Stb. 616; art. 23 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 24
vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677; art. 27; art. 29; art. 30 vanaf wijziging
van 24-12-1992, Stb. 713; art. 33; art. 33a vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;
art. 37a vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 40 vanaf wijziging van 09-03-t
1995, Stb. 298; art. 41b vanaf wijziging van 21-05-1986, Stb. 276; art. 50.10 gewijzigd
bij wijziging van 18-12-1987, Stb. 580 in art. 50.15: vervallen bij wijziging van
24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke wet, 50a vanaf wijziging van 30-06-1982,
Stb. 343; vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke
wet;
2. Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968, art. 12, 17, 18, 24, 24c vanaf wijziging
24-12-1992, Stb. 714;
3. Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 1a vanaf wijziging 24-12-1992,
Stcrt. 252; art. 2 vervallen bij wet van 22-12-1994, Stcrt. 252; art. 2b vanaf wijziging
24-12-1992, Stcrt. 252; art. 6; art. 6a vanaf wijziging 29-12-1978, nr. 078-2400,
Stcrt. 253, art. 8 vervallen 01-01-1979, Stcrt. 1978/253, art. 13; art. 13a vanaf
1979; art. 16a vanaf wijziging 24-12-1992, Stcrt. 252, 18, 18a vanaf wijziging 26-07-1979,
nr. 079-1543, Stcrt. 145 (bijzondere verbruiksbelasting) 20, 22, 23, 24, 25, 26, 30a
vanaf wijziging 04-12-1980, Stcrt. 245, 31, 34b, 36c vanaf wijziging 27-12-1972 B72/28002,
Stcrt. 251; art. 36ca vanaf wijziging van 22-12-1995, Stcrt. 250; art. 36cb vanaf
wijziging van 22-12-1995, Stcrt. 250;
4. Overgangsbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 7;
5. Teruggaafbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 7;
6. Wet van 30-06-1982, Stb. 434, tot invoering van een bijzondere Verbruiksbelasting
van motorrijwielen en wijziging van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s,
art. II;
7. Regeling vrijstellingen belastingen bij invoer, art. art. 2, art 4, art 5, art
7, art 8, art 19, art 20, art 23, art 28, art 31, art 65, art 87, art 91, art 92,
art 108, vervallen bij wet van 23-05-1996, Stcrt. 98;
8. Regeling schone en beperkt schone personenauto's, art. 2, art 3;
9. Regeling voorwaarden personenauto’s met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende
stoffen, art. 2.3;
10. Regeling van 24-12-1992, Stcrt. 252, art. 10;
11. Verschillende (toelichtende) resoluties en aanschrijvingen
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.4.3. Belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM)
738
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de belasting op personenauto's
en motorrijwielen
Periode: 1993–
Grondslag: 1. Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992, art. 6.4, 8,
15, 16, 17, 17 a bij wijziging van 16-12-1993, Stb. 673, 18, 19;
2. Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen, art. 2, 3;
3. Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen, art. 6, 9;
4. Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting in verband met de verruiming van het
begrip personenauto, art. I.4, II.3
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.4.4. Motorrijtuigenbelasting
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966
792
Handeling: Het verrichten van activiteiten verband houdende met de heffing van motorrijtuigenbelasting
Periode: 1966–1995
Grondslag: 1. Wet motorrijtuigenbelasting 1966, art. 5.4 vanaf wetswijziging 24-12-1993,
Stb. 760, 13, 14, 15, 16;
2. Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966, art. 2, 3, 5, 5a vanaf 1972, 6,
7, 9 vervallen in 1972, 10, 11, 13, 15;
3. Uitvoeringsbeschikking Algemene wet inzake Rijksbelastingen, art. 22;
4. Uitvoeringsbeschikking motorrijtuigenbelasting 1966, art. 2, 5;
5. Uitvoeringsbeschikking vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wegens invaliditeit,
van 04-03-1983, nr. 083/578, Stcrt. 45, art. I;
6. Wet van 16-12-1993, Stb. 673, tot wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's
en motorrijwielen 1992 i.v.m. verruiming van het begrip personenauto, vervallen bij
wijziging van 01-07-1998, Stb. 416; art. VII.5
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
1104
Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vaststelling en heffing van de
motorrijtuigenbelasting
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, art. 8, art. 18.5; gewijzigd bij
wetswijziging 16-12-1999, Stb. 556 in: 18.4, art. 22.2, art. 22.3 vanaf wetswijziging
18-12-1997, Stb. 732, art. 37b.1 vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 37b.5
vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 37c.3 vanaf wetswijziging 12-06-1997,
Stb. 245, art. 37d.b vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 45, art. 71.2;
gewijzigd bij wetswijziging 30-03-1995, Stb. 152 in: 71.3;
Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 art. 5.2 gewijzigd bij wijziging van
19-12-1997 in: art. 5.3, art. 5a.6 vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 5a.7
vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 6.7, art. 6.8, art. 7a.6 vanaf wijziging
06-12-1995, Stb. 589; vervallen bij wijziging van 12-06-1997, Stb. 246, art. 7a.7
vanaf wijziging 06-12-1995, Stb. 589; vervallen bij wijziging van 12-06-1997, Stb.
246, art. 7a.1 vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 7c vanaf wijziging 12-06-1997,
Stb. 246; ingetrokken bij wijziging van 19-12-2000, Stb. 601, art. 27.5, art. 27.6,
art. 28.5;
Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 art. 4.2, art. 4a.2 vanaf wijziging
02-10-1997, Stcrt. 193; gewijzigd bij wijziging van 27-04-2000, Stcrt. 82: art. 4a.3,
art. 4a.4 vanaf wijziging 02-10-1997, Stcrt. 193; gewijzigd bij wijziging van 27-04-2000,
Stcrt. 82: art. 4a.5;
Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 art. II.2 en art.
II.4
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
Wet belasting zware motorrijtuigen
1106
Handeling: Het verrichten van activiteiten met betrekking tot de vaststelling en heffing
van belasting zware motorrijtuigen
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belasting zware motorrijtuigen, art. 3.e, art. 7.1, art. 13.1, art.
13.2, art. 14.3;
Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen art. 7.1.a, art. 7.2, art. 7.3;
Naheffing- en boetebeleid Wet belasting zware motorrijtuigen art. 4.a.b, art. 5.b
Waardering: V, 7 jaar na het belastingjaar
10.3.4.7. Belastingen van rechtsverkeer
883
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van overdrachtsbelasting,
assurantiebelasting, kapitaalsbelasting en (tot 1990) beursbelasting
Periode: 1972–
Grondslag: 1. Wet belastingen van rechtsverkeer, art. 19, 25a, 29, 50; vervallen bij
wet 21-06-1990, Stb. 334;
2. Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer art. 9a.2c, 9a.4;
3. Uitvoeringsbeschikking Belastingen van rechtsverkeer, art. 2, 3, art. 11.5; vervallen
1990, Stcrt. 123;
4. Overgangsbeschikking Belastingen van rechtsverkeer van 31-08-1971, nr. B71/13008,
Stcrt. 169, art. 12.2, 13;
5. Beschikking bijzondere beleggingsinstellingen, art. 3;
6. Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging landbouwbedrijven, art.
4.4;
7. Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging glastuinbouwbedrijven,
art. 3.4
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
10.3.4.8. Milieubelastingen
893
Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vaststelling en heffing van de
bijzondere verbruiksbelastingen naar een milieugrondslag
Periode: 1992–1994
Grondslag: 1. Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar
een milieugrondslag nr. WDB92/190 van 21-08-1992, Stcrt. 164, art. 6.2; b.w. 1993,
Stcrt. 40;
2. Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag
(1993) nr. WM93/16 van 25-02-1993, Stcrt. 40, art. 5.2; vervallen van 23-12-1994,
Stcrt. 251
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
Wet belastingen op milieugrondslag
1117
Handeling: Het verrichten van activiteiten met betrekking tot de vaststelling en heffing
van:
1. grondwaterbelasting en belasting op leidingwater;
2. afvalstoffenbelasting;
3. brandstoffenbelasting;
4. regulerende energiebelasting
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,
1. art. 10a.3; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 10a.2, art.
10a.5; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 10a.4, art. 11i.2
bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 11i.4 bij wijziging van 22-12-1999, Stb.
579;
Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag,
art.2.5, art. 2.8, art. 3.2, art. 3.3, art. 4.1, art. 4.4, art. 10.1;
Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag,
art. 2.2, art. 3.3, art. 4, art. 9;
2. art. 13.3; vervallen bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 13.5; vervallen
bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 13.6; vervallen bij wijziging van 22-12-1999,
Stb. 579, art. 18a.1, art. 18a.2; vervallen bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732,
art. 18b.3 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;
Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag,
art. 5; vervallen bij wijziging van 23-12-1999, Stb. 586, art. 6.1, art. 6.3;
Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag,
art. 6, art. 6a, art.9;
3. art. 27.7, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732; gewijzigd bij wijziging van
22-12-1999, Stb. 579 in: art. 27.6, art. 28.1, art. 28.2, art. 28.6; gewijzigd bij
wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 28.5, art. 37.3;
Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag art. 6a.4; gewijzigd bij wijziging
van 19-12-2000, Stb. 606 in: art. 6b.4, art. 7.1, art. 7.3, art. 7b.1;
4. art. 36p.3, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;
Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag art. 8c.6 bij wijziging van 22-12-1998,
Stb. 730
Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar
28. Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen
1080
Handeling: Het, op verzoek van de Minister, adviseren van de Minister omtrent verzoeken
tot kwijtschelding van successierecht op grond van dit besluit ter zake van de beoordeling
of een voorwerp op grond van de cultuurhistorische of kunsthistorische voorwaarden
die zijn opgenomen in art. 15, in aanmerking komt voor de toepassing van art. 67.3,
van de Successiewet 1956
Periode: 1997–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.1 bij wijziging van 23-02-1998,
Stb. 130
Waardering: B, 1
1082
Handeling: Het vaststellen van zijn werkwijze van de Adviescommissie beoordeling aangeboden
cultuurbezit uit nalatenschappen
Periode: 1997–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.4 vanaf wijziging 23-02-1998,
Stb. 130
Waardering: B, 4
29. Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen
946
Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over elementen van pensioenregelingen
die weliswaar afwijken van het overigens in of krachtens het wettelijk bepaalde maar
niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering van pensioenen, waarbij
acht wordt geslagen op het beginsel van budgettaire neutraliteit
Periode: 1999–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 19e
Waardering: B, 1
949
Handeling: Het vaststellen van de werkwijze van de Adviescommissie fiscale behandeling
pensioenen
Periode: 1999–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting, art. 10d.4 bij wijziging van 18-05-1999,
Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.4
Waardering: B, 4
37. Commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001
941
Handeling: Het adviseren van de Staatsecretaris van Financiën over de verschillende
aspecten van de invoering en de uitvoering van de belastingherziening 2001
Periode: 2000–
Grondslag: Instellingsregeling commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening
2001, art. 2
Waardering: B, 1/2
38. Minister van Binnenlandse Zaken
Raad voor de waardering van onroerende zaken
21
Handeling: Het vragen van adviezen aan de Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen omtrent
aangelegenheden welke verband houden met de heffing van onroerend-goedbelastingen
Periode: 1985–1991
Grondslag: Beschikking nr. 585-25890, instelling Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen,
art. 1
Waardering: B, 1
42
Handeling: Het doen van voordrachten tot het benoemen van adviserende leden van de
Raad voor de waardering van onroerende zaken
Periode: 1991–1994
Grondslag: Besluit van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetrokken bij besluit van 23-12-1994,
Stb. 965
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
Wet inkomstenbelasting 1964
998
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet
inkomstenbelasting 1964
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,
– art. 10.3b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;
– art. 10.4b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;
– art. 10.8b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611; gewijzigd bij wijziging
van 04-10-1995, Stb. 494 in: art. 10.9b; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb.
654 in: 10.10b; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11b
Waardering: B, 1
1027
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.34.1, art. 3.34.3, art. 3.36.2, art.
3.37.1, art.3.52.1a
Waardering: B, 1
1044
Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College
van Beroep voor het Bedrijfsleven ter zake van schending of verkeerde toepassing van
art. 3.37.1 Wet Inkomstenbelasting 2001 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.37.3
Waardering: V, 20 jaar na uitspraak
Ondernemingsbelasting
411
Handeling: Het, gezamenlijk met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën,
voor elk geval afzonderlijk vaststellen welk gedeelte van de aanslagen in de ondernemingsbelasting
van ondernemingen met bedrijfsinrichtingen die zich over meer dan één gemeente uitstrekken
t.b.v. van de door de inspecteur aangewezen gemeente toekomt aan de andere gemeente
Periode: 1945–1950
Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 30
Waardering: B, 6
414
Handeling: Het samen met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën
opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften m.b.t. de uitkering aan de gemeenten
van hetgeen haar ingevolge dit besluit toekomt
Periode: 1945–1950
Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 32
Waardering: B, 6
415
Handeling: Het samen met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën
opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften welke noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van het Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942 (krachtens uitbreiding
van het artikel in 1944, VB 45, zijn de departementen ook bevoegd in de voorschriften
verplichtingen op te leggen aan andere personen dan de belastingplichtige)
Periode: 1945–1950
Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 33
Waardering: B, 6
425
Handeling: Het voorbereiden van een Koninklijk Besluit houdende goedkeuring van de
verordening houdende de vaststelling door de gemeente Eindhoven van het vermenigvuldigingscijfer
voor de ondernemingsbelasting over 1945
Periode: 1947
Grondslag: Wet van 27-06-1947, Stb. H 209, houdende afwijking van artikel 19 van het
Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942 t.b.v. de gemeente Eindhoven, art. 1
Waardering: B, 6
Personele belasting
583
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende
vaststelling van gemeentelijke verordeningen m.b.t. de heffing van personele belasting
Periode: 1945–1950
Grondslag: Wet op de Personeele Belasting 1896, art. 78
Waardering: B, 1/6
585
Handeling: Het samen met de Minister van Financiën, Gedeputeerde Staten gehoord, voor
één of meerdere jaren indelen in een andere klasse of klassen ter bevordering van
de gelijkmatigheid van de klasse-indeling van gemeenten ter heffing van de personele
belasting
Periode: 1950–1979
Grondslag: Wet op de personele belasting 1950, art. 5.4
Waardering: B, 5
Wet waardering onroerende zaken
1095
Handeling: Het voordragen voor benoeming, schorsing of ontslag van adviserende leden
van de Waarderingskamer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en art. 6.2
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
39. Minister van Buitenlandse Zaken
1030
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
vrijstelling van sociaal-ethische beleggingen, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.15.3, art. 5.15.6
Waardering: B, 1
40. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Zie ook de PIVOT-rapportage betreffende het beleidsterrein Natuur- en Landschapsbeheer
en de daaruit voortvloeiende selectielijsten.
