Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-07-2015 en zichtdatum 02-07-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 30-09-2015

Regeling van 7 juni 2005, nr. TRCJZ/2005/1411, houdende regels inzake preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (titel 4, hoofdstuk 1, paragraaf 1);

Gelet op:

– verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);

– verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën (PbEG L 147);

– richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);

– richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van richtlijn nr. 85/511/EEG en van de beschikkingen nr. 89/531/EEG en nr. 91/665/EEG, en tot wijziging van richtlijn nr. 92/46/EEG (PbEG L 306);

– richtlijn nr. 2001/89/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316);

– richtlijn nr. 95/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1995 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten van tweekleppige weekdieren (PbEG L 332);

– richtlijn nr. 93/53/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten (PbEG L 175);

– richtlijn nr. 92/35/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest (PbEG L 157);

– richtlijn nr. 92/40/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (PbEG L 167);

– richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);

– richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van vesiculaire varkensziekte (PbEG 1993 L 62);

– richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

– richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);

– richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);

– richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);

– richtlijn nr. 82/894/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (PbEG L 378);

– richtlijn nr. 78/52/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma’s voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen (PbEG 1978 L 15);

– richtlijn nr. 64/432/EEG van inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 97/12/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1997 (PbEG L 109);

– beschikking nr. 90/424/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PbEG L 224);

– beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEG L 041);

Gelet op de artikelen 10, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, 15, 17, 18, 23, 25, tweede lid, 26, 30, 31, 77, 81, 94, 100 en 107, 108 en 108a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 10a van de Veewet, artikel 19 van de Landbouwwet, artikel 7, tweede en derde lid van de wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, de artikelen 3 en 5 van het Besluit verdachte dieren, de artikelen 3 en 3a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en besmettelijke dierziekten, de artikelen 2 en 3 van het Besluit gebruik sera en entstoffen;

Besluit:

Titel 1. Algemeen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

    • b. minister: Minister van Economische Zaken;

    • c. NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • d. evenhoevigen: varkens, runderen, schapen, geiten of herten;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. vetweiderijbedrijf: bedrijf waar uitsluitend runderen worden gehouden die zijn bestemd om rechtstreeks te worden afgevoerd naar een slachthuis;

    • h. weiderunderen: vrouwelijke runderen, ouder dan 12 maanden, die kennelijk zijn bestemd om te worden afgevoerd naar een vetweiderijbedrijf;

    • i. [Red: vervallen;]

    • j. [Red: vervallen;]

    • k. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

    • l. derde land: land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lidstaat;

    • m. [Red: vervallen;]

    • n. vervoermiddel: voertuig, waaronder mede begrepen een combinatie van een voertuig met één of meer door dat voertuig voortbewogen aanhangwagens, opleggers of containers;

    • o. vervoerseenheid: voertuig dat of aanhangwagen, oplegger of container die deel uitmaakt van een combinatie als bedoeld in onderdeel n;

    • p. vervoeren van een vervoermiddel: het voortbewegen of doen voortbewegen van een vervoermiddel;

    • q. varkensverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van varkens;

    • r. runderverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van runderen;

    • s. schapenverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van schapen;

    • t. geitenverzamelcentrum: plaats in Nederland ten behoeve van de verzameling van geiten;

    • u. epidemiologische bedrijfseenheid: afgescheiden stalruimte op een runderverzamelcentrum ten behoeve van de huisvesting van een beslag dat zodanig is gesitueerd dat geen contact met de overige op het verzamelcentrum aanwezige beslagen mogelijk is. Ingeval meer dan een epidemiologische bedrijfseenheden zijn ondergebracht in een gebouw is de voor elke epidemiologische bedrijfseenheid bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden van de voor de overige epidemiologische bedrijfseenheden bestemde ruimten;

    • v. beslag: op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden varkens of groep varkens onderscheidenlijk rund of groep runderen met eenzelfde gezondheidsstatus;

    • w. eerste verzameling: eerste aanvoer van varkens, runderen, schapen, of geiten op onderscheidenlijk een varkensverzamelcentrum, een runderverzamelcentrum, een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum, nadat dit is ontvolkt, gereinigd en ontsmet. Ingeval op een runderverzamelcentrum met meer dan een epidemiologische bedrijfseenheden fokrunderen worden aangevoerd: eerste aanvoer van fokrunderen op een epidemiologische bedrijfseenheid nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet;

    • x. fokrunderen: runderen, ouder dan 2 maanden en jonger dan 50 maanden, die kennelijk zijn bestemd voor de fokkerij in een land, niet zijnde Nederland;

    • y. blokperiode: tijdseenheid, die begint vanaf het tijdstip van eerste verzameling, van:

      • 1. ten hoogste 120 uur op een schapen- en geitenverzamelcentrum;

      • 2. ten hoogste 144 uur op een runderverzamelcentrum, ingeval de runderen die worden verzameld fokrunderen zijn die zijn bestemd voor de afvoer naar een lidstaat;

      • 3. ten hoogste 30 dagen op een runderverzamelcentrum, in geval de runderen die worden verzameld fokrunderen zijn die zijn bestemd voor de afvoer naar een derde land;

      • 4. ten hoogste 48 uur op een varkensverzamelcentrum, in geval de varkens die worden verzameld slachtvarkens zijn;

      • 5. ten hoogste 24 uur op een:

        • varkensverzamelcentrum, in geval de varkens die worden verzameld geen slachtvarkens zijn,

        • runderverzamelcentrum, ingeval de runderen die worden verzameld geen fokrunderen zijn.

    • z. slachtvarkens: varkens die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • aa. slachtrunderen: runderen die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ab. slachtschapen: schapen die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ac. slachtgeiten: geiten die kennelijk zijn bestemd voor de slacht;

    • ad. [Red: vervallen;]

    • ae. [Red: vervallen;]

    • af. [Red: vervallen;]

    • ag. [Red: vervallen;]

    • ah. [Red: vervallen;]

    • ai. [Red: vervallen;]

    • aj. [Red: vervallen;]

    • ak. mesterij: bedrijf of onderdeel van een bedrijf waar runderen, jonger dan 12 maanden, worden gehouden die zijn bestemd om te worden afgevoerd naar een slachthuis;

    • al. [Red: vervallen;]

    • am. reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen: geheel aan installaties en voorzieningen nodig voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen;

    • an. geringe capaciteit: het aantal behandelde grootvee-eenheden bedraagt per week ten hoogste 30 en per jaar ten hoogste 1.500, waarbij het aantal grootvee-eenheden als volgt wordt berekend:

      • 1°. runderen en gedomesticeerde wilde soortgenoten:

        • volwassen runderen: 1;

        • andere runderen alsmede gedomesticeerde edelherten: 0,5;

      • 2°. andere diersoorten en gedomesticeerde soortgenoten:

        • een schaap, een geit of een gedomesticeerd damhert: 0,10;

        • een lam, een jonge geit, een big, van minder dan 15 kg levend gewicht: 0,05;

    • ao. geaccrediteerde keuringsinstantie: keuringsinstantie, ten aanzien waarvan:

      • 1°. door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de keuringsinstantie voldoet aan de criteria van EN 45004 en ISO 17020 en de relevante criteria van ISO 9001/9002, voorzover deze verklaring betrekking heeft op het bedrijfsrapport, bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m.

      • 2°. door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de keuringsinstantie voldoet aan de criteria van EN 45004 en ISO 17020 en de relevante criteria van ISO 9001/9002, voorzover deze verklaring betrekking heeft op verrichtingen in de veehouderij, en de keuringsinstantie aan de Nederlandse Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardige buitenlandse instantie heeft verzocht te verklaren dat de keuringsinstantie aan genoemde criteria voldoet met betrekking tot het bedrijfsrapport, bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m.

    • ap. UBN: UBN als bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • aq. AI-gevoelige dieren: gehouden dieren van een soort behorende tot de orde van de hoenderachtigen (Galliformes), tot de familie van de eenden, ganzen en zwanen (Anatidae), tot de families van de struisvogels (Struthionidae), emoes (Dromaiidae) en nandoes (Rheidae) en voor consumptie gehouden duiven (Columba Livia);

    • ar. pluimveebedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het anders dan voor recreatieve of educatieve doeleinden fokken, opfokken of houden van fokdieren, vleesdieren of legdieren;

    • as. koppel: groep dieren met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus en van dezelfde leeftijd, die in eenzelfde lokaal of een zelfde uitloopruimte wordt opgefokt of gehouden en die een epizoötiologische eenheid vormen;

    • at. eendagskuikens: dieren die nog geen 72 uur oud zijn en die nog niet zijn gevoerd;

    • au. vleeskuikens: kippen van 72 uur en ouder die worden opgefokt of worden gehouden voor de productie van vlees;

    • av. vleeskalkoenen: kalkoenen van 72 uur en ouder die worden opgefokt of worden gehouden voor de productie van vlees;

    • aw. leghennen: dieren bestemd voor productie van consumptie-eieren;

    • ax. vermeerderingsdieren: vogels bestemd voor productie van broedeieren;

    • ay. keuringsdierenarts: bevoegde, door de NVWA met werkzaamheden belaste dierenarts;

    • az. assistent: door de NVWA met werkzaamheden belaste persoon, niet zijnde een dierenarts;

    • ba. verordening (EG) nr. 2160/2003: verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEG L 325);

    • bb. verordening (EG) nr. 178/2002: verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31);

    • bc. verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);

    • bd. verordening nr. (EG) 1760/2000: verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 204);

    • be. richtlijn nr. 2003/99/EG: richtlijn nr. 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van de Europese Unie en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEG L 325);

    • bf. richtlijn nr. 92/65/EEG: richtlijn nr. 92/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van richtlijn nr. 90/425/EEG geldt (PbEG L 268);

    • bg. richtlijn nr. 92/66/EEG: richtlijn nr. 92/66/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260);

    • bh. verordening (EG) nr. 599/2004: verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (Pb L EU 94);

    • bi. richtlijn nr. 92/117/EEG: richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 inzake maatregelen voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren en in producten van dierlijke oorsprong teneinde door voedsel overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen (PbEG 1993 L 62);

    • bj. verordening (EG) nr. 854/2004: Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong;

    • bk. richtlijn nr. 91/68/EEG: richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

    • bl. [Red: vervallen;]

    • bm. richtlijn nr. 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

    • bn. verordening (EG) nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEU L 147);

    • bo. verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU L 3);

    • bp. richtlijn nr. 2006/88/EG: richtlijn nr. 2006/88/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 oktober 2006, betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PbEG L 328);

    • bq. waterdier: waterdier als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn nr. 2006/88/EG, met uitzondering van de waterdieren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • br. kwekerij: kwekerij als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bs. kweekgebied van weekdieren: kweekgebied van weekdieren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bt. waterdier voor sierdoeleinden: waterdier voor sierdoeleinden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bu. compartiment: compartiment als bedoeld in bijlage I, onderdeel a, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bv. gevoelige soort: gevoelige soort als bedoeld in bijlage I, onderdeel n, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bw. gebied: gebied als bedoeld in bijlage I, onderdeel p, van richtlijn nr. 2006/88/EG;

    • bx. verordening (EG) nr. 616/2009: verordening (EG) nr. 616/2009 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/94/EG wat betreft de goedkeuring van compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere in gevangenschap levende vogels ten aanzien van aviaire influenza en aanvullende voorzorgsmaatregelen op het gebied van de bioveiligheid in dergelijke compartimenten (PbEU L 181);

    • by. verordening (EG) nr. 175/2010: verordening (EG) nr. 175/2010 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 maart 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft maatregelen ter bestrijding van de verhoogde mortaliteit bij oesters van de soort Crassostrea gigas in samenhang met de detectie van het Ostreid herpesvirus 1 µvar (OsHV-1 µvar);

    • bz. Verordening (EU) nr. 576/2013: Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PbEU L 178);

    • ca. richtlijn 2005/94/EG: richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EG, bijlage I (PbEU 2006, L10);

    • cb. verordening (EG) nr. 589/2008: verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren (PbEU 2008, L 163);

    • cc. beschikking 93/152/EEG: beschikking 93/152/EEG van de Commissie van 8 februari 1993 houdende vaststelling van de eisen waaraan in het kader van de programma's inzake routinevaccinatie tegen Newcastle disease te gebruiken vaccins moeten voldoen (PbEG 1993, L 59);

    • cd. ronde: periode waarbinnen vogels vanaf het uitkomen of aanvoeren op een bedrijf worden opgefokt of gehouden tot het moment waarop zij slachtrijp zijn;

    • ce. vleeseenden: eenden van 72 uur en ouder die worden opgefokt of gehouden voor de productie van vlees;

    • cf. kippen: dieren van de soort Gallus gallus;

    • cg. kalkoenen: dieren van de soort Meleagris gallopavo;

    • ch. eenden: dieren van de soort Anas platyrhynchos;

    • ci. ganzen: dieren van de familie anseridae;

    • cj. kwartels: dieren van het geslacht Cortunix;

    • ck. parelhoenders: dieren van het geslacht Numididae;

    • cl. loopvogels: dieren van de orde Struthioniformes;

    • cm. dierenarts: dierenarts als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren;

    • cn. dierenartsassistent paraveterinair: dierenartsassistent paraveterinair als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen;

    • co. grootouderdier: vermeerderingsdier dat wordt gehouden voor de productie van andere vermeerderingsdieren;

    • cp. richtlijn 92/119/EEG: richtlijn nr. 92/119/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesculaire varkensziekte (PbEG 1993, L 62).

  • 2 Voor de toepassing van artikel 13 wordt onder abortus verstaan: het spontaan meer dan 21 dagen eerder dan de gemiddelde draagtijd van het desbetreffende runderras ter wereld brengen van een vrucht of vruchten door een rund, ingeval de dracht meer dan 100 dagen heeft geduurd.

Hoofdstuk 2. Besmettelijke dierziekten

§ 1. Aanwijzing besmettelijke dierziekten

Artikel 2

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij vee worden aangewezen:

  • a. runderpest;

  • b. mond- en klauwzeer;

  • c. klassieke varkenspest;

  • d. Afrikaanse varkenspest;

  • e. rabies;

  • f. dourine;

  • g. kwade droes;

  • h. virale paardenencefalomyelitiden;

  • i. infectieuze anemie;

  • j. miltvuur;

  • k. Afrikaanse paardepest;

  • l. vesiculaire stomatitis;

  • m. trichinellose;

  • n. brucellose;

  • o. endemische leukose bij runderen;

  • p. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • q. [Red: vervallen;]

  • r. bovine spongiforme encefalopathie, scrapie en andere overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • s. besmettelijke bovine pleuropneumonie;

  • t. Teschener-ziekte (besmettelijke varkensverlamming);

  • u. vesiculaire varkensziekte;

  • v. ziekte van Aujeszky;

  • w. blue tongue;

  • x. pest van de kleine herkauwer;

  • y. Rift Valley koorts;

  • z. schape- en geitepokken;

  • aa. nodulaire dermatose (lumpy skin disease);

  • ab. enzoötische hemorraghische ziekte bij herten;

  • ac. Q-koorts.

Artikel 3

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij pluimvee worden aangewezen:

  • a. vogelpest (Aviaire Influenza);

  • b. pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c. Mycoplasma gallisepticum, Mycoplasma meleagridis en Mycoplasma synoviae;

  • d. Salmonella arizonae, Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum.

Artikel 4

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij bijen worden aangewezen:

  • a. Amerikaans vuilbroed;

  • b. kleine bijenkastkever (Aethina tumida);

  • c. Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp).

Artikel 5

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij nertsen worden aangewezen:

  • a. rabies;

  • b. ziekte van Aujeszky;

  • c. overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • d. brucellose;

  • e. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • f. miltvuur;

Artikel 6

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij zoogdieren niet zijnde vee en nertsen worden aangewezen:

  • a. rabies;

  • b. mond- en klauwzeer;

  • c. vesiculaire stomatitis;

  • d. ziekte van Aujeszky;

  • e. overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s);

  • f. brucellose;

  • g. tuberculose ten gevolge van Mycobacterium tuberculosis complex;

  • h. hemorragische koortsen, Ebola en Marburg, veroorzaakt door virussen van de familie Filoviridae;

  • i. simian immunodeficiency virusinfecties;

  • j. tularaemie;

  • k. miltvuur;

  • l. apenpokken.

Artikel 7

Als besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de wet bij andere vogels dan pluimvee worden aangewezen:

  • a. psittacose;

  • b. pseudo-vogelpest (Newcastle Disease);

  • c. vogelpest (Aviaire Influenza).

Artikel 8

Als besmettelijke dierziekten, bedoeld in artikel 15 van de wet, bij gevoelige soorten van aquacultuurdieren worden aangewezen:

  • a. de exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten,

  • b. de niet-exotische ziekten vermeld in bijlage IV, deel II van richtlijn nr. 2006/88/EG voor de bijbehorende, in dezelfde bijlage vermelde gevoelige soorten;

  • c. OsHV-1 µvar als bedoeld in verordening (EG) nr. 175/2010.

