Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-07-2014 en zichtdatum 05-07-2014.
Geldend van 05-07-2014 t/m 14-09-2014

Regeling van 7 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (titel 4, hoofdstuk 1, paragraaf 1);

Gelet op:

– verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);

– verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën (PbEG L 147);

– richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);

– richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van richtlijn nr. 85/511/EEG en van de beschikkingen nr. 89/531/EEG en nr. 91/665/EEG, en tot wijziging van richtlijn nr. 92/46/EEG (PbEG L 306);

– richtlijn nr. 2001/89/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316);

– richtlijn nr. 95/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten van tweekleppige weekdieren (PbEG L 332);

– richtlijn nr. 93/53/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PbEG L 175);

– richtlijn nr. 92/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest (PbEG L 157);

– richtlijn nr. 92/40/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (PbEG L 167);

– richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);

– richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van vesiculaire varkensziekte (PbEG 1993 L 62);

– richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

– richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);

– richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);

– richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);

– richtlijn nr. 82/894/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (PbEG L 378);

– richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma’s voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG 1978 L 15);

– richtlijn nr. 64/432/EEG van inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 97/12/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1997 (PbEG L 109);

– beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PbEG L 224);

– beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEG L 041);

Gelet op de artikelen 10, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, 15, 17, 18, 23, 25, tweede lid, 26, 30, 31, 77, 81, 94, 100 en 107, 108 en 108a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 10a van de Veewet, artikel 19 van de Landbouwwet, artikel 7, tweede en derde lid van de wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, de artikelen 3 en 5 van het Besluit verdachte dieren, de artikelen 3 en 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en besmettelijke dierziekten, de artikelen 2 en 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen;

Besluit:

Titel 1. Algemeen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

    • b. minister: Minister van Economische Zaken;

    • c. NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • d. evenhoevigen: varkens, runderen, schapen, geiten of herten;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. vetweiderijbedrijf: bedrijf waar uitsluitend runderen worden gehouden die zijn bestemd om rechtstreeks te worden afgevoerd naar een slachthuis;

    • h. weiderunderen: vrouwelijke runderen, ouder dan 12 maanden, die kennelijk zijn bestemd om te worden afgevoerd naar een vetweiderijbedrijf;

    • i. [Red: vervallen;]

    • j. [Red: vervallen;]

    • k. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

    • l. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

    • m. [Red: vervallen;]

    • n. vervoermiddel: voertuig, waaronder mede begrepen een combinatie van een voertuig met één of meer door dat voertuig voortbewogen aanhangwagens, opleggers of containers;

    • o. vervoerseenheid: voertuig dat of aanhangwagen, oplegger of container die deel uitmaakt van een combinatie als bedoeld in onderdeel n;

    • p. vervoeren van een vervoermiddel: het voortbewegen of doen voortbewegen van een vervoermiddel;

    • q. varkensverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van varkens;

    • r. runderverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van runderen;

    • s. schapenverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van schapen;

    • t. geitenverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van geiten;

    • u. epidemiologische bedrijfseenheid: afgescheiden stalruimte op een runderverzamelcentrum ten behoeve van de huisvesting van een beslag dat zodanig is gesitueerd dat geen contact met de overige op het verzamelcentrum aanwezige beslagen mogelijk is. Ingeval meer dan een epidemiologische bedrijfseenheden zijn ondergebracht in een gebouw is de voor elke epidemiologische bedrijfseenheid bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden van de voor de overige epidemiologische bedrijfseenheden bestemde ruimten;

    • v. beslag: op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden varkens of groep varkens onderscheidenlijk rund of groep runderen met eenzelfde gezondheidsstatus;

    • w. eerste verzameling: eerste aanvoer van varkens, runderen, schapen, of geiten op onderscheidenlijk een varkensverzamelcentrum, een runderverzamelcentrum, een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum, nadat dit is ontvolkt, gereinigd en ontsmet. Ingeval op een runderverzamelcentrum met meer dan een epidemiologische bedrijfseenheden fokrunderen worden aangevoerd: eerste aanvoer van fokrunderen op een epidemiologische bedrijfseenheid nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet;

    • x. fokrunderen: runderen, ouder dan 2 maanden en jonger dan 50 maanden, die kennelijk zijn bestemd voor de fokkerij in een land, niet zijnde Nederland;

    • y. blokperiode: tijdseenheid, die begint vanaf het tijdstip van eerste verzameling, van:

      • 1. ten hoogste 120 uur op een schapen- en geitenverzamelcentrum;

      • 2. ten hoogste 144 uur op een runderverzamelcentrum, ingeval de runderen die worden verzameld fokrunderen zijn die zijn bestemd voor de afvoer naar een lidstaat;

      • 3. ten hoogste 30 dagen op een runderverzamelcentrum, in geval de runderen die worden verzameld fokrunderen zijn die zijn bestemd voor de afvoer naar een derde land;

      • 4. ten hoogste 48 uur op een varkensverzamelcentrum, in geval de varkens die worden verzameld slachtvarkens zijn;

      • 5. ten hoogste 24 uur op een:

        • varkensverzamelcentrum, in geval de varkens die worden verzameld geen slachtvarkens zijn,

        • runderverzamelcentrum, ingeval de runderen die worden verzameld geen fokrunderen zijn.

    • z. slachtvarkens: varkens die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • aa. slachtrunderen: runderen die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ab. slachtschapen: schapen die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ac. slachtgeiten: geiten die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ad. [Red: vervallen;]

    • ae. [Red: vervallen;]

    • af. [Red: vervallen;]

    • ag. [Red: vervallen;]

    • ah. [Red: vervallen;]

    • ai. [Red: vervallen;]

    • aj. [Red: vervallen;]

    • ak. mesterij: bedrijf of onderdeel van een bedrijf waar runderen, jonger dan 12 maanden, worden gehouden die zijn bestemd om te worden afgevoerd naar een slachthuis;

    • al. [Red: vervallen;]

    • am. reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen: geheel aan installaties en voorzieningen nodig voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen;

    • an. geringe capaciteit: het aantal behandelde grootvee-eenheden bedraagt per week ten hoogste 30 en per jaar ten hoogste 1.500, waarbij het aantal grootvee-eenheden als volgt wordt berekend:

      • 1°. runderen en gedomesticeerde wilde soortgenoten:

        • volwassen runderen: 1;

        • andere runderen alsmede gedomesticeerde edelherten: 0,5;

      • 2°. andere diersoorten en gedomesticeerde soortgenoten:

        • een schaap, een geit of een gedomesticeerd damhert: 0,10;

        • een lam, een jonge geit, een big, van minder dan 15 kg levend gewicht: 0,05;

    • ao. geaccrediteerde keuringsinstantie: keuringsinstantie, ten aanzien waarvan:

      • 1°. door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de keuringsinstantie voldoet aan de criteria van EN 45004 en ISO 17020 en de relevante criteria van ISO 9001/9002, voorzover deze verklaring betrekking heeft op het bedrijfsrapport, bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m.

      • 2°. door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de keuringsinstantie voldoet aan de criteria van EN 45004 en ISO 17020 en de relevante criteria van ISO 9001/9002, voorzover deze verklaring betrekking heeft op verrichtingen in de veehouderij, en de keuringsinstantie aan de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie heeft verzocht te verklaren dat de keuringsinstantie aan genoemde criteria voldoet met betrekking tot het bedrijfsrapport, bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m.

    • ap. UBN: UBN als bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • aq. AI-gevoelige dieren: gehouden dieren van een soort behorende tot de orde van de hoenderachtigen (Galliformes), tot de familie van de eenden, ganzen en zwanen (Anatidae), tot de families van de struisvogels (Struthionidae), emoes (Dromaiidae) en nandoes (Rheidae) en voor consumptie gehouden duiven (Columba Livia);

    • ar. pluimveebedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het anders dan voor recreatieve of educatieve doeleinden fokken, opfokken of houden van fokdieren, vleesdieren of legdieren;

    • as. koppel: groep dieren met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus en van dezelfde leeftijd, die in eenzelfde lokaal of een zelfde uitloopruimte wordt opgefokt of gehouden en die een epizoötiologische eenheid vormen;

    • at. eendagskuikens: dieren die nog geen 72 uur oud zijn en die nog niet zijn gevoerd;

    • au. vleeskuikens: kippen van 72 uur en ouder die worden opgefokt of worden gehouden voor de productie van vlees;

    • av. vleeskalkoenen: kalkoenen van 72 uur en ouder die worden opgefokt of worden gehouden voor de productie van vlees;

    • aw. leghennen: dieren bestemd voor productie van consumptie-eieren;

    • ax. vermeerderingsdieren: vogels bestemd voor productie van broedeieren;

    • ay. keuringsdierenarts: bevoegde, door de NVWA met werkzaamheden belaste dierenarts;

    • az. assistent: door de NVWA met werkzaamheden belaste persoon, niet zijnde een dierenarts;

    • ba. verordening (EG) nr. 2160/2003: verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);

    • bb. verordening (EG) nr. 178/2002: verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31);

    • bc. verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);

    • bd. verordening nr. (EG) 1760/2000: verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 204);

    • be. richtlijn nr. 2003/99/EG: richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);

    • bf. richtlijn nr. 92/65/EEG: richtlijn nr. 92/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van richtlijn nr. 90/425/EEG geldt (PbEG L 268);

    • bg. richtlijn nr. 92/66/EEG: richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);

    • bh. verordening (EG) nr. 599/2004: verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (Pb L EU 94);

    • bi. richtlijn nr. 92/117/EEG: richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 inzake maatregelen voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren en in producten van dierlijke oorsprong teneinde door voedsel overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen (PbEG 1993 L 62);

    • bj. verordening (EG) nr. 854/2004: Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong;

    • bk. richtlijn nr. 91/68/EEG: richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

    • bl. [Red: vervallen;]

    • bm. richtlijn nr. 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

    • bn. verordening (EG) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEU L 147);

    • bo. verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU L 3);

    • bp. richtlijn nr. 2006/88/EG: richtlijn nr. 2006/88/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 oktober 2006, betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PbEG L 328);

    • bq. waterdier: waterdier als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn nr. 2006/88/EG, met uitzondering van de waterdieren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • br. kwekerij: kwekerij als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bs. kweekgebied van weekdieren: kweekgebied van weekdieren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bt. waterdier voor sierdoeleinden: waterdier voor sierdoeleinden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bu. compartiment: compartiment als bedoeld in bijlage I, onderdeel a, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bv. gevoelige soort: gevoelige soort als bedoeld in bijlage I, onderdeel n, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bw. gebied: gebied als bedoeld in bijlage I, onderdeel p, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bx. verordening (EG) nr. 616/2009: verordening (EG) nr. 616/2009 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/94/EG wat betreft de goedkeuring van compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere in gevangenschap levende vogels ten aanzien van aviaire influenza en aanvullende voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid in dergelijke compartimenten (PbEU L 181);