Wet inkomstenbelasting 1964
996
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving van groenprojecten, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
1964
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964, art. 8.1j bij wijziging van 18-12-1997, Stb.
732; gewijzigd bij wijziging van 28-10-1999, Stb. 461 in: 8.1k, art. 26.3, bij wijziging
van 24-06-1994, Stb. 497, art. 68b.3, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731
Waardering: B, 1
1016
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het aanwijzen van investeringen, welke in het belang zijn
voor de bescherming van het Nederlandse milieu, als zijnde milieu-investeringen (behorend
tot categorie I respectievelijk categorie II)
Periode: 2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999,
Stb. 557 jo 579
Waardering: B, 1
1021
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin
de in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497,
art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3
Waardering: B, 1
NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de
regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal
1023
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in Nederland gelegen projecten
in het belang zijn voor de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497,
art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3
Waardering: V, 10 jaar
1024
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in ontwikkelingslanden
en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten in het belang zijn van de
bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732,
art. 26.2b
Waardering: V, 10 jaar
Wet inkomstenbelasting 2001
1025
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.13.1, art. 5.14.6
Waardering: B, 1
1050
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het aanwijzen van investeringen welke in het belang zijn van
de bescherming van de het Nederlandse milieu als zijnde milieu-investeringen (behorend
tot categorie I respectievelijk categorie II)
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2
Waardering: B, 1
1063
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële
regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor
in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn
van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a
Waardering: B, 1
1066
Handeling: Het overleggen met de Minister Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen,
Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen
projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming
van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.14.3b, art. 10.10.3
Waardering: V, 10 jaar
Wet belastingen van rechtsverkeer
1107
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen (mede) op grond van
de wet belastingen van rechtsverkeer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer,
– art. 15.1t bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 634;
– art. 15.1w bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735
Waardering: B, 1
41. Landbouwvoorlichtingsdienst
457
Handeling: Het afwijzen en toewijzen op verzoeken goed te keuren dat het saldo dat
bij liquidatie van coöperatieve verenigingen bestaat in overleg met de landbouwvoorlichtingsdienst
wordt aangewend voor de paardenfokkerij na goedkeuring van de Minister van Financiën
i.v.m. vrijstelling van vennootschaps-, ondernemings- en vermogensbelasting
Periode: 1948–1969
Grondslag: Vrijstellingsbeschikking belasting lichamen, bij wijziging van 03-05-1948,
nr. 159, Stcrt. 159, art. 1.7C
Waardering: V, 10 jaar na belastingjaar
42. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
968
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond
van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 14.5
Waardering: B, 1
976
Handeling: Het, na overleg met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling
waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk
V en art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan
door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen
van inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 15
Waardering: B, 1
978
Handeling: Het aanwijzen van instanties m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen
t.b.v. van het verkrijgen van inzicht in de werking van vermindering onderwijs van
deze wet
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 15
Waardering: V, 10 jaar
991
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met
de Minister van Economische Zaken, zenden van een verslag, voor 01-01-2000, aan de
Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 14.1 onderdeel
d in de praktijk
Periode: 1997–2000
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 52.3
Waardering: B, 1/3
Successiewet
1078
Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën t.b.v. van het aanwijzen van
een museum of een steunstichting van dat museum t.a.v. het verkrijgen van de vrijstelling
van het recht van successie of schenking
Periode: 1997–
Grondslag: Successiewet 1956, art. 32.1 11, art. 33.1 13; bij wijziging van 20-12-1996,
Stb. 654
Waardering: B, 1
1081
Handeling: Het voordragen van te benoemen leden van de adviescommissie beoordeling
aangeboden cultuurbezit
NB: Op gezamenlijke voordracht wordt de voorzitter benoemd, één gewoon lid wordt benoemd
op voordracht van onze Minister en één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van
de Minister van OCenW
Periode: 1997–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.3 bij wijziging van 23-02-1998,
Stb. 130
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
43. Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
Vermogensheffing ineens
552
Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, afwijzen of toewijzen van verzoeken
om voorwerpen niet tot het vermogen te rekenen voor de vermogensheffing ineens
Periode: 1947
Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1
Waardering: B, 6
1127
Handeling: Het beoordelen of voorwerpen van kunstwaarde of wetenschappelijke waarde
zijn en geschikt zijn om in bruikleen te geven aan musea
Periode: 1947
Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1
Waardering: B, 6
1128
Handeling: Het stellen van regels bij het in bruikleen geven aan musea van voorwerpen
die van kunstwaarde of wetenschappelijke waarde zijn
Periode: 1947
Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1
Waardering: B, 6
NB: Indien belastingplichtige aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de voorwerpen
reeds op 09-05-1940 in bezit had
Natuurschoonwet 1928
601
Handeling: Het samen met de Minister van Financiën afwijzen en toewijzen van verzoeken
om onroerend goed aan te merken als een landgoed
Periode: 1947–1965
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956,
Stb. 362
Waardering: B, 1
1129
Handeling: Het stellen van voorwaarden die van belang zijn voor het behoud van het
landgoed
Periode: 1947–1965
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956,
Stb. 362
Waardering: B, 1
1130
Handeling: Het al dan niet op verzoek verlengen, wijzigen en controleren van de naleving
van voorwaarden voor de toewijzing van onroerend goed als landgoed
Periode: 1947–1965
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956,
Stb. 362
Waardering: B, 1
1131
Handeling: Het goedkeuren van regels m.b.t. de openstelling voor publiek van als landgoed
aan te merken onroerend goed
Periode: 1947–1965
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956,
Stb. 362
Waardering: B, 1
608
Handeling: Het, na ingezonden mededelingen van eigenaren van landgoederen, te kennen
geven dat voorgenomen vellingen van bossen of houtopstanden wel/niet in strijd zijn
met het belang van het natuurschoon of in strijd zijn met gestelde voorwaarden die
verband houden met het behoud van natuurschoon
Periode: 1947–1965
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 3 onder d
Waardering: V, 10 jaar
44. Minister van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming/Kultuurbehoud
600
Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, afwijzen en toewijzen van verzoeken
om onroerend goed aan te merken als een landgoed, waarvan het voortbestaan belangrijk
wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon
Periode: 1945–1947
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1943, VB 57: art. 2, 3, 7; vervallen 1947,
Stb. 23 en ingetrokken 1951, Stb. 25
Waardering: B, 1
1126
Handeling: Het al dan niet op verzoek verlengen of intrekken van de toewijzing van
verzoeken om onroerend goed aan te merken als een landgoed, waarvan het voortbestaan
belangrijk wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon
Periode: 1945–1947
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1943, VB 57: art. 2, 3, 7; vervallen 1947,
Stb. 23 en ingetrokken 1951, Stb. 25
Waardering: B, 1
607
Handeling: Het aan bezitters van landgoederen, na ingezonden mededelingen, te kennen
geven dat voorgenomen vellingen van bossen of houtopstanden wel/niet in strijd zijn
met het belang van het natuurschoon of in strijd zijn met gestelde voorwaarden die
verband houden met het behoud van natuurschoon
Periode: 1945–1947
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 3 vanaf 1943, VB 57 en b.w. 1947, Stb. H 23
ingetrokken 1951, Stb. 25
Waardering: V, 10 jaar
45. Minister van Ontwikkelingssamenwerking
Wet inkomstenbelasting 2001
1031
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
vrijstelling van sociaal-ethische beleggingen, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.15.3, art. 5.15.6
Waardering: B, 1
1066
Handeling: Het overleggen met de Minister Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen,
Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen
projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming
van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.14.3b, art. 10.10.3
Waardering: V, 10 jaar
46. Minister van Sociale Zaken/ en Werkgelegenheid/ en Volksgezondheid
Loonbelasting
82
Handeling: Het samen met de Minister van Financiën afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden
en met aanwijzingen, op verzoeken om aangewezen te worden als pensioenregeling i.v.m.