§ 2. Verplichting tot kennisgeving door de dierenarts

Artikel 10

Als andere besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 100 van de wet worden aangewezen:

  • a. [Red: vervallen;]

  • b. campylobacteriose;

  • c. listeriose;

  • d. toxoplasmose;

  • e. echinococcose;

  • f. yersiniose;

  • g. leptospirose ten gevolge van Leptospira hardjo;

  • h. zwoegerziekte.

Artikel 11

  • 1 De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van BSE geldt in elk geval met betrekking tot runderen ouder dan twintig maanden, die gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten.

  • 2 De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van scrapie geldt in elk geval met betrekking tot schapen en geiten ouder dan twaalf maanden, die gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en waarbij de ziekte op grond van een reactie op een behandeling of op grond van een laboratorium-onderzoek niet kan worden uitgesloten.

Artikel 11a

De verplichting tot kennisgeving, bedoeld in de artikelen 19 en 100 van de wet, geldt in elk geval indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.4 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii, die Q-koorts veroorzaakt, is aangetoond in de schapen- of geitenmelk die wordt bewaard in een melkkoeltank.

§ 2a. Melding van ziekten

Artikel 11b

  • 1 De personen, bedoeld in het tweede lid, doen onmiddellijk melding aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet van de volgende situaties:

    • a. een waterdier vertoont verschijnselen van een ziekte, bedoeld in artikel 8;

    • b. er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een waterdier in de gelegenheid is geweest om te worden besmet met een ziekte, bedoeld in onderdeel a;

    • c. besmetting van een waterdier met een ziekte, bedoeld in onderdeel a, en

    • d. een verhoogde sterfte onder aquacultuurdieren.

  • 2 De personen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. de eigenaar van het dier;

    • b. personen die het dier verzorgen;

    • c. personen die het dier tijdens vervoer begeleiden;

    • d. dierenartsen en andere bij diensten voor de gezondheid van waterdieren werkzame personen;

    • e. officiële dierenartsen;

    • f. leidinggevend personeel van veterinaire of andere officiële of particuliere laboratoria, en

    • g. andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij waterdieren van gevoelige soorten of de producten van dergelijke dieren.

§ 3. Vrijstellingen

Artikel 13

  • 1 Aan de houder van een rund wordt ingeval een rund abortus ondergaat vrijstelling verleend van de verplichting tot kennisgeving van dit verschijnsel van brucellose, bedoeld in artikel 19 van de wet, indien wordt voldaan aan het tweede en derde lid.

  • 2 De houder stuurt binnen 7 dagen na de abortus een door een dierenarts bij dat rund genomen bloedmonster aan een door de minister aangewezen laboratorium ten behoeve van overeenkomstig bijlage C bij richtlijn nr. 64/432/EEG uit te voeren serologisch onderzoek.

  • 3 Zodra de houder ervan op de hoogte is gesteld dat de abortus blijkens het in het tweede lid bedoelde onderzoek vermoedelijk aan brucellose te wijten is, geeft de houder terstond kennis van dit vermoeden aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verplichting tot kennisgeving door de dierenarts, bedoeld in artikel 100 van de wet, van brucellose bij een rund.

Artikel 13a

  • 1 Vrijstelling van de verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 19 van de wet, van verschijnselen van Q-koorts, wordt verleend aan:

    • a. de houder van een rund;

    • b. de houder van een eenhoevige, en

    • c. de houder van een varken.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verplichting tot kennisgeving, bedoeld in artikel 100 van de wet, van verschijnselen van Q-koorts door de dierenarts.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing databanken

Artikel 15a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 15b

  • 1 De minister kan databanken aanwijzen waarin de registratie van gegevens, bedoeld in artikel 98h, eerste lid, plaatsvindt.

  • 2 De gegevens worden verwerkt met als doel het ten behoeve van de bescherming van de dier- en volksgezondheid verkrijgen van inzicht in de gezondheidsstatus van dieren waarop de registratieverplichting van toepassing is en een effectief systeem van toezicht op en handhaving van de op deze dieren en de houders daarvan van toepassing zijnde regelgeving door de minister te bevorderen.

  • 3 De minister is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de databank.

  • 4 Een beheerder van een databank is bewerker van de persoonsgegevens.

  • 5 De minister en de beheerder van een databank verstrekken elkaar over en weer alle benodigde informatie teneinde een goede naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens en andere privacywetgeving mogelijk te maken. Op verzoek van de minister toont de beheerder aan dat de noodzakelijke maatregelen zijn genomen.

  • 6 De beheerder van de databank stelt de minister te allen tijde kosteloos in de gelegenheid alle benodigde controles, gericht op de uitvoering van dit hoofdstuk en de naleving van privacywetgeving zoals de Wet bescherming persoonsgegevens, uit te voeren of uit te doen voeren.

Artikel 15c

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, vindt plaats, indien:

  • a. de beheerder van de databank een onderneming heeft als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon is in de zin van artikel 54 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte is gevestigd;

  • b. de databank schriftelijk of elektronisch voldoende bereikbaar is voor houders;

  • c. de beheerder van de databank de geregistreerde gegevens elektronisch en tijdig kan uitwisselen met de minister;

  • d. de beheerder van de databank passende technische en organisatorische maatregelen neemt om de geregistreerde gegevens afdoende te beveiligen teneinde verlies en onrechtmatige of onnodige verwerking hiervan te voorkomen;

  • e. de beheerder van de databank de geregistreerde gegevens overeenkomstig dit hoofdstuk verwerkt, en slechts voor andere doelen gebruikt dan verwerking overeenkomstig deze paragraaf nadat toestemming is verkregen van de betrokkene;

  • f. de beheerder van de databank zorg draagt voor de kwaliteit van de gegevens.

Artikel 15d

  • 2 Een aanvraag tot aanwijzing lid gaat vergezeld van:

    • a. bewijsstukken dat voldaan wordt aan de artikelen 15c en 15e, en

    • b. een verklaring dat een bewerkersovereenkomst en een gegevensleveringsovereenkomst met de minister worden gesloten, indien de databank wordt aangewezen.

  • 4 Op een aanvraag tot aanwijzing wordt binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag beslist.

  • 5 De minister kan de termijn, bedoeld in het vierde lid, eenmaal met zes weken verlengen.

Artikel 15e

  • 1 De beheerder van een aangewezen databank:

  • 2 De beheerder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, drie jaar, te rekenen vanaf de dag na de datum waarop de gegevens zijn geregistreerd.

  • 3 Op verzoek van de houder verstrekt de beheerder informatie aan de houder om hem zijn rechten te kunnen laten uitoefenen en de plichten na te leven als bedoeld in hoofdstuk 5 en 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens, waaronder in elk geval wordt verstaan dat hij de houder inzage geeft in de gegevens die met betrekking tot die houder en door hem gehouden dieren geregistreerd zijn.

  • 4 Indien de beheerder meent dat de gegevens van een houder correct zijn vastgelegd, maar de houder van een dier dit standpunt bestrijdt, registreert de beheerder dat de houder zijn gegevens als niet correct beschouwt.

  • 5 De beheerder van een databank die vanwege een onvoorziene situatie niet kan voldoen aan dit artikel of artikel 15c stelt de minister daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 15f

  • 1 De minister kan de aanwijzing, bedoeld in artikel 15b intrekken, indien deze niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 15b, vijfde en zesde lid, 15c of 15e.

  • 2 Indien de aanwijzing van een databank wordt ingetrokken of beëindigd:

    • a. verstrekt de beheerder van de databank de geregistreerde gegevens aan de minister of geeft de minister de opdracht aan de beheerder van een databank de gegevens te vernietigen, en

    • b. verleent de beheerder van de databank alle medewerking aan de minister of de beheerder van een andere op grond van artikel 15b, eerste lid, aangewezen databank ter zake van de overdracht van de werkzaamheden inzake de verwerking van de gegevens.

Artikel 15g

  • 1 Tarieven voor een vergoeding die de beheerder van een databank in rekening brengt voor het verwerken van een regsitratie als bedoeld in artikel 15b behoeven de goedkeuring van de minister.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt onthouden indien de tarieven hoger zijn dan noodzakelijk, uitgaande van een redelijke toerekening van de totale kosten en opbrengsten, waarbij de vergoeding van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, niet meer bedraagt dan de kosten die de beheerder maakt bij de uitvoering van die werkzaamheden.

  • 3 De tarieven worden per kalenderjaar goedgekeurd.

  • 5 Van een besluit tot goedkeuring van tarieven wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Titel 2. Preventie van besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk 1. Algemene voorschriften

Artikel 16

Het is verboden om in strijd te handelen met de bepalingen van deze titel.

Artikel 17

  • 1 Degene die ingevolge deze titel gegevens moet bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

  • 2 Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.

Artikel 18

  • 1 Indien een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een verzamelcentrum dient het verzamelcentrum te zijn erkend ingevolge artikel 21, eerste of vierde lid.

  • 2 Indien een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis dient deze te beschikken over een reinigings- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen die is erkend ingevolge artikel 26, eerste lid.

  • 3 In afwijking van het tweede lid mogen een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis met geringe capaciteit indien deze beschikt over een voorziening met voldoende capaciteit in relatie tot de werkzaamheden van het slachthuis, die zodanig is ingericht dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen kan plaatsvinden ongeacht het type vervoermiddel en voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 9. De reiniging en ontsmetting wordt overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol op zodanige wijze uitgevoerd dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 4 De eigenaar of exploitant van een slachthuis met geringe capaciteit als bedoeld in het derde lid, houdt een register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid en bewaart dit overeenkomstig artikel 28, derde lid.

  • 5 De eigenaar of exploitant van een slachthuis met geringe capaciteit als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, dient uiterlijk binnen drie maanden het protocol, bedoeld in het derde lid, ter goedkeuring in bij de NVWA en werkt uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

  • 6 In afwijking van het tweede lid mogen een of meer evenhoevigen worden aangevoerd op een slachthuis met geringe capaciteit die bij inwerkingtreding van deze regeling over een vergunning beschikt die is afgegeven op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s deze zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 19

De eigenaar of exploitant, dan wel diens vertegenwoordiger, van een plaats of een bedrijf waar evenhoevigen worden aangevoerd, verleent alle medewerking aan de reiniging en ontsmetting van het vervoermiddel waarmee de evenhoevigen naar zijn plaats of bedrijf zijn vervoerd.

Artikel 20

  • 1 Een plaats of bedrijf waar tien of meer evenhoevigen worden gehouden dient te beschikken over een eenvoudige reinigings- en ontsmettingsplaats die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 9.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een plaats of bedrijf waar vanaf 1 januari 2010 geen evenhoevigen, niet zijnde varkens, zijn aangevoerd.

Hoofdstuk 2. Erkenningen

§ 2.1. Verzamelcentra

Artikel 21

  • 1 Een varkensverzamelcentrum of een runderverzamelcentrum kan door de minister worden erkend indien:

    • a. het verzamelcentrum voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn nr. 64/432/EEG;

    • b. het verzamelcentrum zodanig is gelegen, ontworpen en geconstrueerd en op zodanige wijze wordt geëxploiteerd dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke dierziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die het verzamelcentrum passeren, verspreid worden;

    • c. op het verzamelcentrum een of meer reinigings- en ontsmettingsplaatsen die allen voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 26, aanwezig zijn om vervoermiddelen te reinigen en ontsmetten.

  • 2 Indien een runderverzamelcentrum bestaat uit meer epidemiologische bedrijfseenheden, voldoen al deze eenheden aan artikel 1, onderdeel u, en wordt het aantal eenheden vermeld in de erkenning.

  • 4 Een schapen- en geitenverzamelcentrum wordt door de minister erkend indien:

    • a. het verzamelcentrum voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 8bis, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn nr. 91/68/EEG;

    • b. het verzamelcentrum zodanig is gelegen, ontworpen en geconstrueerd en op zodanige wijze wordt geëxploiteerd dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke dierziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die het verzamelcentrum passeren, verspreid worden;

    • c. op het verzamelcentrum een of meer reinigings- en ontsmettingsplaatsen die allen voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 26, aanwezig zijn om vervoermiddelen te reinigen en ontsmetten.

  • 5 Bij de verlening van de erkenning, bedoeld in het eerste en vierde lid, kan door de minister rekening gehouden worden met de antecedenten van de eigenaar of exploitant van het verzamelcentrum met betrekking de voorschriften, genoemd in artikel 23 of 24.

  • 6 De wijze waarop een verzamelcentrum wordt geëxploiteerd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, en de wijze van reiniging en ontsmetting worden vastgelegd in een protocol dat door de minister wordt goedgekeurd.

Artikel 22

  • 3 Indien een runderverzamelcentrum bestaat uit meer epidemiologische bedrijfseenheden, wordt op de aanvraag het aantal eenheden vermeld.

Artikel 23

  • 2 De eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum dat is erkend ingevolge artikel 21, houdt een voor de toezichthouder toegankelijk register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG, en de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid.

  • 3 Het register, bedoeld in het tweede lid, wordt minimaal drie jaren bewaard.

Artikel 24

  • 2 De eigenaar of exploitant van een verzamelcentrum dat is erkend ingevolge artikel 21, vierde lid, houdt een voor de toezichthouder toegankelijk register bij met daarin de gegevens, bedoeld in artikel 8bis, tweede lid, van richtlijn nr. 91/68/EEG, en de gegevens, bedoeld in artikel 28, tweede lid.

  • 3 Het register, bedoeld in het tweede lid, wordt minimaal drie jaren bewaard.

Artikel 25

  • 1 Indien een verzamelcentrum niet of niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 21, eerste tot en met vierde en zesde lid, voldoet, of niet aan de verplichtingen opgenomen in artikel 23, respectievelijk 24 voldoet, kan de minister:

    • a. nadere voorschriften verbinden aan de erkenning;

    • b. de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan de nadere voorschriften intrekken of een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat het verzamelcentrum volledig aan alle eisen voldoet.

  • 3 De minister kan bepalen dat aan een verzamelcentrum voor een bepaalde periode volgend op de intrekking van een erkenning, geen nieuwe erkenning wordt verleend.

§ 2.2. Reinigings- en ontsmettingsplaats

Artikel 26

  • 1 Erkenning van een reinigings- en ontsmettingsplaats door de minister vindt plaats, indien:

    a. de plaats zodanig is ingericht en wordt geëxploiteerd dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen kan plaatsvinden ongeacht het type vervoermiddel en onder alle klimatologische omstandigheden. De reiniging en ontsmetting wordt zodanig uitgevoerd dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 2 De wijze van exploitatie en van reiniging en ontsmetting wordt vastgelegd in een protocol dat moet worden goedgekeurd door de minister.

  • 3 Een reinigings- en ontsmettingsplaats die onderdeel uitmaakt van een ingevolge artikel 21, eerste of vierde lid, erkende verzamelplaats, wordt beschouwd als een ingevolge het eerste lid erkende reinigings- en ontsmettingsplaats.

Artikel 27

  • 1 De aanvraag om een erkenning als bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt schriftelijk ingediend bij de NVWA.

  • 3 De minister houdt een register bij van erkende reinigings- en ontsmettingsplaatsen dat ter inzage ligt bij de NVWA.

Artikel 28

  • 1 De eigenaar of exploitant van een ingevolge artikel 26 erkende reinigings- en ontsmettingsplaats:

    • a. draagt er zorg voor dat de exploitatie en de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen geschiedt overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol;

    • b. draagt er zorg voor dat elke reiniging en ontsmetting plaatsvindt onder zijn toezicht of onder toezicht van een vertegenwoordiger van de eigenaar of exploitant;

    • c. voorziet het register van de vervoerder, bedoeld in artikel 32, van een stempel en handtekening. Indien de reiniging en ontsmetting onder toezicht van een vertegenwoordiger wordt uitgevoerd als bedoeld in onderdeel b, voorziet deze het register van een stempel en een handtekening.

  • 2 De eigenaar of exploitant van een reinigings- en ontsmettingsplaats die is erkend ingevolge artikel 26, eerste lid, houdt een register bij waarin ten aanzien van elke reiniging en ontsmetting van een vervoermiddel wordt vermeld:

    • a. de datum en het tijdstip waarop de reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden;

    • b. het kenteken van het desbetreffende vervoermiddel en bij gebreke daarvan de naam, het adres en de woonplaats van de vervoerder.

  • 3 De eigenaar of exploitant van een reinigings- en ontsmettingsplaats bewaart de gegevens die zijn opgenomen in het register, bedoeld in het tweede lid, gedurende drie jaren.

Artikel 29

  • 1 Indien een reinigings- en ontsmettingsplaats niet of niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, voldoet, of niet aan de verplichtingen opgenomen in artikel 28 voldoet, kan de minister de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat de reinigings- en ontsmettingsplaats volledig aan alle eisen voldoet.

§ 2.3. Aanwijzing van varkenshouderijbedrijven

Artikel 29a. Definities

In deze paragraaf en paragraaf 4.3.1 wordt verstaan onder:

  • a. varkenshouderijbedrijf: locatie van een landbouwbedrijf, niet zijnde een erkend varkensspermawincentrum als bedoeld in artikel 3 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentrum, waar slechts één varkenshouder actief is en waar, anders dan voor educatieve doeleinden, vijf of meer varkens worden gehouden dan wel een locatie die daarvoor bestemd is;

  • b. cluster: combinatie van ten hoogste drie C-bedrijven als bedoeld in artikel 29d, die uitsluitend van één en hetzelfde A-bedrijf als bedoeld in artikel 29b of E-bedrijf als bedoeld in artikel 29e varkens ontvangt;

  • c. toevoegstal: stal, die is afgescheiden van de rest van het varkenshouderijbedrijf en waarvan inrichting en gebruik voldoen aan de in bijlage I opgenomen voorschriften;

  • d. big: pasgeboren varken, niet zijnde speenbig;

  • e. speenbig: varken van ten minste drie en ten hoogste twaalf weken oud dat niet meer wordt gezoogd door zijn moeder.

Artikel 29b. Aanwijzing A-bedrijf

  • 1 De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een A-bedrijf, indien het bedrijf ten genoegen van de minister aantoont te voldoen aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden.

  • 2 Een A-bedrijf voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. vrouwelijke varkens worden gehouden voor het produceren van biggen;

    • b. indien het bedrijf beschikt over een toevoegstal, voldoen inrichting en gebruik aan de in bijlage 24 opgenomen eisen;

    • c. een dierenarts neemt eenmaal per maand monsters van de aanwezige varkens overeenkomstig de procedure van bijlage 25 ten behoeve van serologisch onderzoek door een erkend laboratorium als bedoeld in artikel 3 van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria als het gaat om de ziekte van Aujeszky en door het Centraal veterinair Instituut als het gaat om klassieke varkenspest;

    • d. op het bedrijf is een douche aanwezig, die is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de ingang van het varkenshouderijbedrijf, waarvan bezoekers van het varkenshouderijbedrijf voorafgaand aan het betreden van de stallen gebruik maken;

    • e. het bedrijf is voorzien van een erfafscheiding waardoor het betreden van het varkenshouderijbedrijf zonder de medewerking van de varkenshouder niet mogelijk is;

    • f. op het bedrijf is een voorziening voor reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen aanwezig.

  • 3 De varkenshouder stelt de uitslag van het serologisch onderzoek beschikbaar aan de minister waaruit moet blijken dat geen varkens zijn aangetroffen waarvan het bloed antilichamen tegen klassieke varkenspest of gB-antilichamen tegen de ziekte van Aujeszky bevat.

  • 4 Indien sprake is van een cluster wordt dit bij de aanvraag aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld, waarbij wordt opgegeven de samenstelling van het cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen onder de C-bedrijven.

  • 5 De samenstelling van een cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen kunnen in een periode van twaalf maanden eenmaal worden gewijzigd. Een wijziging van de samenstelling van het cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld.

  • 6 Indien sprake is van een vaste relatie met een E-bedrijf wordt dit aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 7 Een vaste relatie tussen een A-bedrijf en een E-bedrijf kan eenmaal per twaalf maanden wijzigen. Een wijziging wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld.

Artikel 29c. Aanwijzing B-bedrijf

  • 1 De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een B-bedrijf, indien op het varkenshouderijbedrijf vrouwelijke varkens worden gehouden voor het produceren van biggen.

  • 2 Indien sprake is van een vaste relatie met een F-bedrijf wordt dit aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 3 Een vaste relatie tussen een B-bedrijf en een F-bedrijf kan eenmaal per twaalf maanden wijzigen. Een wijziging wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld.

Artikel 29d. Aanwijzing C-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een C-bedrijf, indien het bedrijf biggen opfokt tot geslachtsrijpe varkens en ten genoegen van de minister aantoont te voldoen aan de in artikel 29b, tweede lid, onderdelen c tot en met f en derde lid, gestelde voorwaarden.

Artikel 29e. Aanwijzing E-bedrijf

  • 1 De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een E-bedrijf, indien het bedrijf speenbiggen houdt, uitsluitend afkomstig van één A-bedrijf waarmee een vaste relatie is aangegaan en het bedrijf ten genoegen aantoont te voldoen aan de in artikel 29b, tweede lid, onderdelen c tot en met f en derde lid, gestelde voorwaarden.

  • 2 Indien sprake is van een cluster wordt dit bij de aanvraag aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld, waarbij wordt opgegeven de samenstelling van het cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen onder de C-bedrijven.

  • 3 De samenstelling van een cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen kunnen in een periode van twaalf maanden eenmaal worden gewijzigd. Een wijziging van de samenstelling van het cluster en de verdeling van het aantal afvoeradressen wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld.

Artikel 29f. Aanwijzing F-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een varkenshouderijbedrijf aan als een F-bedrijf, indien het bedrijf speenbiggen houdt, uitsluitend afkomstig van één B-bedrijf waarmee een vaste relatie is aangegaan.

Artikel 29g. Aanwijzing RE-bedrijf

De minister wijst op aanvraag een locatie waar varkens worden gehouden aan als een RE-bedrijf, indien op die locatie minder dan 5 varkens met hun biggen worden gehouden.

Artikel 29h. Bedrijven met een D-status

Een varkenshouderijbedrijf of een locatie waar minder dan 5 varkens worden gehouden waarvoor geen aanvraag voor een status bij de minister is ingediend, heeft de status D-bedrijf.

Artikel 29i. Schorsen van een aanwijzing varkenshouderijbedrijf

  • 1 De minister kan de aanwijzing als A-bedrijf, B-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of F-bedrijf met onmiddellijke ingang schorsen voor een termijn van ten hoogste 12 weken, indien het varkenshouderijbedrijf:

  • 2 In geval van schorsing van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, mogen geen varkens meer worden aangevoerd of afgevoerd anders dan naar een slachthuis of naar een varkensbedrijf buiten Nederland, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum.

Artikel 29j. Intrekken van een aanwijzing varkenshouderijbedrijf

De minister kan de aanwijzing als A-bedrijf, B-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of F-bedrijf intrekken, indien het varkenshouderijbedrijf:

  • a. niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanwijzing, bedoeld in de artikelen 29b, 29c, 29d, 29e, onderscheidenlijk 29f, nadat de varkenshouder in de gelegenheid is gesteld binnen een termijn van ten hoogste zes weken alsnog aan de voorwaarden te voldoen en deze termijn inmiddels is verstreken,

  • b. na afloop van de schorsing, bedoeld in artikel 29i, aanhef en onderdeel a, nog steeds niet voldoet aan de gestelde eisen, of

  • c. in een periode van twaalf maanden na de schorsing, bedoeld in artikel 29i, aanhef en onderdeel b, opnieuw varkens van het varkenshouderijbedrijf afvoert of op het bedrijf ontvangt in strijd met de onderscheiden artikelen 40c tot en met 40h, 40j en 40k.

  • d. ligt in een vaccinatiegebied dat is ingesteld na een uitbraak van de ziekte van Aujeszky. De minister kan voorwaarden stellen voor de aan- en afvoer van varkens.

Artikel 29k. Intrekken van een aanwijzing RE-bedrijf

  • a. De minister kan de aanwijzing als RE-bedrijf intrekken, indien de varkenshouder van de betreffende locatie niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanwijzing, bedoeld in artikel 29g, nadat de varkenshouder in de gelegenheid is gesteld binnen een termijn van ten hoogste zes weken alsnog aan de voorwaarden te voldoen en deze termijn inmiddels is verstreken.

  • b. De intrekking als bedoeld in het eerste lid heeft een minimale duur van twaalf maanden.

Hoofdstuk 3. Voorschriften voor het vervoeren van evenhoevigen

§ 3.1. Algemeen

Artikel 30

  • 1 Het is verboden om een ongeladen vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, op de openbare weg te brengen, dan wel op een plaats of bedrijf waar evenhoevigen worden gehouden, op een slachthuis of op een verzamelcentrum voor evenhoevigen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het vervoermiddel is gereinigd en ontsmet overeenkomstig de artikelen 31, 34 of 35.

Artikel 31

  • 1 De vervoerder is verplicht een vervoerseenheid, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd terstond na de lossing, in ieder geval voordat de vervoerseenheid op de openbare weg wordt gebracht, op de plaats van lossing te reinigen en te ontsmetten met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van de stal of de weide naar een andere weide van hetzelfde bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van evenhoevigen, niet zijnde varkens, die rechtstreeks van een bedrijf naar een weide van ander bedrijf worden vervoerd met een vervoermiddel, voor zover het vervoermiddel zo spoedig mogelijk na dit vervoer wordt gereinigd en ontsmet.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van een vervoermiddel over de openbare weg vanaf een slachtplaats met geringe capaciteit, waarvan de eigenaar of exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 18, zesde lid, indien het vervoermiddel direct na lossing op de slachtplaats rechtstreeks, langs de kortste weg naar de in de vergunning aangewezen reinings- en ontsmettingsplaats rijdt om aldaar gereinigd en ontsmet te worden.

Artikel 32

  • 1 De vervoerder van een vervoermiddel waarmee evenhoevigen worden vervoerd, houdt een register bij met daarin de volgende gegevens:

    • a. een aantekening van de datum en het tijdstip van elke reiniging en ontsmetting die heeft plaatsgevonden ingevolge de artikelen 31, 34 of 35;

    • b. voor zover de reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 26, is de aantekening, bedoeld in onderdeel a, voorzien van het stempel van de eigenaar of exploitant van de plaats, alsmede van een de handtekening van de eigenaar of exploitant of zijn vertegenwoordiger;

    • c. in het geval het vervoer van runderen of varkens betreft, de gegevens, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG;

    • d. in het geval het vervoer van schapen of geiten betreft de gegevens, bedoeld in artikel 8 quater, tweede lid, van richtlijn nr. 91/68/EEG.

  • 2 Uit het register, bedoeld in het eerste lid, blijkt op welk vervoermiddel het register betrekking heeft.

  • 3 De vervoerder draagt er zorg voor dat de gegevens met betrekking tot de reiniging en ontsmetting die laatstelijk heeft plaatsgevonden op het desbetreffende vervoermiddel aanwezig zijn.

  • 4 De vervoerder bewaart de gegevens die zijn opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren.

Artikel 33

  • 1 Een vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen worden vervoerd, wordt na aankomst op de plaats van bestemming geheel gelost.

  • 2 Indien een vervoermiddel bestaat uit twee of meer vervoerseenheden, mogen de vervoerseenheden in afwijking van het eerste lid op verschillende plaatsen worden gelost, mits iedere vervoerseenheid in één keer geheel wordt gelost.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, mag een vervoersmiddel, onderscheidenlijk een vervoerseenheid op twee verschillende plaatsen worden gelost, indien de vervoerder deelneemt aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing op varkens, voor zover het gaat om het lossen op een varkenshouderijbedrijf.

§ 3.2. Veewagens afkomstig uit het buitenland

Artikel 34

  • 1 Een vervoermiddel waarmee een of meer evenhoevigen in Nederland worden gebracht, afkomstig uit een lidstaat of een derde land, en dat wordt gelost op een plaats die niet beschikt over een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reinigings- en ontsmettingsplaats, wordt na reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onmiddellijk vervoerd naar een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reinigings- en ontsmettingsplaats, om aldaar te worden gereinigd en ontsmet.

  • 2 Indien het vervoermiddel, bedoeld in het eerste lid, afkomstig is vanuit een lidstaat waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, b, c, d, l, s, t, u, v, x, y, z, is bevestigd, overlegt de vervoerder binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting waaruit in ieder geval blijkt welk lokaal referentienummer en voor zover van toepassing welk referentienummer van het certificaat, bedoeld in verordening (EG) nr. 599/2004, het meest recentelijk voor het desbetreffende vervoermiddel is afgegeven.

Artikel 35

  • 1

Een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van evenhoevigen in derde landen, alsmede in lidstaten waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, b, c, d, l, s, t, u, v, x, y of z, bij gehouden dieren is bevestigd, en vanuit deze derde landen of lidstaten, anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht, wordt onmiddellijk gereinigd en ontsmet op een ingevolge artikel 26, eerste lid, erkende reiniging- en ontsmettingsplaats voor vervoermiddelen. De vervoerder overlegt binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA een bewijs van de reiniging en ontsmetting waaruit in ieder geval blijkt welk lokaal referentienummer en voor zover van toepassing welk referentienummer van het certificaat, bedoeld in verordening (EG) nr. 599/2004, het meest recentelijk voor het desbetreffende vervoermiddel is afgegeven.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een vervoermiddel dat kennelijk is gebruikt voor het vervoeren van evenhoevigen in Litouwen, Polen of Estland en vanuit daar anders dan in doorvoer leeg in Nederland wordt gebracht.

Hoofdstuk 4. Voorschriften voor het bijeenbrengen van evenhoevigen

§ 4.1. Bijeenbrengen van evenhoevigen

Artikel 36

  • 1 Het is verboden evenhoevigen afkomstig van verschillende plaatsen bijeen te brengen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien het bijeenbrengen betreft van diersoorten en diercategorieën genoemd in de artikelen 37 tot en met 52 en deze dieren worden aangevoerd, vervoerd en afgevoerd overeenkomstig die artikelen en wordt voldaan aan de verplichtingen opgenomen in die artikelen.

  • 3 Het is verboden evenhoevigen aan te voeren die in strijd met de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn bijeengebracht, afgevoerd of vervoerd.

Artikel 37

  • 1 Evenhoevigen afkomstig van verschillende plaatsen mogen bijeen worden gebracht op:

    • a. een vervoerseenheid of vervoermiddel;

    • b. een slachthuis;

    • c. een bedrijf of elke andere plaats, niet zijnde een plaats als bedoeld in de onderdelen b, d of e;

    • d. een ingevolge artikel 21 voor de desbetreffende diersoort erkend verzamelcentrum, of

    • e. een tentoonstelling of een keuring.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op varkens, niet zijnde slachtvarkens.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op runderen, niet zijnde fokrunderen, slachtrunderen of runderen jonger dan 12 maanden en op schapen en geiten, niet zijnde slachtschapen of slachtgeiten.

  • 4 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op varkens, niet zijnde slachtvarkens.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op varkens.

Artikel 38

  • 1 Op een verzamelcentrum worden niet tegelijkertijd verschillende diersoorten, diercategorieën of evenhoevigen met een verschillende gezondheidsstatus bijeen gebracht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op slachtschapen en slachtgeiten met dezelfde gezondheidsstatus.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen op een runderverzamelcentrum van fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus, mits de fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus in afzonderlijke epidemiologische eenheden afgescheiden van elkaar worden gehouden.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen op een runderverzamelcentrum van fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus en runderen, jonger dan 12 weken, mits de fokrunderen met een verschillende gezondheidsstatus en de runderen, jonger dan 12 weken, in afzonderlijke epidemiologische eenheden afgescheiden van elkaar worden gehouden en er gedurende de blokperiode van de laatstgenoemde dieren geen fokrunderen worden aan- of afgevoerd.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op het tegelijkertijd bijeenbrengen van runderen, schapen en geiten op een tentoonstelling of een keuring, mits deze zodanig is ingericht dat de verschillende diersoorten niet met elkaar in contact kunnen komen.

§ 4.2. Bijeenbrengen van evenhoevigen op een slachthuis

Artikel 39

  • 1 Indien evenhoevigen bijeen worden gebracht op een slachthuis, worden de evenhoevigen niet van het slachthuis afgevoerd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een besluit is genomen als bedoeld in bijlage I, sectie II, Hoofdstuk III, onderdeel 8, van verordening (EG) nr. 854/2004.

§ 4.3. Bijeenbrengen van evenhoevigen, niet zijnde varkens, op een bedrijf of plaats

Artikel 40

  • 1 Indien evenhoevigen, met uitzondering van varkens, bijeen worden gebracht op een bedrijf of plaats, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c, verblijven die evenhoevigen ten minste 21 dagen op het bedrijf of de plaats alvorens zij worden afgevoerd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op evenhoevigen die na afloop van een tentoonstelling of keuring worden aangevoerd op een bedrijf of plaats en weer van dat bedrijf of die plaats worden afgevoerd ten behoeve van een tentoonstelling of keuring.

§ 4.3.1. Bijeenbrengen van varkens op een varkenshouderijbedrijf

Artikel 40a. Verbod op aan- en afvoer

Aan- of afvoer van één of meer varkens vanaf of naar een varkenshouderijbedrijf is verboden.

Artikel 40b

Het verbod, bedoeld in artikel 40a, is niet van toepassing op het vervoer van:

  • a. één of meer varkens van of naar een A-bedrijf, B-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of F-bedrijf of naar een D-bedrijf met een toestemming als bedoeld in artikel 40l;

  • b. één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een slachthuis, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum en uit het vervoersdocument, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren blijkt dat sprake is van vervoer van slachtvarkens;

  • c. één of meer mannelijke varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een quarantaineruimte in een varkensspermawincentrum;

  • d. één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een onderzoeksinstituut dat in het bezit is van een vergunning op basis van artikel 2 van de Wet op de dierproeven;

  • e. ten hoogste vier varkens per levering van een varkenshouderijbedrijf naar een RE-bedrijf;

  • f. één of meer varkens van een varkenshouderijbedrijf naar een varkenshouderijbedrijf buiten Nederland, hetzij rechtstreeks, hetzij via een verzamelcentrum met een toestemming als bedoeld in artikel 40l;

  • g. één of meer varkens afkomstig van een varkenshouderijbedrijf of verzamelcentrum buiten Nederland die op een varkenshouderijbedrijf worden ontvangen.

Artikel 40c. Aanvoer naar A-bedrijf

  • 1 In afwijking van artikel 40a is het vervoer naar een A-bedrijf toegestaan van vrouwelijke varkens afkomstig van ten hoogste één ander A-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf, of één varkenshouderijbedrijf buiten Nederland en van mannelijke varkens afkomstig van ten hoogste één ander A-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf, varkensspermawincentrum of één varkenshouderijbedrijf buiten Nederland en van biggen afkomstig van het E-bedrijf waaraan het betreffende A-bedrijf heeft geleverd, voor zover:

    • a. ten minste vijf weken voorafgaand aan de week van aanvoer geen varkens op het betreffende A-bedrijf zijn aangevoerd;

    • b. varkens na aanvoer in een toevoegstal van het betreffende A-bedrijf zijn gehouden totdat uit het serologisch onderzoek van monsters, die overeenkomstig de procedure van bijlage II door een dierenarts zijn genomen, blijkt dat in het bloed van de aangevoerde varkens geen antilichamen tegen klassieke varkenspest en gB-antilichamen tegen de ziekte van Aujeszky zijn aangetroffen, of

    • c. binnen zes weken na aanvoer geen varkens worden afgevoerd anders dan rechtstreeks naar een slachthuis dan wel via een verzamelcentrum indien er geen toevoegstal op het betreffende A-bedrijf aanwezig is of als geen gebruik is gemaakt van de toevoegstal van het betreffende A-bedrijf

  • 2 Een A-bedrijf kan eenmaal per twaalf maanden wijzigen van bedrijf als leverancier voor zowel zijn vrouwelijke als mannelijke varkens als bedoeld in het eerste lid. Een wijziging wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 40d. Afvoer vanaf A-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een A-bedrijf toegestaan naar:

  • a. één of meer A-bedrijven, B-bedrijven of D-bedrijven;

  • b. één C-bedrijf of cluster of

  • c. één E-bedrijf, waarbij het A-bedrijf niet meer naar een bedrijf als bedoeld in onderdeel a of b mag afvoeren.

Artikel 40e. Aanvoer B-bedrijf

  • 1 In afwijking van artikel 40a is het vervoer naar een B-bedrijf toegestaan van vrouwelijke varkens afkomstig van ten hoogste één A-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf of één varkenshouderijbedrijf buiten Nederland en van mannelijke varkens afkomstig van ten hoogste één A-bedrijf, C-bedrijf, E-bedrijf, varkensspermawincentrum of één varkenshouderijbedrijf buiten Nederland en van biggen afkomstig van het F-bedrijf waaraan het betreffende B-bedrijf heeft geleverd, voor zover ten minste vijf weken voorafgaand aan de week van aanvoer geen varkens op het betreffende B-bedrijf zijn aangevoerd.

  • 2 Een B-bedrijf kan eenmaal per twaalf maanden wijzigen van bedrijf als leverancier voor zowel zijn vrouwelijke als mannelijke varkens als bedoeld in het eerste lid. Een wijziging wordt voorafgaand aan de toepassing van de wijziging aan de minister gemeld met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

Artikel 40f. Afvoer B-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een B-bedrijf toegestaan naar:

  • a. een D-bedrijf, voor zover in een periode van zes weken slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste zes D-bedrijven en in een periode van zestien weken slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste twaalf D-bedrijven;

  • b. één F-bedrijf, waarbij niet meer naar een ander varkenshouderijbedrijf binnen Nederland kan worden afgevoerd.

Artikel 40g. Aanvoer C-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens naar een C-bedrijf toegestaan, voor zover afkomstig van ten hoogste één A-bedrijf, E-bedrijf of varkenshouderijbedrijf buiten Nederland.

Artikel 40h. Afvoer C-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een C-bedrijf toegestaan, voor zover:

  • a. varkens worden afgevoerd naar één of meerdere A-bedrijven;

  • b. in een periode van twaalf maanden slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste 40 B-bedrijven en D-bedrijven gezamenlijk;

  • c. indien het C-bedrijf deel uitmaakt van een cluster van twee of drie C-bedrijven, in een periode van twaalf maanden door het cluster slechts varkens worden afgevoerd naar ten hoogste 30 B-bedrijven en D-bedrijven.

Artikel 40i. Aanvoer D-bedrijf

  • 1 In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens naar een D-bedrijf toegestaan, voor zover in een periode van zestien weken slechts varkens worden aangevoerd, afkomstig van ten hoogste zes A-bedrijven, B-bedrijven, C-bedrijven, E-bedrijven of F-bedrijven of varkenshouderijbedrijven buiten Nederland, al dan niet via een verzamelcentrum.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan één of meer varkens aan te voeren van ten hoogste twaalf A-bedrijven, B-bedrijven, C-bedrijven, E-bedrijven of F-bedrijven of varkenshouderijbedrijven buiten Nederland, al dan niet via een verzamelcentrum indien op het D-bedrijf:

    • a. in een periode van drie weken voorafgaand aan de dag van aanvoer geen varkens aanwezig waren en de stallen zijn gereinigd en ontsmet.

    • b. in een periode van twee maanden voorafgaand aan de dag van aanvoer geen varkens op het D-bedrijf zijn aangevoerd.

Artikel 40j. Afvoer E-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een E-bedrijf toegestaan naar de in artikel 40d, onder a en b, bedoelde bedrijven.

Artikel 40k. Afvoer F-bedrijf

In afwijking van artikel 40a is het vervoer van één of meer varkens vanaf een F-bedrijf toegestaan naar de in artikel 40f, onder a bedoelde bedrijven.

Artikel 40l. Melding en toestemming aan- en afvoer

  • 1 De minister kan op aanvraag van een varkenshouder toestemming verlenen voor het afvoeren van varkens van zijn varkenshouderijbedrijf.

  • 2 De toestemming wordt uiterlijk vijf werkdagen voor de week van het voorgenomen transport aangevraagd en is alleen geldig in de week van het voorgenomen transport.

  • 3 De toestemming wordt door de varkenshouder die de aanvraag heeft gedaan, bewaard tot twee jaren na de datum waarop de varkens van het varkenshouderijbedrijf zijn afgevoerd. De toestemming wordt door de ontvanger van de varkens op het varkenshouderijbedrijf bewaard tot twee jaren na de datum waarop de varkens op het varkenshouderijbedrijf zijn ontvangen.

  • 4 In geval van een uitbraak van een in artikel 2 van deze regeling aangewezen besmettelijke ziekte kan de minister overgaan tot intrekken van de op dat moment reeds uitgegeven toestemmingen.

Artikel 40m. Weigeren aanvoer

  • 1 Een varkenshouder weigert de ontvangst van varkens op zijn varkenshouderijbedrijf indien bij de aanvoer de toestemming met betrekking tot deze aanvoer ontbreekt.

Artikel 40n. Bijladen van varkens

  • 1 Het bijladen van varkens op één vervoermiddel is verboden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet ingeval het betrekking heeft op

    het bijladen op één vervoermiddel van varkens voor het vervoer naar een slachthuis, rechtstreeks of via een blokperiode voor slachtvarkens op een verzamelcentrum.

  • 3 Voor het bijladen geldt dat:

    • a. het vervoermiddel waarop de varkens worden bijgeladen, niet op het bedrijf wordt gebracht waarop de bij te laden varkens zich bevinden;

    • b. in het betrokken vervoermiddel door middel van een toegankelijk overzicht vanaf het moment van bijladen wordt bijgehouden van welke bedrijven de varkens afkomstig zijn, welk overzicht gedurende zes maanden na de dag waarop het bijladen heeft plaatsgevonden, op het bedrijf of de onderneming van de vervoerder wordt bewaard.

  • 4 Op een vervoermiddel bevinden zich per rit naar een slachthuis, onderscheidenlijk verzamelcentrum varkens van ten hoogste twee verschillende bedrijven, niet zijnde verzamelcentra.

  • 5 Op een vervoermiddel bevinden zich per rit naar een slachthuis, onderscheidenlijk verzamelcentrum zeugen van ten hoogste drie verschillende bedrijven, niet zijnde verzamelcentra.

Artikel 40o. Retributies

Voor iedere toestemming die wordt aangevraagd, is de varkenshouder van het varkenshouderijbedrijf een retributie verschuldigd aan de minister van:

  • a. € 1,90 indien het voorgenomen transport is gemeld door middel van voice-response, I&RVL-online of EDI;

  • b. € 3,45 indien het voorgenomen transport is gemeld door middel van een faxbericht.

Artikel 40p. Overgangsbepalingen

  • 1 Een aanwijzing, schorsing of intrekking van een aanwijzing, verleend door de voorzitter van het Productschap voor Vee en Vlees wordt geacht te zijn verleend door de minister en blijft van toepassing, totdat de minister een ander besluit neemt.

  • 2 Een door het meldingsbureau van het Productschap voor Vee en Vlees afgegeven transportdocument wordt geacht een toestemming van de minister te zijn.

§ 4.4. Bijeenbrengen van evenhoevigen op een erkend verzamelcentrum

§ 4.4.1. Algemeen

Artikel 41

De aanbieder meldt de aanvang en het einde van een blokperiode uiterlijk om 7.00 uur op de werkdag voorafgaande aan de blokperiode aan de NVWA.

§ 4.4.2. Varkens

Artikel 42

Varkens worden van een ingevolge artikel 21 erkend varkensverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar:

  • a. een in Nederland gelegen slachthuis;

  • b. ingeval de varkens fok- en gebruiksvarkens zijn en afkomstig zijn uit een andere lidstaat, naar een in Nederland gelegen bedrijf;

  • c. naar een of meer bestemmingen buiten Nederland onder de volgende voorwaarden,

    ingeval de varkens afkomstig zijn:

    • uit Nederland gaan deze vergezeld van een of meer bewijsstukken als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet;

    • uit een lidstaat gaan deze vergezeld van de gezondheidscertificaten, bedoeld in artikel 5, eerste en vijfde lid, van richtlijn nr. 64/432/EEG.

§ 4.4.3. Runderen

Artikel 43

  • 1 Fokrunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, worden de runderen, indien aan het einde van een blokperiode de fokrunderen niet zijn afgevoerd, na voorafgaande kennisgeving aan de NVWA met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld formulier:

    • a. door de aanbieder rechtstreeks afgevoerd naar een slachthuis;

    • b. op het verzamelcentrum voor een periode van 21 dagen in een epidemiologische bedrijfseenheid gescheiden gehouden van andere fokrunderen als zij nog niet ten minste 21 dagen in afzondering hebben gestaan waarna de fokrunderen rechtstreeks worden vervoerd naar een in Nederland gelegen bedrijf.

  • 3 De periode, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vangt aan nadat het laatste fokrund aan de epidemiologische eenheid is toegevoegd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, worden de runderen, indien aan het einde van een blokperiode de fokrunderen niet zijn afgevoerd, op het verzamelcentrum gescheiden gehouden van andere fokrunderen voor ten hoogste de periode die benodigd is voor het verkrijgen van de resultaten van testen op besmettelijke dierziekten die bij de desbetreffende fokrunderen binnen de blokperiode zijn uitgevoerd, waarna de fokrunderen rechtstreeks worden vervoerd naar één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven.

Artikel 44

  • 1 Slachtrunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een, al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om slachtrunderen, alvorens deze worden afgevoerd naar het slachthuis, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum naar een ander ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum, indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaren of exploitanten van de runderverzamelcentra deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 Indien op het andere runderverzamelcentrum, bedoeld in het tweede lid, slachtrunderen afkomstig van meer verzamelcentra of andere plaatsen tegelijkertijd in een blokperiode worden bijeen gebracht, worden alle in die blokperiode bijeengebrachte slachtrunderen afgevoerd naar een slachthuis.

Artikel 45

  • 1 Runderen, jonger dan 12 maanden, worden van een ingevolge artikel 21 erkend verzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar:

    • a. één of meer niet in Nederland gelegen bedrijven;

    • b. een in Nederland gelegen mesterij, onder de voorwaarde dat deze mesterij uitsluitend:

      • 1. runderen rechtstreeks afvoert naar een slachthuis, of

      • 2. runderen afvoert naar een andere in Nederland gelegen mesterij, die uitsluitend runderen houdt bestemd voor de afvoer naar de slacht;

  • 2 Indien runderen, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de blokperiode kunnen worden afgevoerd naar een bestemming genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, worden de runderen rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 De runderen, bedoeld in het eerste lid, die zijn aangevoerd op een mesterij als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, worden vanaf die mesterij uitsluitend rechtstreeks naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis afgevoerd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om runderen, jonger dan 12 weken, alvorens deze worden afgevoerd naar de bestemmingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum naar een ander ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaar of exploitant van het runderverzamelcentrum deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

Artikel 46

  • 1 Weiderunderen worden van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, mogen weiderunderen van een ingevolge artikel 21 erkend runderverzamelcentrum, worden afgevoerd naar een in Nederland gelegen vetweiderijbedrijf dat uitsluitend runderen rechtstreeks afvoert naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis indien de betrokken vervoerder, de eigenaar of exploitant van het verzamelcentrum en de eigenaar of exploitant van het vetweiderijbedrijf deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 Weiderunderen worden van een vetweiderijbedrijf rechtstreeks afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

§ 4.4.4. Schapen en geiten

Artikel 47

  • 1 Slachtschapen of slachtgeiten worden van een ingevolge artikel 21 erkend schapen- en geitenverzamelcentrum afgevoerd naar een al dan niet in Nederland gelegen slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerst lid is het toegestaan om slachtschapen en slachtgeiten, alvorens deze worden afgevoerd naar het slachthuis, te vervoeren van een ingevolge artikel 21 erkend schapen- en geitenverzamelcentrum naar een ander erkend schapen- en geitenverzamelcentrum, indien de betrokken vervoerder alsmede de betrokken eigenaren of exploitanten van de schapen- en geitenverzamelcentra deelnemen aan een ingevolge artikel 56 erkend kwaliteitssysteem.

  • 3 In geval van afvoer als bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan aan artikel 4 quater, derde lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 91/68/EEG.

  • 4 Indien op het schapen- en geitenverzamelcentrum, bedoeld in het tweede lid, schapen of geiten afkomstig van meer verzamelcentra of andere plaatsen tegelijkertijd in een blokperiode worden bijeen gebracht, worden alle in die blokperiode bijeengebrachte schapen en geiten afgevoerd overeenkomstig de voorwaarden genoemd in het derde lid.

§ 4.5. Bijeenbrengen van evenhoevigen, met uitzondering van varkens, op tentoonstellingen en keuringen

Artikel 49

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. organisator: organisator van een tentoonstelling of keuring;

  • b. plaats: plaats waar tentoonstelling of keuring wordt gehouden.

Artikel 50

  • 1 De organisator stelt ten minste 30 dagen voorafgaand aan de datum waarop de tentoonstelling of keuring zal plaatsvinden de NVWA schriftelijk in kennis van naam, adres en telefoonnummer van de organisator van de tentoonstelling of keuring, de datum en plaats, alsmede het UBN van de plaats, en het aantal runderen, schapen of geiten dat wordt tentoongesteld of gekeurd.

  • 2 De houder of eigenaar van de tentoon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten laat deze binnen vijf dagen voorafgaand aan de tentoonstelling of keuring door een dierenarts klinisch onderzoeken.

  • 3 Van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt door de dierenarts en de houder of eigenaar van de runderen, schapen of geiten een verklaring opgesteld volgens het model in bijlage 8.

  • 4 De organisator laat runderen, schapen of geiten toe tot de plaats indien zij vergezeld gaan van de door de dierenarts en de houder of eigenaar ondertekende verklaring, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De tentoon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten worden uitsluitend op de plaats aangevoerd en van de plaats afgevoerd met vervoermiddelen waarvoor krachtens de Wegenverkeerswet 1994 een kentekenbewijs of registratiebewijs is afgegeven.

  • 6 Runderen, schapen of geiten worden zo spoedig mogelijk na afloop van de tentoonstelling of keuring rechtstreeks vervoerd naar:

    • a. een in Nederland gelegen slachthuis, of

    • b. het bedrijf van herkomst.

Artikel 50a

In zoverre in afwijking van artikel 50, leden 2, 3 en 4, worden geiten of schapen toegelaten tot een tentoonstelling of keuring als de houder of eigenaar van de ten toon te stellen of te keuren geiten of schapen de dieren klinisch heeft laten onderzoeken door een dierenarts op het terrein van de tentoonstelling of keuring en de resultaten van het onderzoek geen belemmering vormen voor de tentoonstelling of keuring van de betrokken dieren.

Artikel 51

  • 1 Eenieder, die het deel van de plaats, waar runderen, schapen of geiten verblijven, betreedt of verlaat, ontsmet zijn schoeisel door middel van voorzieningen, die duidelijk zichtbaar aanwezig zijn bij elke in- en uitgang van voornoemd deel van de plaats.

  • 2 Op de plaats zijn voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, waarmee evenhoevigen worden vervoerd, één of meer installaties aanwezig die water leveren van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting.

  • 3 Artikel 31, eerste lid, is niet van toepassing bij het uitladen van evenhoevigen op een plaats, onder de voorwaarde dat het vervoermiddel na het uitladen op de plaats aanwezig blijft en met dezelfde evenhoevigen wordt geladen.

  • 4 Voordat een vervoermiddel, dat geladen is met runderen, schapen of geiten, de plaats verlaat, reinigt en ontsmet de bestuurder de wielen en wielkasten van dat vervoermiddel met een toegelaten ontsmettingsmiddel op zodanige wijze dat de bioveiligheid niet in gevaar komt.

Artikel 52

  • 2 De organisator bewaart de administratie, bedoeld in het eerste lid, tot ten minste drie maanden na afloop van de tentoonstelling of keuring.

  • 3 De organisator houdt de administratie zodanig bij dat de ambtenaren als bedoeld in artikel 114 van de wet op basis hiervan alle aan- en afgevoerde dieren en de gebruikte vervoermiddelen eenvoudig kunnen traceren.

Hoofdstuk 5. Bijeenbrengen van pluimvee, loopvogels en postduiven

Artikel 53

  • 1 Markten waarop pluimvee, loopvogels of postduiven worden verhandeld zijn verboden.

  • 2 Het tijdelijk verzamelen op één plaats van pluimvee, loopvogels of postduiven die afkomstig zijn van verschillende plaatsen en vervolgens naar verschillende plaatsen, niet zijnde slachterijen, worden afgevoerd, is verboden.

  • 3 Het organiseren van wedvluchten met postduiven is verboden.

Artikel 54

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 53, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op een keuring of tentoonstelling van sierpluimvee, loopvogels of postduiven of op een wedvlucht van postduiven indien wordt voldaan aan het tweede of derde lid.

  • 2 Op de tentoonstelling of keuring worden slechts pluimvee, loopvogels of postduiven toegelaten en tot de wedvlucht worden slechts postduiven toegelaten, die vergezeld gaan van een op hen betrekking hebbende, volledig ingevulde en ondertekende verklaring van enting tegen Newcastle Disease.

  • 3 Uit de in het tweede lid bedoelde verklaring, waarvan het model als bijlage 6 en bijlage 7 bij deze regeling is gevoegd, blijkt dat:

    • a. de hoenderachtigen en loopvogels van de desbetreffende houder, voorzover de dieren ouder zijn dan 30 dagen, ten minste twee weken en ten hoogste vijf maanden voor het begin van de tentoonstelling of de keuring op de in bijlage 6 omschreven wijze zijn geënt tegen Newcastle Disease;

    • b. de postduiven van de betreffende houder ten minste twee weken voor het begin van de tentoonstelling, keuring of wedvlucht op de in bijlage 7 omschreven wijze zijn geënt tegen Newcastle Disease overeenkomstig de bij de registratie van de entstof gegeven voorschriften betreffende het entschema en de dosering.

Artikel 55

  • 1 Onverminderd de artikelen 53 en 54 is het tijdelijk op één plaats bijeenbrengen van pluimvee, loopvogels of postduiven afkomstig van verschillende plaatsen toegestaan, indien is voldaan aan het tweede of derde lid.

  • 2 Degene, die voornemens is pluimvee, loopvogels of postduiven afkomstig van verschillende plaatsen tijdelijk op één plaats te bijeen te brengen, is gehouden:

    • a. van dit voornemen ten minste acht dagen van tevoren kennis te gegeven aan de NVWA;

    • b. de dieren, alvorens deze toe te laten, bij de plaats van aanvoer op zijn kosten te laten onderzoeken door één of meer dierenartsen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is degene die voornemens is postduiven voor een wedvlucht bijeen te brengen gehouden van dit voornemen jaarlijks een overzicht aan de NVWA te doen toekomen. De minister kan besluiten de postduiven, alvorens deze bij de wedvlucht worden toegelaten, bij de plaats van aanvoer te laten onderzoeken door één of meer dierenartsen, op kosten van degene die de postduiven voor de wedvlucht heeft bijeengebracht.

Hoofdstuk 6. Kwaliteitssystemen preventie

Artikel 56

Een kwaliteitssysteem kan door de minister worden erkend indien door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt aangetoond dat:

  • a. het beheer en de inrichting in handen is van een rechtspersoon die voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 59 en 62;

  • b. voldaan wordt aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 60 en 61;

  • c. voldaan wordt aan de eisen, bedoeld in artikel 63.

Artikel 57

  • 1 De erkenning van een kwaliteitssysteem geschiedt op aanvraag van de in artikel 59, eerste lid, bedoelde rechtspersoon.

  • 2 De aanvraag wordt schriftelijk bij de NVWA ingediend.

  • 3 Op de aanvraag wordt binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag een besluit genomen.

  • 4 Bij de aanvraag worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van de rechtspersoon;

    • b. de naam en het adres van de in artikel 60, vierde lid, bedoelde instanties;

    • c. een opgave van de namen en adressen van de deelnemende personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden;

    • d. een overzicht van:

Artikel 58

  • 1 Indien een kwaliteitssysteem niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 56, voldoet kan de minister:

    • a. nadere voorwaarden verbinden aan de erkenning;

    • b. de erkenning met onmiddellijke ingang schorsen of intrekken.

  • 2 De minister kan de nadere voorwaarden opheffen of een schorsing beëindigen indien ten genoegen van de minister is aangetoond dat het kwaliteitssysteem weer volledig aan alle eisen voldoet.

Artikel 59

  • 2 De wijze van de inrichting en het beheer en alle overige werkprocessen van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon zijn overzichtelijk, duidelijk en volledig beschreven in één of meer schriftelijke stukken.

  • 3 De inrichting en het beheer van het kwaliteitssysteem voldoen aan de criteria van ISO 9001 zoals die zijn gedeponeerd bij het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft.

Artikel 60

  • 1 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, verplicht de deelnemers om de eisen, bedoeld in artikel 63, en de daarop gebaseerde inhoudelijke normen, na te leven.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, voorziet in een doeltreffend systeem van controle op de naleving van de in het kwaliteitssysteem vastgelegde verplichtingen.

  • 3 Het controlesysteem zal in elk geval bestaan uit adequate controles op de eisen, bedoeld in artikel 63, en de daarop gebaseerde inhoudelijke normen van het kwaliteitssysteem.

  • 4 De controles worden uitgevoerd door één of meer onafhankelijke, deskundige instanties.

  • 5 Een instantie als bedoeld in het vierde lid, is geaccrediteerd door de Nederlandse Raad voor Accreditatie of door een gelijkwaardige buitenlandse instantie is verklaard dat de instantie voldoet aan de relevante criteria van ISO 17021 zoals die zijn gedeponeerd bij het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft.

Artikel 61

  • 1 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, voorziet in een doeltreffend systeem van oplegging van sancties bij niet-naleving van de eisen, bedoeld in artikel 63.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, voorziet er in elk geval in dat de mogelijkheid bestaat om bij niet-naleving de volgende sancties op te leggen:

    • a. oplegging van een boete;

    • b. schorsing of uitsluiting van deelname het kwaliteitssysteem.

Artikel 62

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, verstrekt maandelijks een overzicht van de opgelegde sancties, bedoeld in artikel 61, eerste lid, voor zover deze betrekking hebben op de eisen, bedoeld in artikel 63, waaronder de aanleiding en aard van de sanctie, aan de minister.

  • 3 Indien als gevolg van een beëindiging van de deelname aan een kwaliteitssysteem met wederzijds goedvinden een deelnemer niet langer deelneemt aan dat kwaliteitssysteem, maakt de rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, daarvan onverwijld melding aan de minister.

  • 4 Indien als gevolg van een sanctie als bedoeld in artikel 61, eerste lid, een deelnemer is geschorst of uitgesloten van deelname aan een kwaliteitssysteem, maakt de rechtspersoon, bedoeld in artikel 59, eerste lid, daarvan onverwijld melding aan de minister.

  • 5 Het kwaliteitssysteem dient te beschikken over een geautomatiseerd systeem waarmee de minister op ieder moment inzage kan hebben in de deelnemers aan de kwaliteitssysteem.

Artikel 63

  • 1 Het doel van een kwaliteitssysteem is:

    • a. de preventie van insleep en verspreiding van besmettelijke dierziekten;

    • b. het waarborgen van de gezondheid van te vervoeren evenhoevigen;

    • c. het waarborgen van het welzijn van de evenhoevigen.

  • 2 Om het doel, bedoeld in het eerste lid, te bereiken dient het kwaliteitssysteem tenminste de volgende aspecten te omvatten:

    • a. de belading van vervoermiddelen;

    • b. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen;

    • c. het bijhouden van registers van aantallen evenhoevigen en de identificatiegegevens van deze evenhoevigen;

    • d. welke maatregelen worden genomen indien het vermoeden bestaat van ziekte van te vervoeren evenhoevigen;

    • e. op welke wijze er wordt voldaan aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1/2005;

  • 3 Voor zover het kwaliteitssysteem betrekking heeft op artikel 33, derde lid, dienen er minimaal 100 vervoerders deel te nemen.

Titel 3. Monitoring en maatregelen dierziekten

Hoofdstuk 1. Monitoring en maatregelen ziekten bij varkens

§ 1. Monitoring en maatregelen ziekten bij varkens

Artikel 82

  • 1 Het is verboden:

    • a. een of meer varkens te ontvangen op een varkenshouderijbedrijf;

    • b. een of meer varkens op een varkenshouderijbedrijf te houden, of

    • c. een of meer varkens die zich op een varkenshouderijbedrijf bevinden, af te voeren.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien:

    • a. de eigenaar of exploitant van het bedrijf, dan wel diens vertegenwoordiger, dan wel degene die op dat bedrijf een of meer varkens houdt, varkens die verschijnselen van een besmettelijke dierziekte vertonen, behandelt of laat behandelen en binnen 24 uur nadat die behandeling is ingesteld, bloed is afgenomen en is ingestuurd ten behoeve van onderzoek op de aanwezigheid van een besmettelijke dierziekte;

    • b. de eigenaar of exploitant van het bedrijf, dan wel diens vertegenwoordiger, dan wel degene die op dat bedrijf een of meer varkens houdt, voor zover op dat bedrijf varkens mogelijk ten gevolge van een besmettelijke dierziekte zijn gestorven, een representatief aantal van die dieren ter sectie heeft ingestuurd ten behoeve van onderzoek op de aanwezigheid van klassieke varkenspest.

§ 2. Monitoring ziekte van Aujeszky

Artikel 82a

  • 1 Een houder van varkens laat iedere viermaandelijkse periode die loopt van januari tot en met april, van mei tot en met augustus en van september tot en met december, ten minste 8 milliliter bloed afnemen bij drie varkens die:

    • a. ten minste 25 kg zwaar zijn, of

    • b. de zwaarste dieren zijn.

  • 2 Het is toegestaan om het bloed, bedoeld in het eerste lid, af te laten nemen nadat de dieren zijn gedood.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien het aantal gehouden varkens, uitgezonderd zogende biggen, gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, minder dan 31 bedraagt.

Artikel 82b

  • 2 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangegeven:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, van degene die het monster heeft genomen en van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. gegevens omtrent de monsters;

    • c. de dagtekening;

    • d. de handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 82c

  • 1 De houder bewaart de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 82b, eerste lid, en de gegevens, bedoeld in het derde lid van dat artikel, gedurende twee jaar.

  • 2 De houder registreert de uitslag, bedoeld in het eerste lid, bij de minister.

§ 4. Endemische leukose bij runderen

Artikel 94*

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • rund: een rund ouder dan 24 maanden.

Artikel 94a*

  • 1 De eigenaar of exploitant van een slachthuis laat steekproefsgewijs aan de slachtlijn bloedmonsters nemen en staat deze af ten behoeve van de monitoring van endemische leukose bij runderen.

  • 2 Bloedmonsters worden van individuele runderen, ouder dan twee jaar, van niet-melk leverende bedrijven, genomen.

  • 3 Er worden geen monsters samengevoegd van verschillende runderen of bedrijven.

  • 5 De eigenaar of exploitant van een slachthuis houdt een administratie bij van de bemonstering.

Artikel 94b*

De houder van runderen staat toe dat steekproefsgewijs een monster van de tankmelk door een daartoe aangewezen laboratorium wordt onderzocht ten behoeve van de monitoring van endemische leukose bij runderen.

Hoofdstuk 2. Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

§ 1. Monitoring en maatregelen ziekten bij pluimvee

Artikel 83

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan artikel 84.

Artikel 84

  • 1 De ondernemer meldt onverwijld aan het landelijk telefoonnummer voor dierziekten elke verhoogde sterfte:

    • a. van leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen op twee opeenvolgende dagen van 0,5% of meer per dag;

    • b. van vleeskalkoenen op twee opeenvolgende dagen van 1% of meer per dag, en

    • c. van AI-gevoelige dieren van meer dan 3% per week.

  • 2 De ondernemer consulteert een dierenarts indien bij AI-gevoelige dieren:

    • a. een klinisch probleem zichtbaar is;

    • b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag, en

    • c. voor zover het leghennen of vermeerderingsdieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

  • 3 Indien er geen sprake is van aviaire influenza of Newcastle disease doet de dierenarts binnen acht uur melding van het klinische probleem van de desbetreffende dieren of van de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, en van de naam- en adresgegevens van het bedrijf aan de Gezondheidsdienst voor Dieren.

§ 2. Monitoring aviaire influenza

Artikel 85

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op een houder die bedrijfsmatig vleeskuikens, vleeseenden, vleeskalkoenen, ganzen, kwartels, parelhoenders, loopvogels, vermeerderingsdieren van de soort kip, kalkoen of eend of leghennen van de soort kip houdt, die worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of eieren.

  • 2 Deze paragraaf is van toepassing op vermeerderingsdieren van de soort kip, kalkoen of eend en leghennen van de soort kip.

§ 2.1. Bloedonderzoek

Artikel 86

  • 2 De houder laat het bloed afnemen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 3 De hoeveelheid bloed die overeenkomstig het eerste lid per dier wordt afgenomen en onderzocht bedraagt ten minste 1 milliliter.

  • 4 Het bloed wordt de uiterlijk werkdag na de dag dat het bloed is afgenomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij aanlevering van het bloed worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die het bloed heeft afgenomen;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren waarbij het bloed is afgenomen;

    • d. gegevens omtrent de bloedmonsters;

    • e. de dagtekening;

    • f. de handtekening van de inzender van de bloedmonsters.

Artikel 87

  • 1 Bij vleeskuikens, parelhoenders, loopvogels of kwartels wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken.

  • 2 Bij vleeseenden of ganzen wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 40 dieren met een leeftijd van ten minste vier weken.

Artikel 88

  • 1 Bij vleeskalkoenen wordt bij elke ronde bloed afgenomen van ten minste 30 hanen met een leeftijd van 18 weken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt, indien de houder geen andere vleeskalkoenen dan hennen houdt, bloed afgenomen van ten minste 30 hennen met een leeftijd van ten minste 13 weken.

Artikel 89

  • 1 Bij vermeerderingsdieren wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken.

  • 2 Bij dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier wordt per koppel bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 15 weken.

Artikel 90

  • 1 Bij leghennen wordt jaarlijks bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken.

  • 2 Bij dieren die worden opgefokt tot leghen wordt per koppel bloed afgenomen van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste acht weken.

Artikel 91

In afwijking van de artikelen 87 tot en met 90 wordt bij dieren als bedoeld in artikel 85, eerste lid, die gehouden worden op een bedrijf waar onder meer dieren worden gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van Verordening (EG) nr. 589/2008, ieder kwartaal bloed afgenomen, bij ten minste 30 dieren, ongeacht de leeftijd van de dieren.

Artikel 92

Indien de dieren, bedoeld in de artikelen 87 tot en met 91, gehouden worden in meerdere stallen, wordt bij dieren uit elke stal bloed afgenomen naar evenredigheid van het aantal dieren dat in de stallen wordt gehouden, met een minimum van 5 dieren per stal.

§ 2.2. Verplaatsing

Artikel 93

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 85, eerste lid, wordt alleen verplaatst, indien kan worden aangetoond dat bloed van de dieren overeenkomstig artikel 86, eerste lid, is onderzocht en de uitslag van dit onderzoek bekend is.

