Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken over door het college uit te oefenen taken in de elektronische communicatiesector

Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-04-2010.
Geldend van 11-06-2005 t/m 31-03-2013

Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken van 2 juni 2005, nr. WJZ 5032571, over door het college als bedoeld in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit uit te oefenen taken op het gebied van duurzame concurrentie, efficiënte kosten, kwaliteit, toegang en tarieftransparantie in de elektronische communicatiesector (Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken over door het college uit te oefenen taken in de elektronische communicatiesector)

§ 2. Duurzame concurrentie

Artikel 2

  • 1 Het onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde en vierde lid, van de wet heeft mede betrekking op de gevolgen van een voorgenomen verplichting voor investeringen in alternatieve elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten.

  • 2 Het college oefent de krachtens artikel 6a.2 van de wet aan hem verleende bevoegdheid om passende verplichtingen op te leggen zo uit dat aanbieders van alternatieve elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten zo min mogelijk de stimulans ontnomen wordt om te investeren in die netwerken en faciliteiten.

§ 3. Efficiënte kosten

Artikel 3

Indien een onderneming moet voldoen aan een prijsmaatregel, kan het college voor het aantonen van efficiënte kosten in ieder geval gebruikmaken van:

  • a. een door hem of een onafhankelijke derde uitgevoerde maatstafvergelijking, of

  • b. een door het college bepaald kostentoerekeningssysteem dat losstaat van een door de onderneming gebruikt systeem.

§ 4. Kwaliteit en toegang

Artikel 4

  • 1 Teneinde concurrentie op kwaliteit tussen aanbieders van elektronische communicatiediensten te bevorderen, oefent het college zijn bij of krachtens hoofdstuk 6a verleende bevoegdheden zo uit dat ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht zoveel mogelijk worden gestimuleerd om aan die concurrentie op kwaliteit bij te dragen.

  • 2 Een onderneming die krachtens artikel 6a.2, eerste lid, van de wet aan redelijke verzoeken tot toegang moet voldoen, komt die verplichting in elk geval niet na indien zij dat verzoek afwijst op andere dan objectieve gronden. Objectieve gronden zijn onder meer de technische en economische haalbaarheid en de noodzaak om de integriteit van het netwerk te handhaven.

  • 3 Het college oefent de bij of krachtens hoofdstuk 6a van de wet verleende bevoegdheden zo uit dat ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht de bij of krachtens de wet gestelde kwaliteitsvoorschriften kunnen naleven.

§ 5. Tarieftransparantie

Artikel 5

  • 1 Een aanbieder van openbare telefoondiensten of carrierdiensten maakt in ieder geval zijn tarieven op genoegzame wijze bekend als bedoeld in artikel 3.2 van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, indien hij:

    • a. op een website zijn tarieven bekendmaakt;

    • b. op verzoek aan een gebruiker zijn belangrijkste tarieven, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van de wet, kosteloos op schrift verstrekt, en

    • c. zijn in Nederland bevindende abonnees kosteloos op verzoek elektronisch informeert over het tarief van een binnenlandse oproep of het tarief van een oproep vanuit Nederland naar het buitenland.

  • 2 Een aanbieder informeert zijn abonnee elektronisch, indien hij het toepasselijke tarief in gesproken woord mededeelt of, indien de abonnee een mobiele dienst afneemt, hij het toepasselijke tarief door middel van een tekstbericht mededeelt.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 6

Deze beleidsregels treden in werking de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 7

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken over door het college uit te oefenen taken in de elektronische communicatiesector.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 juni 2005

De

Minister

van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst