Bijlage
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Circulaire bijstandsuitkeringen nr. CPP2005/1591
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Aan burgemeester en wethouders der gemeenten
Heffing van belasting/premie volksverzekeringen ter zake van bijstandsuitkeringen
1.
Inleiding
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
In de tot u gerichte circulaire van het Ministerie van Financiën van 3 maart 2003,
nr. CPP2002/3721M, heb ik een uiteenzetting gegeven van de heffing van loon- en inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen over uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
De Abw is met ingang van 1 januari 2004 vervangen door de Wet werk en bijstand (WWB).
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen maakt geen onderdeel uit van de WWB. Dit
besluit is vervangen door het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ 2004).
De bepalingen in de Abw die betrekking hadden op zelfstandigen zijn overgebracht naar
het BBZ 2004.
De WWB en de BBZ 2004 beogen geen wijziging in de belastingheffing en premieheffing
volksverzekeringen ten aanzien van de bijstandsuitkeringen. Wel zijn de nieuw ingevoerde
vrijstelling voor een eenmalige stimuleringspremie gericht op arbeidsinschakeling
en de nieuwe vrijgestelde langdurigheidstoeslag in de WWB opgenomen. Met ingang van
1 januari 2005 wijzigt wel de belasting- en premieheffing van uitkeringen aan kunstenaars
doordat de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) per januari 2005 is vervangen
door de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK).
Daarnaast zijn aan de Belastingdienst enkele vragen gesteld over de gevolgen voor
de inhoudingsplicht wanneer gemeenten uitkeringsbevoegdheden overdragen aan gemeenschappelijke
regelingen. De invoering van de Wet werk en bijstand en het BBZ 2004 en de vragen
over gemeenschappelijke regelingen zijn voor mij aanleiding de hiervoor bedoelde circulaire
te vervangen door deze nieuwe circulaire.
Voor de fiscale behandeling van uitkeringen op grond van de Wet werk en bijstand zijn
algemeen geldende voorschriften en specifieke richtlijnen van belang. Het ‘Handboek
loonheffing en premies werknemersverzekeringen’ geeft jaarlijks voorlichting over
de algemeen geldende voorschriften.
Deze circulaire voorziet in een aantal specifieke richtlijnen voor zover deze afwijken
van de algemene voorschriften. Daarnaast stelt de Belastingdienst jaarlijks de tabel
en het rekenvoorschrift voor de berekening van loonbelasting/premie volksverzekeringen
over bijstandsuitkeringen ter beschikking. De circulaire kent de volgende indeling:
-
1. Inleiding
-
2. Wettelijke voorschriften
-
3. Belaste en onbelaste uitkeringen
-
4. Vaststelling verschuldigde loonheffing
-
5. Verrekening of terugvordering van verstrekte bijstand
-
6. Verzelfstandiging van uitkeringsrechten
-
7. Administratie
-
8. Loonbelastingkaarten
-
9. Inhoudingsplicht bij gemeenschappelijke regelingen
-
10. Verplichte aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
-
11. Langdurigheidstoeslag, stimuleringspremie en vergoeding vrijwilligerswerk
-
12. Bijzondere Bijstand en buitengewone uitgaven
-
13. Kwijtschelding
-
14. Intrekken vorige circulaire
2.
Wettelijke voorschriften
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
De uitkeringen ingevolge de WWB zijn aan de heffing van de loonbelasting/premie volksverzekeringen
onderworpen. Dit is geregeld in artikel 34, aanhef en letter a, van de Wet op de loonbelasting
1964 (Wet LB 1964) en de artikelen 3a en 11, lid 1 aanhef, onderdeel g, van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965 (UB LB 1965).
De specifieke regeling van de heffing van de loonbelasting/premie volksverzekeringen
over bijstandsuitkeringen is neergelegd in de artikelen 7, lid 1 aanhef, onderdeel
b, en 12 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, de artikelen 1, 2 en 5 van
de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990, en artikel 77 van de Uitvoeringsregeling
loonbelasting 2001.
3.
Belaste en onbelaste uitkeringen
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Vanaf 1 januari 2004 worden bijstandsuitkeringen in beginsel alleen nog maar in individuele
besluiten toegekend. Dat betekent dat er geen categoriale bijzondere bijstand meer
toegekend kan worden aan personen jonger dan 65 jaar. In artikel 10 van de Invoeringswet
Wet werk en bijstand is overgangsrecht opgenomen voor categoriale bijzondere bijstandsuitkeringen.
Dit overgangsrecht regelt het volgende:
-
– Degene die op 31 december 2003 recht heeft op categoriale bijzondere bijstand (lopende
uitkeringen), behoudt het recht op de uitkering tot het moment dat in desbetreffende
beschikking is bepaald, maar tot uiterlijk 1 januari 2005.
-
– Colleges mogen tot nader order ook na 1 januari 2004 bijzondere bijstand verstrekken
als dat gaat in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering.
Goedkeuring overgangsrecht
Uitkeringen die op grond van het overgangsrecht van artikel 10 van de Invoeringswet
Wet werk en bijstand worden gedaan, worden voor de toepassing van artikel 3.104, onderdeel
f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aangemerkt als uitkeringen op
grond van de WWB.
Belaste uitkeringen
In de artikelen 3.100 t/m 3.109 van de Wet IB 2001 staan de periodieke uitkeringen
op grond van de WWB genoemd die behoren tot het verzamelinkomen in de zin van die
Wet. Deze uitkeringen worden voor de heffing van de loonbelasting/premie volksverzekeringen
(hierna: loonheffing) als belaste uitkeringen aangemerkt. Het betreft periodieke bijstandsuitkeringen
die voorzien in de algemene kosten van het bestaan.
Tot de belaste uitkeringen behoren, naast de landelijke normbijstand en de gemeentelijke
toeslag voor algemeen noodzakelijke kosten, in ieder geval een tegemoetkoming in de
door de bijstandsgerechtigde verschuldigde premie ziekenfondsverzekering/ziektekostenverzekering
en een aanspraak op uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Ziekenfondswet.
Onbelaste uitkeringen en verstrekkingen
In mijn besluit van 25 januari 2001, nr. CPP2000/3236M heb ik onder meer uitgebreid
uiteengezet welke (categoriale) bijzondere bijstand onbelast is. Dit besluit is in
heroverweging. Dat betekent dat dit besluit met ingang van 1 januari 2004 alleen met
inachtneming van de wijzigingen in de relevante wettelijke regelingen kan worden toegepast.
De werking van dit besluit is in hoofdlijnen als volgt.
Bijzondere bijstand is onbelast als de uitkering of verstrekking eenmalig is. Een
uitkering (of verstrekking) is eenmalig als de uitkering geen deel uitmaakt en ook
geen deel kan uitmaken van een reeks. Hierbij is bepalend wat de ontstaansgrond is
van de uitkering en of op grond van die ontstaansgrond al eerdere uitkeringen zijn
gedaan of nog kunnen worden gedaan.
Als bijzondere bijstand niet eenmalig is, kan deze toch onbelast zijn als de uitkering
(of verstrekking) bedoeld is ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten. Het gaat
dan om uitkeringen die niet draagkrachtverhogend – niet inkomensvervangend of inkomensaanvullend
– zijn omdat zij bestedingsgebonden zijn.
Voor categoriale bijzondere bijstand kan worden aangenomen dat die op de bovengenoemde
manier gekoppeld is aan bepaalde noodzakelijke kosten als de categorie is gedefinieerd
naar kostensoort – met andere woorden er is sprake van een groep personen die dezelfde
soort noodzakelijke kosten maken – en de hoogte van de uitkeringen is gerelateerd
aan de te bestrijden kosten.
Ik wijs er op dat het fiscale begrip ‘bepaalde noodzakelijke kosten’ niet parallel
loopt met het in de bijstandswetgeving gehanteerde begrip ‘bijzondere bijstand’. Zo
voorziet bijvoorbeeld de bijzondere bijstand van artikel 20 van de WWB (voor personen
van 18, 19 en 20 jaar) doorgaans in de algemene kosten van het bestaan; die bijstand
is belast.