§ 3. Vaccinatie en monitoring Newcastle disease

Artikel 94a

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op een houder die bedrijfsmatig vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, leghennen van de soort kip, vleeskuikens of vleeskalkoenen houdt, die worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of eieren.

  • 2 Deze paragraaf is van toepassing op vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen en leghennen van de soort kip.

§ 3.1. Vaccinatie

Artikel 94b

  • 1 De houder, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, draagt er zorg voor dat de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, tegen Newcastle disease worden gevaccineerd overeenkomstig de artikelen 94c en 94d.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op dieren die voorafgaand aan de aanvoer op het bedrijf van de houder overeenkomstig het eerste lid zijn gevaccineerd, mits de houder aan kan tonen dat uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, is gebleken dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16 is behaald.

  • 3 Onmiddellijk na vaccinatie vult de houder een vaccinatieverklaring met gebruikmaking van een middel dat hiertoe door de minister beschikbaar is gesteld en waarop in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die de dieren heeft gevaccineerd of hiertoe een diergeneesmiddel heeft afgeleverd;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren die gevaccineerd zijn;

    • d. gegevens omtrent de aard van de vaccinatie;

    • e. gegevens omtrent het vaccin;

    • f. de dagtekening;

    • g. de handtekening van de houder en de dierenarts.

Artikel 94c

  • 1 De dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, worden gevaccineerd in de periode van 3 tot 18 dagen na het uitkomen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden dieren die afkomstig zijn van vermeerderingsdieren die niet zijn gevaccineerd tegen Newcastle disease onmiddellijk na plaatsing op het bedrijf gevaccineerd.

  • 3 Dieren die ouder zijn dan 18 dagen en niet gevaccineerd zijn overeenkomstig het eerste lid, omdat zij uit een ander land dan Nederland afkomstig zijn, worden onmiddellijk na plaatsing op het bedrijf gevaccineerd.

  • 4 In aanvulling op het eerste tot en met het derde lid, worden leghennen en vermeerderingsdieren:

    • a. voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft, binnen 22 weken na het uitkomen;

    • b. voor zover het kalkoenen betreft, binnen 30 weken na het uitkomen;

    door middel van een injectie gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin.

Artikel 94d

  • 1 Voor de vaccinatie wordt gebruik gemaakt van een vaccin dat voldoet aan de eisen, gesteld in Beschikking 93/152/EEG.

§ 3.2. Bloedonderzoek

Artikel 94e

  • 2 De houder laat het bloed afnemen door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 3 De hoeveelheid bloed die overeenkomstig het eerste lid per dier wordt afgenomen en onderzocht bedraagt ten minste 1 milliliter.

  • 4 Het bloed wordt uiterlijk de werkdag na de dag dat het bloed is afgenomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij aanlevering van het bloed worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van de dierenarts die het bloed heeft afgenomen;

    • c. gegevens ter identificatie van de dieren waarbij het bloed is afgenomen;

    • d. gegevens omtrent de bloedmonsters;

    • e. de dagtekening;

    • f. de handtekening van de inzender van de bloedmonsters.

Artikel 94f

Bij vermeerderingsdieren of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 40 tot 48 weken na het uitkomen, voor zover het dieren, anders dan kalkoenen betreft;

  • d. in de periode van 50 tot 58 weken na het uitkomen, voor zover het kalkoenen betreft;

  • e. in de periode van 70 tot 75 weken na het uitkomen;

  • f. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 94g

Bij leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd;

  • b. binnen zes weken nadat de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd;

  • c. in de periode van 90 tot 95 weken na het uitkomen;

  • d. binnen 9 weken voordat het koppel wordt geslacht;

  • e. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is.

Artikel 94h

Bij vleeskuikens wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. in de periode van 4 tot 6 weken na het uitkomen;

  • b. 70 dagen na het uitkomen, tenzij het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd.

Artikel 94i

Bij vleeskalkoenen wordt bloed afgenomen van ten minste 30 dieren per koppel, waaronder ten minste 5 dieren per stal op de volgende momenten:

  • a. vanaf dertien weken na het uitkomen;

  • b. binnen 20 dagen voorafgaand aan een verplaatsing van een koppel naar een ander bedrijf waar bedrijfsmatig vogels worden gehouden, voor zover het koppel op de dag van verplaatsing 28 dagen of ouder is en het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 94j

Indien het dieren, bedoeld in artikel 94c, derde lid, betreft, is de aanhef van de artikelen 94f, 94g, 94h of 94i, van overeenkomstige toepassing en wordt bloed afgenomen in de periode van 3 tot 4 weken na de datum waarop de dieren zijn gevaccineerd.

§ 3.3. Maatregelen bij te lage waarde

Artikel 94k

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 1, bij een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen niet wordt behaald, laat de houder de dieren terstond door een dierenarts vaccineren en worden de dieren binnen vier weken na vaccinatie overeenkomstig artikel 94e in samenhang met artikel 94f, aanhef of 94g, aanhef, onderzocht.

  • 2 Indien een koppel leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen niet overeenkomstig het eerste lid gevaccineerd is, dan wel zijn, laat de houder bij het eerstvolgende koppel in aanvulling op artikel 94g en binnen 40 tot 42 weken na het uitkomen overeenkomstig artikel 94e bloed afnemen en onderzoeken.

  • 3 De houder stuurt uiterlijk twee weken na de vaccinatie een kopie van de vaccinatieverklaring, bedoeld in artikel 94b, derde lid, aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

Artikel 94l

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskuikens niet wordt behaald, maakt de houder van de dieren in overleg met een dierenarts een analyse van de mogelijke oorzaken van het niet behalen van de waarde en een plan van aanpak.

  • 2 Het plan van aanpak wordt uitgevoerd bij de eerstvolgende twee koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd.

  • 3 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij het tweede koppel, bedoeld in het tweede lid, niet wordt behaald, herziet de houder het plan van aanpak in overleg met de Gezondheidsdienst voor dieren.

  • 4 Het herziene plan van aanpak wordt uitgevoerd bij ten minste de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd.

  • 6 De houder stuurt een kopie van het plan van aanpak of het herziene plan van aanpak aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

Artikel 94m

  • 1 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen niet wordt behaald, laat de houder de eerstvolgende twee koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren.

  • 2 Wanneer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, blijkt dat de betreffende waarde, genoemd in bijlage 16, onderdeel 2, bij een koppel vleeskalkoenen dat overeenkomstig het eerst lid gevaccineerd is, niet wordt behaald, laat de houder de eerstvolgende drie koppels vleeskalkoenen die op het bedrijf worden gevaccineerd door een dierenarts vaccineren:

    • a. in de periode van 10 tot 15 dagen na het uitkomen;

    • b. in de periode van 28 tot 35 dagen na het uitkomen;

    • c. in de periode van 8 tot 10 weken na het uitkomen;

    • d. indien het mannelijke dieren betreft, 16 weken na het uitkomen.

  • 3 De houder stuurt uiterlijk twee weken na de vaccinatie een kopie van de vaccinatieverklaring, bedoeld in artikel 94b, derde lid, aan de Gezondheidsdienst voor dieren.

§ 3.4. Verplaatsing

Artikel 94n

Een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, wordt alleen verplaatst van een bedrijf naar een ander bedrijf waar deze dieren worden gehouden of naar een andere locatie van hetzelfde bedrijf, waarbij de dieren over de openbare weg worden vervoerd, indien is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 94o tot en met 94q.

Artikel 94o

  • 1 Van een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, dat binnen 28 dagen na het uitkomen wordt verplaatst, zijn de dieren ten minste zeven dagen voor verplaatsing gevaccineerd door middel van een spray of aërosol.

  • 2 Van een koppel van de dieren, bedoeld in artikel 94a, eerste lid, dat wordt verplaatst in de periode van 28 tot 70 dagen na het uitkomen:

    • a. kan worden aangetoond dat de dieren overeenkomstig artikel 94e, eerste lid zijn onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder a of onderdeel 2, onder a, is behaald, en

    • b. zijn de dieren in de periode van 42 tot 7 dagen voor verplaatsing gevaccineerd door middel van een spray of aërosol.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op dieren die binnen 8 dagen na het uitkomen worden verplaatst, indien kan worden aangetoond dat de dieren afkomstig zijn van ouderdieren die overeenkomstig deze paragraaf gevaccineerd zijn.

Artikel 94p

  • 1 Van een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, kan worden aangetoond dat de dieren overeenkomstig artikel 94e, eerste lid, zijn onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder b, c of d, is behaald.

  • 2 Van een koppel vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, waarbij de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 1, onder b, c of d niet is behaald, zijn de dieren sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door middel van een spray of aërosol gevaccineerd, waarbij de laatste vaccinatie ten minste zeven dagen voor de verplaatsing is uitgevoerd.

Artikel 94q

Van een koppel vleeskuikens of vleeskalkoenen dat wordt verplaatst na 70 dagen na het uitkomen, kan worden aangetoond dat het koppel overeenkomstig artikel 94e, eerste lid, is onderzocht en dat de waarde, bedoeld in bijlage 16, onderdeel 2, onder b, is behaald.

§ 3.5. Administratie

Artikel 94r

  • 2 Een houder die vermeerderingdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen houdt, en deze dieren aan een andere houder overdraagt, doet deze houder een kopie van de vaccinatieverklaringen, bedoeld in artikel 94b, derde lid, en resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, toekomen.

  • 3 Een houder bewaart het plan van aanpak, bedoeld in artikel 94l, tweede lid, en het herziene plan van aanpak, bedoeld in artikel 94l, vierde lid, gedurende de periode dat er op grond van deze paragraaf verplichtingen tot vaccinatie gelden met betrekking tot de dieren waarop het plan van aanpak, dan wel het herziene plan van aanpak van toepassing is.

§ 4. Monitoring mycoplasmose

Artikel 94s

Deze paragraaf is van toepassing op bedrijfsmatig gehouden kippen en kalkoenen.

§ 4.1. Onderzoek

Artikel 94t

  • 1 De houder van kippen of kalkoenen laat door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair bij die dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen overeenkomstig artikel 94u.

  • 2 In het geval van tegen Mycoplasma synoviae gevaccineerde kippen en kalkoenen of kippen en kalkoenen afkomstig van een bedrijf waar tegen Mycoplasma synoviae is gevaccineerd, laat de houder van kippen of kalkoenen in aanvulling op het eerste lid door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair per stal 24 tracheaswabmonsters nemen.

  • 3 De houder laat, in een laboratorium als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria, de op grond van het eerste en tweede lid afgenomen monsters:

    • a. van kippen of kalkoenen onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma synoviae en de tracheaswabmonsters, bedoeld in het tweede lid, op de aanwezigheid van Mycoplasma synoviae;

    • b. van kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier, uitgezonderd de bloedmonsters, bedoeld in artikel 94u, vierde lid, onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma meleagridis.

  • 4 Een op grond van het eerste of tweede lid afgenomen monster wordt uiterlijk op de werkdag na de dag dat het monster is genomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Bij aanlevering van een monster worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, de dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair die het monster heeft genomen en de dieren waarbij het monster is genomen;

    • b. gegevens omtrent de monsters;

    • c. de dagtekening;

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 94u

  • 1 De monsters, bedoeld in artikel 94t, eerste en tweede lid, worden afgenomen bij kippen of kalkoenen die zich verspreid over de stal of de stallen bevinden, waarbij ook kippen of kalkoenen worden meegenomen die vanwege ziekte zijn afgezonderd.

  • 2 De houder van kippen of kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier of die daartoe worden opgefokt laat per stal waarin die dieren worden gehouden monsters afnemen bij 1% van het aantal dieren, maar bij ten minste 30 dieren en ten hoogste 60 dieren:

    • a. kippen: op een leeftijd van 15 of 16 weken, 20 tot en met 22 weken, 30 weken en vervolgens iedere 12 weken;

    • b. kalkoenen: op een leeftijd van 10 weken, 18 weken, 26 weken en vervolgens iedere 12 weken.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, wordt bij kippen die worden gehouden als grootouderdier of die daartoe worden opgefokt monsters afgenomen op een leeftijd van 15 of 16 weken, 20 weken en vervolgens iedere 8 weken.

  • 4 Onverminderd het tweede lid laat de houder van kippen of kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier of die daartoe worden opgefokt, met uitzondering van eendagskuikens, monsters afnemen overeenkomstig de aanhef van het tweede lid in de twee weken voorafgaand aan het vervoer naar een ander bedrijf waar kippen of kalkoenen aanwezig zijn.

  • 5 De houder die kippen opfokt die bestemd zijn om te worden gehouden als legkip laat in de drie weken voorafgaand aan de verplaatsing van een koppel kippen naar een ander legkippenbedrijf per stal bij ten minste 24 van die dieren monsters afnemen.

  • 6 De houder van een koppel legkippen laat in de 9 weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden geslacht per stal bij ten minste tien van die dieren bloed afnemen en bij tegen Mycoplasma gallisepticum gevaccineerde dieren ook ten minste twaalf tracheaswabmonsters.

  • 7 De houder van kalkoenen, laat in de drie weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden geslacht bij ten minste 24 van die dieren monsters afnemen.

§ 4.2. Maatregelen

Artikel 94v

Het is verboden legkippen of dieren die daartoe worden opgefokt, die niet tegen Mycoplasma gallisepticum zijn gevaccineerd, af te voeren van een bedrijf en aan te voeren op een bedrijf, indien er op dat bedrijf nog legkippen aanwezig zijn die gelijktijdig zijn gehouden met al geslachte legkippen waarbij de aanwezigheid van antistoffen tegen Mycoplasma gallisepticum was vastgesteld.

§ 5. Monitoring niet-zoönotische salmonellose

Artikel 94x

Deze paragraaf is van toepassing op bedrijfsmatig gehouden kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden, die worden gehouden als vermeerderingsdier.

§ 5.1. Onderzoek

Artikel 94y

  • 1 De houder van dieren die behoren tot diersoorten als bedoeld in artikel 94x laat door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair bij die dieren ten minste 1 milliliter bloed afnemen overeenkomstig artikel 94z.

  • 2 De houder laat, in een laboratorium als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria, de bloedmonsters:

    • a. van kalkoenen onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella arizonae;

    • b. van kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum.

  • 3 Het bloed wordt uiterlijk op de werkdag na de dag dat het bloed is afgenomen aangeleverd bij het laboratorium, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Bij aanlevering van het bloed worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, de dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair die het bloed heeft afgenomen en de dieren waarbij het bloed is afgenomen;

    • b. gegevens omtrent de bloedmonsters;

    • c. de dagtekening;

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de bloedmonsters.

Artikel 94z

  • 1 Het bloed, bedoeld in artikel 94y, eerste lid, wordt afgenomen bij dieren die zich verspreid over de stal bevinden, waarbij ook dieren worden meegenomen die vanwege ziekte zijn afgezonderd.

  • 2 De houder, bedoeld in artikel 94y, eerste lid, laat per stal aan het begin van de productieperiode, voordat broedeieren worden afgeleverd, bloed afnemen bij 1% van het aantal dieren, maar bij ten minste 30 dieren en ten hoogste 60 dieren.

§ 5.2. Maatregelen

Artikel 94aa

Het is verboden kalkoenen af te voeren van een bedrijf en aan te voeren op een bedrijf waar de aanwezigheid van Salmonella arizonae is vastgesteld indien er nog kalkoenen aanwezig zijn die op het moment dat deze besmetting is vastgesteld op dat bedrijf aanwezig waren.

Titel 4. Zoönosen en TSE’s

Hoofdstuk 1. Salmonellose

§ 1. Algemeen

Artikel 95

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. Verordening (EG) nr. 1190/2012: verordening (EU) nr. 1190/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 340);

    • b. Verordening (EG) nr. 200/2012: verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 71);

    • c. Verordening (EG) nr. 517/2011: verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie (PbEU 2011, L 138);

    • d. Verordening (EG) nr. 200/2010: verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus (PbEU 2010, L 61);

    • e. Verordening (EG) nr. 1177/2006: verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (PbEU 2006, L 212).

  • 2 In dit hoofdstuk wordt onder Salmonella typhimurium mede verstaan: monofasische Salmonella typhimurium met de antigene formule 1, 4, [5], 12:i:-.

Artikel 96

De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2160/2003.

Artikel 97

Het is verboden te handelen in strijd met:

  • a. de artikelen 7, vijfde lid, 9, eerste lid, 10, vierde lid, en 12, en bijlage II, onderdelen B, C en D, van verordening (EG) nr. 2160/2003;

  • b. artikel 2 van verordening (EG) nr. 1177/2006;

  • c. de bijlage bij verordening (EG) nr. 1190/2012;

  • d. de bijlage bij verordening (EG) nr. 200/2012;

  • e. de bijlage bij verordening (EG) nr. 517/2011;

  • f. de bijlage bij verordening (EG) nr. 200/2010.