    • by. verordening (EG) nr. 175/2010: verordening (EG) nr. 175/2010 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 maart 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft maatregelen ter bestrijding van de verhoogde mortaliteit bij oesters van de soort Crassostrea gigas in samenhang met de detectie van het Ostreid herpesvirus 1 µvar (OsHV-1 µvar);

    • bz. Verordening (EG) nr. 998/2003: Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/95/EEG van de Raad (PbEU L 146);

    • ca. richtlijn 2005/94/EG: richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EG, bijlage I (PbEU 2006, L10);

    • cb. verordening (EG) nr. 589/2008: verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008, L 163);

    • cc. beschikking 93/152/EEG: beschikking 93/152/EEG van de Commissie van 8 februari 1993 houdende vaststelling van de eisen waaraan in het kader van de programma's inzake routinevaccinatie tegen Newcastle disease te gebruiken vaccins moeten voldoen (PbEG 1993, L 59);

    • cd. ronde: periode waarbinnen vogels vanaf het uitkomen of aanvoeren op een bedrijf worden opgefokt of gehouden tot het moment waarop zij slachtrijp zijn;

    • ce. vleeseenden: eenden van 72 uur en ouder die worden opgefokt of gehouden voor de productie van vlees;

    • cf. kippen: dieren van de soort Gallus gallus;

    • cg. kalkoenen: dieren van de soort Meleagris gallopavo;

    • ch. eenden: dieren van de soort Anas platyrhynchos;

    • ci. ganzen: dieren van de familie anseridae;

    • cj. kwartels: dieren van het geslacht Cortunix;

    • ck. parelhoenders: dieren van het geslacht Numididae;

    • cl. loopvogels: dieren van de orde Struthioniformes;

    • cm. dierenarts: dierenarts als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren;

    • cn. dierenartsassistent paraveterinair: dierenartsassistent paraveterinair als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 13 wordt onder abortus verstaan: het spontaan meer dan 21 dagen eerder dan de gemiddelde draagtijd van het desbetreffende runderras ter wereld brengen van een vrucht of vruchten door een rund, ingeval de dracht meer dan 100 dagen heeft geduurd.

Hoofdstuk 2. Besmettelijke dierziekten

§ 1. Aanwijzing besmettelijke dierziekten

Artikel 2

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij vee worden aangewezen:

  • a. runderpest;

  • b. mond- en klauwzeer;

  • c. klassieke varkenspest;

  • d. Afrikaanse varkenspest;

  • e. rabies;

  • f. dourine;

  • g. kwade droes;

  • h. virale paardenencefalomyelitiden;

  • i. infectieuze anemie;

  • j. miltvuur;

  • k. Afrikaanse paardepest;

  • l. vesiculaire stomatitis;

  • m. trichinellose;

  • n. brucellose;

  • o. endemische leukose bij runderen;

  • p. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • q. [Red: vervallen;]

  • r. bovine spongiforme encefalopathie, scrapie en andere overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • s. besmettelijke bovine pleuropneumonie;

  • t. Teschener-ziekte (besmettelijke varkensverlamming);

  • u. vesiculaire varkensziekte;

  • v. ziekte van Aujeszky;

  • w. blue tongue;

  • x. pest van de kleine herkauwer;

  • y. Rift Valley koorts;

  • z. schape- en geitepokken;

  • aa. nodulaire dermatose (lumpy skin disease);

  • ab. enzoötische hemorraghische ziekte bij herten;

  • ac. Q-koorts.

Artikel 3

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij pluimvee worden aangewezen:

  • a. vogelpest (Aviaire Influenza);

  • b. pseudo-vogelpest (Newcastle Disease).

Artikel 4

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij bijen worden aangewezen:

  • a. Amerikaans vuilbroed;

  • b. kleine bijenkastkever (Aethina tumida);

  • c. Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp).

Artikel 5

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij nertsen worden aangewezen:

  • a. rabies;

  • b. ziekte van Aujeszky;

  • c. overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • d. brucellose;

  • e. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • f. miltvuur;

Artikel 6

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij zoogdieren niet zijnde vee en nertsen worden aangewezen:

  • a. rabies;

  • b. mond- en klauwzeer;

  • c. vesiculaire stomatitis;

  • d. ziekte van Aujeszky;

  • e. overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • f. brucellose;

  • g. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • h. hemorragische koortsen, Ebola en Marburg, veroorzaakt door virussen van de familie Filoviridae;

  • i. simian immunodeficiency virusinfecties;

  • j. tularaemie;

  • k. miltvuur;

  • l. apenpokken.

Artikel 7

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij andere vogels dan pluimvee worden aangewezen:

  • a. psittacose;

  • b. pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c. vogelpest (Aviaire Influenza).

Artikel 8

Als besmettelijke dierziekten, bedoeld in artikel 15 van de wet, bij gevoelige soorten van aquacultuurdieren worden aangewezen:

  • a. de exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten,

  • b. de niet-exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten;

  • c. OsHV-1 µvar als bedoeld in verordening (EG) nr. 175/2010.

§ 2. Verplichting tot kennisgeving door de dierenarts

Artikel 10

Als andere besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 100 van de wet worden aangewezen:

  • a. salmonellose;

  • b. campylobacteriose;

  • c. listeriose;

  • d. toxoplasmose;

  • e. echinococcose;

  • f. yersiniose;

  • g. leptospirose ten gevolge van Leptospira hardjo;

  • h. zwoegerziekte.

Artikel 11

  • 1 De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van BSE geldt in elk geval met betrekking tot runderen ouder dan twintig maanden, die gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

  • 2 De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van scrapie geldt in elk geval met betrekking tot schapen en geiten ouder dan twaalf maanden, die gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratorium-onderzoek niet kan worden uitgesloten.

Artikel 11a

De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in de artikelen 19 en 100 van de wet, geldt in elk geval indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.4 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii, die Q-koorts veroorzaakt, is aangetoond in de schapen- of geitenmelk die wordt bewaard in een melkkoeltank.

§ 2a. Melding van ziekten

Artikel 11b

  • 1 De personen, bedoeld in het tweede lid, doen onmiddellijk melding aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet van de volgende situaties:

    • a. een waterdier vertoont verschijnselen van een ziekte, bedoeld in artikel 8;

    • b. er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een waterdier in de gelegenheid is geweest om te worden besmet met een ziekte, bedoeld in onderdeel a;

    • c. besmetting van een waterdier met een ziekte, bedoeld in onderdeel a, en

    • d. een verhoogde sterfte onder aquacultuurdieren.

  • 2 De personen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. de eigenaar van het dier;

    • b. personen die het dier verzorgen;

    • c. personen die het dier tijdens vervoer begeleiden;

    • d. dierenartsen en andere bij diensten voor de gezondheid van waterdieren werkzame personen;

    • e. officiële dierenartsen;

    • f. leidinggevend personeel van veterinaire of andere officiële of particuliere laboratoria, en

    • g. andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij waterdieren van gevoelige soorten of de producten van dergelijke dieren.

§ 3. Vrijstellingen

Artikel 13

  • 1 Aan de houder van een rund wordt ingeval een rund abortus ondergaat vrijstelling verleend van de verplichting tot kennisgeving van dit verschijnsel van brucellose, bedoeld in artikel 19 van de wet, indien wordt voldaan aan het tweede en derde lid.

  • 2 De houder stuurt binnen 7 dagen na de abortus een door een dierenarts bij dat rund genomen bloedmonster aan een door de minister aangewezen laboratorium ten behoeve van overeenkomstig bijlage C bij richtlijn nr. 64/432/EEG uit te voeren serologisch onderzoek.

  • 3 Zodra de houder ervan op de hoogte is gesteld dat de abortus blijkens het in het tweede lid bedoelde onderzoek vermoedelijk aan brucellose te wijten is, geeft de houder terstond kennis van dit vermoeden aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verplichting tot kennisgeving door de dierenarts, bedoeld in artikel 100 van de wet, van brucellose bij een rund.

Artikel 13a

  • 1 Vrijstelling van de verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 19 van de wet, van verschijnselen van Q-koorts, wordt verleend aan:

    • a. de houder van een rund;

    • b. de houder van een eenhoevige, en

    • c. de houder van een varken.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van Q-koorts door de dierenarts.

Titel 2. Preventie van besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk 1. Algemene voorschriften

Artikel 16

Het is verboden om in strijd te handelen met de bepalingen van deze titel.

Artikel 17

  • 1 Degene die ingevolge deze titel gegevens moet bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

  • 2 Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.

Artikel 18

  • 1 Indien een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een verzamelcentrum dient het verzamelcentrum te zijn erkend ingevolge artikel 21, eerste of vierde lid.

  • 2 Indien een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis dient deze te beschikken over een reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen die is erkend ingevolge artikel 26, eerste lid.

  • 3 In afwijking van het tweede lid mogen een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis met geringe capaciteit indien deze beschikt over een voorziening met voldoende capaciteit in relatie tot de werkzaamheden van het slachthuis, die zodanig is ingericht dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen kan plaatsvinden ongeacht het type vervoermiddel en voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 9. De reiniging en ontsmetting wordt overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol op zodanige wijze uitgevoerd dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 4 De eigenaar of exploitant van een slachthuis met geringe capaciteit als bedoeld in het derde lid, houdt een register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid en bewaart dit overeenkomstig artikel 28, derde lid.

  • 5 De eigenaar of exploitant van een slachthuis met geringe capaciteit als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, dient uiterlijk binnen drie maanden het protocol, bedoeld in het derde lid, ter goedkeuring in bij de NVWA en werkt uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

  • 6 In afwijking van het tweede lid mogen een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis met geringe capaciteit die bij inwerkingtreding van deze regeling over een vergunning beschikt die is afgegeven op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s deze zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 19

De eigenaar of exploitant, dan wel diens vertegenwoordiger, van een plaats of een bedrijf waar evenhoevigen worden aangevoerd, verleent alle medewerking aan de reiniging en ontsmetting van het vervoermiddel waarmee de evenhoevigen naar zijn plaats of bedrijf zijn vervoerd.

Artikel 20

  • 1 Een plaats of bedrijf waar tien of meer evenhoevigen worden gehouden dient te beschikken over een eenvoudige reinigings- en ontsmettingsplaats die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 9.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een plaats of bedrijf waar vanaf 1 januari 2010 geen evenhoevigen, niet zijnde varkens, zijn aangevoerd.

Hoofdstuk 2. Erkenningen

§ 2.1. Verzamelcentra

Artikel 21

  • 1 Een varkensverzamelcentrum of een runderverzamelcentrum kan door de minister worden erkend indien:

    • a. het verzamelcentrum voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn nr. 64/432/EEG;

    • b. het verzamelcentrum zodanig is gelegen, ontworpen en geconstrueerd en op zodanige wijze wordt geëxploiteerd dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke dierziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die het verzamelcentrum passeren, verspreid worden;

    • c. op het verzamelcentrum een of meer reinigings- en ontsmettingsplaatsen die allen voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 26, aanwezig zijn om vervoermiddelen te reinigen en ontsmetten.

  • 2 Indien een runderverzamelcentrum bestaat uit meer epidemiologische bedrijfseenheden, voldoen al deze eenheden aan artikel 1, onderdeel u, en wordt het aantal eenheden vermeld in de erkenning.

  • 4 Een schapen- en geitenverzamelcentrum wordt door de minister erkend indien:

    • a. het verzamelcentrum voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 8bis, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn nr. 91/68/EEG;

    • b. het verzamelcentrum zodanig is gelegen, ontworpen en geconstrueerd en op zodanige wijze wordt geëxploiteerd dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke dierziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die het verzamelcentrum passeren, verspreid worden;

    • c. op het verzamelcentrum een of meer reinigings- en ontsmettingsplaatsen die allen voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 26, aanwezig zijn om vervoermiddelen te reinigen en ontsmetten.

  • 5 Bij de verlening van de erkenning, bedoeld in het eerste en vierde lid, kan door de minister rekening gehouden worden met de antecedenten van de eigenaar of exploitant van het verzamelcentrum met betrekking de voorschriften, genoemd in artikel 23 of 24.

  • 6 De wijze waarop een verzamelcentrum wordt geëxploiteerd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, en de wijze van reiniging en ontsmetting worden vastgelegd in een protocol dat door de minister wordt goedgekeurd.

Artikel 22

  • 3 Indien een runderverzamelcentrum bestaat uit meer epidemiologische bedrijfseenheden, wordt op de aanvraag het aantal eenheden vermeld.

Artikel 23

  • 2 De eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum dat is erkend ingevolge artikel 21, houdt een voor de toezichthouder toegankelijk register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG, en de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid.

  • 3 Het register, bedoeld in het tweede lid, wordt minimaal drie jaren bewaard.

Artikel 24

  • 2 De eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum dat is erkend ingevolge artikel 21, vierde lid, houdt een voor de toezichthouder toegankelijk register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 8bis, tweede lid, van richtlijn nr. 91/68/EEG, en de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid.

  • 3 Het register, bedoeld in het tweede lid, wordt minimaal drie jaren bewaard.

Artikel 25

  • 1 Indien een verzamelcentrum niet of niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 21, eerste tot en met vierde en zesde lid, voldoet, of niet aan de verplichtingen opgenomen in artikel 23, respectievelijk 24 voldoet, kan de minister:

    • a. nadere voorschriften verbinden aan de erkenning;

    • b. de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan de nadere voorschriften intrekken of een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat het verzamelcentrum volledig aan alle eisen voldoet.

  • 3 De minister kan bepalen dat aan een verzamelcentrum voor een bepaalde periode volgend op de intrekking van een erkenning, geen nieuwe erkenning wordt verleend.

§ 2.2. Reinigings- en ontsmettingsplaats

Artikel 26

  • 1 Erkenning van een reinigings- en ontsmettingsplaats door de minister vindt plaats, indien:

    a. de plaats zodanig is ingericht en wordt geëxploiteerd dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen kan plaatsvinden ongeacht het type vervoermiddel en onder alle klimatologische omstandigheden. De reiniging en ontsmetting wordt zodanig uitgevoerd dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 2 De wijze van exploitatie en van reiniging en ontsmetting wordt vastgelegd in een protocol dat moet worden goedgekeurd door de minister.

  • 3 Een reinigings- en ontsmettingsplaats die onderdeel uitmaakt van een ingevolge artikel 21, eerste of vierde lid, erkende verzamelplaats, wordt beschouwd als een ingevolge het eerste lid erkende reinigings- en ontsmettingsplaats.

Artikel 27

  • 1 De aanvraag om een erkenning als bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt schriftelijk ingediend bij de NVWA.

  • 3 De minister houdt een register bij van erkende reinigings- en ontsmettingsplaatsen dat ter inzage ligt bij de NVWA.

Artikel 28

  • 1 De eigenaar of exploitant van een ingevolge artikel 26 erkende reinigings- en ontsmettingsplaats:

    • a. draagt er zorg voor dat de exploitatie en de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen geschiedt overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol;

    • b. draagt er zorg voor dat elke reiniging en ontsmetting plaatsvindt onder zijn toezicht of onder toezicht van een vertegenwoordiger van de eigenaar of exploitant;

    • c. voorziet het register van de vervoerder, bedoeld in artikel 32, van een stempel en handtekening. Indien de reiniging en ontsmetting onder toezicht van een vertegenwoordiger wordt uitgevoerd als bedoeld in onderdeel b, voorziet deze het register van een stempel en een handtekening.

  • 2 De eigenaar of exploitant van een reinigings- en ontsmettingsplaats die is erkend ingevolge artikel 26, eerste lid, houdt een register bij waarin ten aanzien van elke reiniging en ontsmetting van een vervoermiddel wordt vermeld:

    • a. de datum en het tijdstip waarop de reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden;

    • b. het kenteken van het desbetreffende vervoermiddel en bij gebreke daarvan de naam, het adres en de woonplaats van de vervoerder.

  • 3 De eigenaar of exploitant van een reinigings- en ontsmettingsplaats bewaart de gegevens die zijn opgenomen in het register, bedoeld in het tweede lid, gedurende drie jaren.

Artikel 29

  • 1 Indien een reinigings- en ontsmettingsplaats niet of niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, voldoet, of niet aan de verplichtingen opgenomen in artikel 28 voldoet, kan de minister de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat de reinigings- en ontsmettingsplaats volledig aan alle eisen voldoet.

Hoofdstuk 3. Voorschriften voor het vervoeren van evenhoevigen

§ 3.1. Algemeen

Artikel 30

  • 1 Het is verboden om een ongeladen vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, op de openbare weg te brengen, dan wel op een plaats of bedrijf waar evenhoevigen worden gehouden, op een slachthuis of op een verzamelcentrum voor evenhoevigen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het vervoermiddel is gereinigd en ontsmet overeenkomstig de artikelen 31, 34 of 35.

Artikel 31

  • 1 De vervoerder is verplicht een vervoerseenheid, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd terstond na de lossing, in ieder geval voordat de vervoerseenheid op de openbare weg wordt gebracht, op de plaats van lossing te reinigen en te ontsmetten met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van de stal of de weide naar een andere weide van hetzelfde bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van een bedrijf naar een weide van ander bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van een vervoermiddel over de openbare weg vanaf een slachtplaats met geringe capaciteit, waarvan de eigenaar of exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 18, zesde lid, indien het vervoermiddel direct na lossing op de slachtplaats rechtstreeks, langs de kortste weg naar de in de vergunning aangewezen reinings- en ontsmettingsplaats rijdt om aldaar gereinigd en ontsmet te worden.

Artikel 32

  • 1 De vervoerder van een vervoermiddel waarmee evenhoevigen worden vervoerd, houdt een register bij met daarin de volgende gegevens:

    • a. een aantekening van de datum en het tijdstip van elke reiniging en ontsmetting die heeft plaatsgevonden ingevolge de artikelen 31, 34 of 35;

    • b. voor zover de reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 26, is de aantekening, bedoeld in onderdeel a, voorzien van het stempel van de eigenaar of exploitant van de plaats, alsmede van een de handtekening van de eigenaar of exploitant of zijn vertegenwoordiger;

    • c. in het geval het vervoer van runderen of varkens betreft, de gegevens, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG;

    • d. in het geval het vervoer van schapen of geiten betreft de gegevens, bedoeld in artikel 8 quater, tweede lid, van richtlijn nr. 91/68/EEG.

  • 2 Uit het register, bedoeld in het eerste lid, blijkt op welk vervoermiddel het register betrekking heeft.

  • 3 De vervoerder draagt er zorg voor dat de gegevens met betrekking tot de reiniging en ontsmetting die laatstelijk heeft plaatsgevonden op het desbetreffende vervoermiddel aanwezig zijn.

  • 4 De vervoerder bewaart de gegevens die zijn opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren.

Artikel 33

  • 1 Een vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen worden vervoerd, wordt na aankomst op de plaats van bestemming geheel gelost.

  • 2 Indien een vervoermiddel bestaat uit twee of meer vervoerseenheden, mogen de vervoerseenheden in afwijking van het eerste lid op verschillende plaatsen worden gelost, mits iedere vervoerseenheid in één keer geheel wordt gelost.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, mag een vervoersmiddel, onderscheidenlijk een vervoerseenheid op twee verschillende plaatsen worden gelost, indien de vervoerder deelneemt aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing op varkens, voor zover het gaat om het lossen op een varkenshouderijbedrijf.

§ 3.2. Veewagens afkomstig uit het buitenland

Artikel 34

  • 1 Een vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen in Nederland worden gebracht, afkomstig uit een lidstaat of een derde land, en dat wordt gelost op een plaats die niet beschikt over een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reinigings- en ontsmettingsplaats, wordt na reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onmiddellijk vervoerd naar een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reinigings- en ontsmettingsplaats, om aldaar te worden gereinigd en ontsmet.

  • 2 Indien het vervoermiddel, bedoeld in het eerste lid, afkomstig is vanuit een lidstaat waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, b, c, d, l, s, t, u, v, x, y, z, is bevestigd, overlegt de vervoerder binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting waaruit in ieder geval blijkt welk lokaal referentienummer en voor zover van toepassing welk referentienummer van het certificaat, bedoeld in verordening (EG) nr. 599/2004, het meest recentelijk voor het desbetreffende vervoermiddel is afgegeven.

Artikel 35

  • 1

Een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van evenhoevigen in derde landen, alsmede in lidstaten waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, b, c, d, l, s, t, u, v, x, y of z, bij gehouden dieren is bevestigd, en vanuit deze derde landen of lidstaten, anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht, wordt onmiddellijk gereinigd en ontsmet op een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reiniging- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen. De vervoerder overlegt binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting waaruit in ieder geval blijkt welk lokaal referentienummer en voor zover van toepassing welk referentienummer van het certificaat, bedoeld in verordening (EG) nr. 599/2004, het meest recentelijk voor het desbetreffende vervoermiddel is afgegeven.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van evenhoevigen in Litouwen of Polen en vanuit daar anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht.

Hoofdstuk 4. Voorschriften voor het bijeenbrengen van evenhoevigen

§ 4.1. Bijeenbrengen van evenhoevigen

Artikel 36

  • 1 Het is verboden evenhoevigen afkomstig van verschillende plaatsen bijeen te brengen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien het bijeenbrengen betreft van diersoorten en diercategorieën genoemd in de artikelen 37 tot en met 52 en deze dieren worden aangevoerd, vervoerd en afgevoerd overeenkomstig die artikelen en wordt voldaan aan de verplichtingen opgenomen in die artikelen.

  • 3 Het is verboden evenhoevigen aan te voeren die in strijd met de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn bijeengebracht, afgevoerd of vervoerd.