de heffing van loonbelasting
Periode: 1953–
Grondslag: Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
95
Handeling: Het aanwijzen, onder voorwaarden en aanwijzingen, van regelingen als premiespaarregelingen
of winstdelingsspaarregeling indien deze regelingen slechts op ondergeschikte punten
afwijken van de bepalingen in dit AMVB
Periode: 1961–1964
Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregeling, art. 30
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
96
Handeling: Het geven, wijzigen en intrekken van nadere regels in afwijking met dit
besluit ten aanzien van aan een spaarregeling deelnemende werknemers, die overgaan
in de dienst van een andere werkgever, en aldaar eveneens aan een spaarregeling deelnemen
Periode: 1961–1964
Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen, art. 31
Waardering: B, 1
98
Handeling: Het uitsluiten van regelingen als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling
indien de regeling niet wordt nageleefd of controle onvoldoende mogelijk is
Periode: 1961–1964
Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregelingen, art. 34
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
100
Handeling: Het, als overgangsmaatregel, aanwijzen van regelingen als (winstdelings-)
spaarregeling voor de periode van 5 jaar na inwerkingtreding van dit Besluit onder
voorwaarde de voorwaarden aan te passen aan dit Besluit
Periode: 1961–1964
Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregelingen, art. 36
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
106
Handeling: Het overleggen, mede-voorbereiden, wijzigen en intrekken van nadere regels/ministeriële
regelingen, gesteld door de Minister van Financiën:
1. betreffende het aanwijzen als inhoudingsplichtigen van andere personen dan de aangewezen
of ontheven van de verplichting als inhoudingsplichtigen genoemd in art. 6 en 7, in
overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, m.b.t.:
– degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen een beloning geregeld zijn
bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door
hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;
– degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;
– degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt (vervallen bij wijziging
van 11-05-2000, Stb. 216), dan wel als beroep een tak van sport beoefent;
2. naar welke wordt beoordeeld of de in het art. 3.1 bedoelde arbeid wordt verricht
in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep;
3. m.b.t. betaling van belasting door aannemers, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk
zijn, op door onderaannemers geopende g-rekeningen;
4. m.b.t. het niet beschouwen als dienstbetrekking van de arbeidsverhouding van artiesten
indien A) door beide ministers verklaard wordt dat artiesten werkzaamheden verrichten
in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige uitoefening van een beroep B) de
artiest is overeengekomen met een natuurlijke persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden
arbeid te verrichten;
5. betreffende het aanwijzen, in overeenstemming met de Minister van Financiën, van
gevallen of groepen van gevallen waarin de dienstbetrekking niet wordt beschouwd als
arbeidsverhouding van uitzendkrachten;
6. betreffende het aanwijzen, in overeenstemming met de Minister van Financiën, van
gevallen of groepen van gevallen waarin de dienstbetrekking niet wordt beschouwd als
arbeidsverhouding van degene die persoonlijke arbeid verricht op doorgaans ten minste
2 dagen p.w. tegen een bruto-inkomen dat een bepaald deel van het minimum-loon over
een week bedraagt dan wel van degene, jonger dan 23 jaar waarvan het brutoloon, naar
leeftijd vastgesteld, een bepaald deel van het minimum loon voor die leeftijdsgroep
bedraagt;
7. m.b.t. het niet beschouwen als dienstbetrekking van de arbeidsverhouding van thuiswerkers
en hulpen en personen die ten minste 2 dagen per week tegen een bepaald brutoloon
dat een bepaald deel van het minimum loon bedraagt, ook indien men jonger is dan 23
jaar, voor hen die a) arbeid verrichten in de uitoefening van een bedrijf of in de
zelfstandige uitoefening van een beroep, b) het verrichten van de arbeid rechtstreeks
overeengekomen zijn met een natuurlijk persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden
c) arbeid van overwegend geestelijke aard verrichten, d) werkzaam zijn in een arbeidsverhouding
die in overwegende mate beheerst wordt door een familieverhouding
Periode: 1965–1993
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,
1. art. 8.2;
2. art. 3.3 bij wijziging van 20-07-1967, Stb. 396 art. XXII;
3. art. 32b.6 bij wijz. van 04-06-1981, Stb. 370; gewijzigd bij wijz. van 21-05-1986,
Stb. 276 in: art. 32c.6; vervallen bij wijz. van 30-05-1990, Stb. 222;
Uitvoeringsbesluit op de loonbelasting 1965;
4. art. 2.3 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989,
Stb. 603;
5. art. 2a.2 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989,
Stb. 603;
6. art. 2c.4 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989,
Stb. 603;
7. art. 2e bij wijziging van 14-12-1973 Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989,
Stb. 603
Waardering: B, 1
132
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, afwijzen of toewijzen
van verzoeken om te verklaren dat de arbeidsverhouding van artiesten niet als dienstbetrekking
wordt beschouwd indien:
a. de artiest zijn werkzaamheden verricht in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige
uitoefening van een beroep of
b. de artiest het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon
t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden. (fictieve dienstbetrekking artiest)
Periode: 1967–1993
Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting van 17-05-1965, Stb. 202, art. 2.2; bij
wijziging van 27-06-1967, Stb. 346: art. 2.3; bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629:
art. 2.2; vervallen bij wijziging van 25-01-1993, Stb. 70
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring
134
Handeling: Het behandelen van verzoeken om het wel/niet afgeven, i.s.m. de Minister
van Financiën, van inhoudingsplichtigenverklaringen voor door artiesten genoten loon
Periode: 1965–1989
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 2.2.; gewijzigd in Uitvoeringsbeschikking
loonbelasting 1972 in: art. 5.2; vervallen bij wijziging van 14-11-1989, Stcrt. 223
Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van de verklaring
NB: Vanaf de inwerkingtreding van Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990 is deze taak
overgenomen door de Belastingdienst. Zie hiervoor handeling 104
948
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake het benoemen van
de voorzitter en andere leden van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen
Periode: 1999–
Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting art. 10d.3 bij wijziging van 18-05-1999,
Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.3
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
145
Handeling: Het, i.s.m. de Minister Financiën, onder voorwaarden aanwijzen van regelingen
als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling die op slechts ondergeschikte
punten afwijken van bepalingen in dit besluit
Periode: 1965–
Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, van
24-06-1965, Stb. 632; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719 genaamd: Besluit bedrijfsspaarregelingen,
art. 30
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring
147
Handeling: Het, i.s.m. de Minister van Financiën, en in afwijking met dit besluit
voorbereiden, wijzigen en intrekken van regels t.a.v. aan een spaarregeling deelnemende
werknemers die overgaan in de dienst van een andere werkgever en aldaar eveneens aan
een spaarregeling deelnemen
Periode: 1965–
Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965; bij
wijziging van 21-12-1972, Stb. 719 genaamd: Besluit bedrijfsspaarregelingen, art.