§ 2. Primaire bedrijven

§ 2.1. EU-monitoring

Artikel 98

De bemonstering, bedoeld in:

  • a. punt 2.1, onderdeel a, onder ii, tweede gedachtestreepje, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 1190/2012, vindt plaats op het bedrijf, bedoeld in dat gedachtestreepje;

  • b. punt 2.1.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010, vindt ten minste driewekelijks plaats op het bedrijf, bedoeld in onderdeel b van dat punt.

§ 2.2. Aanvullende monitoringsvoorschriften

Artikel 98a

Deze paragraaf is niet van toepassing, indien de minister op het moment van bemonstering, bedoeld in deze paragraaf, monsters heeft laten nemen en onderzoeken op de aanwezigheid van de relevante serotypen salmonella.

Artikel 98b

  • 1 De houder van kippen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier laat die dieren overeenkomstig artikel 98e bemonsteren:

    • a. in de eerste 3 levensdagen;

    • b. op een leeftijd van 4 weken, en

    • c. 2 weken voor de overgang naar de legfase of verplaatsing naar een bedrijf waar ze als vermeerderingsdier worden gehouden.

  • 2 De houder laat de monsters, bedoeld in het eerste lid, onderzoeken op de aanwezigheid van:

    • a. Salmonella enteritidis;

    • b. Salmonella typhimurium;

    • c. Salmonella hadar;

    • d. Salmonella infantis, en

    • e. Salmonella virchow.

  • 3 Onverminderd het tweede lid laat de houder de monsters, bedoeld in het eerste lid, van kippen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier voor de productie van vleeskuikens onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella java.

Artikel 98c

  • 1 De houder van kippen die worden opgefokt tot leghen laat die dieren overeenkomstig artikel 98e bemonsteren:

    • a. in de eerste 3 levensdagen, en

    • b. 2 weken voor de overgang naar de legfase of verplaatsing naar een bedrijf waar ze als leghen worden gehouden.

  • 2 De houder, bedoeld in het eerste lid, laat de monsters onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium.

Artikel 98d

  • 1 Onverminderd punt 2.1, onderdeel a, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2012 laat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in die verordening, eendagskuikens overeenkomstig artikel 98e bemonsteren bij de plaatsing van die dieren op het bedrijf en onderzoeken overeenkomstig de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2012.

  • 2 Onverminderd punt 2.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 517/2011 laat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf leghennen in de 3 weken voorafgaand aan het moment waarop die dieren worden geslacht overeenkomstig die bijlage bemonsteren en onderzoeken.

Artikel 98e

  • 2 De houder voegt de monsters, bedoeld in het eerste lid, samen tot een verzamelmonster.

  • 3 De houder van kippen als bedoeld in de artikelen 98b, eerste lid, onderdelen b en c, neemt per koppel verspreid over de stal:

    • a. 150 monsters van blindedarmmest, dan wel, voor zover dat niet of onvoldoende aanwezig is, mest van de cloaca, en voegt steeds 25 van die monsters samen tot een verzamelmonster, of

    • b. 5 monsters overeenkomstig punt 2.2.2.1, onderdeel b, eerste drie alinea’s en onder i, van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010.

  • 4 De houder van kippen als bedoeld in artikel 98c, eerste lid, onderdeel b, neemt per koppel verspreid over de stal 2 monsters overeenkomstig punt 2.2.1 van de bijlage bij verordening (EU) nr. 517/2011 en laat die monsters door een laboratorium als bedoeld in artikel 98f, eerste lid, samenvoegen tot een verzamelmonster.

Artikel 98f

  • 2 De monsters worden uiterlijk op de werkdag na de dag dat ze zijn genomen verzonden aan het laboratorium, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij aanlevering van de monsters worden in ieder geval de volgende gegevens aangeleverd:

    • a. gegevens ter identificatie van de houder van de dieren, als naam, adres, en UBN, dan wel een door de minister toegekend registratienummer als bedoeld in artikel 3 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • b. gegevens ter identificatie van degene die het monster heeft genomen en ter identificatie van de dieren die zijn bemonsterd;

    • b. gegevens omtrent de monsters;

    • c. de dagtekening;

    • d. de naam en handtekening van de inzender van de monsters.

Artikel 98g

  • 1 De exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in:

    • a. de bijlage, punt 2.1, onder a, bij verordening (EU) nr. 200/2012, laat de bemonstering, bedoeld in punt 2 van die bijlage uitvoeren door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair;

    • b. artikel 98d, tweede lid, laat de bemonstering, bedoeld in dat artikellid, uitvoeren door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.

  • 2 De exploitant van een levensmiddelenbedrijf als bedoeld in het eerste lid, onder a., laat de monsters, bedoeld in het eerste lid, onder a., onderzoeken op de aanwezigheid van:

    • a. Salmonella enteritidis;

    • b. Salmonella typhimurium;

    • c. Salmonella hadar;

    • d. Salmonella infantis;

    • e. Salmonella virchow, en

    • f. Salmonella java.

Artikel 98h

  • 1 De houder bewaart de uitslag van het onderzoek dat krachtens verordening (EG) nr. 2160/2003 of op grond van deze paragraaf namens de houder is uitgevoerd gedurende twee jaar en registreert die uitslag:

    • a. in een databank die op grond van artikel 15b, eerste lid, door de minister is aangewezen als databank voor de registratie van die gegevens, of

    • b. bij de minister, voor zover voor de registratie van die gegevens geen aanwijzing als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, heeft plaatsgevonden.

  • 2 De houder verstrekt bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. naam, adres en UBN dan wel een door de minister toegekend registratienummer als bedoeld in artikel 3 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • b. laboratoriumcode, datum, tijdstip en aanduiding van de uitslag;

    • c. bedrijfstype, soort monster, datum monstername, gegevens ter identificatie van de monsternemer, stalnummer waar het monster is genomen, geboortedatum en nummer van het betreffende koppel;

    • d. datum ontvangst bij het laboratorium van het genomen monster, aanvangsdatum laboratoriumonderzoek, soort onderzoek en uitslag van het onderzoek;

    • e. indien van toepassing: serotype en gegevens over afwijking in het monster.

  • 3 Indien blijkt dat gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid, niet juist of volledig zijn verstrekt de houder de gecorrigeerde gegevens.

  • 4 Geconstateerde aanwezigheid van de serotypes enteritidis, typhimurium, hadar, infantis, virchow en java wordt onverwijld door de houder aan de betrokken afnemer doorgegeven.

§ 2.2*. Maatregelen

Artikel 98i

Het is de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, bedoeld in de bijlage, punt 2.1, bij verordening (EU) nr. 517/2011, verboden om leghennen aan te voeren op een bedrijf waar de aanwezigheid van Salmonella enteritidis is vastgesteld, tenzij die dieren zijn gevaccineerd tegen Salmonella enteritidis.

§ 3. Diervoeders

§ 3.1. Monitoring

Artikel 98j

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

basismonster:

basismonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009;

eindmonster:

eindmonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009;

verzamelmonster:

verzamelmonster als bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, bij verordening (EG) nr. 152/2009.

Artikel 98k

  • 1 De producent van mengvoeders voor pluimvee bemonstert voedermiddelen bij de aanvoer per productielocatie, indien de jaarproductie van die locatie:

    • a. ten hoogste 4.000 ton bedraagt: ten minste eenmaal per kwartaal;

    • b. ten hoogste 8.000 ton bedraagt: ten minste tweemaal per kwartaal;

    • c. ten hoogste 10.000 ton bedraagt: ten minste driemaal per kwartaal;

    • d. ten hoogste 20.000 ton bedraagt: ten minste vijfmaal per kwartaal;

    • e. ten hoogste 30.000 ton bedraagt: ten minste achtmaal per kwartaal;

    • f. ten hoogste 40.000 ton bedraagt: ten minste tienmaal per kwartaal;

    • g. meer dan 40.000 ton bedraagt: ten minste 13 maal per kwartaal.

  • 2 Een monster als bedoeld in het eerste lid weegt ten minste 60 gram.

Artikel 98l

  • 1 De producent van mengvoeders voor pluimvee bemonstert van de af te leveren partijen mengvoer van 24 ton die bestemd zijn voor:

    • a. vermeerderingsdieren die worden gehouden als grootouderdier of overgrootouderdier: ten minste 50%;

    • b. kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot andere vermeerderingsdieren dan bedoeld in onderdeel a: ten minste 20%;

    • c. kippen of kalkoenen die worden gehouden als vermeerderingsdier: ten minste 10%;

    • d. vleeskuikens, leghennen en dieren die worden opgefokt tot leghen: ten minste 5%;

    • e. vleeskalkoenen: ten minste 1 op de 30.

  • 2 De leverancier van voedermiddelen die aan pluimveehouderijen worden geleverd, bemonstert van de af te leveren partijen voedermiddelen van 24 ton ten minste 1 op de 30 partijen.

  • 3 De monsters, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden genomen uit de productstroom.

  • 4 Onverminderd het eerste en tweede lid bemonstert de producent van mengvoeders en de leverancier van voedermiddelen voor pluimvee ten minste elke zes maanden op kritische punten in het productieproces of het logistieke proces, bedoeld in artikel 6 van verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35).

  • 5 Een monster als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid weegt ten minste 60 gram.

Artikel 98m

  • 1 De producent van mengvoeders die bestemd zijn voor ander vee dan pluimvee neemt uit de productstroom per productielocatie waarvan de jaarproductie:

    • a. ten hoogste 4.000 ton bedraagt: ten minste twee monsters per kwartaal;

    • b. ten hoogste 6.000 ton bedraagt: ten minste drie monsters per kwartaal;

    • c. ten hoogste 8.000 ton bedraagt: ten minste vier monsters per kwartaal;

    • d. ten hoogste 10.000 ton bedraagt: ten minste vijf monsters per kwartaal;

    • e. ten hoogste 20.000 ton bedraagt: ten minste tien monsters per kwartaal;

    • f. ten hoogste 30.000 ton bedraagt: ten minste 15 monsters per kwartaal;

    • g. ten hoogste 40.000 ton bedraagt: ten minste 20 monsters per kwartaal;

    • h. meer dan 40.000 ton bedraagt: ten minste 25 monsters per kwartaal.

  • 2 Ten minste 50% van de monsters, bedoeld in het eerste lid, worden genomen van mengvoeders.

  • 3 Een monster, bedoeld in het eerste lid, weegt ten minste 60 gram.

Artikel 98n

  • 1 De producent en de leverancier van voedermiddelen die bestemd zijn voor ander vee dan pluimvee nemen per product per toeleverancier een monster van ten minste 60 gram per kwartaal.

  • 2 De producent en de leverancier kunnen ten aanzien van een partij voedermiddelen schriftelijk overeenkomen dat de bemonstering, bedoeld in het eerste lid, door de producent of de leverancier plaatsvindt.

  • 3 Bij seizoensgebonden of incidentele producten start de bemonstering, bedoeld in het eerste lid, bij de eerste lading.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. de zuurtegraad van de voedermiddelen ten hoogste 4,5 pH bedraagt bij spontane melkzuurfermentatie;

    • b. de zuurtegraad van de voedermiddelen ten hoogste 4 pH bedraagt, indien organische zuren zijn toegevoegd;

    • c. de zuurtegraad van de voedermiddelen ten hoogste 3,5 pH bedraagt, indien anorganische zuren zijn toegevoegd, of

    • d. de producent of de leverancier aantoont dat de zuurtegraad voldoende is om salmonella in de voedermiddelen te inactiveren.

Artikel 98o

  • 1 De producent en de leverancier, bedoeld in deze paragraaf, laten de monsters onderzoeken in een laboratorium.

  • 2 De producent en de leverancier laten monsters waarbij, na onderzoek als bedoeld in het eerste lid, de aanwezigheid van Salmonella is geconstateerd nader onderzoeken op de volgende serotypes:

    • a. Salmonella enteritidis;

    • b. Salmonella typhimurium;

    • c. Salmonella hadar;

    • d. Salmonella infantis;

    • e. Salmonella virchow, en

    • f. Salmonella java.

Artikel 98p

  • 1 De producent en de leverancier bewaren de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 98o, gedurende een periode van twee jaar.

  • 2 Geconstateerde aanwezigheid van de serotypes als bedoeld in artikel 98o, tweede lid, wordt onverwijld door de producent of de leverancier aan de NVWA en de betrokken pluimveehouder doorgegeven.

Hoofdstuk 2. Tse’s

§ 1. Het fokken van schapen

Artikel 99

  • 1 Als fokprogramma als bedoeld in artikel 6 bis van verordening (EG) nr. 999/2001 worden aangewezen de erkende fokprogramma’s van:

    • a. een ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Fokkerijbesluit erkende instelling, of

    • b. een groep houders van schapen, verenigd in een organisatie met rechtspersoonlijkheid, die zich in ieder geval ten doel stelt het fokken gericht op het terugdringen van de TSE-gevoeligheid bij schapen en die niet is aangesloten bij een instelling als bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in de aanhef van het eerste lid, indien het fokprogramma voldoet aan bijlage VII, hoofdstuk C, delen 1 en 2, van verordening (EG) nr. 999/2001 en aan artikel 99a.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt voor 1 juni van het betreffende jaar ingediend, waarbij in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld:

    • a. de naam van de instelling of de organisatie, bedoeld in artikel 99, eerste lid;

    • b. het aantal schapen dat bij het stamboek is geregistreerd of bij de organisatie is ingeschreven, onderscheiden naar geslacht en ras;

    • c. het betreffende fokprogramma.

Artikel 99a

Het certificatiesysteem, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 1, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, bevat naast de gegevens, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 2, van die bijlage:

  • a. de datum van certificering als bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 3, van die bijlage;

  • b. het laboratorium dat de genotypering, bedoeld in hoofdstuk C, deel 1, punt 5, van die bijlage heeft verricht, indien van toepassing.

Artikel 99b

  • 1 Aan houders van schapen die deelnemen aan een fokprogramma als bedoeld in artikel 6 bis van verordening (EG) nr. 999/2001 verleent de minister op aanvraag een erkenning als bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel a of b, bij die verordening, indien is voldaan aan de criteria van dat fokprogramma.

  • 2 Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval gegevens vermeld waaruit blijkt dat:

    • a. alle schapen in de kudde het ARR/ARR genotype hebben, indien een erkenning als bedoeld in hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel a, van de bijlage, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd;

    • b. alle nakomelingen in het jaar voorafgaande aan de aanvraag zijn verwekt door vaderdieren met het ARR/ARR genotype, indien een erkenning als bedoeld in hoofdstuk C, deel 4, punt 1, onderdeel b, van de bijlage, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd.

Artikel 99c

Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 99, tweede lid respectievelijk artikel 99b, eerste lid, trekt de minister een erkenning als bedoeld in die artikelen in.

Artikel 99d

Een instelling en een groep houders van schapen als bedoeld in artikel 99, eerste lid, rapporteren jaarlijks voor 1 februari aan de minister over:

  • a. de resultaten van de genotyperingen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen rammen en ooien, en tussen dieren die de leeftijd van 1 jaar nog niet hebben bereikt en dieren die 1 jaar of ouder zijn;

  • b. de resultaten van de steekproeven, bedoeld in bijlage VII, hoofdstuk C, deel 4, punt 2, van verordening (EG) nr. 999/2001;

  • c. het aantal houders dat aan het fokprogramma deelneemt.

Artikel 99e

  • 2 De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanhangige aanvragen worden vanaf dat tijdstip overeenkomstig deze regeling behandeld door de minister, met inachtneming van de termijn die op dat tijdstip is verstreken sinds het tijdstip van indiening van de aanvraag.

Titel 5. Bestrijding besmettelijke dierziekten

Hoofdstuk 1. Uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten

§ 1. Kentekenen en waarschuwingsborden

Artikel 102

Als modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van de wet, die worden geplaatst ter aanduiding van een gebied waar ingevolge artikel 30 van de wet een verbod tot vervoeren van kracht is, worden vastgesteld de in bijlage 21 opgenomen modellen.

Artikel 103

Artikel 104

  • 1 De kentekenen of waarschuwingsborden worden aan de ingang van de besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen, aan de bijenwoning of rondom het krachtens artikel 30 van de wet aangewezen gebied aangebracht, gehecht of geplaatst en wel zodanig dat zij duidelijk van de openbare weg af zichtbaar zijn.

  • 2 Waarschuwingsborden kunnen langs de openbare weg vooraangekondigd worden.

§ 2. Het onschadelijk maken van of vernietigen van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren en van producten en voorwerpen die besmet zijn of ervan worden verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof

Artikel 105

Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, van de wet, en het vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g, van de wet, geschiedt:

  • a. overeenkomstig verordening (EG) nr. 1069/2009;

  • b. indien verordening (EG) nr. 1069/2009 niet van toepassing is:

    • 1°. door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 108 of bij mest door verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;

    • 2°. door droge sterilisatie.

§ 3. Het reinigen en ontsmetten

Artikel 106

  • 1 Aan ontsmetting gaat reiniging vooraf, behoudens die gevallen waarbij, ter beoordeling van de minister, wegens besmettingsgevaar voor de personen die met de reiniging zijn belast, voor de reiniging en ontsmetting eerst een voorlopige ontsmetting plaatsvindt. De reiniging vindt plaats binnen de door de minister aangegeven termijn.

  • 2 Het reinigen van dieren, gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten geschiedt overeenkomstig bijlage 23.

  • 3 Onverminderd het tweede lid geschiedt reiniging en ontsmetting overeenkomstig de voor de desbetreffende dierziekte geldende communautaire bestrijdingsrichtlijn.

Artikel 107

Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, bijenwoning en dieren, voorwerpen en producten is gericht op het effectief en efficiënt onschadelijk maken van smetstof, waarbij elk geval op zichzelf wordt beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage 23 beschreven wijze.

Artikel 108

Het ontsmetten geschiedt met een van de volgende middelen:

  • a. hitte in de vorm van:

    • 1. vuur;

    • 2. hete lucht;

    • 3. stoom;

    • 4. kokend water;

  • b. ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • c. andere door de minister vast te stellen ontsmettingsmiddelen.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 109

De minister beslist in elk bijzonder geval op welke wijze het onschadelijk maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten geschiedt en welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij worden gebruikt.

Artikel 110

  • 2 Het onschadelijk maken, het vernietigen en de ontsmetting geschieden onder leiding en toezicht van de in eerste lid bedoelde persoon.

  • 3 De reiniging en ontsmetting wordt door de ambtenaar geregistreerd.

Artikel 110a

  • 1 Zodra een gebouw of terrein door het plaatsen van een kenteken, ingevolge artikel 22, eerste lid, van de wet, besmet of van besmetting verdacht is verklaard met klassieke varkenspest, mond- en klauwzeer, aviaire influenza, ziekte van Newcastle, Afrikaanse paardepest, of de in bijlage I van richtlijn nr. 92/119/EEG genoemde dierziekten, legt de houder van de zieke of verdachte dieren per voor de ziekte vatbare diersoort schriftelijk vast:

    • a. het aantal dieren;

    • b. het aantal gestorven dieren, en

    • c. het aantal dieren dat verschijnselen van een besmettelijke dierziekte vertoont.

  • 2 De gegevens van de telling dienen, totdat het kenteken is verwijderd, na een mutatie in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk te worden bijgewerkt.

Artikel 110b

  • 1 Indien de houder van een dier vermoedt dat het dier door aviaire influenza, de ziekte van Newcastle, Afrikaanse paardepest, of de in bijlage I van richtlijn nr. 92/119/EEG genoemde dierziekten is aangetast:

Hoofdstuk 2. Toegang van personen of groepen van personen tot besmette of van besmetting verdachte gebouwen en terreinen

Artikel 112

Als personen of groepen van personen die toegang hebben tot gebouwen, terreinen of gedeelten van gebouwen of terreinen waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst, worden aangewezen:

  • a. de houder van de dieren die zich in de gebouwen, op de terreinen dan wel de gedeelten van gebouwen of terreinen bevinden;

  • b. de ambtenaren van de NVWA;

  • c. de dierenarts die de dieren behandelt;

  • d. de medewerkers van de Gezondheidsdienst voor dieren.

Hoofdstuk 3. Het verlaten van besmette of van besmette verdachte gebouwen en terreinen

Artikel 113

  • 1 Personen die gebouwen of terreinen verlaten waar een kenteken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet is geplaatst:

    • a. reinigen hun handen en, voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten, hun overige lichaamsdelen met warm water en zeep;

    • b. laten hun bedrijfskleding en schoeisel achter en reinigen of vernietigen deze en

    • c. ontsmetten hun handen, bedrijfskleding en schoeisel met het door de ambtenaar ter beschikking gestelde ontsmettingsmiddel.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde personen dieren met zich voeren, reinigen ze de hoeven, de klauwen en de huid van deze dieren zorgvuldig door borstelen en wassen. Voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten worden de dieren vervolgens ontsmet met het door de ambtenaar ter beschikking gesteld ontsmettingsmiddel.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde personen voertuigen, producten of andere voorwerpen met zich voeren, reinigen zij deze zorgvuldig en ontsmetten zij deze vervolgens met het door de ambtenaar ter beschikking gestelde ontsmettingsmiddel.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde personen nemen steeds de aanwijzingen van de ambtenaar in acht.

Titel 5a. Regels ter uitvoering van communautaire verordeningen

Artikel 113a

  • 1 Het is exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat actief is in het stadium van de productie van landbouwhuisdieren verboden in strijd te handelen met artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing ten aanzien van voedselproducerende dieren.

Artikel 113b

  • 1 De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van verordening (EG) nr. 616/2009.

  • 2 Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 616/2009.

Artikel 113c

Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Besluit gebruik sera en entstoffen wordt ter behandeling tegen rabiës een recombinant vaccin als bedoeld in bijlage III, onderdeel 1, onder a, onder ii, van Verordening (EU) nr. 576/2013 aangewezen.

Titel 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 115

Artikel 115b

  • 1 Een varkensverzamelcentrum, runderverzamelcentrum, schapenverzamelcentrum of geitenverzamelcentrum dat op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s in verband met de herziening van preventieregels voor evenhoevigen (TRCJZ/2008/2676), is erkend:

    • a. wordt geacht te zijn erkend ingevolge artikel 21, waarbij een verzamelcentrum met een erkenning voor een bepaalde categorie runderen wordt geacht te zijn erkend als runderverzamelcentrum, en een schapenverzamelcentrum of een geitenverzamelcentrum wordt geacht te zijn erkend als schapen- en geitenverzamelcentrum;

    • b. dient uiterlijk binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling het protocol, bedoeld in artikel 21, zesde lid, in bij de NVWA ter goedkeuring en werkt uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

  • 2 Een reinigings- en ontsmettingsplaats die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling, zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van de regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s in verband met de herziening van preventieregels voor evenhoevigen (TRCJZ/2008/2676), is geregistreerd:

    • a. wordt geacht te zijn erkend ingevolge artikel 26;

    • b. dient uiterlijk binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling het protocol, bedoeld in artikel 26, tweede lid, in bij de NVWA ter goedkeuring en werkt uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling overeenkomstig het door de minister goedgekeurde protocol.

Artikel 115c

  • 2 De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanhangige aanvragen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, worden met ingang van 1 juli 2014 overeenkomstig artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de minister behandeld met inachtneming van de termijn die op dat tijdstip is verstreken sinds het tijdstip van indiening van de aanvraag.

Artikel 117

[Red: Wijzigt de Regeling zekerheidsstelling en betaling VWA-keurlonen.]

Artikel 118

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.

Artikel 119

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 4. Voorwaarden voor het verzamelen van weiderunderen op een runderverzamelcentrum als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 26

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 5. Eisen schapen-, geitenverzamelcentrum als bedoeld in artikel 40

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 6. Model van verklaring van enting van hoenderachtige of loopvogels tegen Newcastle Disease als bedoeld in artikel 54, derde lid

Bijlage 163983.png

Bijlage 8. Model van gezondheidsverklaring van ten toon te stellen of te keuren runderen, schapen of geiten als bedoeld in artikel 50, derde lid

Bijlage 163987.png

Bijlage 9. Eisen aan een eenvoudige reinigings- en ontsmettingsplaats als bedoeld in artikel 20

  • 1. Het bedrijf is voorzien van een verharde plaats waar de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen geschiedt, welke de gehele lengte van het vervoermiddel of vervoerseenheid beslaat.

  • 2. De plaats is zodanig aangelegd dat water en eventueel andere vloeistoffen niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen. De plaats is voorzien van een zodanige afvoer dat water en eventueel andere vloeistoffen die bij de reiniging en ontsmetting worden gebruikt, niet in het grond- of oppervlaktewater terecht kunnen komen.

  • 3. Het bedrijf kan voldoende water leveren voor de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die een of meer evenhoevigen op dat bedrijf lossen.

  • 4. De verharde plaats kan op zodanige wijze worden verlicht dat de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen te allen tijde onbelemmerd en naar behoren kan plaatsvinden.

  • 5. Op het bedrijf zijn voorzieningen aanwezig waarmee ontsmettingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 6. Op het bedrijf zijn reinigingsmiddelen aanwezig, alsmede ontsmettingsmiddelen die voor dat doel op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten, in voldoende mate om te kunnen voorzien in de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen die op dat bedrijf een of meer evenhoevigen lossen.

  • 7. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig waar de chauffeurs van de vervoermiddelen die evenhoevigen op het bedrijf lossen hun handen kunnen wassen met warm water en zeep.

  • 8. Op het bedrijf is een voorziening aanwezig voor het reinigen van de gebruikte laarzen of worden bedrijfseigen laarzen gebruikt en zijn bedrijfsoveralls beschikbaar.

Bijlage 10. Voorschriften inzake reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 73 en 74, zevende lid

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 11. Model bewijs van reiniging en ontsmetting als bedoeld in artikel 76, derde lid

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 13. Bedrijfsrapport op te stellen door geaccrediteerde keuringsinstantie als bedoeld in artikel 79, tweede lid, onderdeel m

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 16. Te behalen waarde bij vaccinatie Newcastle disease

1. Vermeerderingsdieren, leghennen en dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen

  • a. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop de onderdelen b, c en d niet van toepassing zijn, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, nog niet is uitgevoerd en dat ouder is dan 70 dagen, wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • c. Indien het een koppel vermeerderingsdieren, leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, binnen zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • d. Indien het een koppel vermeerderingsdieren leghennen of dieren die worden opgefokt tot vermeerderingsdier of leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 94c, vierde lid, is uitgevoerd, wordt, na zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

2. Vleeskuikens en vleeskalkoenen

  • a. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop onderdeel b niet van toepassing is, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

  • b. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 70 dagen wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald, tenzij:

    • I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

    • II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 94e, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald.

Bijlage 18. Voorschriften ten aanzien van bloedonderzoek als bedoeld in artikel 93, derde lid

[Vervallen per 01-07-2014]

Bijlage 21. Modellen van waarschuwingsborden als bedoeld in artikel 102

Wit van kleur met een rode rand en bedrukt met rode letters:

Bijlage 163997.png

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage 163998.png

Bijlage 22. Modellen van kentekenen als bedoeld in artikel 103

a. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage 163999.png

Blauw van kleur met een witte opdruk:

Bijlage 164000.png

b. Blauw van kleur en bedrukt met zwarte letters:

Bijlage 164001.png

Bijlage 23. als bedoeld in de artikelen 106, tweede lid en 107

a. Het reinigen van dieren, gebouwen en terreinen, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 106, tweede lid

  • 1. Het reinigen van dieren geschiedt als volgt:

    De huid wordt zorgvuldig gereinigd door borstelen en wassen en de hoeven en klauwen worden uitgesneden of afgeraspt, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2. Het reinigen van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen en van bewaarplaatsen van mest geschiedt als volgt:

    • a. mest, strooisel, voor onschadelijkmaking bestemd voedsel en voedselresten, het grove vuil dat van de zoldering, wanden en vloer kan worden afgenomen alsmede alle andere voor onschadelijkmaking bestemde voorwerpen en produkten worden uit de gebouwen verwijderd alvorens de reiniging plaatsvindt;

    • b. alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen worden uit de gebouwen verwijderd en apart gereinigd;

    • c. vet en vuil worden van alle oppervlakken verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens worden de oppervlakken met water onder druk worden gewassen;

    • d. beschadigde vloeren, muren en andere delen worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de ambtenaar overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd;

    • e. nadat de herstellingen zijn voltooid worden zij geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigde wijze is uitgevoerd;

    • f. brandbare voorwerpen worden, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet verbrand;

    • g. aarden vloeren worden ten minste 20 centimeter diep uitgegraven en daarna ter dikte van de uitgegraven laag met nieuwe grond of vers zand aangevuld en daarna vast aangestampt. De uitgegraven grond wordt als mest behandeld;

    • h. losse stenen vloeren worden opgebroken en de ondergrond als aarden vloer behandeld met reiniging en ontsmetting van de te gebruiken stenen of de losse stenen vloer wordt in de voegen diep uitgekrabd en daarna gereinigd;

    • i. houten vloeren worden zonodig opgebroken, de ondergrond als aarden vloer behandeld en het houtwerk wordt gereinigd;

    • j. insecten, ratten, alsmede andere organismen worden op aanwijzing van de ambtenaar bestreden.

  • 3. Voorwerpen en producten worden gereinigd door afvegen, afschuren, afkrabben, afschaven, behandeling met een reinigingsmiddel en verder door afspuiten, afwassen of afschrobben met koud of heet water.

  • 4. Het reinigen van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar. Het water ondergaat een behandeling waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld.

b. Het ontsmetten van dieren, gebouwen en terreinen, bijenwoning, bewaarplaatsen van mest, voorwerpen en producten, bedoeld in artikel 107

  • 1. Het ontsmetten van dieren geschiedt als volgt:

    De huid, hoeven en klauwen worden met het daarvoor aangewezen ontsmettingsmiddel goed afgewassen, doch uitsluitend indien en voorzover de ambtenaar aangeeft dit noodzakelijk te achten.

  • 2. Het ontsmetten van gebouwen en zich daarin bevindende voorwerpen, van bewaarplaatsen van mest en van bijenwoning geschiedt als volgt:

    • a. mest, strooisel, verontreinigd voer en ander vuil wordt verbrand, begraven, ondergeploegd of door broeien of vermengen met een aangewezen ontsmettingsmiddel onschadelijk gemaakt. Drijfmest wordt zodanig behandeld dat virussen worden gedood;

    • b. alle verplaatsbare accessoires en voorwerpen die uit de gebouwen zijn verwijderd, worden ontsmet met een aangewezen ontsmettingsmiddel;

    • c. alle oppervlakken van de gebouwen worden met een aangewezen ontsmettingsmiddel besproeid;

    • d. lekvrije ruimten worden door middel van rook worden ontsmet;

    • e. alle delen van gebouwen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan;

    • f. bij de in- en uitgangen van gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gevestigd worden geëigende ontsmettingsmiddelen gebruikt, die dagelijks worden ververst.

  • 3. Voorwerpen en producten worden door vuur, stoom, kokend water of een ander ontsmettingsmiddel ontsmet.

  • 4. Het ontsmetten van kweekvijvers geschiedt, nadat water, vis, eieren en gameten zijn verwijderd, overeenkomstig de aanwijzingen van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet.

  • 5. Voor het overige vindt de reiniging en ontsmetting, ter beoordeling van de ambtenaar, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de wet plaats conform het draaiboek ter bestrijding van de betreffende dierziekte. Het draaiboek ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken en bij de NVWA.

Bijlage 24. Eisen aan een toevoegstal als bedoeld in artikel 29b, tweede lid, onderdeel b

  • A) inrichtingseisen:

    • de toevoegstal staat vrij of is inpandig;

    • de toevoegstal ligt aan de rand van het bedrijf;

    • de inpandige toevoegstal heeft dichte muren en plafonds, met uitzondering van ventilatiekanalen en een deur naar buiten en heeft geen inpandige doorgang naar andere delen van het pand;

    • de toevoegstal heeft kelders die niet in verbinding staan met de overige kelders van het bedrijf en een afzonderlijk (mechanisch) ventilatiesysteem voorzien van filterdoek voor het wegvangen van grove stofdelen in uitgaande lucht;

    • het materiaal en gereedschap dat in de toevoegstal wordt gebruikt, wordt niet elders in het bedrijf gebruikt;

    • de toevoegstal heeft een eigen omkleedruimte, die ruimtelijk gescheiden is van de centrale gang en afdelingen met varkens;

    • de omkleedruimte is voorzien van een wasbak, laarzensets en overalls.

  • B) managementeisen:

    • de behandelingen, de gegevens betreffende identificatie en registratie, de gegevens betreffende het vervoer en de gegevens van het serologisch onderzoek van in de toevoegstal gehuisveste varkens worden geregistreerd in een van de overige bedrijfsgegevens te onderscheiden administratie (logboek);

    • iedere verplaatsing van één of meer varkens uit of naar de toevoegstal wordt afzonderlijk geregistreerd, waarbij wordt vastgelegd op welk tijdstip welk varken wordt verplaatst;

    • in de toevoegstal wordt strikt volgens het all-in all out principe gewerkt, d.w.z. na elke ronde wordt de stal gereinigd en ontsmet;

    • een ieder die de toevoegstal betreedt, trekt vooraf in de omkleedruimte een daar aanwezige schone overall aan;

    • indien een varken gedurende het verblijf in de toevoegstal overlijdt, biedt de varkenshouder het varken overeenkomstig verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226) aan voor sectie om te worden onderzocht op aangewezen besmettelijke dierziekten.

Bijlage 25. Monsterprocedure varkens als bedoeld in artikel 29b, vierde lid

Aantal varkens in de toevoegstal onderscheidenlijk aantal op het A-bedrijf of C-bedrijf aanwezige varkens van ten minste 25 kg, of de zwaarste dieren die aanwezig zijn op een E-bedrijf:

Aantal daarvan te onderzoeken varkens

31 of meer

12

11 tot en met 30

9

7 tot en met 10

7

1 tot en met 6

alle