Stcrt. 2007, 122, datum inwerkingtreding 30-06-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
1 De uitkeringen aan gemeenten waar de som van de schoolgewichten 11 of meer bedraagt
worden met ingang van 2006 verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk
VIII van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor de bestrijding van
onderwijsachterstanden.
2 Het procentuele aandeel van de betreffende gemeenten wordt voor het jaar 2006 vastgesteld
volgens de formule: 5/12 × s × v, en met ingang van 2007 jaarlijks volgens de formule:
7/12 × s × (v-1) + 5/12 × s × v. In die formules is:
s: de som van de schoolgewichten volgens de definitie van het schoolgewicht, zoals
die luidde op 31 juli 2006 en berekend aan de hand van het totaal aantal leerlingen
op 1 oktober 2004 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor
zover deze zich bevinden op het grondgebied van de betreffende gemeente;
(v-1): het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat van toepassing was in het voorgaande
jaar, en
v: het vermenigvuldigingsbedrag van het jaar van vaststelling.
3 Het vermenigvuldigingsbedrag bedraagt op 1 augustus 2006 € 1.368,–. De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt met ingang van 2007 jaarlijks per 1 augustus
het voor het komende schooljaar geldende vermenigvuldigingsbedrag vast door het vermenigvuldigingsbedrag
van het voorgaande jaar aan te passen op basis van de ontwikkeling van de genormeerde
gemiddelde personeelslasten van leraren van basisscholen, als bedoeld in artikel 120,
zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs.
4 Het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat op grond van het vorige lid jaarlijks wordt
vastgesteld, wordt jaarlijks bekendgemaakt in de Staatscourant.
5 Uiterlijk 15 augustus 2007 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de
betreffende gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in
het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma.
In de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten
geformuleerd met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen
a en b dan wel onderdelen a, b en ba.
6 Voorschoolse educatie geschiedt onder de volgende voorwaarden:
-
a. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geeft aan op grond van
welke criteria een doelgroepkind in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse
educatie;
-
b. de voorschoolse educatie wordt tenminste drie dagdelen per week gedurende tenminste
een jaar gegeven;
-
c. in afwijking van het onder b. gestelde kan gedurende het schooljaar 2006–2007 tenminste
twee dagdelen per week voorschoolse educatie gedurende een jaar worden gegeven.
7 Voor schakelklassen gelden de volgende voorwaarden:
-
a. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt in combinatie met onderwijs in
de reguliere groep, als bedoeld in artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs,
bedraagt het aantal uren onderwijs dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 8
uren per week;
-
b. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt na de reguliere schooltijd, bedoeld
in artikel 166a van de Wet op het primair onderwijs, bedraagt het aantal uren onderwijs
dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 100 uren per schooljaar.
8 De Minister neemt een beschikking tot de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen
acht weken na het tijdstip waarop de in het vijfde lid bedoelde aanvraag is ontvangen.
Indien de wijziging van het meerjarenprogramma uitsluitend voorziet in het gebruik
van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b, wordt de verhoging voor
80% toebedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en voor 20% aan
de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b. Indien de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma
voorziet in het gebruik van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a, b
en ba, wordt de verhoging voor 70 procent toegekend aan de indicator, bedoeld in artikel
10, onderdeel a, voor 10 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel
b, en voor 20 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba. Als bij
de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba, gekozen is voor een uitsplitsing
in subindicatoren, wordt de 20 procent toegedeeld aan die subindicatoren met gelijke
percentages.
9 De minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde
procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten
naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.
10 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college
van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom
hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen
termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma
in te zenden.
11 Een landelijke evaluatie vindt plaats na het schooljaar 2007–2008. Desgevraagd werken
gemeenten en bevoegde gezagsorganen hieraan mee. De evaluatie heeft betrekking op:
-
a. de samenwerking tussen gemeenten en bevoegde gezagsorganen van scholen in die gemeente;
-
b. de wijze waarop gemeenten uitvoering hebben gegeven aan de voorschoolse educatie;
-
c. de wijze waarop gemeenten schakelklassen onderwijs hebben ingericht.