Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-06-2007 en zichtdatum 26-03-2008.
Geldend van 15-06-2007 t/m 29-06-2007

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, van 30 juni 2005, nr. 2005-0000059936/CZW/WVOB, houdende regels ter uitvoering van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid)

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Justitie, voor Vreemdelingenzaken en Integratie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 4, tweede lid, 7, tweede en vierde lid, 16, eerste en tweede lid, 20, derde lid en 24, negende lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en reikwijdte

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Besluit: Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

  • b. G30: de gemeenten Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo (Overijssel), ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad en Zwolle;

  • c. niet westerse allochtoon: persoon waarvan ten minste één van de ouders in Turkije, in een land in Afrika, Latijns Amerika of in Azië, met uitzondering van Indonesië en Japan, is geboren;

  • d. CBS: Centraal bureau voor de statistiek;

  • e. maatschappelijke centrumgemeenten: centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid die zijn vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage A;

  • f. maatschappelijk zorggebied: zorggebied voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid volgens de in de bij deze regeling behorende bijlage A opgenomen gebiedsindeling;

  • g. zorggebied voor vrouwenopvang: zorggebied volgens de in de bij deze regeling behorende bijlage B opgenomen gebiedsindeling;

  • h. verklaring: door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaring, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • i. beschikking omtrent een inburgeringsprogramma: beschikking als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers;

  • j. wijk: GSB-wijk zoals opgenomen in het rapport ‘Wijkmonitoring G30’ van 30 december 2004;

  • k. de minister: de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

  • l. voorschoolse educatie: een programma dat door gekwalificeerd personeel wordt verzorgd in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen voor doelgroepkinderen van 2 en 3 jaar;

  • m. doelgroepkind: kind met onderwijsachterstand dat op grond van artikel 6 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op 31 juli 2006, in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse educatie, dan wel kind met onderwijsachterstand voor wie een gewicht is vastgesteld op grond van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op 31 juli 2006, en dat in aanmerking komt voor het volgen van vroegschoolse educatie;

  • n. schakelklas: groep of groepje leerlingen als bedoeld in de artikelen 166 en 166a van de Wet op het primair onderwijs;

  • o. schoolgewicht: schoolgewicht als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op 31 juli 2006;

  • p. volwasseneneducatie: opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen gericht op sociale redzaamheid, of opleidingen Nederlands als tweede taal, als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • q. roc: regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • r. G27: de gemeenten, behorend tot de G31, met uitzondering van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht;

  • s. inburgeringsexamen: het inburgeringsexamen, bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inburgering;

  • t. inburgeringscursus: een cursus welke een inburgeringsplichtige of inburgeraar in staat stelt mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven, teneinde het inburgeringsexamen te behalen;

  • u. eigen bijdrage: de bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet inburgering;

  • v. exameninstelling: de exameninstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Wet inburgering;

  • w. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in artikel 2 van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

  • x. Informatiesysteem Inburgering: het Informatiesysteem Inburgering, bedoeld in artikel 47 van de Wet inburgering.

Hoofdstuk 2. Verdeling van de middelen

Afdeling 1. Procentuele aandelen

Artikel 2

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor leefbaarheid en veiligheid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule:

0,3366 × ((0,50 × Inw2004gem /Inw2004G30) + 0,50 (Nwal2004gem/Nwal2004G30)) + 0,4795 × ((0,3333 × (Jong2004gem/Jong2004G30) + 0,3333 × (A/B) + 0,3333 × (HKS2003gem/HKS2003G30)) + 0,1839 × ((0,50 × Inw2004gem/Inw2004G30) + 0,25 × ((Link2004gem × Kpreg2004gem)/(Link2004G30 × Kpreg2004G30)+ 0,25 × (Jonggem × Kpreg2004gem)/(JongG30 × Kpreg2004G30)).

In deze formule is

  • Inw2004gem: aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004;

  • Inw2004G30: aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004;

  • Nwal2004gem: aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 in de gemeente;

  • Nwal2004G30: aantal niet westerse allochtonen op 1 januari 2004 in de G30;

  • Jong2004gem: het aantal inwoners van de gemeente dat 24 jaar of jonger is op 1 januari 2004 in de gemeente;

  • Jong2004G30: het aantal inwoners van de G30 dat 24 jaar of jonger is op 1 januari 2004;

  • A: (Nwal2004gem/Inw2004gem) × Jong2004gem;

  • B: (Nwal2004G30/Inw2003G30) × Jong2004G30;

  • HKS2003gem: aantal inwoners van de gemeente van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie

  • HKS2003G30: aantal inwoners van de G30 van twaalf tot en met vierentwintig jaar dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

  • Link2004gem: het aantal huishoudens in de gemeente volgens de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Link2004G30: het aantal huishoudens in de G30 volgens de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, volgens de meest recente vóór 2004 vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Kpreg2004gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

  • Kpreg2004G30: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de G30 als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

  • Jonggem: het aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004 dat 19 jaar of jonger is;

  • JongG30: het aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004 dat 19 jaar of jonger is.

Artikel 3

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

0,3333 × (NWAl2004gem/NWAl2004G30) + 0,3333 × (ABW2003gem/ABW2003G30) + 0,3333 × (Loplgem/LoplG30).

In deze formule is

  • NWAl2004gem: aantal niet westerse allochtonen in de gemeente op 1 januari 2004;

  • NWAl2004G30: aantal niet westerse allochtonen in de G30 op 1 januari 2004;

  • ABW2003gem: totaal aantal uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet in 2003 in de gemeente;

  • ABW2003G30: totaal aantal uitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet in 2003 in de G30;

  • Loplgem: gemiddeld aantal inwoners in de gemeente van 18 jaar tot en met 64 jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

  • LoplG30: gemiddeld aantal inwoners in de G30 van 18 jaar tot en met 64 jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs.

Artikel 4

Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden wordt bepaald volgens de formule

Schgw2003gem/Schgw2003G30.

