1. Inleiding
[Regeling vervallen per 26-06-2009]
Op 1 januari 2003 is de Wet op het BTW-compensatiefonds (Stb. 2002/399; hierna: Wet
BCF) in werking getreden. Op grond van deze wet ontvangen gemeenten, provincies en
regionale openbare lichamen als zijn bedoeld in artikel 1, onder d, van de Kaderwet
bestuur in verandering (hierna: bijdragegerechtigde lichamen), een bijdrage uit het
BTW-compensatiefonds ter financiering van de aan hen, anders dan als ondernemer in
de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), in rekening gebrachte
omzetbelasting.
Bijdragegerechtigde lichamen gaan echter ook regelmatig samenwerkingsverbanden aan
waarin zij de uitvoering van hun taken onderbrengen. Daarnaast wordt de uitvoering
van taken ook wel neergelegd in (privaatrechtelijke) lichamen die volledig worden
beheerst door één bijdragegerechtigd lichaam (zie hierna § 2.1, onderdeel c).
Indien een samenwerkingsverband van (onder meer) bijdragegerechtigde lichamen, voor
al haar prestaties kwalificeert als een voor de heffing van omzetbelasting belaste
ondernemer, werkt het BTW-compensatiefonds optimaal. In dat geval immers heeft het
samenwerkingsverband volledig recht op aftrek van de omzetbelasting die aan haar in
rekening wordt gebracht, terwijl de omzetbelasting die het samenwerkingsverband aan
de bijdragegerechtigde deelnemers berekent (in beginsel) voor compensatie in aanmerking
komt. In zoverre bestaat er dus geen verschil met de situatie waarin bijdragegerechtigde
lichamen deze taken zélf uitvoeren.
Niet alle (bestaande dan wel nieuw op te richten) samenwerkingsverbanden zullen echter
feitelijk in de heffing van omzetbelasting worden betrokken. Een deel hiervan zal
weliswaar kwalificeren als ondernemer in de zin van de Wet OB, maar onder de vrijstelling
van artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de Wet OB vallen. Daarnaast zullen er
samenwerkingsverbanden zijn die (voor het geheel of een gedeelte van hun activiteiten)
niet zijn aan te merken als ondernemer in de zin van de Wet OB. Dit heeft tot gevolg
dat (impliciet) omzetbelasting begrepen blijft in de kosten die het samenwerkingsverband
aan de deelnemer(s) doorberekent. In dat geval verkeren bijdragegerechtigde deelnemer(s)
in een nadeliger positie dan wanneer zij de desbetreffende activiteiten zelf zouden
uitvoeren . Het gevolg zou tevens kunnen zijn dat bijdragegerechtigden zich genoodzaakt
zien om de desbetreffende activiteiten (weer) zelf te gaan uitvoeren.
Ik heb hierin aanleiding gevonden goed te keuren, dat de aan deze samenwerkingsverbanden
in rekening gebrachte, niet voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting, onder
de in dit besluit gestelde voorwaarden, naar de bijdragegerechtigde deelnemers wordt
doorgeschoven (hierna ook wel: de transparantiemethode). De deelnemers kunnen de doorgeschoven
omzetbelasting vervolgens voor de toepassing van de Wet BCF beschouwen als ware deze
rechtstreeks aan hen in rekening gebracht waardoor compensatie van deze omzetbelasting
mogelijk wordt.
Hierna wordt in onderdeel 2 omschreven welke entiteiten de transparantiemethode kunnen
toepassen en welke omzetbelasting kan worden doorgeschoven. Vervolgens wordt in onderdeel
3 ingegaan op de (praktische) uitwerking. In onderdeel 4 worden tenslotte een aantal
administratieve en formele voorwaarden gesteld.