Artikel 37

  • 1 Evenhoevigen afkomstig van verschillende plaatsen mogen bijeen worden gebracht op:

    • a. een vervoerseenheid of vervoermiddel;

    • b. een slachthuis;

    • c. een bedrijf of elke andere plaats, niet zijnde een plaats als bedoeld in de onderdelen b, d of e;

    • d. een ingevolge artikel 21 voor de desbetreffende diersoort erkend verzamelcentrum, of

    • e. een tentoonstelling of een keuring.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op varkens, niet zijnde slachtvarkens.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op runderen, niet zijnde fokrunderen, slachtrunderen of runderen jonger dan 12 maanden en op schapen en geiten, niet zijnde slachtschapen of slachtgeiten.

  • 4 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op varkens, niet zijnde slachtvarkens.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op varkens.

Artikel 38

  • 1 Op een verzamelcentrum worden niet tegelijkertijd verschillende diersoorten, diercategorieën of evenhoevigen met een verschillende gezondheidsstatus bijeen gebracht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op slachtschapen en slachtgeiten met dezelfde gezondheidsstatus.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen op een runderverzamelcentrum van fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus, mits de fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus in afzonderlijke epidemiologische eenheden afgescheiden van elkaar worden gehouden.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen op een runderverzamelcentrum van fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus en runderen, jonger dan 12 weken, mits de fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus en de runderen, jonger dan 12 weken, in afzonderlijke epidemiologische eenheden afgescheiden van elkaar worden gehouden en er gedurende de blokperiode van de laatstgenoemde dieren geen fokrunderen worden aan- of afgevoerd.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen van runderen, schapen en geiten op een tentoonstelling of een keuring, mits deze zodanig is ingericht dat de verschillende diersoorten niet met elkaar in contact kunnen komen.

§ 4.2. Bijeenbrengen van evenhoevigen op een slachthuis

Artikel 39

  • 1 Indien evenhoevigen bijeen worden gebracht op een slachthuis, worden de evenhoevigen niet van het slachthuis afgevoerd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een besluit is genomen als bedoeld in bijlage I, sectie II, Hoofdstuk III, onderdeel 8, van verordening (EG) nr. 854/2004.

§ 4.3. Bijeenbrengen van evenhoevigen op een bedrijf of plaats

Artikel 40

  • 1 Indien evenhoevigen, met uitzondering van varkens, bijeen worden gebracht op een bedrijf of plaats, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, verblijven die evenhoevigen ten minste 21 dagen op het bedrijf of de plaats alvorens zij worden afgevoerd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op evenhoevigen die na afloop van een tentoonstelling of keuring worden aangevoerd op een bedrijf of plaats en weer van dat bedrijf of die plaats worden afgevoerd ten behoeve van een tentoonstelling of keuring.

§ 4.4. Bijeenbrengen van evenhoevigen op een erkend verzamelcentrum

§ 4.4.1. Algemeen

Artikel 41

De aanbieder meldt de aanvang en het einde van een blokperiode uiterlijk om 7.00 uur op de werkdag voorafgaande aan de blokperiode aan de NVWA.

§ 4.4.2. Varkens

Artikel 42

Varkens worden van een ingevolge artikel 21 erkend varkensverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar:

  • a. een in Nederland gelegen slachthuis;

  • b. ingeval de varkens fok- en gebruiksvarkens zijn en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, naar een in Nederland gelegen bedrijf;

  • c. naar een of meer bestemmingen buiten Nederland onder de volgende voorwaarden,

    ingeval de varkens afkomstig zijn:

    • uit Nederland gaan deze vergezeld van een of meer bewijsstukken als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet;

    • uit een lidstaat gaan deze vergezeld van de gezondheidscertificaten, bedoeld in artikel 5, eerste en vijfde lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG.

§ 4.4.3. Runderen

Artikel 43

  • 1 Fokrunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, worden de runderen, indien aan het einde van een blokperiode de fokrunderen niet zijn afgevoerd, na voorafgaande kennisgeving aan de NVWA met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld formulier:

    • a. door de aanbieder rechtstreeks afgevoerd naar een slachthuis;

    • b. op het verzamelcentrum voor een periode van 21 dagen in een epidemiologische bedrijfseenheid gescheiden gehouden van andere fokrunderen als zij nog niet ten minste 21 dagen in afzondering hebben gestaan waarna de fokrunderen rechtstreeks worden vervoerd naar een in Nederland gelegen bedrijf.

  • 3 De periode, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vangt aan nadat het laatste fokrund aan de epidemiologische eenheid is toegevoegd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, worden de runderen, indien aan het einde van een blokperiode de fokrunderen niet zijn afgevoerd, op het verzamelcentrum gescheiden gehouden van andere fokrunderen voor ten hoogste de periode die benodigd is voor het verkrijgen van de resultaten van testen op besmettelijke dierziekten die bij de desbetreffende fokrunderen binnen de blokperiode zijn uitgevoerd, waarna de fokrunderen rechtstreeks worden vervoerd naar één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven.

Artikel 44

  • 1 Slachtrunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een, al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om slachtrunderen, alvorens deze worden afgevoerd naar het slachthuis, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum naar een ander ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum, indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaren of exploitanten van de runderverzamelcentra deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 Indien op het andere runderverzamelcentrum, bedoeld in het tweede lid, slachtrunderen afkomstig van meer verzamelcentra of andere plaatsen tegelijkertijd in een blokperiode worden bijeen gebracht, worden alle in die blokperiode bijeengebrachte slachtrunderen afgevoerd naar een slachthuis.

Artikel 45

  • 1 Runderen, jonger dan 12 maanden, worden van een ingevolge artikel 21 erkend verzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar:

    • a. één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven;

    • b. een in Nederland gelegen mesterij, onder de voorwaarde dat deze mesterij uitsluitend:

      • 1. runderen rechtstreeks afvoert naar een slachthuis, of

      • 2. runderen afvoert naar een andere in Nederland gelegen mesterij, die uitsluitend runderen houdt bestemd voor de afvoer naar de slacht;

  • 2 Indien runderen, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de blokperiode kunnen worden afgevoerd naar een bestemming genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, worden de runderen rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 De runderen, bedoeld in het eerste lid, die zijn aangevoerd op een mesterij als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, worden vanaf die mesterij uitsluitend rechtstreeks naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis afgevoerd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om runderen, jonger dan 12 weken, alvorens deze worden afgevoerd naar de bestemmingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum naar een ander ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaar of exploitant van het runderverzamelcentrum deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

Artikel 46

  • 1 Weiderunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, mogen weiderunderen van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum, worden afgevoerd naar een in Nederland gelegen vetweiderijbedrijf dat uitsluitend runderen rechtstreeks afvoert naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis indien de betrokken vervoerder, de eigenaar of exploitant van het verzamelcentrum en de eigenaar of exploitant van het vetweiderijbedrijf deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 Weiderunderen worden van een vetweiderijbedrijf rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

§ 4.4.4. Schapen en geiten

Artikel 47

  • 1 Slachtschapen of slachtgeiten worden van een ingevolge artikel 21 erkend schapen- en geitenverzamelcentrum afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerst lid is het toegestaan om slachtschapen en slachtgeiten, alvorens deze worden afgevoerd naar het slachthuis, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend schapen- en geitenverzamelcentrum naar een ander erkend schapen- en geitenverzamelcentrum, indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaren of exploitanten van de schapen- en geitenverzamelcentra deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 In geval van afvoer als bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan aan artikel 4 quater, derde lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 91/68/EEG.

  • 4 Indien op het schapen- en geitenverzamelcentrum, bedoeld in het tweede lid, schapen of geiten afkomstig van meer verzamelcentra of andere plaatsen tegelijkertijd in een blokperiode worden bijeen gebracht, worden alle in die blokperiode bijeengebrachte schapen en geiten afgevoerd overeenkomstig de voorwaarden genoemd in het derde lid.

§ 4.5. Bijeenbrengen van evenhoevigen, met uitzondering van varkens, op tentoonstellingen en keuringen

Artikel 49

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. organisator: organisator van een tentoonstelling of keuring;

  • b. plaats: plaats waar tentoonstelling of keuring wordt gehouden.

Artikel 50

  • 1 De organisator stelt ten minste 30 dagen voorafgaand aan de datum waarop de tentoonstelling of keuring zal plaatsvinden de NVWA schriftelijk in kennis van naam, adres en telefoonnummer van de organisator van de tentoonstelling of keuring, de datum en plaats, alsmede het UBN van de plaats, en het aantal runderen, schapen of geiten dat wordt tentoongesteld of gekeurd.

  • 2 De houder of eigenaar van de tentoon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten laat deze binnen vijf dagen voorafgaand aan de tentoonstelling of keuring door een dierenarts klinisch onderzoeken.

  • 3 Van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt door de dierenarts en de houder of eigenaar van de runderen, schapen of geiten een verklaring opgesteld volgens het model in bijlage 8.

  • 4 De organisator laat runderen, schapen of geiten toe tot de plaats indien zij vergezeld gaan van de door de dierenarts en de houder of eigenaar ondertekende verklaring, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De tentoon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten worden uitsluitend op de plaats aangevoerd en van de plaats afgevoerd met vervoermiddelen waarvoor krachtens de Wegenverkeerswet 1994 een kentekenbewijs of registratiebewijs is afgegeven.

  • 6 Runderen, schapen of geiten worden zo spoedig mogelijk na afloop van de tentoonstelling of keuring rechtstreeks vervoerd naar:

    • a. een in Nederland gelegen slachthuis, of

    • b. het bedrijf van herkomst.

Artikel 50a

In zoverre in afwijking van artikel 50, leden 2, 3 en 4, worden geiten of schapen toegelaten tot een tentoonstelling of keuring als de houder of eigenaar van de ten toon te stellen of te keuren geiten of schapen de dieren klinisch heeft laten onderzoeken door een dierenarts op het terrein van de tentoonstelling of keuring en de resultaten van het onderzoek geen belemmering vormen voor de tentoonstelling of keuring van de betrokken dieren.

Artikel 51

  • 1 Eenieder, die het deel van de plaats, waar runderen, schapen of geiten verblijven, betreedt of verlaat, ontsmet zijn schoeisel door middel van voorzieningen, die duidelijk zichtbaar aanwezig zijn bij elke in- en uitgang van voornoemd deel van de plaats.

  • 2 Op de plaats zijn voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, waarmee evenhoevigen worden vervoerd, één of meer installaties aanwezig die water leveren van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting.

  • 3 Artikel 31, eerste lid, is niet van toepassing bij het uitladen van evenhoevigen op een plaats, onder de voorwaarde dat het vervoermiddel na het uitladen op de plaats aanwezig blijft en met dezelfde evenhoevigen wordt geladen.

  • 4 Voordat een vervoermiddel, dat geladen is met runderen, schapen of geiten, de plaats verlaat, reinigt en ontsmet de bestuurder de wielen en wielkasten van dat vervoermiddel met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

Artikel 52

  • 2 De organisator bewaart de administratie, bedoeld in het eerste lid, tot ten minste drie maanden na afloop van de tentoonstelling of keuring.

  • 3 De organisator houdt de administratie zodanig bij dat de ambtenaren als bedoeld in artikel 114 van de wet op basis hiervan alle aan- en afgevoerde dieren en de gebruikte vervoermiddelen eenvoudig kunnen traceren.