Bijstandsuitkeringen die in de vorm van een geldlening worden verstrekt, zijn onbelast.
Uit administratieve bescheiden moet blijken dat het om een lening gaat.
Gemeenten die het betaalmoment van de bijstand (naar achteren) verschuiven, kunnen
aan de desbetreffende bijstandsgerechtigden een overbruggingsuitkering verstrekken.
Als dat in de vorm van een geldlening gebeurt, is de overbruggingsuitkering onbelast.
Voor de geldleningen geldt dat lopende periodieke uitkeringen afgebouwd mogen worden.
Overzichttabellen
In de navolgende tabellen is aan de hand van de artikelen uit de WWB voor niet-zelfstandigen
(Tabel 1) en het BBZ 2004 voor zelfstandigen (Tabel 2) aangegeven welke uitkeringen
belast dan wel onbelast zijn.
Tabel 1. Uitkeringen en verstrekking op grond van de WWB-uitkeringen aan niet-zelfstandigen
Uitkering of verstrekking op grond van de volgende artikelen uit de WWB
|
Omschrijving:
|
Belast
|
Onbelast
|
Artikel 12
|
Voorzover de uitkering niet uitgaat boven de normbijstand voor personen van 21 jaar
en ouder als bedoeld in hoofdstuk III, paragraaf 1 tot en met 3 van de WWB
|
X
|
|
|
Het meerdere
|
|
X
|
Artikel 16
|
Voorzover de uitkering niet uitgaat boven de normbijstand als bedoeld in hoofdstuk
III, paragraaf 1 tot en met 3 van de WWB
|
X
|
|
|
Het meerdere
|
|
X
|
Artikel 19
|
Algemene bijstand
|
X
|
|
Artikel. 20
|
Norm voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar
|
X
|
|
Artikel 21
|
Norm voor belanghebbenden van 21 tot 65 jaar
|
X
|
|
Artikel 22
|
Norm voor belanghebbenden van 65 jaar of ouder
|
X
|
|
Artikel 23
|
Norm bij verblijf in een inrichting
|
|
X
|
Artikel 24
|
Algemene bijstand aan gehuwde, waarvan een van de partners geen recht heeft op algemene
bijstand
|
X
|
|
Artikel 25
|
Gemeentelijke toeslag voor algemene noodzakelijke kosten van het bestaan
|
X
|
|
Artikel 31, tweede lid, onderdeel j
|
Eenmalige premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling tot
€ 1944,00 per kalenderjaar mits in dat jaar geen vrijwilligersvergoeding als bedoeld
in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB is betaald
|
|
X
|
Artikel 31, tweede lid, onderdeel k
|
Een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk van ten hoogste € 21 per week en een maximum
van € 735 per jaar
|
|
X
|
Artikel 35
|
Bijzondere bijstand voorzover eenmalig en/of gekoppeld aan bepaalde bijzondere noodzakelijke
kosten
|
|
X
|
|
Overige bijzondere bijstand
|
X
|
|
Artikel 36
|
langdurigheidstoeslag
|
|
X
|
Artikel 45
|
De normbijstand en eventuele toeslag waar de nabestaande zelf recht op heeft
|
X
|
|
|
Het meerdere bij toepassing van artikel 45, vijfde lid, van de WWB (de overlijdensuitkering)
|
|
X
|
Artikel 48
|
Geldlening of borgtocht
|
|
X
|
Artikel 49
|
Bijstand ter aflossing van een schuldenlast
|
|
X
|
Artikel 50
|
Algemene bijstand; krediethypotheek
|
|
X
|
Artikel 51
|
Bijzondere bijstand voor kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
|
|
X
|
Artikel 52
|
Voorschot in de vorm van een renteloze lening
|
|
X
|
Artikel 52, derde lid
|
Verrekening met voorschot van artikel 52
|
|
X
|
Artikel 52, tweede lid
|
Verrekening algemene bijstand met voorschot van artikel 52
|
X
|
|
Artikel 57, onderdeel a
|
Noodzakelijke betalingen aan derden
|
X
|
|
Artikel 57, onderdeel b
|
Bijstand in natura
|
X
|
|
Tabel 2. Uitkeringen en verstrekkingen aan zelfstandigen op grond van het BBZ 2004
Uitkering of verstrekking op grond van de volgende artikelen uit de BBZ 2004
|
Omschrijving
|
Belast voor loonbelasting
|
Belast voor inkomstenbelasting
|
Artikel 1, onderdeel g en artikel 12, tweede lid
|
Jaarnorm, inclusief de daarin begrepen premie arbeidsongeschiktheid- en/of ziektekostenverzekering
|
JA
|
JA
|
Artikel 11, eerste lid
|
Voorlopige voorziening in de vorm van een renteloze geldlening
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 11, tweede lid
|
Omzetting van een lening in een bedrag om niet
|
JA
|
JA
|
Artikel 12
|
Leenbijstand indien en voorzover omgezet in of aangevuld met een bedrag om niet
|
JA
|
JA
|
Artikel 13
|
Handhaving renteloze geldlening
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 14, tweede lid
|
Voorschot op grond van artikel 52 WWB
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 15
|
Bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte
aan bedrijfskapitaal
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 16
|
Bijstand in de vorm van een borgtocht ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 18
|
Algemene bijstand gevestigde zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 19
|
Algemene bijstand om niet
|
JA
|
JA
|
Artikel 20
|
Bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht voor bedrijfskapitaal aan gevestigde
zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 21, eerste lid
|
Omzetting leenbijstand in een bedrag om niet
|
JA
|
JA
|
Artikel 21, tweede lid
|
Kwijtschelding rente
|
NEE
|
NEE *)
|
Artikel 21, tweede lid
|
Terugbetaling van rente
|
NEE
|
NEE *)
|
Artikel 21, derde lid
|
Rentevergoeding als gevolg van borgstelling
|
NEE
|
NEE *)
|
Artikel 22
|
Bijstand om niet voor bedrijfskapitaal
|
NEE
|
JA
|
Artikel 23
|
Algemene bijstand aan beginnende zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 24
|
Geldlening of borgtocht aan beginnende zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 25
|
Algemene bijstand oudere zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 26
|
Bedrag om niet voor bedrijfskapitaal aan oudere zelfstandige
|
NEE
|
JA
|
Artikel 26
|
Renteloze lening voor bedrijfskapitaal aan oudere zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 27
|
Algemene bijstand beëindigende zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 28
|
Algemene bijstand arbeidsongeschikte zelfstandige
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 29, tweede lid
|
Renteloze lening voor de voorbereidingskosten van een op te starten bedrijf
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 29, derde lid, onderdeel a
|
Omzetting renteloze lening in een bedrag om niet voor de voorbereidingskosten van
een niet opgestart bedrijf
|
NEE
|
NEE
|
Artikel 29, derde lid, onderdeel b
|
Omzetting renteloze lening in een rentedragende lening indien bedrijf is opgestart
|
NEE
|
NEE
|
*) De uitkering of verstrekking op grond van artikel 21, tweede en derde lid van het
BBZ 2004 is volgens de tabel niet aan loonbelasting of inkomstenbelasting onderworpen.
Voor wat betreft de heffing van de inkomstenbelasting kan de uitkering of verstrekking
als onderdeel van de ‘winst uit onderneming’ toch belast zijn voor de inkomstenbelasting.
Dit is het geval indien de kwijtgescholden rente, de terugbetaalde rente of de rentevergoeding
als gevolg van borgstelling al ten laste van de winst is gebracht. Aangezien deze
rente (achteraf) niet verschuldigd is, dient een winstcorrectie voor het in aftrek
gebrachte rentebedrag plaats te vinden.