31
Waardering: B, 1
149
Handeling: Het uitsluiten, in samenwerking met de Minister van Financiën, van regelingen
als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling en (vanaf 1972) spaarloonregeling
indien:
a. de regeling bij herhaling niet wordt nageleefd en
b. indien de administratie die bij de regeling gehouden wordt geen voldoende mogelijkheid
tot controle op de naleving inhoudt
Periode: 1965–
Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, art.
34; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719: Besluit bedrijfsspaarregelingen art. 40
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de uitsluiting
151
Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Financiën, voor een periode van
5 jaar, aanwijzen van op 01-01-1962 bestaande regelingen als premiespaarregeling of
winstdelingsspaarregeling mits deze naar hun oordeel afwijkingen van de bepalingen
van dit besluit hebben die door hen kunnen worden aanvaard
Periode: 1965–
Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, art.
37; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719: Besluit Bedrijfsspaarregelingen art. 43
Waardering: V, 7 jaar na beëindiging aanwijzing
942
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën met
betrekking tot het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling
betreffende het aanwijzen als inhoudingsplichtige, (mede) op grond van de Wet op de
loonbelasting 1964
Periode: 1994–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,
– art. 8.2;
– art. 31.2 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655;
– art. 31.3 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655;
– art. 8a.2 bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216; gewijzigd bij wijziging van 14-12-2000,
Stb. 570
Waardering: B, 1
945
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën betreffende het aanwijzen,
onder te stellen voorwaarden die kunnen afwijken van de in de wet genoemde criteria,
van regelingen of groepen van regelingen als pensioenregelingen dan wel regelingen
voor vervroegde uittreding waarvan de uitkering/premie niet tot het loon gerekend
worden
Periode: 1995–
Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964 bij wijziging van 15-12-1994, Stb. 929: art.
11.5; gewijzigd bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211 in: art. 19d;
Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting (gezamenlijk
met de Minister van Sociale Zaken)
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing
955
Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën met betrekking tot het opstellen,
wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet belasting-
en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.4, art.
2.5, art. 3.1, art. 3.2, art. 3.3, art. 5
Waardering: B, 1
966
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond
van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 6.2, art. 6.3, art. 12, art. 17.4, art. 18.1, art. 18.2, art. 20, art. 26a.7
Waardering: B, 1
973
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
regels worden gesteld m.b.t. de strijdigheid van de afgifte van een verklaring langdurig
werkloze en het doel en strekking van deze wet
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 10.3
Waardering: B, 1
974
Handeling: Het, na overleg met de Minister van Financiën, opstellen, wijzigen en intrekken
van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een
goede uitvoering van de vermindering van langdurig werklozen alsmede m.b.t. tot het
verschaffen van inlichtingen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
die hij nodig heeft voor het verkrijgen van inzicht in de werking van afdrachtvermindering
lage lonen en de afdrachtvermindering langdurig werklozen van deze wet
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 13
Waardering: B, 1
977
Handeling: Het overleggen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V en
art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan door
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen van
inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 15
Waardering: B, 1
988
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, opstellen, wijzigen
en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld omtrent de
vaststelling van de hoogte van het gemiddelde bedrag van de werkgeverslasten
Periode: 1997–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, art.
30a.2
Waardering: B, 1
995
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën betreffende een verslag
aan de Staten-Generaal (toe te zenden in 2004) over de doeltreffendheid en de effecten
in de praktijk van de arbo-afdrachtvermindering alsmede van de willekeurige afschrijving
arbo-bedrijfsmiddelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 vergezeld van een oordeel
over de afschaffing dan wel voortzetting van de regelingen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 52.4
Waardering: B, 1/3
Wet inkomstenbelasting 1964
1000
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet
inkomstenbelasting 1964
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,
– art. 10.4d, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731;
– art. 10.10d, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731; gewijzigd bij wijziging van
22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11d
Waardering: B, 1
1004
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aanwijzen van bedrijfsmiddelen
die in het belang zijn van de arbeidsomstandigheden waarvoor willekeurige afschrijving
van aanschaffings- en voortbrengingskosten via aftrek in de inkomstenbelasting is
toegestaan
Periode: 1998–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731,
art. 10.3.d
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing
1010
Handeling: Het beschikken op een verzoek om afgifte van een verklaring waarin bedrijfsmiddelen
worden aangewezen als zijnde bedrijfsmiddelen in het belang van de arbeidsomstandigheden
Periode: 1997–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731,
art. 10.9
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
1012
Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College
van Beroep voor het bedrijfsleven, ter zake van schending of verkeerde toepassing
van art. 10.9 Wet op de Inkomstenbelasting 1964 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’
Periode: 1997–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654,
art. 10.11; gewijzigd bij wetswijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.12
Waardering: V, 20 jaar na uitspraak
NB: De Minister van Sociale Zaken en Werkgelgenheid heeft bij wijziging van 18-12-1997,
Stb. 731 de gelegenheid gekregen om beroep in cassatie in te stellen
267
Handeling: Het in overeenstemming (vanaf 1989: bij ministeriële regeling) met de Ministers
van Financiën en Economische Zaken verhogen of verlagen of (vanaf 1980) op nihil stellen
of (vanaf 1989) afwijken van de percentages, op grond van conjuncturele overwegingen
(1978–1980), van het (aangewezen (vanaf 1985)) gedeelte van het investeringsbedrag
dat wordt aangemerkt als investeringsbijdrage voor de verwerving of verbetering van
in de wet genoemde bedrijfsmiddelen en voortbrengingskosten, vanaf 1980: in het algemeen
of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen
Periode: 1978–1989
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368,
art. 61a.3; vervallen 28-12-1989, Stb. 601
Waardering: B, 1
275
Handeling: Het, samen met de Ministers van Financiën en Economische Zaken, voorbereiden,
wijzigen en intrekken van een algemene maatregel van bestuur houdende aanwijzing van
gemeenten, samen met de Ministers van Economische Zaken en Sociale Zaken, waarvoor
m.b.t. investeringen in gebouwen, installaties, luchtvaartuigen, zeeschepen en overige
bedrijfsmiddelen het percentage van het investeringsbedrag dat in aanmerking genomen
wordt voor de investeringsbijdrage, alsmede waarvoor het percentage dat op grond van
conjuncturele overwegingen daarvoor is vastgesteld, wordt verhoogd
Periode: 1978–1984
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978 (WIR),
art. 61d.1; vervallen bij wijziging van 05-07-1984, Stb. 366
Waardering: B, 1
290
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling, in
overeenstemming met de Ministers van Financiën en van Economische Zaken, houdende
vaststelling van het gezamenlijk maximum van de percentages dat m.b.t. investeringen
in gebouwen en installaties op grond van de artikelen 61a, 61d, 61e, 61ea (vanaf 1980)
en 61eb (vanaf 1980) voor de berekening van de investeringsbijdrage geldt
Periode: 1978–1987
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368
(WIR), art. 61f.1; vervallen bij wijziging van 23-12-1987, Stb. 624
Waardering: B, 1
1029
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.36.2, art. 3.37.1, art. 3.52.1a, art.
3.156.5
Waardering: B, 1
1038
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aanwijzen van bedrijfsmiddelen
als zijnde Arbo-bedrijfsmiddelen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.32.2
Waardering: B, 1
1044
Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College
van Beroep voor het Bedrijfsleven ter zake van schending of verkeerde toepassing van
art. 3.37.1 Wet Inkomstenbelasting 2001 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.37.3
Waardering: V, 10 jaar na arrest
B, 1 indien het arrest leidt tot wijziging van het beleid of wet- en regelgeving
Wet op de omzetbelasting 1968
713
Handeling: Het mede-opstellen, wijzigen en intrekken van regels, met de Minister van
Financiën (eerstverantwoordelijk), betreffende de betaling van omzetbelasting in gevallen
waarin de hoofdelijk aansprakelijke aannemer schriftelijk met een onderaannemer is
overeengekomen dat deze de belasting, en andere betalingen, via een speciale rekening
(G-rekening) zal voldoen
Periode: 1981–1990
Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968, vanaf wijziging van 04-06-1981, Stb. 370,
art. 41b.6; gewijzigd bij wijziging van 21-05-1986, Stb. 276 in: art. 41d.6; b.w.
1990, Stb. 222
Waardering: B, 1
47. Uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid
142
Handeling: Het adviseren aan de Minister van Financiën om aan inhoudingsplichtigen,
die de loonberekening mechanisch of elektronisch verrichten, wel/niet toestaan (bij
wijziging van 29-12-1978, Stcrt. 253: onder voorwaarden) dat de loonboekhouding op
een andere plaats wordt bewaard
Periode: 1972–
Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 39.8;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.8;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c
Waardering: B, 1
951
Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. het bepalen dat identificatiegegevens
van de werknemer op een andere plaats dan de loonboekhouding worden bewaard
Periode: 1994–
Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 23a.3 bij wijziging van 24-05-
1994, Stcrt. 97;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 66.3
Waardering: V, 7 jaar
952
Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. het goedkeuren dat de inhoudingsplichtige
de op de loonstaat te vermelden gegevens op een andere, dan in de regelgeving bedoelde,
wijze administreert
Periode: 1990–
Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.3;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 67.3
Waardering: V, 7 jaar
953
Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. aanwijzen van een andere plaats
dan de in de regelgeving genoemde plaatsen waar loonboekhouding gehouden dient te
worden
Periode: 1990–
Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.7;
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 67.7
Waardering: V, 7 jaar
48. Arbeidvoorzieningsorganisatie
972
Handeling: Het opstellen, wijzigen, intrekken en kosteloos, op verzoek, afgeven van
een verklaring langdurige werkloze aan de inhoudingsplichtige
Periode: 2001–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, art.
9
Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring
49. Minister van Verkeer en Waterstaat
Raad voor de waardering van onroerende zaken
43
Handeling: Het doen van voordrachten tot het benoemen van adviserende leden van de
Raad voor de waardering van onroerende zaken
Periode: 1991–1994
Grondslag: Besluit van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetrokken bij besluit van 23-12-1994,
Stb. 965
Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart
954
Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën met betrekking tot het opstellen,
wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet belasting-
en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
Periode: 1995
Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.4, art.
2.5, art. 3.1, art. 3.2, art. 3.3, art. 5
Waardering: B, 1
957
Handeling: Het controleren en terugzenden van de opgaaf vermindering loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen m.b.t. zeevaarenden ten aanzien van wie in het
kalenderjaar een belastingvermindering is toegepast
Periode: 1995
Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 3.4
Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar
NB: Indien naar oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat de inhoudingsplichtige
de vermindering ten onrechte heeft toegepast, wordt hiervan mededeling gedaan aan
de inspecteur en doet hiervan een afschrift toekomen aan de inhoudingsplichtige
Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart
958
Handeling: Het sturen van afschriften van de opgaaf vermindering loonbelasting en
premie voor de volksverzekeringen voor de zeevaart aan de bevoegde inspecteur
Periode: 1995
Grondslag: Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995
art. 2
Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
969
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond
van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 17.4, art. 18.1, art. 18.2, art. 20
Waardering: B, 1
980
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin
regels worden gesteld m.b.t. het door de inhoudingsplichtige doen van opgaaf aan die
minister, na afloop van het kalenderjaar, van de zeevarenden m.b.t. tot wie hij in
het kalenderjaar een vermindering heeft toegepast, alsmede van het schip of de schepen
waarop de zeevarende werkzaam is geweest onder vermelding van de periode waarin dit
plaatsvond
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 18.3
Waardering: B, 1
981
Handeling: Het controleren en terugzenden van de opgaaf vermindering loonbelasting
en premie voor de volksverzekeringen m.b.t. zeevaarenden ten aanzien van wie in het
kalenderjaar een belastingvermindering is toegepast
Periode: 1996–
Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
art. 18.4
Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar
NB: Indien naar oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat de inhoudingsplichtige
de vermindering ten onrechte heeft toegepast, wordt hiervan mededeling gedaan aan
de inspecteur en doet hiervan een afschrift toekomen aan de inhoudingsplichtige
Wet op de inkomstenbelasting 1964
1021
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin
in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497,
art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3
Waardering: B, 1
NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de
regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal
1023
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in Nederland gelegen projecten
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497,
art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3
Waardering: V, 10 jaar
Wet inkomstenbelasting 2001
1063
Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële
regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor
in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn
van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a
Waardering: B, 1
Motorrijtuigenbelastingwet 1926
740
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een beschikking inzake wat onderscheidenlijk
onder luchtbanden, cushionbanden en massieve rubberbanden wordt verstaan i.v.m. vaststelling
van de verschuldigde bedragen van motorrijtuigenbelasting
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 3.7
Waardering: V, 10 jaar
749
Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren (van Rijks- en Provinciale Waterstaat) belast
met het opsporen van overtredingen van de motorrijtuigenbelastingwet
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 23.1
Waardering: V, bij benoeming: 75 jaar na geboortedatum
V, 10 jaar na afwijzing voordracht
753
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten, Gedeputeerde
Staten van de provinciën gehoord, houdende vaststelling/herziening van het Rijkswegenplan
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 33; vervallen bij wijziging van 21-07-1966,
Stb. 367
Waardering: B, 1
755
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften m.b.t. de inrichting
van de provinciale wegenplannen
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34.2; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
756
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende
goedkeuring/afwijzing van provinciale wegenplannen
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34.3; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
759
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van KB's houdende goedkeuring van
verordeningen houdende regels waaraan een weg moet voldoen om in het tertiair wegenplan
te mogen worden geplaatst
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34bis.3; vervallen bij wijziging
van 21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
760
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere voorschriften omtrent de
inrichting van tertiaire wegenplannen welke opgesteld dienen te worden door de provinciën
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34bis.5; vervallen bij wijziging
van 21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
761
Handeling: Het voor elk begrotingsjaar opstellen van een lijst bevattende:
a. de bij het Rijk in beheer zijnde op het Rijkswegenplan voorkomende wegen of voorkomend
in een provinciaal wegenplan;
b. de ontworpen wegen, op het Rijkswegenplan voorkomend, waarvan de aanleg ter hand
is genomen
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.1; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 2
763
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende
vaststelling van de per begrotingsjaar opgestelde lijsten van in beheer zijnde wegen,
voorkomend in de Rijkswegenplannen en de provinciale wegenplannen en van de wegen
waarvan de aanleg ter hand genomen is
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.4; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
764
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten betreffende
de vaststelling van de in rekening te brengen lengte van de wegen waarvan de aanleg
ter hand is genomen maar die nog niet is afgerond
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.6; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
765
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van de modellen van de lijsten waarop,
per begrotingsjaar, bijgehouden wordt de in beheer zijnde wegen, voorkomend in de
Rijkswegenplannen en de provinciale wegenplannen en van de wegen waarvan de aanleg
ter hand genomen is
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.7; vervallen bij wijziging van
21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 2
766
Handeling: Het vaststellen van het aandeel dat elk der provinciën krijgt uit de opbrengst
van de motorrijtuigenbelasting
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 36.1, 37: beide artikelen vervallen
bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367
Waardering: V, 10 jaar na vaststelling
767
Handeling: Het betaalbaarstellen van het provinciaal aandeel uit de belastingopbrengst
en het geven van voorschotten hierop
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 36.4, 37: beide artikelen vervallen
bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367
Waardering: V, 10 jaar na betaalbaarstelling
770
Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende
behandeling van beroepen door onderhoudsplichtigen van wegen tegen de verdeling en
terugvordering van niet bestede gelden van het aandeel uit de belastingopbrengst
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 38.3.5.6; vervallen bij wijziging
van 21-07-1966, Stb. 367
Waardering: B, 1
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966
793
Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, van verzoeken van gemeentebesturen
om voor het parkeren bij parkeermeters een andere maximale tijdsduur dan in de Wet
genoemd te mogen hanteren
Periode: 1971–1975
Grondslag: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, bij wijziging van 24-12-1970, Stb.