Hoofdstuk 5. Bijeenbrengen van pluimvee, loopvogels en postduiven

Artikel 53

  • 1 Markten waarop pluimvee, loopvogels of postduiven worden verhandeld zijn verboden.

  • 2 Het tijdelijk verzamelen op één plaats van pluimvee, loopvogels of postduiven die afkomstig zijn van verschillende plaatsen en vervolgens naar verschillende plaatsen, niet zijnde slachterijen, worden afgevoerd, is verboden.

  • 3 Het organiseren van wedvluchten met postduiven is verboden.

Artikel 54

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 53, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op een keuring of tentoonstelling van sierpluimvee, loopvogels of postduiven of op een wedvlucht van postduiven indien wordt voldaan aan het tweede of derde lid.

  • 2 Op de tentoonstelling of keuring worden slechts pluimvee, loopvogels of postduiven toegelaten en tot de wedvlucht worden slechts postduiven toegelaten, die vergezeld gaan van een op hen betrekking hebbende, volledig ingevulde en ondertekende verklaring van enting tegen Newcastle Disease.

  • 3 Uit de in het tweede lid bedoelde verklaring, waarvan het model als bijlage 6 en bijlage 7 bij deze regeling is gevoegd, blijkt dat:

    • a. de hoenderachtigen en loopvogels van de desbetreffende houder, voorzover de dieren ouder zijn dan 30 dagen, ten minste twee weken en ten hoogste vijf maanden voor het begin van de tentoonstelling of de keuring op de in bijlage 6 omschreven wijze zijn geënt tegen Newcastle Disease;

    • b. de postduiven van de betreffende houder ten minste twee weken voor het begin van de tentoonstelling, keuring of wedvlucht op de in bijlage 7 omschreven wijze zijn geënt tegen Newcastle Disease overeenkomstig de bij de registratie van de entstof gegeven voorschriften betreffende het entschema en de dosering.

Artikel 55

  • 1 Onverminderd de artikelen 53 en 54 is het tijdelijk op één plaats bijeenbrengen van pluimvee, loopvogels of postduiven afkomstig van verschillende plaatsen toegestaan, indien is voldaan aan het tweede of derde lid.

  • 2 Degene, die voornemens is pluimvee, loopvogels of postduiven afkomstig van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats te bijeen te brengen, is gehouden:

    • a. van dit voornemen ten minste acht dagen van tevoren kennis te gegeven aan de NVWA;

    • b. de dieren, alvorens deze toe te laten, bij de plaats van aanvoer op zijn kosten te laten onderzoeken door één of meer dierenartsen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is degene die voornemens is postduiven voor een wedvlucht bijeen te brengen gehouden van dit voornemen jaarlijks een overzicht aan de NVWA te doen toekomen. De minister kan besluiten de postduiven, alvorens deze bij de wedvlucht worden toegelaten, bij de plaats van aanvoer te laten onderzoeken door één of meer dierenartsen, op kosten van degene die de postduiven voor de wedvlucht heeft bijeengebracht.

Hoofdstuk 6. Kwaliteitssystemen preventie

Artikel 56

Een kwaliteitssysteem kan door de minister worden erkend indien door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt aangetoond dat:

  • a. het beheer en de inrichting in handen is van een rechtspersoon die voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 59 en 62;

  • b. voldaan wordt aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 60 en 61;

  • c. voldaan wordt aan de eisen, bedoeld in artikel 63.

Artikel 57

  • 1 De erkenning van een kwaliteitssysteem geschiedt op aanvraag van de in artikel 59, eerste lid, bedoelde rechtspersoon.

  • 2 De aanvraag wordt schriftelijk bij de NVWA ingediend.

  • 3 Op de aanvraag wordt binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag een besluit genomen.

  • 4 Bij de aanvraag worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van de rechtspersoon;

    • b. de naam en het adres van de in artikel 60, vierde lid, bedoelde instanties;

    • c. een opgave van de namen en adressen van de deelnemende personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden;

    • d. een overzicht van:

Artikel 58

  • 1 Indien een kwaliteitssysteem niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 56, voldoet kan de minister:

    • a. nadere voorwaarden verbinden aan de erkenning;

    • b. de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan de nadere voorwaarden opheffen of een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat het kwaliteitssysteem weer volledig aan alle eisen voldoet.

Artikel 59

  • 2 De wijze van de inrichting en het beheer en alle overige werkprocessen van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon zijn overzichtelijk, duidelijk en volledig beschreven in één of meer schriftelijke stukken.

  • 3 De inrichting en het beheer van het kwaliteitssysteem voldoen aan de criteria van ISO 9001 zoals die zijn gedeponeerd bij het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft.

Artikel 60

  • 1 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, verplicht de deelnemers om de eisen, bedoeld in artikel 63, en de daarop gebaseerde inhoudelijke normen, na te leven.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, voorziet in een doeltreffend systeem van controle op de naleving van de in het kwaliteitssysteem vastgelegde verplichtingen.

  • 3 Het controlesysteem zal in elk geval bestaan uit adequate controles op de eisen, bedoeld in artikel 63, en de daarop gebaseerde inhoudelijke normen van het kwaliteitssysteem.

  • 4 De controles worden uitgevoerd door één of meer onafhankelijke, deskundige instanties.

  • 5 Een instantie als bedoeld in het vierde lid, is geaccrediteerd door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of door een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de instantie voldoet aan de relevante criteria van ISO 17021 zoals die zijn gedeponeerd bij het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft.

Artikel 61

  • 1 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, voorziet in een doeltreffend systeem van oplegging van sancties bij niet-naleving van de eisen, bedoeld in artikel 63.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, voorziet er in elk geval in dat de mogelijkheid bestaat om bij niet-naleving de volgende sancties op te leggen:

    • a. oplegging van een boete;

    • b. schorsing of uitsluiting van deelname het kwaliteitssysteem.

Artikel 62

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, verstrekt maandelijks een overzicht van de opgelegde sancties, bedoeld in artikel 61, eerste lid, voor zover deze betrekking hebben op de eisen, bedoeld in artikel 63, waaronder de aanleiding en aard van de sanctie, aan de minister.

  • 3 Indien als gevolg van een beëindiging van de deelname aan een kwaliteitssysteem met wederzijds goedvinden een deelnemer niet langer deelneemt aan dat kwaliteitssysteem, maakt de rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, daarvan onverwijld melding aan de minister.

  • 4 Indien als gevolg van een sanctie als bedoeld in artikel 61, eerste lid, een deelnemer is geschorst of uitgesloten van deelname aan een kwaliteitssysteem, maakt de rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, daarvan onverwijld melding aan de minister.

  • 5 Het kwaliteitssysteem dient te beschikken over een geautomatiseerd systeem waarmee de minister op ieder moment inzage kan hebben in de deelnemers aan de kwaliteitssysteem.

Artikel 63

  • 1 Het doel van een kwaliteitssysteem is:

    • a. de preventie van insleep en verspreiding van besmettelijke dierziekten;

    • b. het waarborgen van de gezondheid van te vervoeren evenhoevigen;

    • c. het waarborgen van het welzijn van de evenhoevigen.

  • 2 Om het doel, bedoeld in het eerste lid, te bereiken dient het kwaliteitssysteem tenminste de volgende aspecten te omvatten:

    • a. de belading van vervoermiddelen;

    • b. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen;

    • c. het bijhouden van registers van aantallen evenhoevigen en de identificatiegegevens van deze evenhoevigen;

    • d. welke maatregelen worden genomen indien het vermoeden bestaat van ziekte van te vervoeren evenhoevigen;

    • e. op welke wijze er wordt voldaan aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1/2005;

  • 3 Voor zover het kwaliteitssysteem betrekking heeft op artikel 33, derde lid, dienen er minimaal 100 vervoerders deel te nemen.

Titel 3. Monitoring en maatregelen dierziekten

Hoofdstuk 1. Monitoring en maatregelen ziekten bij varkens

Artikel 82

  • 1 Het is verboden:

    • a. een of meer varkens te ontvangen op een varkenshouderijbedrijf;

    • b. een of meer varkens op een varkenshouderijbedrijf te houden, of

    • c. een of meer varkens die zich op een varkenshouderijbedrijf bevinden, af te voeren.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:

    • a. de eigenaar of exploitant van het bedrijf, dan wel diens vertegenwoordiger, dan wel degene die op dat bedrijf een of meer varkens houdt, varkens die verschijnselen van een besmettelijke dierziekte vertonen, behandelt of laat behandelen en binnen 24 uur nadat die behandeling is ingesteld, bloed is afgenomen en is ingestuurd ten behoeve van onderzoek op de aanwezigheid van een besmettelijke dierziekte;

    • b. de eigenaar of exploitant van het bedrijf, dan wel diens vertegenwoordiger, dan wel degene die op dat bedrijf een of meer varkens houdt, voor zover op dat bedrijf varkens mogelijk ten gevolge van een besmettelijke dierziekte zijn gestorven, een representatief aantal van die dieren ter sectie heeft ingestuurd ten behoeve van onderzoek op de aanwezigheid van klassieke varkenspest.

Hoofdstuk 2. Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

§ 1. Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

Artikel 83

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan artikel 84.

Artikel 84

  • 1 De ondernemer meldt onverwijld aan het landelijk telefoonnummer voor dierziekten elke verhoogde sterfte:

    • a. van leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen op twee opeenvolgende dagen van 0,5% of meer per dag;

    • b. van vleeskalkoenen op twee opeenvolgende dagen van 1% of meer per dag, en

    • c. van AI-gevoelige dieren van meer dan 3% per week.

  • 2 De ondernemer consulteert een dierenarts indien bij AI-gevoelige dieren:

    • a. een klinisch probleem zichtbaar is;

    • b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag, en

    • c. voor zover het leghennen of vermeerderingsdieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

  • 3 Indien er geen sprake is van aviaire influenza of Newcastle disease doet de dierenarts binnen acht uur melding van het klinische probleem van de desbetreffende dieren of van de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, en van de naam- en adresgegevens van het bedrijf aan de Gezondheidsdienst voor Dieren.

§ 2. Monitoring aviaire influenza

Artikel 85

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op een houder die bedrijfsmatig vleeskuikens, vleeseenden, vleeskalkoenen, ganzen, kwartels, parelhoenders, loopvogels, vermeerderingsdieren van de soort kip, kalkoen of eend of leghennen van de soort kip houdt, die worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of eieren.

  • 2 Deze paragraaf is van toepassing op vermeerderingsdieren van de soort kip, kalkoen of eend en leghennen van de soort kip.

§ 2.1. Bloedonderzoek

Artikel 86

  • 2 De houder laat het bloed afnemen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 3 De hoeveelheid bloed die overeenkomstig het eerste lid per dier wordt afgenomen en onderzocht bedraagt ten minste 1 milliliter.

  • 4 Het bloed wordt de uiterlijk werkdag na de dag dat het bloed is afgenomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij aanlevering van het bloed worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die het bloed heeft afgenomen;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren waarbij het bloed is afgenomen;

    • d. gegevens omtrent de bloedmonsters;

    • e. de dagtekening;

    • f. de handtekening van de inzender van de bloedmonsters.