De verstrekking van bedrijfskapitaal om niet op grond van de artikelen 22 en 26 van
het BBZ 2004, is niet aan loonheffing onderworpen. Omdat over een dergelijke verstrekking
wel inkomstenbelasting is verschuldigd, mag ter zake van deze verstrekkingen loonheffing
worden ingehouden.
De algemene bijstand op grond van de artikelen 18, 23, 25, 27 en 28 van het BBZ 2004
(bijstand aan zelfstandigen anders dan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal),
wordt op grond van artikel 11, eerste lid, van het BBZ 2004, verstrekt in de vorm
van een renteloze lening. Op het moment dat die lening op grond van artikel 11, tweede
lid, van het BBZ 2004, wordt omgezet in een bedrag om niet is de uitkering belast
en moet de loonheffing worden berekend. Bij de berekening van het bedrag dat om niet
kan worden verstrekt wordt uitgegaan van de zogenaamde ‘jaarnorm’. Deze jaarnorm bestaat
uit de bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) verhoogd met de premies particuliere
ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekering en de woonkostentoeslag. Voor zover
de jaarnorm wordt omgezet in een bedrag om niet, is deze volledig belast.
4.
Vaststelling verschuldigde loonheffing
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Voor het berekenen van de verschuldigde loonheffing ter zake van belaste bijstandsuitkeringen
zijn twee fasen te onderscheiden.
De eerste fase wordt bepaald door het tijdstip waarop de uitkering wordt uitbetaald
of verrekend. De verschuldigde loonheffing wordt vastgesteld met toepassing van de
loonbelastingtabel voor uitkeringen ingevolge de Wet werk en bijstand, ook wel bijstandspercentagetarief
genoemd. De uitkomst van deze berekening draagt een voorlopig karakter. Op basis van
deze berekeningen worden de periodieke afdrachten bepaald.
De tweede fase wordt bepaald door het einde van het kalenderjaar. Aan de hand van
het rekenvoorschrift voor de berekening van loonheffing ter zake van uitkeringen ingevolge
de Wet werk en bijstand wordt vastgesteld welk bedrag definitief over het kalenderjaar
dient te worden afgedragen.
De Belastingdienst stelt jaarlijks de tabel met het bijstandspercentagetarief en het
hiervoor genoemde rekenvoorschrift ter beschikking. U kunt deze raadplegen op www.belastingdienst.nl
onder ‘Tabel en rekenvoorschrift bijstand en WIK’.
4.1.
Berekening van de loonheffing over de netto bijstand in de loop van het kalenderjaar
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Algemeen
De percentages van het bijstandspercentagetarief worden toegepast op de zogenoemde
belastbare netto bijstand. Deze netto bijstand bestaat over het algemeen uit het uitbetaalde
of verrekende bedrag van de uitkeringen op grond van de WWB exclusief de loonheffing
die over de uitkeringen verschuldigd is.
Aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Ziekenfondswet
Het bijstandspercentagetarief wordt toegepast op het loon in geld. Tot het loon in
geld behoort een voor rekening van de gemeente komend werknemersaandeel in de ziekenfondspremie.
Het werkgeversaandeel in de premie Ziekenfondswet maakt geen deel uit van het loon
in geld. Voor toepassing van het bijstandspercentagetarief blijft bijtelling van het
werkgeversaandeel in de ziekenfondspremie daarom achterwege.
Periodieke uitkeringen naast belaste inkomsten
Voor de gevallen waarin de bijstandsgerechtigde aanvullende bijstand ontvangt naast
belaste inkomsten geldt het volgende. Als die belaste inkomsten bestaan uit periodieke
uitkeringen (bijvoorbeeld een AOW-uitkering), is het mogelijk dat de gemeente aan
de bijstandsgerechtigde de volledige bijstandsuitkering uitbetaalt en de gemeente
namens de bijstandsgerechtigde de netto periodieke uitkering in ontvangst neemt. Dan
bestaat de netto bijstand van die bijstandsgerechtigde uit het totaalbedrag van de
in het kalenderjaar uitbetaalde bijstandsuitkeringen verminderd met de in dat jaar
in ontvangst genomen periodieke uitkeringen (de zogenoemde fiscale ontvangsten). Het
resultaat mag niet negatief zijn.
Alimentatie
Indien een uitkeringsgerechtigde naast alimentatie van de (gewezen) echtgenoot aanvullende
bijstand geniet, wordt het bijstandspercentagetarief toegepast op het gezamenlijke
bedrag van alimentatie (exclusief de eventuele alimentatie ten behoeve van de kinderen)
en aanvullende bijstand. Dit gebeurt zowel in het geval dat de gemeente de alimentatie
namens de bijstandsgerechtigde int en doorbetaalt, als in het geval dat de alimentatie
rechtstreeks door de (gewezen) echtgenoot aan de bijstandsgerechtigde wordt voldaan.
In beide gevallen wordt namelijk bij het vaststellen van de aanvullende bijstand rekening
gehouden met de alimentatie.
Indien de gemeente, uitsluitend op grond van de in de WWB neergelegde bevoegdheid
de verstrekte bijstand op de onderhoudsplichtige verhaalt, is er geen sprake van doorbetaalde
alimentatie. In dat geval verstrekt de gemeente (bij het ontbreken van overig inkomen)
de bijstand, waarop het bijstandspercentagetarief wordt toegepast.
Op dit moment is een wijziging in het alimentatiestelsel in voorbereiding. Mocht dit
stelsel worden ingevoerd, dan wordt u tijdig geïnformeerd over de gevolgen van de
wijzigingen in het alimentatiestelsel.
Voorlopige teruggaaf
Vanaf 1 januari 2001 zijn de tariefgroepen en daarbij behorende belastingvrije sommen
vervangen door een systeem van heffingskortingen. Een deel van die heffingskortingen
kan al in het betreffende kalenderjaar rechtstreeks door de Belastingdienst worden
uitbetaald via een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
De meeste heffingskortingen die via een voorlopige teruggaaf worden uitbetaald, moeten
op grond van artikel 31 van de WWB, als middel in aanmerking worden genomen. Ook als
dat het geval is bestaat de netto bijstand uit het uitbetaalde of verrekende bedrag
van de uitkeringen op grond van de WWB, dus na aftrek van de als inkomen verrekende
heffingskortingen.
Zie voor heffingskortingen en voorlopige teruggaven ook onderdeel 10, waar verder
wordt ingegaan op de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
4.2.
Berekening van de loonheffing over de netto bijstand na afloop van het kalenderjaar
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Algemeen
Na afloop van het kalenderjaar dient aan de hand van het rekenvoorschrift (zie ‘Tabel
en rekenvoorschrift bijstand en WIK’ die u kunt raadplegen op www.belastingdienst.nl)
de loonheffing over de in het kalenderjaar uitgekeerde netto bijstand definitief te
worden vastgesteld. Vanaf 1 januari 2001 bevat dit rekenvoorschrift onderdelen waarmee
wordt berekend met welk bedrag aan loonheffingskorting rekening moet worden gehouden
bij de berekening van de loonheffing over de netto bijstand. Daarnaast bevat het rekenvoorschrift
onderdelen aan de hand waarvan de verschuldigde loonheffing, de verschuldigde ziekenfondspremie
en het loon voor de loonbelastingkaart worden berekend.
Loonheffingskorting algemeen
Een heffingskorting is een korting op de verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen.
Voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bestaan er dertien
heffingskortingen. Daarvan komen er vijf voor bij de loonheffing:
-
– de algemene heffingskorting, voor iedere werknemer of uitkeringsgerechtigde;
-
– de arbeidskorting, voor degenen met loon uit tegenwoordige arbeid;
-
– de ouderenkorting, voor 65-plussers met een jaarloon van niet meer dan € 30.728 (bedrag
2005);
-
– de aanvullende ouderenkorting, voor degenen die recht hebben op de ouderenkorting
en een AOW-uitkering ontvangen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders;
-
– de jonggehandicaptenkorting, voor degenen die een WAJONG-uitkering ontvangen.
Samen worden deze vijf heffingskortingen de loonheffingskorting genoemd.
De loonheffingskorting mag maar door één werkgever of uitkeringsinstantie worden toegepast.
In beginsel geldt dit ook in de situatie waarin een bijstandsgerechtigde gelijktijdig
bijstand en andere looninkomsten ontvangt. Als de loonheffingskorting echter nog niet
volledig bij de andere looninkomsten is benut, moet bij de berekening van de loonheffing
over bijstand rekening worden gehouden met het restant van alleen de algemene heffingskorting.
Loonheffingskorting voor de loonheffing over de bijstand
In het rekenvoorschrift wordt naar rato van de periode in het kalenderjaar waarover
bijstand is verleend, rekening gehouden met de loonheffingskorting van de bijstandsontvanger.
In de gevallen dat de bijstand wordt verleend als aanvulling op eigen looninkomsten
wordt dit bedrag verminderd met het bedrag aan loonheffingskorting waarmee al rekening
is gehouden bij de inhouding van loonheffing over die inkomsten.
De loonheffingskorting voor een bijstandsgerechtigde bestaat meestal alleen uit de
algemene heffingskorting. Voor personen van 65 jaar en ouder maken ook de ouderenkorting
en eventueel (voor alleenstaanden) de aanvullende ouderenkorting deel uit van deze
loonheffingskorting. Omdat de arbeidskorting alleen van toepassing kan zijn bij loon
uit tegenwoordige arbeid, behoort de arbeidskorting nooit tot de loonheffingskorting
voor de bijstandsgerechtigde. Ook de jonggehandicaptenkorting komt hierin niet voor.
Deze wordt namelijk toegepast door de inhoudingsplichtige die de WAJONG-uitkering
betaalt. Als een jonggehandicapte overige inkomsten heeft waardoor hij geen WAJONG-uitkering
ontvangt, dan wordt in de inkomstenbelasting rekening gehouden met de jonggehandicaptenkorting.
In verband met de verschillen in loonheffingskorting en tarief worden de bijstandsontvangers
onderscheiden in twee groepen, te weten de personen van jonger dan 65 jaar en degenen
die 65 jaar en ouder zijn. Die laatste groep wordt nader onderscheiden in gehuwden
en alleenstaanden.
Als de bijstandsgerechtigde in het kalenderjaar 65 jaar wordt, dient het rekenvoorschrift
afzonderlijk te worden toegepast voor de periode vóór de maand waarin de 65-jarige
leeftijd bereikt wordt en de periode vanaf deze maand. Dit houdt verband met het afwijkende
percentage van de loonheffing, een ander bedrag aan loonheffingskorting en een ander
regime met betrekking tot de ziekenfondspremie.
Tijdsevenredige berekening van de loonheffingskorting
De loonheffingskorting van de bijstandsgerechtigde moet tijdsevenredig worden verlaagd
als slechts over een deel van het jaar bijstand is verleend. Bij een gebroken maand
moet een herleiding op dagbasis plaatsvinden. Daarbij wordt het aantal dagen waarover
bijstand is verleend gedeeld door het werkelijke aantal dagen van die maand.
Toepassing loonheffingskorting als over een tijdvak geen bijstand is uitbetaald
De loonheffingskorting wordt toegepast naar rato van de periode in het kalenderjaar
waarover belastbare bijstand werd uitbetaald of verrekend. Ingeval over een tijdvak
geen (aanvullende) bijstand werd betaald als gevolg van verrekening van inkomen (waaronder
ook heffingskortingen worden begrepen), wordt over dat tijdvak geen rekening gehouden
met een bedrag aan loonheffingskorting. Ook als over een tijdvak bijstand werd uitbetaald
die in hetzelfde kalenderjaar geheel werd terugbetaald, telt dat tijdvak niet mee
voor het vaststellen van de hoogte van de loonheffingskorting.
Alleen ingeval over een tijdvak geen bijstand werd uitbetaald als gevolg van verrekening
van zaken die de hoogte van de bijstand als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet werk
en bijstand niet beïnvloeden, wordt over dat tijdvak toch de loonheffingskorting in
aanmerking genomen. Een voorbeeld hiervan is de verrekening van een verleend voorschot.
Geen loonheffingskorting als bijstand betrekking heeft op een vroeger kalenderjaar
De belastbare bijstand kan geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op tijdvakken
uit een vroeger kalenderjaar. De loonheffingskorting mag echter alleen worden toegepast
over perioden in het kalenderjaar waarover bijstand is verleend. Over perioden uit
een vroeger kalenderjaar mag dus geen loonheffingskorting worden berekend. Dit betekent
dat in een jaar over niet meer dan 12 maanden rekening kan worden gehouden met de
loonheffingskorting.
Verschil in berekening loonheffingskorting en berekening belaste bijstand
Bepalend voor de vaststelling van de in het kalenderjaar belastbare bijstand is het
jaar waarin de bijstand wordt verleend. Voor de vaststelling van de loonheffingskorting
geldt echter dat die in aanmerking mag worden genomen voorzover die ziet op de perioden
in het kalenderjaar waarover bijstand is verleend. De loonheffingskorting wordt derhalve
berekend over de perioden in het kalenderjaar waarover bijstand is verleend. Daarbij
is het niet van belang of de bijstand over dat jaar ook in dat jaar is uitbetaald,
zoals bijvoorbeeld de uitkering over december die wordt uitbetaald in januari. De
vaststelling van de loonheffingskorting over het kalenderjaar wijkt dus af van de
vaststelling van de belaste bijstand in het kalenderjaar. (Voor het tijdstip van belasten
van de bijstand is het moment van uitbetalen beslissend.)
Uit het voorgaande volgt dat correcties van uitkeringen na afloop van het jaar geen
gevolgen hebben voor de hoogte van de belastbare bijstand; wat in het voorafgaande
kalenderjaar is uitbetaald staat immers na afloop van het jaar vast. Dat ligt anders
bij het vaststellen van de loonheffingskorting van de bijstandsgerechtigde. Het definitief
vaststellen van die loonheffingskorting moet gebeuren na afloop van het jaar (vóór
februari van het jaar daarop). Daarbij moeten alle gegevens worden meegenomen die
op dat moment bekend zijn (bijvoorbeeld de gegevens over de elders benutte loonheffingskorting).
Terugvordering die niet geheel in hetzelfde kalenderjaar wordt terugbetaald
Als niet over een heel jaar bijstand is verleend, moet de loonheffingskorting in beginsel
tijdsevenredig worden verminderd. Dit geldt ook als over een periode bijstand is verleend,
die in hetzelfde kalenderjaar is terugbetaald. Voor de gevallen waarin bijstand over
een periode (bijvoorbeeld een maand) geheel is teruggevorderd, maar in hetzelfde kalenderjaar
pas voor een deel is terugbetaald, hoeft de loonheffingskorting (en in voorkomende
gevallen de elders benutte loonheffingskorting) niet tijdsevenredig te worden verminderd,
maar kan die verminderd worden evenredig aan het terugbetaalde deel van de teruggevorderde
bijstand.
Geen loonheffingskorting bij uitkeringen op grond van het BBZ 2004
Voor bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan
die op grond van het BBZ 2004 aanvankelijk wordt verleend in de vorm van een renteloze
lening en later wordt omgezet in een bedrag om niet, wordt geen rekening gehouden
met een bedrag aan loonheffingskorting. Dit geldt niet alleen voor de omzetting in
een bedrag om niet zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid van het BBZ 2004, maar
ook voor de omzetting in een bedrag om niet van (een deel van) een lening in verband
met bedrijfskapitaal zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het BBZ 2004.
Gevolgen voor de premie Ziekenfondswet
De over de bijstandsuitkering te berekenen loonheffing behoort tot de grondslag voor
de berekening van de ziekenfondspremie. Als gevolg daarvan heeft ook de afdracht van
ziekenfondspremie in de loop van het jaar een voorlopig karakter. Wanneer na afloop
van het kalenderjaar het bedrag van de loonheffing definitief wordt vastgesteld dient
daarom ook de verschuldigde ziekenfondspremie definitief te worden vastgesteld.
Benodigde gegevens voor het toepassen van het rekenvoorschrift
Voor het toepassen van het rekenvoorschrift na afloop van het jaar dienen de volgende
gegevens beschikbaar te zijn:
-
a. Het bedrag aan belaste netto bijstand, op dezelfde wijze vast te stellen als bij de
toepassing van het bijstandspercentagetarief (alleen uitgezonderd het werknemersaandeel
in de ziekenfondspremie), dus met saldering van fiscale ontvangsten, netto terugvordering
binnen het kalenderjaar, enz. De fiscale ontvangsten worden daarbij in aanmerking
genomen op het tijdstip van ontvangst door de gemeente.
-
b. De categorie waartoe de bijstandsontvanger behoort:
-
– jonger dan 65 jaar;
-
– 65 jaar en ouder:
-
– gehuwden;
-
– alleenstaanden.
Dit gegeven is nodig voor het bepalen van de loonheffingskorting en de toe te passen
percentages.
-
c. De tijdvakken in het kalenderjaar waarover bijstand werd uitbetaald of verrekend.
-
d. Het bedrag van de belaste alimentatie.
-
e. Bij bijstand in aanvulling op eigen looninkomsten, per loontijdvak:
De bedragen bedoeld onder a (en in voorkomende gevallen ook die onder d dienen te
worden gesplitst over de perioden vóór de maand waarin de 65-jarige leeftijd bereikt
wordt en de perioden vanaf die maand.
Voor wat betreft de gegevens onder b moeten tevens de wijzigingen in de loop van het
kalenderjaar worden vastgelegd. Het tarief voor personen van 65 jaar en ouder en de
ouderenkortingen gelden met ingang van de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige
leeftijd wordt bereikt.
De gegevens bedoeld onder e zijn over het algemeen af te leiden uit de loonstrook
of uitkeringsspecificatie. Of de loonheffingskorting is toegepast, kan door de werkgever
of uitkeringsinstantie worden aangegeven met een code. Code 0 als de loonheffingskorting
niet is toegepast en code 1 als dat wel het geval is. Voor de situatie waarin op de
loonstrook of uitkeringsspecificatie geen bedrag aan belastbaar loon is vermeld, is
voorzien in een aanvullende rekenregel die in het rekenvoorschrift is opgenomen. Dit
geldt ook voor het geval dat er aan het eind van het kalenderjaar geen loonstrook
of uitkeringsspecificatie is.
4.3.
Berekening van loonheffing over WIK en WWIK uitkeringen
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Met ingang van 1 januari 2005 is de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) vervallen.
Daarvoor in de plaats is de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gekomen. De loonheffing
over de nieuwe WWIK-uitkering wordt anders berekend dan over de WIK-uikering.
De WIK-uitkering was een netto-uitkering in de vorm van lening. Deze uitkering werd
in het jaar volgend op het uitkeringsjaar definitief vastgesteld. Op het moment van
de definitieve vaststelling van de WIK-uitkering werd de loonheffing berekend met
een speciaal rekenvoorschrift. De uitkerende instantie hoefde geen loonstaat bij te
houden en ook geen loonbelastingverklaring uit te reiken.
Loonheffing nieuwe WWIK-uitkeringen
De WWIK-uitkering is een bruto-uitkering. Dat betekent dat loonheffing ingehouden
moet worden op het moment dat de uitkering wordt uitbetaald. Hierbij is de groene
loonbelastingtabel van toepassing. Verder gelden de normale regels voor de loonheffing.
Vanaf 1 januari 2005 moet de uitkerende instantie dus ook verplicht een loonstaat
bijhouden en de uitkeringsgerechtigden een loonbelastingverklaring uitreiken. Over
de WWIK-uitkeringen staat meer informatie in het algemene Handboek loonheffing en
premies werknemersverzekeringen 2005 (verder: Handboek 2005).
Rekenvoorschrift ‘oude’ WIK-uitkeringen die in 2005 definitief worden vastgesteld
Een 'oude' WIK-uitkering die in 2005 definitief wordt vastgesteld, is belast inkomen
in 2005. Vanaf 2005 moet de loonbelasting/premie volksverzekeringen over deze WIK-uitkering
met toepassing eindheffing (eindheffing over publiekrechtelijke uitkeringen) worden
vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat in 2005 zowel de WIK-uitkering over 2004
als de WWIK-uitkering over 2005 als fiscaal inkomen van de kunstenaar wordt aangemerkt.
Bij het berekenen van de eindheffing is het gebruteerde tabeltarief van toepassing
(zie tabel 5, kolom B ‘zonder loonheffingskorting’ in het Handboek 2005). Het jaarloon
voor de toepassing van deze tabel is gelijk aan jaarloon voor de toepassing van de
tabel voor bijzondere beloningen. Voor de WIK-uitkeringen betekent dit in het algemeen
dat de gebruteerde uitkering in 2004 het uitgangspunt is met als resultaat een heffingspercentage
volgens de eindheffingstabel 2005 van 52,40.
De grondslag waarover de loonbelasting/premie volksverzekeringen is verschuldigd,
wordt als volgt berekend:
Bedrag aan WIK-uitkering dat in 2005 definitief is vastgesteld
|
€ …………
|
|
Ziekenfondspremie die op deze uitkering betrekking heeft
|
€ …………
|
+
|
Grondslag voor de berekening
|
€ …………
|
|
Omdat de eindheffing wordt toegepast, hoeft de uitkerende instantie voor dit inkomen
geen loonstaat aan te maken en ook geen loonbelastingkaart in te sturen.
Meer informatie over deze eindheffing over publiekrechtelijke uitkeringen staat in
paragraaf 21.3 van het Handboek 2005. Zie voor het begrip ‘jaarloon bijzondere beloningen’
paragraaf 6.3.5 van dit handboek. Het handboek staat op www.belastingdienst.nl.
5.
Verrekening of terugvordering van verstrekte bijstand
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Elke bijstandsuitkering die voor de loonheffing als een belaste uitkering moet worden
aangemerkt, moet op het tijdstip van uitbetaling of verrekening in de loonheffing
worden betrokken. Dit geldt ook indien al meteen vaststaat dat de bijstandsuitkering
te zijner tijd zal worden verrekend met een aan de bijstandsgerechtigde met terugwerkende
kracht toe te kennen sociale verzekeringsuitkering.
De over de bijstandsuitkering definitief vastgestelde loonheffing is als voorheffing
verrekenbaar met de eventueel aan de bijstandsgerechtigde op te leggen aanslagen inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen. Bij terugvordering of verrekening van de bijstandsuitkering na
afloop van het kalenderjaar kan de geheven loonheffing daarom niet door de gemeente
worden gecompenseerd met latere betalingen van loonheffing, noch door de Belastingdienst
aan de gemeenten worden teruggegeven.
Vereenvoudigde regeling inzake bepaalde verrekeningen
Voor de verrekening van bepaalde uitkeringen tussen bepaalde instanties is een vereenvoudigde
regeling in het leven geroepen. Deze regeling geldt voor verrekening van sociale uitkeringen
tussen UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), gemeenten en de Sociale
Verzekeringsbank. In mijn besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2234M, heb ik
goedkeuring verleend voor de toepassing van deze vereenvoudigde regeling. Bij brief
van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met het kenmerk BZ/IW/00/83403
bent u nader over dit besluit geïnformeerd. Dit besluit is in heroverweging. Dat betekent
dat dit besluit met ingang van 1 januari 2004 alleen met inachtneming van de wijzigingen
in de relevante wettelijke regelingen kunnen worden toegepast. De werking van dit
besluit is in hoofdlijnen als volgt.
Voor wat betreft de bijstandsuitkeringen ziet de regeling op de volgende verrekeningen:
-
– verrekening van belaste bijstand met een door UWV toegekende sociale-verzekeringsuitkering;
-
– verrekening van belaste bijstand met een door een andere gemeente toegekende belaste
bijstandsuitkering;
-
– verrekening van belaste bijstand met een andere door de gemeente toegekende belaste
uitkering;
-
– verrekening van door een uitvoeringsinstelling verstrekte (voorschotten op een) sociale-verzekeringsuitkering
met een toegekende bijstandsuitkering;
-
– verrekening van belaste bijstand met een door de Sociale Verzekeringsbank toegekende
AOW- of Anw-uitkering.
De betrokken instanties dienen in deze gevallen als volgt te handelen.
De vorderende instantie doet aan de andere instantie een schriftelijke opgaaf toekomen
met het bruto bedrag van de door haar over de verrekeningsperiode verstrekte uitkering
(d.w.z. met inbegrip van de daarover geheven loonheffing). De andere instantie bewaart
deze opgaaf bij de loonadministratie.
De andere instantie zondert van de door haar over de verrekeningsperiode toegekende
bruto uitkering ter overmaking aan de vorderende instantie af, het bruto gevorderde
bedrag (met inbegrip van de daarover geheven loonheffing).
De andere instantie beschouwt dit afgezonderde bruto bedrag niet als loon en berekent
de loonheffing over het resterende deel van de door haar toegekende bruto uitkering.
De vorderende instantie vermeldt op de loonbelastingkaarten van de desbetreffende
jaren (inclusief die van het lopende kalenderjaar) de door haar verstrekte bruto uitkering,
zonder rekening te houden met de hiervoor bedoelde verrekening.
De andere instantie vermeldt met betrekking tot de nabetaling op de loonbelastingkaart
van het desbetreffende jaar het gedeelte van de bruto uitkering dat na de hiervoor
bedoelde verrekening resteert.
Andere verrekeningssituaties en terugvordering
De hiervoor vermelde vereenvoudigde verrekeningsregeling geldt niet in de volgende
situaties:
-
– verrekening van bijstand met een andere dan de hiervoor genoemde instanties;
-
– terugvordering van verstrekte bijstand;
-
– verrekening van onbelast verstrekte bijstand met een door UWV dan wel de Sociale Verzekeringsbank
toegekende sociale verzekeringsuitkering of met een door een andere gemeente verstrekte
(belaste of onbelaste) bijstandsuitkering.
In deze gevallen vordert de gemeente de bruto bijstand (inclusief de definitief vastgestelde
loonheffing) dan wel, indien het onbelast verstrekte bijstand betreft, de uitbetaalde
bijstandsuitkering.
Bij verrekening beschouwt de andere instantie het volledige bedrag van de door haar
toegekende uitkering als loon. Daarbij wordt dus geen rekening gehouden met het door
de gemeente gevorderde bedrag.
6.
Verzelfstandiging van uitkeringsrechten
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
In gevallen waarin gezinsbijstand wordt verstrekt aan gehuwden en daarmee gelijkgestelden
bestaat voor beide partners een gelijke aanspraak op de (aanvullende) bijstandsuitkering.
Voor beide partners is er sprake van een periodieke uitkering in de zin van artikel
3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001. Hierbij is niet van
belang aan wie van de partners de bijstand daadwerkelijk wordt uitbetaald.
Dit betekent dat voor het bepalen van de verschuldigde loonheffing, de heffingspercentages
van het bijstandspercentagetarief voor elk van de partners afzonderlijk moeten worden
toegepast. Deze individuele benadering geldt ook met betrekking tot de definitieve
vaststelling van de verschuldigde loonheffing na afloop van het kalenderjaar. Daarbij
moet de loonheffingskorting (en het eventueel al gebruikte deel daarvan) per partner
berekend worden.
Verder behoort na afloop van het kalenderjaar voor beide partners afzonderlijk een
loonbelastingkaart te worden ingezonden en moet aan beide partners een jaaropgave
van de verleende bijstand en de daarop ingehouden loonheffing worden verstrekt.
7.
Administratie
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
De bijstandsgerechtigde die onder het bijstandspercentagetarief valt hoeft voor de
bijstand geen loonbelastingverklaring in te leveren. De gemeente is ten aanzien van
deze bijstandsgerechtigde vrijgesteld van de verplichting tot het bijhouden van loonstaten.
De berekening van de verschuldigde loonheffing geschiedt aan de hand van de bijstandsadministratie.
De hiervoor benodigde gegevens zijn genoemd in onderdeel 4.2 van deze circulaire.
Voor de berekening van de verschuldigde loonheffing in de loop van het kalenderjaar
en de betaling daarvan op aangifte worden de percentages van het bijstandspercentagetarief
toegepast op het totale bedrag aan belastbare netto bijstand per categorie bijstandsuitkeringen.
In overleg tussen de gemeente en de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst worden
voorlopige betalingen gedaan.
8.
Loonbelastingkaarten
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Gemeenten moeten de loonbelastingkaarten van bijstandsgerechtigden na afloop van het
jaar, maar vóór 1 februari van het daaropvolgende jaar inleveren. De gegevens voor
de loonbelastingkaarten worden ontleend aan de loonstaten c.q. de bijstandsadministratie.
Op de loonbelastingkaarten wordt als loon vermeld het totaalbedrag van:
-
– de belastbare netto bijstand;
-
– de eventuele vergoeding voor het werknemersaandeel in de ziekenfondspremie;
-
– het werkgeversaandeel in de ziekenfondspremie;
-
– de ter zake geheven loonheffing.
Op de loonbelastingkaart moet met een code worden vermeld of de loonheffingskorting
is toegepast. Code 0 als dat niet het geval is en code 1 als de loonheffingskorting
wel is toegepast. Voor bijstandsuitkeringen geldt dat in beginsel altijd de loonheffingskorting
wordt toegepast. Alleen als de loonheffingskorting voor alle perioden in het kalenderjaar
bij andere looninkomsten is gebruikt, kan deze bij de bijstand niet toegepast worden.
Alleen in dat laatste geval wordt op de loonbelastingkaart code 0 ingevuld (geen loonheffingskorting).
Voor alle andere gevallen wordt code 1 (wel loonheffingskorting) ingevuld, ook in
de gevallen waarin over één of meer tijdvakken de loonheffingskorting niet bij de
bijstand in aanmerking mag worden genomen omdat die al bij andere looninkomsten is
gebruikt.
Als bij het vaststellen van de aanvullende bijstandsuitkering rekening is gehouden
met een (belaste) alimentatie-uitkering gelden daarnaast voor de invulling van enkele
rubrieken van de loonbelastingkaart afwijkende regels:
-
– indien in de door de gemeente uitgekeerde bedragen de door haar geïnde alimentatie
is begrepen, wordt vermeld in de rubriek:
-
– indien de gemeente loonheffing heeft ingehouden over het gezamenlijke bedrag van de
door de onderhoudsplichtige rechtstreeks aan de bijstandsgerechtigde betaalde alimentatie
en de aanvullende bijstand, wordt vermeld in de rubriek:
-
– loon: het gezamenlijke bedrag van de aanvullende bijstand en de rechtstreeks aan de
bijstandsgerechtigde betaalde alimentatie waarmee bij het vaststellen van de aanvullende
bijstand rekening is gehouden;
-
– speciale aanduidingen: code 26 en het bedrag waarmee rekening is gehouden.
9.
Inhoudingsplicht bij gemeenschappelijke regelingen
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Op grond van de Gemeentewet kan de gemeente bepaalde taken delegeren, centreren of
mandateren. Wanneer een gemeente voor het doen van WWB-uitkeringen en verstrekkingen
gebruik maakt van deze bevoegdheid, dan heeft dit gevolgen voor de inhoudingsplicht.
In de praktijk blijkt het bij WWB-uitkeringen en verstrekkingen alleen gebruik gemaakt
wordt van delegeren en mandateren. De gevolgen voor de inhoudingsplicht zijn als volgt.
Delegatie
Het is gemeenten toegestaan om wettelijke taken op grond van de WWB over te dragen
(te delegeren) aan een gemeenschappelijke regeling (WGR-verband).
Delegatie heeft tot gevolg dat de delegans de verantwoordelijkheid voor de uitoefening
van de bevoegdheid verliest, en deze niet meer zelf mag uitoefenen. Dit leidt er toe,
dat delegatie alleen met een grondslag in een wettelijk voorschrift kan worden verleend.
De wettelijke delegatiebasis kan liggen in de wettelijke regeling waarop de betrokken
bestuursbevoegdheid berust, of in een algemene wettelijke delegatieregeling. De Wet
gemeenschappelijke regelingen biedt een algemene wettelijke basis voor het delegeren
van bevoegdheden.
Het openbaar lichaam waaraan de bevoegdheden zijn overgedragen is voor deze bevoegdheden
zelfstandig juridisch verantwoordelijk. Daarom is het openbaar lichaam ook degene
die de arbeidsovereenkomsten aangaat en de bijstandsuitkeringen verstrekt. Op grond
van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, en artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet LB 1964, wordt het openbaar lichaam als inhoudingsplichtige aangewezen. De
Belastingdienst heeft het standpunt ingenomen dat wanneer de WWB is gedelegeerd aan
een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid, dit lichaam werkgever wordt. Dat betekent
dat ook de afdrachtvermindering voor de loonheffing overgaan naar het openbaar lichaam.
Dit standpunt is bevestigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor de WWB geldt er een beperking op grond van artikel 7 van de WWB. Deze beperking
ziet enkel op mandaatverlening. Artikel 7 van de WWB is niet van toepassing op de
onderhavige bevoegdheidsoverdracht via delegatie. Overigens is er in casu wel sprake
van mandaatverlening doch deze ziet op de situatie waarin de bevoegdheden reeds zijn
overgedragen middels delegatie.
Mandaat
Bij mandaat gaat het om een bevoegdheidsuitoefening waarvoor het mandaterende bestuursorgaan
verantwoordelijk blijft, en waarover het dan ook de zeggenschap blijft behouden. Rechtens
geldt een in mandaat genomen besluit als een besluit van de mandaatgever: de rechtsgevolgen
zijn dezelfde als wanneer de mandaatgever zelf het besluit tot stand had gebracht.
Mandaat is te beschouwen als de publiekrechtelijke tegenhanger van de volmacht uit
het privaatrecht. In geval van mandaat wordt de inhoudingsplicht niet overgedragen.
10.
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Vanaf 1 januari 2001 zijn de tariefgroepen en de daarbij behorende belastingvrije
sommen vervangen door een systeem van heffingskortingen. Een heffingskorting is een
korting op de verschuldigde belasting. Er zijn in totaal dertien heffingskortingen
(tussen haakjes staat steeds het (maximale) bedrag van de heffingskorting in 2005
dat geldt voor personen jonger dan 65 jaar):
-
– de algemene heffingskorting (€ 1.894);
-
– de arbeidskorting (max. € 1.287 voor personen tot 57 jaar, daarboven verschillende
categorieën);
-
– de ouderenkorting (€ 454);
-
– de aanvullende ouderenkorting (€ 287);
-
– de jonggehandicaptenkorting (€ 639);
-
– de alleenstaande-ouderkorting (€ 1.401);
-
– de aanvullende alleenstaande-ouderkorting (4,3%; max. € 1.401);
-
– de kinderkorting (€ 112);
-
– de aanvullende kinderkorting (max. € 690 );
-
– de combinatiekorting (max. € 228);
-
– de aanvullende combinatiekorting (€ 389)
-
– de korting voor maatschappelijke beleggingen (1,3% van de vrijstelling in box 3);
-
– de korting voor beleggingen in durfkapitaal (1,3% van de vrijstelling in box 3);
Iedere binnenlands belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting.
Afhankelijk van persoonlijke omstandigheden kan recht bestaan op één of meer van de
andere heffingskortingen.
Met de eerste vijf heffingskortingen kan een werkgever of uitkeringsinstantie rekening
houden bij de inhouding van loonheffing. De overige heffingskortingen kunnen maandelijks
door de Belastingdienst worden uitbetaald door middel van een voorlopige teruggaaf.
Een voorlopige teruggaaf is ook mogelijk voor de algemene heffingskorting van de niet
of weinig verdienende partner.
Op grond van artikel 31, eerste lid van de WWB moeten heffingskortingen tot de middelen
worden gerekend. In artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de WWB is op deze regel
een uitzondering gemaakt voor de heffingskortingen, die niet tot de middelen worden
gerekend:
Daarbij wordt de volgende rangorde in aanmerking genomen
A. Loonheffingskortingen
-
1. arbeidskorting
-
2. algemene heffingskorting
-
3. ouderenkorting/jonggehandicaptenkorting
-
4. aanvullende ouderenkorting
B. Heffingskortingen via voorlopig teruggaaf
-
1. kinderkorting
-
2. aanvullende kinderkorting
-
3. arbeidskorting
-
4. aanvullende alleenstaande ouderkorting
-
5. combinatiekorting
-
6. alleenstaande ouderkorting/minstverdienende partnerkorting1
De loonheffingskortingen gaan voor de heffingskortingen die via een VT lopen.
Binnen de loonheffingskortingen sluit de rangorde voor wat betreft de arbeidskorting
aan op de tabellen; voor het overige is de rangorde logisch bepaald.
Binnen de VT-kortingen is de vrijlating van heffingskortingen uitgangspunt geweest
voor de rangorde. Dit voorkomt dat de belanghebbende deze kortingen ‘misloopt’.
Voorlopige teruggaaf
Voor de volgende heffingskortingen kan een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen worden gevraagd (gezien de doelgroep worden de kortingen voor maatschappelijke
beleggingen en durfkapitaal hier niet behandeld).
-
– Alleenstaande-ouderkorting: voor degene die meer dan zes maanden in het kalenderjaar
geen partner heeft, een huishouden voert met uitsluitend kinderen die bij het begin
van het kalenderjaar nog geen 27 jaar zijn, tenminste één van die kinderen in belangrijke
mate onderhoudt en dat kind op zijn woonadres is ingeschreven.
-
– Aanvullende alleenstaande-ouderkorting: voor degene die recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting,
inkomsten uit tegenwoordige arbeid heeft en in het kalenderjaar meer dan zes maanden
een kind tot zijn huishouden behoort dat bij het begin van het kalenderjaar nog geen
16 jaar is en op zijn woonadres is ingeschreven.
-
– Kinderkorting: voor degene met een (gezamenlijk) verzamelinkomen van hooguit € 60.447
(bedrag 2005) tot wiens huishouden meer dan zes maanden in het kalenderjaar tenminste
één kind behoort dat op 1 januari nog geen 18 jaar is, dat gedurende die periode ingeschreven
staat op het woonadres van hem of zijn partner en door hem of zijn partner in belangrijke
mate wordt onderhouden. Voor partners geldt dat alleen degene met het hoogste inkomen
of, bij een gelijk inkomen, de oudste partner recht heeft op de kinderkorting. Op
gezamenlijk verzoek van de partners kan de kinderkorting aan de andere partner worden
toegekend.
-
– Aanvullende kinderkorting: voor degene die recht heeft op de kinderkorting en met
zijn eventuele partner geen hoger verzamelinkomen heeft dan € 30.225 (bedrag 2005).
Deze korting bedraagt standaard € 504 (bedrag 2005), maar wordt verhoogd tot € 690
(bedrag 2005) als het gezamenlijke verzamelinkomen niet hoger is dan € 28.491 (bedrag
2005). Dat laatste bedrag wordt nog eens verhoogd met € 65 (bedrag 2005) als er gedurende
minstens zes maanden in het kalenderjaar drie kinderen tot het huishouden behoren
die op 1 januari nog geen 18 jaar zijn, in belangrijke mate door betrokkene of partner
worden onderhouden en in die periode op het adres van betrokkene staan ingeschreven.
Ook de aanvullende kinderkorting geldt in beginsel voor de partner met het hoogste
inkomen.
-
– Combinatiekorting: voor degene die betaald werk verricht waarmee hij meer dan € 4.366
(bedrag 2005) winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden verdient,
of waarvoor hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en in het kalenderjaar
ten minste zes maanden een kind in zijn huishouden heeft, dat op 1 januari nog geen
12 jaar was en gedurende die periode op zijn woonadres is ingeschreven. Als er een
partner is die ook aan de genoemde voorwaarden voldoet, dan hebben beide partners
recht op de combinatiekorting. De combinatiekorting bedraagt € 228 (bedrag 2005).
-
– Aanvullende combinatiekorting: voor de minstverdienende partner en de alleenstaande
ouder die recht heeft op de combinatiekorting. Deze nieuwe korting bedraagt € 389
(bedrag 2005).
-
– Algemene heffingskorting: voor de niet of weinig verdienende partner, dat wil zeggen
voor degene met een laag verzamelinkomen (tot ruim € 5.700 in 2005) die in het kalenderjaar
minimaal zes maanden een partner heeft met een inkomen dat ongeveer € 10.000 (bedrag
2005) of meer bedraagt.
Vanaf 2004 geldt de jonggehandicaptenkorting voor degene die recht heeft op een WAJONG-uitkering
ook als de WAJONG-uitkering niet wordt uitgekeerd omdat de jonggehandicapte te hoge
overige inkomsten heeft. Hiervoor kan echter geen voorlopige teruggaaf worden gevraagd.
De jonggehandicapte kan de bij de aangifte inkomstenbelasting rekening houden met
deze heffingskorting.
Indien er over 2004 een voorlopige teruggaaf was toegekend, is voor het jaar 2005
een voorlopige teruggaaf automatisch toegekend op basis van de over het jaar 2004
verstrekte gegevens. Als er nog niet eerder een voorlopige teruggaaf is aangevraagd,
dan kan dat in 2005 alsnog met het formulier Verzoek of wijziging VT 2005. Hiermee
kan eveneens een reeds toegekende VT gewijzigd worden. Uiteraard kan dit ook elektronisch
via www.belastingdienst.nl.
Op de voorlopige teruggaaf is, voor zover die geen betrekking heeft op heffingskortingen,
het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van de WWB, van toepassing. Vergoedingen
en tegemoetkomingen voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting
of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet
tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand
wordt verleend. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing voor het Tijdelijk
besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven.
Verplichte aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
Als hoofdregel voor het opleggen van aanslagen geldt dat een aanslag wordt opgelegd
als de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (de inkomensheffing)
de ingehouden loonheffing, verminderd met het bedrag van de voorlopige teruggaven
(het voorheffingssaldo), met meer dan € 40 (bedrag 2005) overtreft.
Er wordt ook een aanslag opgelegd als er aangifte is gedaan en het terug te geven
bedrag meer bedraagt dan € 13 (bedrag 2005), de zogenoemde aanslag op verzoek, vaak
via een T-biljet.
Uit de hoofdregel volgt dat er vaak een verplichte aanslag moet worden opgelegd als
een bijstandsgerechtigde eigen inkomsten heeft die niet aan loonheffing zijn onderworpen.
Daarnaast wordt over 2004 ook een aanslag opgelegd als er een voorlopige teruggaaf
is verleend voor aftrekposten of voor de algemene heffingskorting.
11.
Langdurigheidstoeslag, stimuleringspremie en vergoeding vrijwilligerswerk
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Tot de onbelaste uitkeringen en verstrekkingen behoort, op grond van artikel art.
3:104, onderdeel f, van de Wet IB 2001, de langdurigheidstoeslag op grond van artikel
36 van de WWB.
De stimuleringspremie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB,
is onbelast, mits in het jaar waarin de premie is verstrekt geen vrijwilligersvergoeding
als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB is verstrekt. Dit staat
in artikel 11b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964. Bij samenloop van de
stimuleringspremie en de vrijwilligersvergoeding is de stimuleringspremie belast.
Als de premie belast is, hoeft de (ex-)bijstandsgerechtigde geen loonbelastingverklaring
in te leveren. De gemeente mag bij de inhouding van loonheffing op belaste premies
geen rekening houden met de loonheffingskorting. Verder geldt voor werkaanvaardingspremies
de witte tabel en voor premies in verband met scholing of vrijwilligerswerk de groene
tabel.
Een vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, WWB is onbelast
op grond van artikel 11b, eerste lid, onderdeel b, Wet LB 1964, mits deze vergoeding
ten hoogste € 21,00 per week bedraagt met een maximum van € 735,00 per jaar.
12.
Bijzondere Bijstand en buitengewone uitgaven
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Verhouding Bijzondere Bijstand/Buitengewone uitgavenaftrek en Tijdelijk besluit tegemoetkoming
buitengewone uitgaven
Vanaf 1 januari 2004 zijn de mogelijkheden om gebruik te maken van de fiscale buitengewone
uitgavenaftrek (BU) aanzienlijk verruimd voor mensen met een laag inkomen. Tevens
is er een regeling gekomen, het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven
(TBU), die erin voorziet dat niet-verzilverbare buitengewone uitgaven aan betrokkenen
worden uitbetaald.
Feitelijke kosten die zijn vergoed door de bijzondere bijstand kunnen niet als buitengewone
uitgaven bij de aangifte inkomstenbelasting worden opgevoerd (artikel 19a van het
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).
Bij de buitengewone uitgavenaftrek spelen echter niet alleen feitelijke kosten een
rol; er wordt ook rekening gehouden met betaalde ziektekostenpremies (werkgevers-
en werknemersdeel, nominale – en aanvullende premie) alsmede met het ouderdomsforfait
en het arbeidsongeschiktheidsforfait. De verlening van bijzondere bijstand staat er
niet aan in de weg dat een beroep wordt gedaan op de buitengewone uitgavenaftrek voor
wat betreft déze elementen – uiteraard voor zover de belanghebbende aan fiscale voorwaarden
voldoet. De onderhavige belastingteruggave wordt noch bij de verlening van algemene,
noch bij de verlening van bijzondere bijstand als middel in aanmerking genomen (artikel
31, tweede lid, onderdeel f, van de WWB). Datzelfde geldt voor belastingteruggaven
die betrekking hebben op feitelijke kosten waarvoor geen bijzondere bijstand is verleend.
13.
Kwijtschelding
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
In de gevallen waarin een te betalen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
moet worden opgelegd, blijft de mogelijkheid bestaan dat op daartoe gedaan verzoek
op de voet van artikel 26 van de Invorderingswet 1990 kwijtschelding wordt verleend
van het op die aanslag openstaande bedrag of een gedeelte daarvan. Of er aanleiding
bestaat een zodanige kwijtschelding te verlenen kan slechts van geval tot geval worden
beoordeeld.
Uitgangspunt daarbij is, dat niet de financiële omstandigheden in het jaar waarop
die aanslag betrekking heeft (het belastingjaar) relevant zijn, doch de ten tijde
van de indiening van het verzoek om kwijtschelding. Naarmate de omstandigheden op
laatst bedoeld tijdstip in vergelijking met de situatie in het belastingjaar zijn
verbeterd, bestaat minder aanleiding tot het verlenen van kwijtschelding van het op
de aanslag openstaande bedrag. Anderzijds kan het zich voordoen dat die omstandigheden
in vergelijking met de situatie in het belastingjaar niet zijn verbeterd of wellicht
zijn verslechterd. In dat geval kan er aanleiding bestaan het op die aanslag openstaande
bedrag geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden.
14.
Intrekken vorige circulaire
[Regeling vervallen per 02-02-2008]
Deze circulaire vervangt de circulaire van 3 maart 2003, nr. CPP2002/3721M. De laatstgenoemde
circulaire wordt hierbij ingetrokken.