608, art. 20.3; vervallen bij wijziging van 18-12-1975, Stb. 713
Waardering: V, 10 jaar na beschikking
797
Handeling: Het opstellen van voorstellen m.b.t. door de Minister van Financiën op
te stellen, wijzigen en in te trekken voorschriften m.b.t. de nummerplaten voor rij-
of voertuigen waarvoor vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting wordt verleend
Periode: 1971–1995
Grondslag: Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966, bij wijziging van 07-12-1971,
Stb. 724, art. 11.1
Waardering: B, 1
Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992
1103
Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Financiën i.v.m. de uitvoering
van het bepaalde in art. 16a (toepassing van gewijzigde verhoging/verlaging van belasting
m.b.t. de tenaamstelling van voertuigen)
Periode: 1998–
Grondslag: Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992, art. 16a.3 bij
wijziging van 18-12-1997, Stb. 732
Waardering: V, 10 jaar
50. Rijksinspecteurs van het Verkeer
695
Handeling: Het innen en afdragen van de omzetbelasting van omzetbelasting van binnenschippers
Periode: 1954–1968
Grondslag: Besluit omzetbelasting bijzondere regelingen I, art. 15
Waardering: V, 10 jaar na belastingjaar
51. Rijks- en Provinciale Waterstaat
750
Handeling: Het opsporen van overtredingen van de Motorrijtuigenbelastingwet
Periode: 1945–1966
Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 23.1
Waardering: V, 10 jaar na overtreding
52. Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Milieuhygiëne;
Volksgezondheid
Raad voor de waardering van onroerende zaken
44
Handeling: Het voordragen en benoemen van adviserende leden van de Raad voor de waardering
van onroerende zaken
Periode: 1991–1994
Grondslag: Besl. van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetr. bij besl. van 23-12-1994,
Stb. 965
Waardering: V, 5 jaar na opheffing van de Raad (bij benoeming)
V, 5 jaar na afwijzing voordracht
Wet op de inkomstenbelasting 1964
216
Handeling: Het, na overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met
de Minister van Economische Zaken, opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële
regelingen betreffende het aanwijzen van bedrijfsmiddelen
Periode: 1992–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.3; gewijzigd bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611 in:
art. 10.3a
Waardering: B, 1
222
Handeling: Het, na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van
Financiën, mede-voorbereiden van een ministeriële regeling betreffende het intrekken
of beperken van het toestaan van vervroegde afschrijving in de inkomstenbelasting
op aanschaffings- en voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen die van belang zijn
voor de bescherming van het milieu
Periode: 1992–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491
jo 1991/199, art. 10.4
Waardering: B, 1
227
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake het opstellen,
wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen aangaande de (accountants-) verklaring
van juistheid van gegevens, bij de toepassing aftrek inkomstenbelasting, in geval
van aanschaffingen in het belang van het milieu
Periode: 1992–1993
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 10.8 bij wijziging van 25-10-1989,
Stb. 491 jo 1991/199
Waardering: B, 1
279
Handeling: Het met de Ministers van Financiën en van Economische Zaken voorbereiden,
wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur inzake aanwijzing van gemeenten
en gebieden, waarvoor de investeringsbijdrage wordt verhoogd op grond van hun functie
in de ruimtelijke ordening
Opmerking: Vanaf 05-07-1984 worden bepalingen m.b.t. gebouwen en installaties voor
landbouwbedrijven niet meer toegepast
Periode: 1978–1984
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368 (WIR),
art. 61e.1; vervallen bij wijziging van 05-07-1984, Stb. 366
Waardering: B, 1
284
Handeling: Het in overeenstemming met de Ministers van Financiën en van Economische
Zaken aanwijzen van categorieën investeringen (vanaf 1985: van investeringen) van
belang voor een goed leefmilieu
Opmerking: Hierbij kunnen voorwaarden gesteld worden met betrekking tot de bestemming
van de investering. Vanaf 05-07-1984 geldt de aanwijzing niet meer voor landbouw-
en bosbouwbedrijven
Periode: 1980–1987
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-06-1980, Stb. 386,
art. 61ea.1.5, bij wijziging van 16-01-1985 gewijzigd in: art. 61ea.1.3; vervallen
bij wijziging van 23-12-1987, Stb. 624
NB: M.i.v. 1991, Stb. 425, komt deze handeling in min of meer dezelfde vorm terug
in art. 10.3. Hiervan is een aparte handeling opgenomen
Waardering: B, 1
999
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet
inkomstenbelasting 1964
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,
– art. 10.4a, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;
– art. 10.8a, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611; gewijzigd bij wijziging
van 04-10-1995, Stb. 494 in: art. 10.9a; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb.
654 in: 10.10a; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11a;
– art. 11.1b, bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654;
– art. 26.3, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497;
– art. 68b.3, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731;
– art. 68b.4, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731
Waardering: B, 1
1008
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake de afgifte van
een verklaring ten aanzien van een bedrijfsmiddel, buiten Nederland te gebruiken,
dat kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu
Periode: 1995–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijz. van 04-10-1995, Stb. 494,
art. 10.8
Waardering: V, 5 jaar na overeenstemming
1014
Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Financiën aanwijzen van investeringen
als milieu-investeringen ten behoeve van het Nederlandse milieu
Opmerking: Met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
wordt overleg gevoerd. De investeringen behoren tot categorie I of II
Periode: 2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999,
Stb. 557 jo 579
Waardering: B, 1
1020
Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers verklaren dat projecten
in Nederland en ontwikkelingslanden in het belang zijn van de bescherming van het
milieu, waaronder natuur en bos
Opmerking: Voor Nederland zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Voor
ontwikkelingslanden zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,
1. bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997,
Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3;
2. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 26.2b
Waardering: B, 1
1021
Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin
de in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Periode: 1994–2000
Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497,
art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging
van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3
Waardering: B, 1/3
NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de
regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal
Wet inkomstenbelasting 2001
1028
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de
zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting
2001
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.36.2, art. 3.42.2, art. 3.42a.6, art.
3.52.1a, art. 5.14.6
Waardering: B, 1
1033
Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met
de Minister van Economische Zaken, aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde milieubedrijfsmiddelen
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.2
Waardering: B, 1
1037
Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën omtrent een door de Minister
van Financiën af te geven beschikking op een aanvraag van een verklaring waarin wordt
verklaard dat het gebruik van die bedrijfsmiddelen in belangrijke mate kan bijdragen
aan de bescherming van het Nederlandse milieu
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.4
Waardering: B, 1
1048
Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Financiën aanwijzen van investeringen
ten behoeve van het Nederlandse milieu
Opmerking: Met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
wordt overleg gevoerd. De investeringen behoren tot categorie I of II
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2
Waardering: B, 1
1061
Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers opstellen, wijzigen en
intrekken van ministeriële regelingen inzake verklaringen, dat projecten in Nederland
in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos
Opmerking: Voor Nederland zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a
Waardering: B, 1
1064
Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers opstellen, wijzigen en
intrekken van ministeriële regelingen inzake verklaringen, projecten in de Nederlandse
Antillen, Aruba en ontwikkelingslanden in het belang zijn van de bescherming van het
milieu, waaronder natuur en bos
Opmerking: Voor ontwikkelingslanden zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister
van Ontwikkelingssamenwerking
Periode: 2001–
Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3b, art. 10.10.3
Waardering: B, 1
Omzetbelasting
733
Handeling: Het samen met de Minister van Financiën opstellen, wijzigen en intrekken
van regels m.b.t. de vaststelling van de uitworp van verontreinigde uitlaatgassen
volgens een vastgestelde procedure i.v.m. het toelaten van personenauto's waarvoor
een verlaagd tarief van de bijzondere verbruiksbelasting van toepassing kan zijn
Periode: 1986–1989
Grondslag: Besluit voorwaarden schone en beperkt schone personenauto's van 26-03-1986,
Stb. 113, art. 1.7
Waardering: B, 1
Wet belastingen van rechtsverkeer
1108
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen (mede) op grond van
de wet belastingen van rechtsverkeer
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer, art. 15.1t bij wijziging 15-12-1995,
Stb. 634
Waardering: B, 1
Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag
1110
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond
van de Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag
Periode: 1994–1997
Grondslag: Wijzigingswet wet belastingen op milieugrondslag, art. IV.1, dit artikel
vervalt met ingang van 01-07-1997 (art. IV.3)
Waardering: B, 1
Wet belastingen op milieugrondslag
1113
Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t.
het opstellen, wijzigen en intrekken van een algemene maatregelen van bestuur (mede)
op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 6.3
Waardering: B, 1
1114
Handeling: Het (mede) opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling
(mede) op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,
– art. 13.7, vervallen bij wijziging van. 22-12-1999, Stb. 579;
– art. 15.2;
– art. 18.2d bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;
– art. 18.5, bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;
– art. 36a.1j, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;
– art. 36o.5, bij wijziging van 13-12-1995, Stb. 662;
– art. 36p.2, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;
– art. 36p.5, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;
– art. 36p.6, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557
Waardering: B, 1
1116
Handeling: Het aanwijzen van een gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met
voorschakeling van oeverfiltratie en diepfiltratie (OEDI)
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 3.1h
Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking
1118
Handeling: Het aanwijzen van instellingen welke bevoegd zijn:
1. tot de afgifte van een verklaring waarbij is aangetoond dat verontreinigde baggerspecie
niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;
2. tot de afgifte van een verklaring waarbij is aangetoond dat verontreinigde grond
niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,
1. art. 12, onder d;
2. art. 12, onder e
Waardering: B, 4
1121
Handeling: Het opstellen van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoerbaarheid
van de bepalingen inzake de belasting op grondwater en afvalstoffen
Opmerking: In de praktijk van de uitvoering kunnen negatieve milieu-effecten en economische
problemen blijken
Periode: 1995–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 38a
Waardering: B, 1/3
1124
Handeling: Het opstellen van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoerbaarheid
van de bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten en voorzieningen voor energiebesparing
en opwekking van duurzame energie (energiepremies)
Periode: 2000–
Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 38b, bij wijziging van 16-12-1999,
Stb. 557
Waardering: B, 3
53. Dienst van het Kadaster en Hypotheken
Natuurschoonwet 1928
616
Handeling: Het afgeven van extracten uit de registers en het plaatsen van aantekeningen
daarop i.v.m. in te dienen verzoeken om rangschikking van landgoederen onder de werking
van de Natuurschoonwet
Periode: 1945–1996
NB: Vanaf de verzelfstandiging van de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare
Registers, 1994 Stb. 125, vervalt de bepaling dat uittreksels kosteloos verstrekt
dienen te worden. De bepaling m.b.t. de kosteloosheid stond tot dan toe in art. 2
lid 2 van de Natuurschoonwet 1928
Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 11; vervallen 25-05-1989, Stb. 205;
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 1990, art. 7, art. 8; vervallen bij
wet van 14-06-1996, Stb. 380
Waardering: V, 10 na afgifte extract
Wet van 26 mei 1870
Wet van 26 mei 1870, Stb. 82; Wet betrekkelijk de grondbelasting, i.w. 1-1-1871, b.w.
1989 Stb. 491
617
Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. het heffen van grondbelasting
Periode: 1945–1991
Grondslag: Wet Grondbelasting van 26-05-1870, Stb. 82, art. 9, 11, 13, 15, 16 bij
wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 17 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 18
bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 19, 20, 22, 23, 24, 39, 43, 44 bij wijziging
van 17-05-1956, Stb. 323, 46, 50, 51 bij wijziging van 17-05-1956 Stb. 323, 52, 53,
54 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 56
Waardering: V, 10 jaar na beschikking
NB: De handeling is ook opgenomen in de selectielijst van de actor Belastingdienst
omdat het Kadaster tot c.a. 1970 daaronder ressorteerde
54. Ministers wie het aangaan
92
Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het aanwijzen van instellingen
die i.v.m. de heffing van de loonbelasting worden gerekend tot instellingen die zijn
vrijgesteld van de vereveningsheffing
Periode: 1951–1964
Grondslag: Vrijstellingsbeschikking Vereveningsheffing, art. 1.3
Waardering: V, 7 jaar
Rechten voor legalisatie van handtekeningen
826
Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken tot verstrekking van afschriften
en het berekenen en in rekening brengen van kosten (schrijfloon) hiervoor en de ontvangst
van de vergoedingen
Periode: 1945–1991
Grondslag: 1. KB 14-11-1924, nr. 36;
2. KB 17-05-1947, nr. 12, Stcrt. 97 en gewijzigd bij KB 21-07-1948, nr. 13, Stcrt.
142, art. 2;
3. KB 10-09-1969, Stcrt. 182, art. 2, 3
Waardering: V, 10 jaar na beschikking
827
Handeling: Het afwijzen en toewijzen van verzoeken om legalisatie van handtekeningen
en het in rekening brengen en ontvangen van de kosten daarvan
Periode: 1945–
Grondslag: 1. Wet van 26-06-1991, Stb. 351, houdende regels inzake de heffing van
rechten voor de legalisatie van handtekeningen, art. 1;
2. KB 14-11-1924, nr. 36;
3. KB 17-05-1947, nr. 12, Stcrt. 97 en gewijzigd bij KB 21-07-1948, nr. 13, Stcrt.
142, art. 2;
4. KB 10-09-1969, Stcrt. 182, art. 2, 3
Waardering: V, 10 jaar na beschikking
828
Handeling: Het vaststellen en wijzigen van het tarief van de verschuldigde rechten
voor legalisatie van handtekeningen
Periode: 1991–
Grondslag: Wet van 26-06-1991, Stb. 351, houdende regels inzake de heffing van rechten
voor de legalisatie van handtekeningen, art. 1.2
Waardering: B, 1