Artikel 87

  • 1 Bij vleeskuikens, parelhoenders, loopvogels of kwartels wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken.

  • 2 Bij vleeseenden of ganzen wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 40 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken.

Artikel 88

  • 1 Bij vleeskalkoenen wordt bij elke ronde bloed afgenomen van ten minste 30 hanen met een leeftijd van 18 weken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt, indien de houder geen andere vleeskalkoenen dan hennen houdt, bloed afgenomen van ten minste 30 hennen met een leeftijd van ten minste 13 weken.

Artikel 89

  • 1 Bij vermeerderingsdieren wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken.

  • 2 Bij dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier wordt per koppel bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 15 weken.

Artikel 90

  • 1 Bij leghennen wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken.

  • 2 Bij dieren die worden opgefokt tot leghen wordt per koppel bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste acht weken.

Artikel 91

In afwijking van de artikelen 87 tot en met 90 wordt bij dieren als bedoeld in artikel 85, eerste lid, die gehouden worden op een bedrijf waar onder meer dieren worden gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van Verordening (EG) nr. 589/2008, ieder kwartaal bloed afgenomen, bij ten minste 30 dieren, ongeacht de leeftijd van de dieren.

Artikel 92

Indien de dieren, bedoeld in de artikelen 87 tot en met 91, gehouden worden in meerdere stallen, wordt bij dieren uit elke stal bloed afgenomen naar evenredigheid van het aantal dieren dat in de stallen wordt gehouden, met een minimum van 5 dieren per stal.

§ 2.2. Verplaatsing

Artikel 93

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 85, eerste lid, wordt alleen verplaatst, indien kan worden aangetoond dat bloed van de dieren overeenkomstig artikel 86, eerste lid, is onderzocht en de uitslag van dit onderzoek bekend is.

§ 3. Vaccinatie en monitoring Newcastle disease

Artikel 94a

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op een houder die bedrijfsmatig vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, leghennen van de soort kip, vleeskuikens of vleeskalkoenen houdt, die worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of eieren.

  • 2 Deze paragraaf is van toepassing op vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen en leghennen van de soort kip.

§ 3.1. Vaccinatie

Artikel 94b

  • 1 De houder, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, draagt er zorg voor dat de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, tegen Newcastle disease worden gevaccineerd overeenkomstig de artikelen 94c en 94d.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op dieren die voorafgaand aan de aanvoer op het bedrijf van de houder overeenkomstig het eerste lid zijn gevaccineerd, mits de houder aan kan tonen dat uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, is gebleken dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16 is behaald.

  • 3 Onmiddellijk na vaccinatie vult de houder een vaccinatieverklaring met gebruikmaking van een middel dat hiertoe door de minister beschikbaar is gesteld en waarop in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die de dieren heeft gevaccineerd of hiertoe een diergeneesmiddel heeft afgeleverd;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren die gevaccineerd zijn;

    • d. gegevens omtrent de aard van de vaccinatie;

    • e. gegevens omtrent het vaccin;

    • f. de dagtekening;

    • g. de handtekening van de houder en de dierenarts.

Artikel 94c

  • 1 De dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, worden gevaccineerd in de periode van 3 tot 18 dagen na het uitkomen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden dieren die afkomstig zijn van vermeerderingsdieren die niet zijn gevaccineerd tegen Newcastle disease onmiddellijk na plaatsing op het bedrijf gevaccineerd.

  • 3 Dieren die ouder zijn dan 18 dagen en niet gevaccineerd zijn overeenkomstig het eerste lid, omdat zij uit een ander land dan Nederland afkomstig zijn, worden onmiddellijk na plaatsing op het bedrijf gevaccineerd.

  • 4 In aanvulling op het eerste tot en met het derde lid, worden leghennen en vermeerderingsdieren:

    • a. voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft, binnen 22 weken na het uitkomen;

    • b. voor zover het kalkoenen betreft, binnen 30 weken na het uitkomen;

    door middel van een injectie gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin.

Artikel 94d

  • 1 Voor de vaccinatie wordt gebruik gemaakt van een vaccin dat voldoet aan de eisen, gesteld in Beschikking 93/152/EEG.

§ 3.2. Bloedonderzoek

Artikel 94e

  • 2 De houder laat het bloed afnemen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 3 De hoeveelheid bloed die overeenkomstig het eerste lid per dier wordt afgenomen en onderzocht bedraagt ten minste 1 milliliter.

  • 4 Het bloed wordt uiterlijk de werkdag na de dag dat het bloed is afgenomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij aanlevering van het bloed worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die het bloed heeft afgenomen;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren waarbij het bloed is afgenomen;

    • d. gegevens omtrent de bloedmonsters;

    • e. de dagtekening;

    • f. de handtekening van de inzender van de bloedmonsters.

Artikel 94f

Bij vermeerderingsdieren of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 40 tot 48 weken na het uitkomen, voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft;

  • d. in de periode van 50 tot 58 weken na het uitkomen, voor zover het kalkoenen betreft;

  • e. in de periode van 70 tot 75 weken na het uitkomen;

  • f. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 94g

Bij leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 90 tot 95 weken na het uitkomen;

  • d. binnen 9 weken voordat het koppel wordt geslacht;

  • e. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 94h

Bij vleeskuikens wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. in de periode van 4 tot 6 weken na het uitkomen;

  • b. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd.

Artikel 94i

Bij vleeskalkoenen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. vanaf dertien weken na het uitkomen;

  • b. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is en het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 94j

Indien het dieren, bedoeld in artikel 94c, derde lid, betreft, is de aanhef van de artikelen 94f, 94g, 94h of 94i, van overeenkomstige toepassing en wordt bloed afgenomen in de periode van 3 tot 4 weken na de datum waarop de dieren zijn gevaccineerd.

§ 3.3. Maatregelen bij te lage waarde

Artikel 94k

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 1, bij een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen niet wordt behaald, laat de houder de dieren terstond door een dierenarts vaccineren en worden de dieren binnen vier weken na vaccinatie overeenkomstig artikel 94e in samenhang met artikel 94f, aanhef of 94g, aanhef, onderzocht.

  • 2 Indien een koppel leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen niet overeenkomstig het eerste lid gevaccineerd is, dan wel zijn, laat de houder bij het eerstvolgende koppel in aanvulling op artikel 94g en binnen 40 tot 42 weken na het uitkomen overeenkomstig artikel 94e bloed afnemen en onderzoeken.

  • 3 De houder stuurt uiterlijk twee weken na de vaccinatie een kopie van de vaccinatieverklaring, bedoeld in artikel 94b, derde lid, aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

Artikel 94l

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskuikens niet wordt behaald, maakt de houder van de dieren in overleg met een dierenarts een analyse van de mogelijke oorzaken van het niet behalen van de waarde en een plan van aanpak.

  • 2 Het plan van aanpak wordt uitgevoerd bij de eerstvolgende twee koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd.

  • 3 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij het tweede koppel, bedoeld in het tweede lid, niet wordt behaald, herziet de houder het plan van aanpak in overleg met de Gezondheidsdienst voor dieren.

  • 4 Het herziene plan van aanpak wordt uitgevoerd bij ten minste de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd.

  • 6 De houder stuurt een kopie van het plan van aanpak of het herziene plan van aanpak aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

Artikel 94m

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen niet wordt behaald, laat de houder de eerstvolgende twee koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren.

  • 2 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen dat overeenkomstig het eerst lid gevaccineerd is, niet wordt behaald, laat de houder de eerstvolgende drie koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren:

    • a. in de periode van 10 tot 15 dagen na het uitkomen;

    • b. in de periode van 28 tot 35 dagen na het uitkomen;

    • c. in de periode van 8 tot 10 weken na het uitkomen;

    • d. indien het mannelijke dieren betreft, 16 weken na het uitkomen.

  • 3 De houder stuurt uiterlijk twee weken na de vaccinatie een kopie van de vaccinatieverklaring, bedoeld in artikel 94b, derde lid, aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

§ 3.4. Verplaatsing

Artikel 94n

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, wordt alleen verplaatst van een bedrijf naar een ander bedrijf waar deze dieren worden gehouden of naar een andere locatie van hetzelfde bedrijf, waarbij de dieren over de openbare weg worden vervoerd, indien is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 94o tot en met 94q.

Artikel 94o

  • 1 Van een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, dat binnen 28 dagen na het uitkomen wordt verplaatst, zijn de dieren ten minste zeven dagen voor verplaatsing gevaccineerd door middel van een spray of aërosol.

  • 2 Van een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, dat wordt verplaatst in de periode van 28 tot 70 dagen na het uitkomen:

    • a. kan worden aangetoond dat de dieren overeenkomstig artikel 94e, eerste lid zijn onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder a of onderdeel 2, onder a, is behaald, en

    • b. zijn de dieren in de periode van 42 tot 7 dagen voor verplaatsing gevaccineerd door middel van een spray of aërosol.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op dieren die binnen 8 dagen na het uitkomen worden verplaatst, indien kan worden aangetoond dat de dieren afkomstig zijn van ouderdieren die overeenkomstig deze paragraaf gevaccineerd zijn.

Artikel 94p

  • 1 Van een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, kan worden aangetoond dat de dieren overeenkomstig artikel 94e, eerste lid, zijn onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder b, c of d, is behaald.

  • 2 Van een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, waarbij de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder b, c of d niet is behaald, zijn de dieren sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door middel van een spray of aërosol gevaccineerd, waarbij de laatste vaccinatie ten minste zeven dagen voor de verplaatsing is uitgevoerd.

Artikel 94q

Van een koppel vleeskuikens of vleeskalkoenen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, kan worden aangetoond dat het koppel overeenkomstig artikel 94e, eerste lid, is onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 2, onder b, is behaald.

§ 3.5. Administratie

Artikel 94r

  • 2 Een houder die vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen houdt, en deze dieren aan een andere houder overdraagt, doet deze houder een kopie van de vaccinatieverklaringen, bedoeld in artikel 94b, derde lid, en resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, toekomen.

  • 3 Een houder bewaart het plan van aanpak, bedoeld in artikel 94l, tweede lid, en het herziene plan van aanpak, bedoeld in artikel 94l, vierde lid, gedurende de periode dat er op grond van deze paragraaf verplichtingen tot vaccinatie gelden met betrekking tot de dieren waarop het plan van aanpak, dan wel het herziene plan van aanpak van toepassing is.

Titel 4. Zoönosen, TSE’s en ziekte van Aujeszky

Hoofdstuk 1. Zoönosen

§ 1. Monitoring, preventie en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers bij dieren

Artikel 95

  • 2 De in het eerste lid gevorderde medewerking bestaat uit het stellen van regels ten behoeve van onderzoek naar de aanwezigheid van zoönosen, zoönoseverwekkers, antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, overeenkomstig richtlijn nr. 2003/99/EG;

  • 3 Het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees, het Productschap Diervoeder en het Productschap Zuivel verstrekken de minister de gegevens die zij hebben verzameld in het kader van het tweede lid.

  • 4 Het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees, het Productschap Diervoeder en het Productschap Zuivel kunnen voor de onderzoeken of verrichtingen die de productschappen uitvoeren in het kader van het eerste en tweede lid een vergoeding van kosten heffen.

  • 6 Het Productschap Diervoeder kan personen aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de regels, waarvoor overeenkomstig het vijfde lid, tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

Artikel 96

  • 2 De in het eerste lid gevorderde medewerking bestaat uit:

    • a. het stellen van regels met betrekking tot het verrichten van onderzoek ten behoeve van de monitoring van zoönosen, zoönoseverwekkers, antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, ter uitvoering van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde voorschriften ter uitvoering van artikel 4 verordening (EG) nr. 2160/2003;

    • b. het stellen van regels met betrekking tot de uitvoering van het nationale bestrijdingsprogramma zoönosen en zoönoseverwekkers, bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) nr. 2160/2003, voorzover het gaat om:

      • 1°. hygiënemaatregelen en vervoersbeperkingen op pluimveebedrijven en bedrijven die producten van pluimvee verwerken ter voorkoming van een besmetting met, naar aanleiding van een verdenking van een besmetting met en naar aanleiding van een besmetting met een zoönose of een zoönoseverwekker;

      • 2°. het doen van onderzoek ten behoeve van de controle op een besmetting met een zoönose of een zoönoseverwekker;

      • 3°. het traceren van de dieren en dierlijke producten die aanwezig zijn of zijn geweest op een pluimveebedrijf en worden verdacht van of zijn besmet met een zoönose of een zoönoseverwekker;

      • 4°. het afvoeren, vernietigen en behandelen van de dieren en dierlijke producten die aanwezig zijn op een pluimveebedrijf en worden verdacht van of zijn besmet met een zoönose of een zoönoseverwekker;

      • 5°. het vergoeden van de kosten van het afvoeren, vernietigen en behandelen van de dieren en dierlijke producten, bedoeld onder 4°;

      • 6°. het vergoeden van de kosten voor de aankoop van vaccins;

      • 7°. het vergoeden van de kosten voor bacteriologische tests;

      • 8°. het erkennen van laboratoria als bedoeld in artikel 12 van verordening (EG) nr. 2160/2003.

    • c. het stellen van regels met betrekking tot de uitvoering van de speciale bestrijdingsmethoden die de Commissie van de Europese Gemeenschappen op basis van artikel 8 van verordening (EG) nr. 2160/2003 voorschrijft;

    • d. het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden ter uitvoering en controle van de regels die op grond van de onderdelen a, b en c worden gesteld;

    • e. het verrichten of doen verrichten van de bemonstering als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 2160/2003.

  • 3 Het Productschap Pluimvee en Eieren verstrekt de minister de gegevens die het productschap verzamelt in het kader van het tweede lid.

  • 5 Het Productschap Pluimvee en Eieren kan personen aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de regels waarvoor, overeenkomstig het vierde lid, tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

  • 6 Het Productschap Pluimvee en Eieren kan voor de onderzoeken of verrichtingen die het productschap uitvoert in het kader van het eerste en tweede lid een vergoeding van kosten heffen.

Artikel 98

  • 1 Artikel 95 en artikel 96 zijn van toepassing vanaf het moment dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 5 van verordening (EG) nr. 2160/2003 het nationale bestrijdingsprogramma zoönosen en zoönoseverwekkers heeft goedgekeurd.

  • 2 Van de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, doet de minister mededeling in de Staatscourant.

  • 3 Overeenkomstig artikel 15 van richtlijn nr. 2003/99/EG zijn tot het moment van goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, de maatregelen van toepassing die zijn vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 inzake maatregelen voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren en in producten van dierlijke oorsprong teneinde door voedsel overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen (PbEG 1993 L 62).

Hoofdstuk 2. Tse’s

§ 1. Het fokken van schapen

Artikel 99

  • 1 Ter uitvoering van artikel 6 bis en bijlage VII, hoofdstuk C, van verordening (EG) nr. 999/2001 wordt medewerking gevorderd van het Productschap Vee en Vlees.

  • 2 De in het eerste lid gevorderde medewerking bestaat uit:

    • a. het bij verordening stellen van regels ten aanzien van het fokken van schapen ter voorkoming van overdraagbare spongiforme encefalopathieën, waaronder in elk geval wordt begrepen:

      • 1°. het stellen van regels ten aanzien van de erkenning van een fokprogramma om te selecteren op resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën in de schapenpopulatie;

      • 2°. het stellen van regels ten aanzien van de erkenning van de TSE-resistente status van schapen, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, onder 1, van verordening (EG) nr. 999/2001;

    • b. het stellen van regels ten aanzien een tegemoetkoming in de kosten van genotypering als bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 1, onder 5, van verordening (EG) nr. 999/2001;

    • c. het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden ter uitvoering van de regels die op grond van de onderdelen a en b worden gesteld.

  • 3 Het Productschap Vee en Vlees verstrekt de minister de gegevens die het productschap verzamelt in het kader van het tweede lid.

  • 4 De Minister kan beleidsregels stellen met betrekking tot de in het eerste lid gevorderde medewerking.

  • 5 Het Productschap Vee en Vlees kan voor de verrichtingen die het productschap uitvoert in het kader van het eerste en tweede lid, een vergoeding van kosten heffen.

Hoofdstuk 3. Ziekte van Aujeszky

Artikel 101a

  • 2 De in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het stellen van regels met betrekking tot de preventie, monitoring en bestrijding van de ziekte van Aujeszky, welke regels onder meer kunnen betreffen:

    • a. het houden van varkens die besmet zijn met de ziekte van Aujeszky, hiervan verdacht zijn of gevaccineerd zijn tegen de ziekte van Aujeszky;

    • b. het monitoren en uitvoeren van onderzoeken op het bedrijf of de locatie waar varkens gehouden worden naar de aanwezigheid van een besmetting met de ziekte van Aujeszky, waaronder klinische inspecties ter plaatse en het nemen van bloedmonsters of keelswabs van varkens en de aanlevering daarvan aan laboratoria ten behoeve van onderzoek op de aanwezigheid van de ziekte van Aujeszky;

    • c. de ten aanzien van de in onderdeel b bedoelde bloedmonsters en keelswabs te verrichten onderzoeken ten behoeve van de constatering van een besmetting met de ziekte van Aujeszky;

    • d. vaccinatie van varkens tegen de ziekte van Aujeszky;

    • e. de aanvoer naar, onderscheidenlijk de afvoer van varkens van bedrijven en de bestemming na afvoer van die dieren, ingeval van een besmetting met de ziekte van Aujeszky in Nederland of een buurland of een redelijke verdenking daarvan bestaat;

    • f. de adequate preventie en bestrijding van de ziekte van Aujeszky, waaronder in ieder geval:

      • (i) het vervoer van al dan niet gevaccineerde varkens en de producten daarvan, ingeval van een besmetting met de ziekte van Aujeszky in Nederland of een buurland of een redelijke verdenking daarvan bestaat;

      • (ii) de opslag van mest van de varkens, ingeval in Nederland of een buurland een besmetting met de ziekte van Aujeszky is geconstateerd of een redelijke verdenking daarvan bestaat;

      • (iii) de reiniging en ontsmetting van stallen, terreinen en transportmiddelen bestemd voor varkens en de producten daarvan, ingeval in Nederland een besmetting met de ziekte van Aujeszky is geconstateerd of een redelijke verdenking daarvan bestaat;

    • g. het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat voorts uit het doen toepassen van bestuursdwang of het doen opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van de in het tweede lid bedoelde regels.

Artikel 101b

  • 1 Het Productschap Vee en Vlees verstrekt de minister de gegevens die het productschap verzamelt in het kader van het tweede lid van artikel 101a.

  • 2 Het Productschap Vee en Vlees kan bepalen dat bij overtreding van het bij of krachtens artikel 3 van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 tuchtrechtelijke maatregelen worden toegepast.

  • 3 Het Productschap Vee en Vlees kan personen aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de regels waarvoor, overeenkomstig het tweede lid, tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

  • 4 Het Productschap Vee en Vlees kan voor de onderzoeken of verrichtingen die het productschap uitvoert in het kader van artikel 101a, tweede lid, een vergoeding van kosten heffen.

  • 5 Indien het Productschap Vee en Vlees bij verordening regels stelt als bedoeld in artikel 101a, tweede lid, kan bij die verordening de bevoegdheid tot het stellen van dergelijke regels worden overgedragen aan een ander orgaan van het Productschap Vee en Vlees.

Titel 5. Bestrijding besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk 1. Uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

§ 1. Kentekenen en waarschuwingsborden

Artikel 102

Als modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van de wet, die worden geplaatst ter aanduiding van een gebied waar ingevolge artikel 30 van de wet een verbod tot vervoeren van kracht is, worden vastgesteld de in bijlage 21 opgenomen modellen.

Artikel 103

Artikel 104

  • 1 De kentekenen of waarschuwingsborden worden aan de ingang van de besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, aan de bijenwoning of rondom het krachtens artikel 30 van de wet aangewezen gebied aangebracht, gehecht of geplaatst en wel zodanig dat zij duidelijk van de openbare weg af zichtbaar zijn.

  • 2 Waarschuwingsborden kunnen langs de openbare weg vooraangekondigd worden.

§ 2. Het onschadelijk maken van of vernietigen van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren en van producten en voorwerpen die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof

Artikel 105

Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de wet, en het vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g, van de wet, geschiedt:

  • a. overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009;

  • b. indien verordening (EG) nr. 1069/2009 niet van toepassing is:

    • 1°. door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 108 of bij mest door verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;

    • 2°. door droge sterilisatie.

§ 3. Het reinigen en ontsmetten

Artikel 106

  • 1 Aan ontsmetting gaat reiniging vooraf, behoudens die gevallen waarbij, ter beoordeling van de minister, wegens besmettingsgevaar voor de personen die met de reiniging zijn belast, voor de reiniging en ontsmetting eerst een voorlopige ontsmetting plaatsvindt. De reiniging vindt plaats binnen de door de minister aangegeven termijn.

  • 2 Het reinigen van dieren, gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten geschiedt overeenkomstig bijlage 23.

  • 3 Onverminderd het tweede lid geschiedt reiniging en ontsmetting overeenkomstig de voor de desbetreffende dierziekte geldende communautaire bestrijdingsrichtlijn.

Artikel 107

Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, bijenwoning en dieren, voorwerpen en producten is gericht op het effectief en efficiënt onschadelijk maken van smetstof, waarbij elk geval op zichzelf wordt beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage 23 beschreven wijze.

Artikel 108

Het ontsmetten geschiedt met een van de volgende middelen:

  • a. hitte in de vorm van:

    • 1. vuur;

    • 2. hete lucht;

    • 3. stoom;

    • 4. kokend water;

  • b. ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • c. andere door de minister vast te stellen ontsmettingsmiddelen.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 109

De minister beslist in elk bijzonder geval op welke wijze het onschadelijk maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten geschiedt en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij worden gebruikt.

Artikel 110

  • 2 Het onschadelijk maken, het vernietigen en de ontsmetting geschieden onder leiding en toezicht van de in eerste lid bedoelde persoon.

  • 3 De reiniging en ontsmetting wordt door de ambtenaar geregistreerd.

Hoofdstuk 2. Toegang van personen of groepen van personen tot besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen

Artikel 112

Als personen of groepen van personen die toegang hebben tot gebouwen, terreinen of gedeelten van gebouwen of terreinen waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst, worden aangewezen:

  • a. de houder van de dieren die zich in de gebouwen, op de terreinen dan wel de gedeelten van gebouwen of terreinen bevinden;

  • b. de ambtenaren van de NVWA;

  • c. de dierenarts die de dieren behandelt;

  • d. de medewerkers van de Gezondheidsdienst voor dieren.

Hoofdstuk 3. Het verlaten van besmette of van besmette verdachte gebouwen en terreinen

Artikel 113

  • 1 Personen die gebouwen of terreinen verlaten waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst:

    • a. reinigen hun handen en, voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten, hun overige lichaamsdelen met warm water en zeep;

    • b. laten hun bedrijfskleding en schoeisel achter en reinigen of vernietigen deze en

    • c. ontsmetten hun handen, bedrijfskleding en schoeisel met het door de ambtenaar ter beschikking gestelde ontsmettingsmiddel.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde personen dieren met zich voeren, reinigen ze de hoeven, de klauwen en de huid van deze dieren zorgvuldig door borstelen en wassen. Voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten worden de dieren vervolgens ontsmet met het door de ambtenaar ter beschikking gesteld ontsmettingsmiddel.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde personen voertuigen, producten of andere voorwerpen met zich voeren, reinigen zij deze zorgvuldig en ontsmetten zij deze vervolgens met het door de ambtenaar ter beschikking gestelde ontsmettingsmiddel.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde personen nemen steeds de aanwijzingen van de ambtenaar in acht.

Titel 5a. Regels ter uitvoering van communautaire verordeningen

Artikel 113a

  • 1 Het is exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat actief is in het stadium van de productie van landbouwhuisdieren verboden in strijd te handelen met artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing ten aanzien van voedselproducerende dieren.

Artikel 113b

  • 1 De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van verordening (EG) nr. 616/2009.

  • 2 Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 616/2009.

Artikel 113c

Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Besluit gebruik sera en entstoffen wordt ter behandeling tegen rabiës een recombinant vaccin als bedoeld in bijlage Iter, onderdeel 1, onder a, onder ii, van Verordening (EG) nr. 998/2003 aangewezen.

Titel 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 115

Artikel 115b

  • 1 Een varkensverzamelcentrum, runderverzamelcentrum, schapenverzamelcentrum of geitenverzamelcentrum dat op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s in verband met de herziening van preventieregels voor evenhoevigen (TRCJZ/2008/2676), is erkend:

    • a. wordt geacht te zijn erkend ingevolge artikel 21, waarbij een verzamelcentrum met een erkenning voor een bepaalde categorie runderen wordt geacht te zijn erkend als runderverzamelcentrum, en een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum wordt geacht te zijn erkend als schapen- en geitenverzamelcentrum;

    • b. dient uiterlijk binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling het protocol, bedoeld in artikel 21, zesde lid, in bij de NVWA ter goedkeuring en werkt uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

  • 2 Een reinigings- en ontsmettingsplaats die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s in verband met de herziening van preventieregels voor evenhoevigen (TRCJZ/2008/2676), is geregistreerd:

    • a. wordt geacht te zijn erkend ingevolge artikel 26;

    • b. dient uiterlijk binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling het protocol, bedoeld in artikel 26, tweede lid, in bij de NVWA ter goedkeuring en werkt uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

Artikel 115c

  • 2 De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanhangige aanvragen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, worden met ingang van 1 juli 2014 overeenkomstig artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de minister behandeld met inachtneming van de termijn die op dat tijdstip is verstreken sinds het tijdstip van indiening van de aanvraag.

Artikel 117

[Red: Wijzigt de Regeling zekerheidsstelling en betaling VWA-keurlonen.]

Artikel 118

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Artikel 119

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1. Verschijnselen van de ziekte van Aujeszky als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, en de waarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b

Van verschijnselen van de ziekte van Aujeszky, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, is sprake indien:

  • a. zeugen koortsig zijn, geen voer opnemen en abortus vertonen;

  • b. zuigende biggen koortsig zijn, speekselen en fietsbewegingen maken ten gevolge van de aantasting van het centrale zenuwstelsel, waarna meerdere biggen sterven;

  • c. vleesvarkens koortsig zijn, geen voer opnemen en hoesten, of

  • d. een of meer dieren, anders dan varkens, sterven na hoge koorts en hevige jeuk.

De waarden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b:

  • a. 3% van het aantal gemiddeld in de bedoelde periode aanwezige zeugen of beren;

  • b. 20% van het aantal levend geboren biggen in de zoogperiode, of

  • c. 5% van het aantal overige varkens.

Bijlage 4. Voorwaarden voor het verzamelen van weiderunderen op een runderverzamelcentrum als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 26

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 5. Eisen schapen-, geitenverzamelcentrum als bedoeld in artikel 40

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 6. Model van verklaring van enting van hoenderachtige of loopvogels tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 54, derde lid

Bijlage 163983.png

Bijlage 8. Model van gezondheidsverklaring van ten toon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten als bedoeld in artikel 50, derde lid

Bijlage 163987.png

Bijlage 9. Eisen aan een eenvoudige reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 20

  • 1. Het bedrijf is voorzien van een verharde plaats waar de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen geschiedt, welke de gehele lengte van het vervoermiddel of vervoerseenheid beslaat.

  • 2. De plaats is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen. De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

  • 3. Het bedrijf kan voldoende water leveren voor de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die een of meer evenhoevigen op dat bedrijf lossen.

  • 4. De verharde plaats kan op zodanige wijze worden verlicht dat de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen te allen tijde onbelemmerd en naar behoren kan plaatsvinden.

  • 5. Op het bedrijf zijn voorzieningen aanwezig waarmee ontsmettingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 6. Op het bedrijf zijn reinigingsmiddelen aanwezig, alsmede ontsmettingsmiddelen die voor dat doel op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten, in voldoende mate om te kunnen voorzien in de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die op dat bedrijf een of meer evenhoevigen lossen.

  • 7. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig waar de chauffeurs van de vervoermiddelen die evenhoevigen op het bedrijf lossen hun handen kunnen wassen met warm water en zeep.

  • 8. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig voor het reinigen van de gebruikte laarzen of worden bedrijfseigen laarzen gebruikt en zijn bedrijfsoveralls beschikbaar.

Bijlage 10. Voorschriften inzake reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 73 en 74, zevende lid

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 11. Model bewijs van reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 76, derde lid

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 13. Bedrijfsrapport op te stellen door geaccrediteerde keuringsinstantie als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 16. Te behalen waarde bij vaccinatie Newcastle disease

1. Vermeerderingsdieren, leghennen en dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen

  • a. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop de onderdelen b, c en d niet van toepassing zijn, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, nog niet is uitgevoerd en dat ouder is dan 70 dagen, wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • c. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, binnen zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • d. Indien het een koppel vermeerderingsdieren leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, na zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

2. Vleeskuikens en vleeskalkoenen

  • a. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop onderdeel b niet van toepassing is, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 70 dagen wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

Bijlage 18. Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek als bedoeld in artikel 93, derde lid

[Vervallen per 01-07-2014]

Bijlage 21. Modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 102

Wit van kleur met een rode rand en bedrukt met rode letters:

Bijlage 163997.png

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage 163998.png

Bijlage 22. Modellen van kentekenen als bedoeld in artikel 103

a. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage 163999.png

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage 164000.png

b. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage 164001.png

Bijlage 23. als bedoeld in de artikelen 106, tweede lid en 107

a. Het reinigen van dieren, gebouwen en terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 106, tweede lid

  • 1. Het reinigen van dieren geschiedt als volgt:

    De huid wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wassen en de hoeven en klauwen worden uitgesneden of afgeraspt, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2. Het reinigen van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen en van bewaarplaatsen van mest geschiedt als volgt:

    • a. mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, het grove vuil dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen alsmede alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen en produkten worden uit de gebouwen verwijderd alvorens de reiniging plaatsvindt;

    • b. alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen worden uit de gebouwen verwijderd en apart gereinigd;

    • c. vet en vuil worden van alle oppervlakken verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens worden de oppervlakken met water onder druk worden gewassen;

    • d. beschadigde vloeren, muren en andere delen worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de ambtenaar overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd;

    • e. nadat de herstellingen zijn voltooid worden zij geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigde wijze is uitgevoerd;

    • f. brandbare voorwerpen worden, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet verbrand;

    • g. aarden vloeren worden ten minste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwe grond of vers zand aangevuld en daarna vast aangestampt. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld;

    • h. losse stenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de te gebruiken stenen of de losse stenen vloer wordt in de voegen diep uitgekrabd en daarna gereinigd;

    • i. houten vloeren worden zonodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het houtwerk wordt gereinigd;

    • j. insecten, ratten, alsmede andere organismen worden op aanwijzing van de ambtenaar bestreden.

  • 3. Voorwerpen en producten worden gereinigd door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, behandeling met een reinigingsmiddel en verder door afspuiten, afwassen of afschrobben met koud of heet water.

  • 4. Het reinigen van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar. Het water ondergaat een behandeling waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld.

b. Het ontsmetten van dieren, gebouwen en terreinen, bijenwoning, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 107

  • 1. Het ontsmetten van dieren geschiedt als volgt:

    De huid, hoeven en klauwen worden met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewassen, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2. Het ontsmetten van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen, van bewaarplaatsen van mest en van bijenwoning geschiedt als volgt:

    • a. mest, strooisel, verontreinigd voer en ander vuil wordt verbrand, begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een aangewezen ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. Drijfmest wordt zodanig behandeld dat virussen worden gedood;

    • b. alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen die uit de gebouwen zijn verwijderd, worden ontsmet met een aangewezen ontsmettingsmiddel;

    • c. alle oppervlakken van de gebouwen worden met een aangewezen ontsmettingsmiddel besproeid;

    • d. lekvrije ruimten worden door middel van rook worden ontsmet;

    • e. alle delen van gebouwen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan;

    • f. bij de in- en uitgangen van gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gevestigd worden geëigende ontsmettingsmiddelen gebruikt, die dagelijks worden ververst.

  • 3. Voorwerpen en producten worden door vuur, stoom, kokend water of een ander ontsmettingsmiddel ontsmet.

  • 4. Het ontsmetten van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 5. Voor het overige vindt de reiniging en ontsmetting, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet plaats conform het draaiboek ter bestrijding van de betreffende dierziekte. Het draaiboek ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken en bij de NVWA.