In deze formule is

Artikel 5

Het procentuele aandeel van de gemeente die behoort tot de maatschappelijke centrumgemeenten in de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

Bijlage 166983.png

In deze formule is

  • Inwt-1gem: het aantal inwoners van het maatschappelijk zorggebied van de gemeente op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Inwt-1cgmo: het aantal inwoners van de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Linkt-1gem: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Linkt-1cgmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Kpregt-1gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente;

  • Kpregt-1cgmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten;

  • Ut-2gem: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in dat gebied, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

  • Ut-2cgmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in die gebieden, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

  • Midmotcgmo: het deel van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basismotcgmo: het deel van de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de maatschappelijke centrumgemeenten dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basismotgem: het deel van het basisbedrag voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Midmo: de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid in de GSB III periode.

Artikel 6

Het procentuele aandeel van de gemeente die behoort tot de centrumgemeenten voor vrouwenopvang in de middelen voor vrouwenopvang, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

Bijlage 166984.png

In deze formule is

  • Inwt-1gem: het aantal inwoners van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Inwt-1cgvo: het aantal inwoners van de zorggebieden van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Mint-1gem: het totaal van het aantal inwoners van de gemeente in het zorggebied voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Mint-1cgvo: Het totaal van het aantal inwoners in de zorggebieden voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Midvot: het deel van de middelen voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basisvotcgvo: het deel van de basisbedragen voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basisvotgem: het deel van het basisbedrag voor vrouwenopvang van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe rekenen;

  • Midvo: de middelen voor vrouwenopvang in de GSB III periode.

Artikel 7

  • 1 Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de inburgering van nieuwkomers, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor het jaar 2005 wordt bepaald volgens de formule

    (C/D) × (Midverkl/Midinbnk) + (E/F) × (Midbeschl/Midinbnk)).

    In deze formule is

    • C: het aantal verklaringen van de gemeente in 2005;

    • D: het aantal verklaringen van de G30 in 2005;

    • E: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de gemeente in 2005;

    • F: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de G30 in 2005;

    • Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

    • Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

    • Midinbnk: de middelen voor de inburgering van nieuwkomers in 2005.

  • 2 Op het met het procentuele aandeel, bedoeld in het eerste lid, corresponderende bedrag, wordt de helft van de per 31 december 2004 door de gemeente op grondslag van de Wet inburgering nieuwkomers gevormde reserve in mindering gebracht, mits die reserve groter is dan € 0.

  • 3 Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de inburgering van nieuwkomers, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt voor het jaar 2006 bepaald volgens de formule

    (C/D) × (Midverkl/Midinbnk) + (E/F) × (Midbeschl/Midinbnk)).

    In deze formule is

    • C: het aantal verklaringen van de gemeente in 2006, welke betrekking hebben op in dit jaar aangevangen inburgeringsprogramma’s;

    • D: het aantal verklaringen van de G30 in 2006, welke betrekking hebben op in dit jaar aangevangen inburgeringsprogramma’s;

    • E: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de gemeente in 2006;

    • F: het aantal beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma van de G30 in 2006;

    • Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

    • Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

    • Midinbnk: de middelen voor de inburgering van nieuwkomers in het jaar 2006.

Artikel 8

  • 1 Het procentuele aandeel van de gemeente in de middelen voor de inburgering van oudkomers, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

    (G/H) × 2667/8000 + (I/J) × 5333/8000.

    In deze formule is

    • G: het aantal oudkomers in de gemeente dat in 2005 en 2006 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en met wie de gemeente in 2005 en 2006 een overeenkomst heeft gesloten;

    • H: het aantal oudkomers in de G30 dat in 2005 en 2006 start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers en met wie in 2005 en 2006 een overeenkomst is gesloten;

    • I: het aantal oudkomers in de gemeente dat in 2005 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma uiterlijk 31 december 2006 afrondt, alsmede het aantal oudkomers in de gemeente dat in 2006 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma uiterlijk 31 december 2007 afrondt;

    • J: het aantal oudkomers in de G30 dat in 2005 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma uiterlijk 31 december 2006 afrondt, alsmede het aantal oudkomers in de G30 dat in 2006 met een inburgeringsprogramma voor oudkomers start en dat programma uiterlijk 31 december 2007 afrondt.

  • 2 Bij de toepassing van de formule, genoemd in het eerste lid, bedraagt bij elk van de onderdelen van de formule het aantal in aanmerking te nemen oudkomers ten hoogste het aantal oudkomers dat bij de verlening van voorschotten is betrokken.

Artikel 9

Het procentuele aandeel van de gemeente in de extra middelen voor veiligheid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, wordt bepaald volgens de formule

0,1950 × (Inw2004gem/Inw2004G30) + 0,2090 × (Min2004gem/Min2004G30) + 0,12 × (Jonggem/JongG30) + 0,12 × (K/L) + 0,12 × (HKS2003gem/HKS2003G30) + 0,083 × (ABWontgem/ABWontG30) + 0,083 × (Loplgem/LoplG30) + 0,035 × ((Li2004gem × Kpreg2004gem)/(Li2004G30 × Kpreg2004G30)) + 0, 035 × ((Jonggem × Kpreg2004gem)/(JongG30 × Kpreg2004G30)).

In deze formule is

  • Inw2004gem: aantal inwoners van de gemeente op 1 januari 2004;

  • Inw2004G30: aantal inwoners van de G30 op 1 januari 2004;

  • Min2004gem: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari 2004 in de gemeente volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Min2004G30: Het totaal van het aantal inwoners in de G30 op 1 januari 2004, volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Jonggem: het aantal inwoners van de gemeente dat negentien jaar of jonger is op 1 januari 2004;

  • JongG30: het aantal inwoners van de G30 dat negentien jaar of jonger is op 1 januari 2004 op 1 januari 2004;

  • K: (Min2004gem/Inw2004gem) × Jonggem;

  • L: (Min2004G30/Inw2004G30) × JongG30;

  • HKS2003gem: aantal jongeren van twaalf tot en met vierentwintig jaar in de gemeente dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

  • HKS2003G30: aantal jongeren van twaalf tot en met vierentwintig jaar in de G30 dat in 2003 voorkomt in het herkenningssysteem van de politie;

  • ABWontgem: aantal personen in de gemeente op 31 december 2003 op basis van de Bijstandmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • ABWontG30: aantal personen in de G30 op 31 december 2003 op basis van de Bijstandmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Loplgem: gemiddeld aantal inwoners in de gemeente van vijftien jaar tot en met vierenzestig jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

  • LoplG30: gemiddeld aantal inwoners in de G30 van vijftien jaar tot en met vierenzestig jaar over de jaren 1997–2002 met ten hoogste een diploma op het niveau van het Voorbereidend Beroepsonderwijs;

  • Kpreg2004gem: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de gemeente als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004;

  • Kpreg2004G30: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen in de G30 als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari 2004.

Afdeling 2. Aandeel in de middelen voor inburgering

Artikel 9a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt bepaald volgens de formule { ( [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ G × H ] + [ I × J ] + [ K × L ] + [ M × N ] + [ O × P ] ) × Q } + R + S.

    In deze formule is

    A: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

    B: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter A;

    C: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

    D: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter C;

    E: het aantal inburgeringsplichtigen aan wie het college van burgemeester en wethouders een handhavingsbeschikking bekend heeft gemaakt, dan wel een kennisgeving heeft verstrekt;

    F: de bijdragevergoeding ten aanzien van de bekendmaking van een handhavingsbeschikking en de verstrekking van een kennisgeving;

    G: het aantal geestelijke bedienaren ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

    H: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren;

    I: het aantal in de letter A bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

    J: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter I;

    K: het aantal in de letter C bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

    L: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter K;

    M: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

    N: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter M;

    O: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;

    P: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;

    Q: de door de Minister vast te stellen correctiefactor;

    R: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2° van het Besluit;

    S: het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 4°, van het Besluit.

  • 2 Bij het vaststellen van het programmadeel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit, word bij de berekening van het aandeel, bedoeld in het eerste lid van dit artikel uitgegaan van de door de gemeente gerealiseerde aantallen, bedoeld in de letters A, C, E, G, I, K, M en O van dat lid.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 245, datum inwerkingtreding 01-01-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 Het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt bepaald volgens de formule { ( [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ G × H ] + [ I × J ] + [ K × L ] + [ M × N ] + [ O × P ] + [ Q × R ] + [ S x T ] ) × U } + V + W.

In deze formule is

Q: het aantal door het college van burgemeester en wethouders in 2007 op grond van de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde op 31 december 2006, genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;

R: de bijdragevergoeding ten aanzien van een beschikking omtrent een inburgeringsprogramma als bedoeld in letter Q;

S: het aantal door het college van burgemeester en wethouders in 2007 en 2008 ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde op 31 december 2006, uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 december 2006, die betrekking hebben op in 2006 en 2007 aangevangen inburgeringsprogramma’s;

T: de bijdragevergoeding ten aanzien van een verklaring als bedoeld in letter S;

U: de door de Minister vast te stellen correctiefactor;

V: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2° van het Besluit;

W: het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 4°, van het Besluit.

2 Bij het vaststellen van het programmadeel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit, word bij de berekening van het aandeel, bedoeld in het eerste lid van dit artikel uitgegaan van de door de gemeente gerealiseerde aantallen, bedoeld in de letters A, C, E, G, I, K, M, O, Q en S van dat lid.

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

1 Het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel Q, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt bepaald volgens de formule { ( [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ G × H ] + [ I × J ] + [ K × L ] + [ M × N ] + [ O × P ] + [ Q × R ] + [ S x T ] ) × U } + V + W.

In deze formule is

A: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

B: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter A;

C: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

D: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter C;

E: het aantal inburgeringsplichtigen aan wie het college van burgemeester en wethouders een handhavingsbeschikking bekend heeft gemaakt, dan wel een kennisgeving heeft verstrekt;

F: de bijdragevergoeding ten aanzien van de bekendmaking van een handhavingsbeschikking en de verstrekking van een kennisgeving;

G: het aantal geestelijke bedienaren ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

H: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren;

I: het aantal in de letter A bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen;

J: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen, bedoeld in letter I;

K: het aantal in de letter C bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen;

L: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen, bedoeld in letter K;

M: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen;

N: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen, bedoeld in letter M;

O: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen of het staatsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;

P: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen of het staatsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;

Q: het aantal door het college van burgemeester en wethouders in 2007 op grond van de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde op 31 december 2006, genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;

R: de bijdragevergoeding ten aanzien van een beschikking omtrent een inburgeringsprogramma als bedoeld in letter Q;

S: het aantal door het college van burgemeester en wethouders in 2007 en 2008 ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers, zoals die luidde op 31 december 2006, uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 december 2006, die betrekking hebben op in 2006 en 2007 aangevangen inburgeringsprogramma’s;

T: de bijdragevergoeding ten aanzien van een verklaring als bedoeld in letter S;

U: de door de Minister vast te stellen correctiefactor;

V: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2° van het Besluit;

W: het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 4°, van het Besluit.

2 Het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel R, van het Besluit, voor de jaren 2008 en 2009 wordt bepaald volgens de formule ( A × B) + ( C × D).

In deze formule is

  • A. het aantal inburgeringsplichtigen, bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt, ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;

  • B. de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter A;

  • C. het aantal in de letter A bedoelde inburgeringsplichtigen dat binnen drie kalenderjaren nadat voor hen de inburgeringsvoorziening is vastgesteld, heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

  • D. de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen.

3 Bij het vaststellen van het programmadeel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit, wordt bij de berekening van het aandeel, bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, uitgegaan van de door de gemeente gerealiseerde aantallen, bedoeld in de letters A, C, E, G, I, K, M, O, Q en S van het eerste lid, respectievelijk de letters A en C van het tweede lid.

Afdeling 3. Uitkering voor Sittard-Geleen

Artikel 9b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De aan de gemeente Sittard-Geleen te verstrekken uitkering bedraagt:

  • a. € 8.614.766,– voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, ten behoeve van de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma, plus

  • b. € 870.420,– voor 2006, ten behoeve van de inburgering van nieuwkomers en oudkomers.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

De aan de gemeente Sittard-Geleen te verstrekken uitkering bedraagt:

  • a. € 14.078.637,– voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, ten behoeve van de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma, plus

  • b. € 870.420,– voor 2006, ten behoeve van de inburgering van nieuwkomers en oudkomers.

Afdeling 4. Indicatoren voor resultaten

Artikel 10

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, zijn:

  • a. het aantal doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie;

  • b. het aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas;

  • c. het aantal voortijdig schoolverlaters onder de drieëntwintig jaar dat is herplaatst en alsnog een startkwalificatie behaalt van tenminste het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d. het aantal trajecten dat door een gemeente bij een roc wordt ingekocht, waarbij een traject kan worden opgebouwd uit onderdelen van opleidingen educatie;

  • e. het aantal deelnemers dat met een opleiding educatie is gestart;

  • f. het aantal deelnemers dat een opleiding educatie succesvol heeft afgerond;

  • g. een door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente te bepalen indicator op het gebied van educatie anders dan bedoeld onder d tot en met f; onder deze door de gemeente te bepalen indicator kan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente tevens kiezen voor een uitsplitsing in subindicatoren naar onderdelen van opleidingen educatie;

  • h. de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang;

  • i. het aantal plaatsen in de vrouwenopvang;

  • j. het aantal behandelingen op het gebied van de verslavingszorg dat per jaar wordt afgesloten;

  • k. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van maatschappelijke opvang, de verslavingszorg of van vrouwenopvang anders dan bedoeld onder h tot en met j;

  • l. het aantal personen van nul tot negentien jaar met overgewicht die via de Jeugdgezondheidszorg wordt opgespoord en voor wie gezondheidsinterventies worden ingezet;

  • m. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van de bestrijding van gezondheidsachterstanden anders dan bedoeld onder l;

  • n. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeenteraad nazorg of resocialisatietrajecten worden aangeboden;

  • o. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeenteraad nazorg of resocialisatietrajecten worden afgerond;

  • p. het procentuele deel van de personen die overlast geven op straat dat in maatschappelijke opvang kan worden geplaatst, die in crisissituaties vierentwintig uur per dag beschikbaar is;

  • q. de aanwezigheid van een convenant of van een ander arrangement tussen alle partijen betrokken bij huiselijk geweld;

  • r. de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1 januari 2009;

  • s. het aantal eerste meldingen van huiselijk geweld en het aantal meldingen van herhaling van huiselijk geweld;

  • t. het verminderen van criminaliteit in risicogebieden en in de woonomgeving uitgedrukt in een door de gemeenteraad te bepalen indicator;

  • u. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van veiligheid anders dan bedoeld onder n tot en met t;

  • v. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen;

  • w. het aantal vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen;

  • x. het aantal bekend te maken handhavingsbeschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;

  • y. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van geestelijke bedienaren;

  • z. het door de gemeenteraad te bepalen aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars dat op 1 januari 2007 deelneemt aan opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede de door de gemeenteraad te bepalen omvang van het bedrag dat benodigd is om deze opleidingen educatie gedurende het jaar 2007 te bekostigen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 122, datum inwerkingtreding 30-06-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

De indicatoren, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Besluit, zijn:

  • a. het aantal doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie;

  • b. het aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas;

  • ba. een door het college van burgermeester en wethouders van de betreffende gemeente te bepalen indicator op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid anders dan bedoeld onder b; onder deze door de gemeente te bepalen indicator kan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente tevens kiezen voor een uitsplitsing in subindicatoren;

  • c. het aantal voortijdig schoolverlaters onder de drieëntwintig jaar dat is herplaatst en alsnog een startkwalificatie behaalt van tenminste het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d. het aantal trajecten dat door een gemeente bij een roc wordt ingekocht, waarbij een traject kan worden opgebouwd uit onderdelen van opleidingen educatie;

  • e. het aantal deelnemers dat met een opleiding educatie is gestart;

  • f. het aantal deelnemers dat een opleiding educatie succesvol heeft afgerond;

  • g. een door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente te bepalen indicator op het gebied van educatie anders dan bedoeld onder d tot en met f; onder deze door de gemeente te bepalen indicator kan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente tevens kiezen voor een uitsplitsing in subindicatoren naar onderdelen van opleidingen educatie;

  • h. de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang;

  • i. het aantal plaatsen in de vrouwenopvang;

  • j. het aantal behandelingen op het gebied van de verslavingszorg dat per jaar wordt afgesloten;

  • k. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van maatschappelijke opvang, de verslavingszorg of van vrouwenopvang anders dan bedoeld onder h tot en met j;

  • l. het aantal personen van nul tot negentien jaar met overgewicht die via de Jeugdgezondheidszorg wordt opgespoord en voor wie gezondheidsinterventies worden ingezet;

  • m. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van de bestrijding van gezondheidsachterstanden anders dan bedoeld onder l;

  • n. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeenteraad nazorg of resocialisatietrajecten worden aangeboden;

  • o. het procentuele deel van de jeugdige en volwassen veelplegers waarvoor door de gemeenteraad nazorg of resocialisatietrajecten worden afgerond;

  • p. het procentuele deel van de personen die overlast geven op straat dat in maatschappelijke opvang kan worden geplaatst, die in crisissituaties vierentwintig uur per dag beschikbaar is;

  • q. de aanwezigheid van een convenant of van een ander arrangement tussen alle partijen betrokken bij huiselijk geweld;

  • r. de aanwezigheid van een advies- en steunpunt huiselijk geweld voor 1 januari 2009;

  • s. het aantal eerste meldingen van huiselijk geweld en het aantal meldingen van herhaling van huiselijk geweld;

  • t. het verminderen van criminaliteit in risicogebieden en in de woonomgeving uitgedrukt in een door de gemeenteraad te bepalen indicator;

  • u. een door de gemeenteraad te bepalen doelstelling op het gebied van veiligheid anders dan bedoeld onder n tot en met t;

  • v. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen;

  • w. het aantal vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen;

  • x. het aantal bekend te maken handhavingsbeschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;

  • y. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van geestelijke bedienaren;

  • z. het door de gemeenteraad te bepalen aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars dat op 1 januari 2007 deelneemt aan opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede de door de gemeenteraad te bepalen omvang van het bedrag dat benodigd is om deze opleidingen educatie gedurende het jaar 2007 te bekostigen.

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

  • aa. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen, bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan wie geen persoonsvolgend budget is verstrekt.

Artikel 11

  • 6 De bedragen, bedoeld in de artikelen 12d en 12e, eerste lid, worden toegerekend aan de middelen, genoemd in het eerste tot en met vijfde lid, evenredig naar de omvang van die middelen, en daarbinnen naar rato van de in die leden genoemde percentsgewijze verdeling over de indicatoren.

Afdeling 5. Overige extra middelen

Artikel 12

  • 1 De uitkering aan de gemeente Heerlen wordt verhoogd met ten hoogste € 1.500.000,– ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VII van de Rijksbegroting voor het jaar 2005 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het project Hartslag, gericht op het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast in die gemeente.

  • 2 Voor 1 augustus 2005 dient het college van burgemeester en wethouders van Heerlen bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjaren ontwikkelingsprogramma. Daarin worden vastgelegd de in de GSB III periode te bereiken resultaten die bijdragen aan het verminderen van de aan harddrugs gerelateerde overlast, met de daarbij behorende indicatoren.

  • 3 De minister neemt een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de in het tweede lid bedoelde indicatoren.

  • 4 De minister kan de verhoging op een lager bedrag dan € 1.500.000,– vaststellen indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 5 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

Artikel 12a

  • 1 De uitkeringen aan de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Utrecht en Amsterdam worden ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor het voorkomen van een criminele loopbaan van allochtone jongeren, op de volgende wijze verhoogd:

    • a. voor Den Haag: met € 750.000,– voor 2006 en 2007 en € 900.000,– voor 2008 en 2009;

    • b. voor Rotterdam: met € 1.080.000,– voor 2006 en 2007 en € 1.296.000,– voor 2008 en 2009;

    • c. voor Utrecht: met € 690.000,– voor 2006 en 2007 en € 828.000,– voor 2008 en 2009;

    • d. voor Amsterdam: met € 1.980.000,– voor 2006 en 2007 en € 2.376.000,– voor 2008 en 2009.

  • 2 Binnen vier weken na publicatie van deze regeling dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de vier in het eerste lid genoemde gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjaren-ontwikkelingsprogramma. Daarin worden vastgelegd de in de GSB III periode te bereiken resultaten die bijdragen aan het voorkomen van een criminele loopbaan van allochtone jongeren.

  • 3 In de wijziging van het meerjarenprogramma worden de te bereiken resultaten geformuleerd met:

    • a. voor Den Haag:

      • 1°. het aantal trajecten ‘Individuele ondersteuning van jongeren en gezinnen’;

      • 2°. het aantal trajecten ‘Voorkomen van schooluitval’;

      • 3°. het aantal trajecten ‘Werktoeleiding’;

    • b. voor Rotterdam:

      • 1°. de daling van het percentage Nederlandse jongeren van Marokkaanse afkomst dat één jaar na ‘nazorg interventie’ nieuwe Justitiecontacten heeft;

      • 2°. het percentage van de betreffende jongeren dat na een half jaar geen bemiddeling of bemoeienis anderzijds meer nodig heeft van de regisseur van de deelgemeentelijke organisatie ‘Sluitende aanpak’;

      • 3°. het aantal stageplekken waarmee het tekort wordt verminderd;

    • c. voor Utrecht: het aantal hulptrajecten per jaar voor Marokkaanse risicojongeren, beginners, meerplegers en risicogezinnen.

    • d. voor Amsterdam: een of meer door het college van burgemeester en wethouders te bepalen indicatoren op het gebied van het voorkomen van een criminele loopbaan van allochtone jongeren.

  • 4 De minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt toegedeeld aan de in het derde lid genoemde indicatoren, volgens de navolgende percentsgewijze procentuele verdeling:.

    • a. voor Den Haag:

      • 1°. 75% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder a, onderdeel 1°;

      • 2°. 11% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder a, onderdeel 2°;

      • 3°. 14% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder a, onderdeel 3°;

    • b. voor Rotterdam:

      • 1°. 56% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder b, onderdeel 1°;

      • 2°. 36% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder b, onderdeel 2°;

      • 3°. 8% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder b, onderdeel 3°, en

    • c. voor Utrecht: 100% aan de indicator, genoemd in het derde lid, onder c.

    • d. voor Amsterdam: 100% aan de indicator of indicatoren, bedoeld in het derde lid, onder d; in de beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging wordt de percentsgewijze toedeling aan de indicator of indicatoren vastgelegd.

  • 5 De Minister kan de verhoging lager vaststellen dan de bedragen genoemd in het eerste lid, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 6 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

Artikel 12b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De uitkeringen aan gemeenten waar de som van de schoolgewichten 11 of meer bedraagt worden met ingang van 2006 verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.

  • 2 Het procentuele aandeel van de betreffende gemeenten wordt voor het jaar 2006 vastgesteld volgens de formule: 5/12 × s × v, en met ingang van 2007 jaarlijks volgens de formule: 7/12 × s × (v-1) + 5/12 × s × v. In die formules is:

    s: de som van de schoolgewichten van de betreffende gemeente op 31 juli 2006;

    (v-1): het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat van toepassing was in het voorgaande jaar, en

    v: het vermenigvuldigingsbedrag van het jaar van vaststelling.

  • 3 Het vermenigvuldigingsbedrag bedraagt op 1 augustus 2006 € 1.368,–. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt met ingang van 2007 jaarlijks per 1 augustus het voor het komende schooljaar geldende vermenigvuldigingsbedrag vast door het vermenigvuldigingsbedrag van het voorgaande jaar aan te passen op basis van de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van basisscholen, als bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs.

  • 4 Het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat op grond van het vorige lid jaarlijks wordt vastgesteld, wordt jaarlijks bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 5 Uiterlijk 15 november 2006 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma. In de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten geformuleerd met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b.

  • 6 Voorschoolse educatie geschiedt onder de volgende voorwaarden:

    • a. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geeft aan op grond van welke criteria een doelgroepkind in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse educatie;

    • b. de voorschoolse educatie wordt tenminste drie dagdelen per week gedurende tenminste een jaar gegeven;

    • c. in afwijking van het onder b. gestelde kan gedurende het schooljaar 2006–2007 tenminste twee dagdelen per week voorschoolse educatie gedurende een jaar worden gegeven.

  • 7 Voor schakelklassen gelden de volgende voorwaarden:

    • a. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt in combinatie met onderwijs in de reguliere groep, als bedoeld in artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs, bedraagt het aantal uren onderwijs dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 8 uren per week;

    • b. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt na de reguliere schooltijd, bedoeld in artikel 166a van de Wet op het primair onderwijs, bedraagt het aantal uren onderwijs dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 100 uren per schooljaar.

  • 8 De minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt voor 80% toegedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en voor 20 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b.

  • 9 De minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 10 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

  • 11 Een landelijke evaluatie vindt plaats na het schooljaar 2007–2008. Desgevraagd werken gemeenten en bevoegde gezagsorganen hieraan mee. De evaluatie heeft betrekking op:

    • a. de samenwerking tussen gemeenten en bevoegde gezagsorganen van scholen in die gemeente;

    • b. de wijze waarop gemeenten uitvoering hebben gegeven aan de voorschoolse educatie;

    • c. de wijze waarop gemeenten schakelklassen onderwijs hebben ingericht.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 122, datum inwerkingtreding 30-06-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 De uitkeringen aan gemeenten waar de som van de schoolgewichten 11 of meer bedraagt worden met ingang van 2006 verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.

2 Het procentuele aandeel van de betreffende gemeenten wordt voor het jaar 2006 vastgesteld volgens de formule: 5/12 × s × v, en met ingang van 2007 jaarlijks volgens de formule: 7/12 × s × (v-1) + 5/12 × s × v. In die formules is:

s: de som van de schoolgewichten volgens de definitie van het schoolgewicht, zoals die luidde op 31 juli 2006 en berekend aan de hand van het totaal aantal leerlingen op 1 oktober 2004 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor zover deze zich bevinden op het grondgebied van de betreffende gemeente;

(v-1): het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat van toepassing was in het voorgaande jaar, en

v: het vermenigvuldigingsbedrag van het jaar van vaststelling.

3 Het vermenigvuldigingsbedrag bedraagt op 1 augustus 2006 € 1.368,–. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt met ingang van 2007 jaarlijks per 1 augustus het voor het komende schooljaar geldende vermenigvuldigingsbedrag vast door het vermenigvuldigingsbedrag van het voorgaande jaar aan te passen op basis van de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van basisscholen, als bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs.

4 Het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat op grond van het vorige lid jaarlijks wordt vastgesteld, wordt jaarlijks bekendgemaakt in de Staatscourant.

5 Uiterlijk 15 augustus 2007 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma. In de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten geformuleerd met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b dan wel onderdelen a, b en ba.

6 Voorschoolse educatie geschiedt onder de volgende voorwaarden:

  • a. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geeft aan op grond van welke criteria een doelgroepkind in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse educatie;

  • b. de voorschoolse educatie wordt tenminste drie dagdelen per week gedurende tenminste een jaar gegeven;

  • c. in afwijking van het onder b. gestelde kan gedurende het schooljaar 2006–2007 tenminste twee dagdelen per week voorschoolse educatie gedurende een jaar worden gegeven.

7 Voor schakelklassen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt in combinatie met onderwijs in de reguliere groep, als bedoeld in artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs, bedraagt het aantal uren onderwijs dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 8 uren per week;

  • b. indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt na de reguliere schooltijd, bedoeld in artikel 166a van de Wet op het primair onderwijs, bedraagt het aantal uren onderwijs dat in de schakelklas wordt gegeven minimaal 100 uren per schooljaar.

8 De Minister neemt een beschikking tot de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het vijfde lid bedoelde aanvraag is ontvangen. Indien de wijziging van het meerjarenprogramma uitsluitend voorziet in het gebruik van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en b, wordt de verhoging voor 80% toebedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en voor 20% aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b. Indien de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma voorziet in het gebruik van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a, b en ba, wordt de verhoging voor 70 procent toegekend aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, voor 10 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel b, en voor 20 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba. Als bij de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba, gekozen is voor een uitsplitsing in subindicatoren, wordt de 20 procent toegedeeld aan die subindicatoren met gelijke percentages.

9 De minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

10 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

11 Een landelijke evaluatie vindt plaats na het schooljaar 2007–2008. Desgevraagd werken gemeenten en bevoegde gezagsorganen hieraan mee. De evaluatie heeft betrekking op:

  • a. de samenwerking tussen gemeenten en bevoegde gezagsorganen van scholen in die gemeente;

  • b. de wijze waarop gemeenten uitvoering hebben gegeven aan de voorschoolse educatie;

  • c. de wijze waarop gemeenten schakelklassen onderwijs hebben ingericht.

Artikel 12c

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 2005 ingediende voorstel van Wet houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering, Kamerstukken I 2005/06, 30 308, nr. A) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, worden de uitkeringen aan alle gemeenten met ingang van de datum van inwerkingtreding van die Wet verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor educatie.

  • 3 Uiterlijk op 15 november 2006 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij Onze Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma.

  • 4 De wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma voldoet aan de volgende aanvullende eisen:

    • a. zij bevat een doelgroepenanalyse, waarin wordt aangegeven met welke doelgroepen van de educatie de gemeente te maken heeft, wat de omvang is van de onderscheiden doelgroepen en op welke doelgroep(en) het gemeentelijk beleid wordt gericht, alsmede een overzicht van het aantal deelnemers in de onderscheiden opleidingen educatie;

    • b. aangegeven wordt welk deel van het budget wordt besteed aan educatie. Indien de gemeente voornemens is tien procent of meer van de voor educatie beschikbaar gestelde middelen niet in te zetten voor educatie, bevat de wijziging van het meerjarenprogramma een motivatie daarvoor, alsmede een gezamenlijke verklaring van het college van burgemeester en wethouders en het betrokken roc, of de betrokken roc’s, waaruit blijkt dat artikel 4.1.3, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Web in acht is genomen en waaruit tevens blijkt op welke wijze deelnemers in staat worden gesteld hun opleiding af te maken;

    • c. het te bereiken resultaat wordt geformuleerd op een van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen d tot en met g. Als de gemeente in de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma heeft gekozen voor de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel g, en daarbij heeft gekozen voor een uitsplitsing in subindicatoren, geeft de wijziging van het meerjarenontwikkelings-programma tevens aan in welke mate de beschikbare middelen worden toegerekend aan elk van die subindicatoren.

  • 5 De minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt in zijn geheel toegerekend aan de gekozen indicator. Als is gekozen voor de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel g, met daarbij een uitsplitsing in subindicatoren, wordt de verhoging toegerekend aan die subindicatoren op de wijze als aangegeven in de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma.

  • 6 De minister kan minder dan 100% verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 7 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 122, datum inwerkingtreding 30-06-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 2005 ingediende voorstel van Wet houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering, Kamerstukken I 2005/06, 30 308, nr. A) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, worden de uitkeringen aan alle gemeenten met ingang van de datum van inwerkingtreding van die Wet verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor educatie.

2 Het procentuele aandeel van elke gemeente wordt berekend op basis van de artikelen 3.2.1. tot en met 3.2.3 van het Uitvoeringsbesluit Web en wordt aan elke gemeente bekendgemaakt in het verleningsbesluit, bedoeld in het vijfde lid.

3 Uiterlijk op 15 november 2006 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij Onze Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma.

4 De wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma voldoet aan de volgende aanvullende eisen:

  • a. zij bevat een doelgroepenanalyse, waarin wordt aangegeven met welke doelgroepen van de educatie de gemeente te maken heeft, wat de omvang is van de onderscheiden doelgroepen en op welke doelgroep(en) het gemeentelijk beleid wordt gericht, alsmede een overzicht van het aantal deelnemers in de onderscheiden opleidingen educatie;

  • b. aangegeven wordt welk deel van het budget wordt besteed aan educatie. Indien de gemeente voornemens is tien procent of meer van de voor educatie beschikbaar gestelde middelen niet in te zetten voor educatie, bevat de wijziging van het meerjarenprogramma een motivatie daarvoor, alsmede een gezamenlijke verklaring van het college van burgemeester en wethouders en het betrokken roc, of de betrokken roc’s, waaruit blijkt dat artikel 4.1.3, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Web in acht is genomen en waaruit tevens blijkt op welke wijze deelnemers in staat worden gesteld hun opleiding af te maken;

  • c. het te bereiken resultaat wordt geformuleerd op een van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen d tot en met g. Als de gemeente in de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma heeft gekozen voor de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel g, en daarbij heeft gekozen voor een uitsplitsing in subindicatoren, geeft de wijziging van het meerjarenontwikkelings-programma tevens aan in welke mate de beschikbare middelen worden toegerekend aan elk van die subindicatoren.

5 De minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid respectievelijk in het negende lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het tweede lid respectievelijk in het negende lid bedoelde aanvraag is ontvangen. De verhoging wordt in zijn geheel toegerekend aan de gekozen indicator. Als is gekozen voor de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel g, met daarbij een uitsplitsing in subindicatoren, wordt de verhoging toegerekend aan die subindicatoren op de wijze als aangegeven in de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma.

6 De minister kan minder dan 100% verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel respectievelijk de in het negende lid bedoelde verhoging, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

7 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

8 Indien activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid, onder a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarvoor het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente zich heeft verplicht, niet of niet volledig zijn verricht en het college van burgemeester en wethouders uit dien hoofde in 2006 aanspraken heeft jegens de instelling, besteedt het college van burgemeester en wethouders de uit die aanspraken voortvloeiende en terugontvangen middelen die afkomstig zijn uit de rijksbijdrage 2006 in de resterende GSB III periode opnieuw voor volwasseneneducatie, en verantwoordt het college van burgemeester en wethouders die middelen bij de verantwoording van de uitkering.

9 Indien er sprake is van een verhoging van de uitkering met de in het achtste lid bedoelde middelen, kan dit voor de Minister aanleiding zijn het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente te verzoeken hiervoor een aanvraag in te dienen, vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, binnen een door hem te bepalen termijn. In deze wijziging van het ontwikkelingsprogramma wordt het te bereiken resultaat opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het derde lid bedoelde aanvraag en met inachtneming van de in het vierde lid, onderdelen a en c, gestelde eisen.

Artikel 12d

De uitkering aan de gemeenten Almelo, Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Dordrecht, Eindhoven, Heerlen, Leeuwarden, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam en Utrecht wordt verhoogd met € 2.000.000,– per gemeente ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VII van de Rijksbegroting voor het jaar 2006 en 2007 ter beschikking worden gesteld, ten behoeve van de impuls ‘Sociale Herovering’. De verhoging is bestemd voor het uitvoeren van wijkgerichte activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 7, eerste lid, van het Besluit.

Artikel 12e

  • 1 De uitkering kan ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VII van de Rijksbegroting voor het jaar 2006 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het initiatief ‘Aanval op de Uitval’ van de G27, verhoogd worden ten behoeve van experimentele projecten, gericht op het tegengaan van uitval van jeugd of van kansarmen, of op de uitval van wijken in relatie tot de zorg van bewoners voor hun eigen buurt.

  • 2 Voor 15 november 2006 kunnen de colleges van burgemeester en wethouders bij de bestuurlijke kern van de G27 een aanvraag indienen voor een verhoging als bedoeld in het eerste lid. Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend worden mede aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in dit lid.

  • 3 De bestuurlijke kern van de G27 toetst de aanvragen aan de criteria, genoemd in het eerste en vierde lid en zendt deze, vergezeld van een advies, voor 20 november 2006 door naar de minister. Het advies is vormgegeven volgens het model in bijlage C bij deze regeling.

  • 4 De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjaren-ontwikkelingsprogramma. Deze wijziging voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het project:

      • 1°. maakt de omslag van aanbodsgericht naar vraaggericht beleid zichtbaar en richt zich op concrete vragen en problemen van burgers;

      • 2°. experimenteert met succesvol gebleken methoden met het oog op verdere verfijning daarvan;

      • 3°. is gericht op verbetering van de samenwerking tussen overheden, maatschappelijke instellingen of andere private partijen en

    • b. de resultaten van het project zijn in principe bruikbaar voor de andere G27 gemeenten en de aanvrager is bereid deze bekend te maken.

  • 5 Voor de verhoging, bedoeld in het eerste lid, is een bedrag van € 1.400.000,– beschikbaar. Per project wordt een bedrag van € 100.000,– toegekend.

  • 6 De minister neemt uiterlijk 1 december 2006 een beslissing over verlening van de verhogingen bedoeld in het eerste lid.

  • 7 De bestuurlijke kern van de G27 informeert de minister voor BVK uiterlijk 31 december 2007 over de behaalde resultaten van de projecten waarvoor een verhoging als bedoeld in het eerste lid is verleend. Daarbij wordt in ieder geval ingegaan op de volgende vragen:

    • a. welke knelpunten zijn in de projecten aangepakt;

    • b. welke oplossingsrichtingen zijn voorgesteld en in hoeverre hebben die oplossingsrichtingen bij de uitvoering gewerkt;

    • c. is een verdere verspreiding van de voorgestelde oplossingsrichtingen aan te bevelen en zo ja, hoe kan dat het beste gebeuren.

  • 8 Onverminderd het eerste lid wordt de uitkering aan de gemeente Hengelo verhoogd met een bedrag van € 120.000,– ten behoeve van de projectmanagementkosten van het initiatief ‘Aanval op de Uitval’ van de G27.

Artikel 12f

  • 1 De uitkeringen aan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Tilburg, Arnhem, Enschede, Zaanstad, Dordrecht en Nijmegen kunnen ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting ter beschikking worden gesteld voor het vergroten van de sportdeelname onder allochtone jeugd op de volgende wijze worden verhoogd:

    • a. voor Amsterdam met ten hoogste € 3.571.598,–;

    • b. voor Rotterdam met ten hoogste € 2.942.561,–;

    • c. voor Den Haag met ten hoogste € 2.108.468,–;

    • d. voor Utrecht met ten hoogste € 799.779,–;

    • e. voor Eindhoven met ten hoogste € 428.098,–;

    • f. voor Tilburg met ten hoogste € 370.978,–;

    • g. voor Arnhem met ten hoogste € 336.383,–;

    • h. voor Enschede met ten hoogste € 302.729,–;

    • i. voor Zaanstad met ten hoogste € 295.324,–;

    • j. voor Dordrecht met ten hoogste € 276.186,–, en

    • k. voor Nijmegen met ten hoogste € 267.895,–.

  • 2 Binnen vier weken na inwerkingtreding van deze regeling dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de in het eerste lid genoemde gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjaren-ontwikkelingsprogramma. Daarin wordt vastgelegd de in de GSB III periode te bereiken resultaten die bijdragen aan het vergroten van de sportdeelname onder allochtone jeugd. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit artikel worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in dit artikel.

  • 3 In de wijziging van het meerjarenprogramma worden de te bereiken resultaten geformuleerd met inachtneming van een of meer door de gemeente te bepalen indicatoren op het gebied van het vergroten van de sportdeelname onder allochtone jeugd.

  • 4 De minister neemt een beschikking over verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na de inwerkingtreding van dit artikel. De in het derde lid bedoelde indicator of indicatoren, met bijbehorende overeengekomen resultaten, worden voor elk van de elf in het eerste lid genoemde gemeenten afzonderlijk in de beschikking tot verlening van de verhoging van de uitkering vastgelegd. De verhoging wordt voor 100% aan de indicator of indicatoren toegedeeld met gelijke percentages.

  • 5 De Minister kan de verhoging lager vaststellen dan de bedragen genoemd in het eerste lid, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 6 De minister geeft niet eerder toepassing aan het vijfde lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.

Artikel 12h

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De uitkeringen aan de maatschappelijke centrumgemeenten worden verhoogd ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting voor 2007 ter beschikking worden gesteld voor activiteiten op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg.

  • 2 Het procentuele aandeel van de betreffende maatschappelijke centrumgemeenten in de middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 2007 vastgesteld volgens de volgende verdeelmaatstaven:

    • 30% via het aantal inwoners van de gemeente;

    • 40% via de gewogen maatstaf aantal inwoners met een laag inkomen;

    • 12,5% via het aantal uitkeringsgerechtigden;

    • 12,5% via het aantal 15–30-jarige jongeren (speciaal ontwikkelde maatstaf);

    • 5,0% via het aantal minderheden.

  • 3 Uiterlijk 1 april 2008 dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten bij de Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, waarin als te bereiken resultaat is vastgelegd dat er een Plan van aanpak maatschappelijke opvang is opgesteld, dat door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd. Als bijlage bij de aanvraag dient tevens dit Plan van aanpak zelf te zijn bijgevoegd. Een Plan van aanpak maatschappelijke opvang dat door het college van burgemeester en wethouders van een maatschappelijke centrumgemeente is ingediend voor de inwerkingtreding van dit artikel, wordt aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in dit artikel.

  • 4 De Minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het derde lid bedoelde aanvraag is ontvangen. Indien het Plan van aanpak maatschappelijke opvang van een maatschappelijke centrumgemeente reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd, neemt de Minister een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze regeling. De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan het in het derde lid bedoelde Plan van aanpak als indicator.

  • 5 De Minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien het ingediende Plan van aanpak maatschappelijke opvang naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daartoe aanleiding geeft en niet door laatstgenoemde wordt goedgekeurd.

  • 6 De Minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van het Plan van aanpak maatschappelijke opvang in te zenden.

  • 7 Indien een college van burgemeester en wethouders van een maatschappelijke centrumgemeente geen aanvraag indient als bedoeld in het derde lid, dan dient het betreffende college uiterlijk 1 april 2008 bij de Minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid, waarbij de aanvraag vergezeld gaat van een wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma. In deze wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het meerjarenontwikkelingsprogramma vastgelegde te bereiken resultaten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Besluit, en met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen h, j en k.

  • 8 De Minister neemt een beschikking tot verlening van een in het eerste lid bedoelde verhoging binnen acht weken na het tijdstip waarop de in het zevende lid bedoelde aanvraag is ontvangen.

    De verhoging wordt in zijn geheel toegedeeld aan de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen h, j en k, naar rato van de in artikel 11, vierde lid, onderdelen a, c en d, genoemde percentages.

  • 9 De Minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten, bedoeld in het zevende lid, naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 10 De Minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende maatschappelijke centrumgemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het meerjarenontwikkelingsprogramma, bedoeld in het zevende lid, in te zenden.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 122, datum inwerkingtreding 30-06-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

Dit onderdeel is nieuw toegevoegd.

Hoofdstuk 3. Indicatoren voor maatschappelijke effecten

Artikel 13

  • 1 Ten behoeve van het meten van de maatschappelijke effecten die zijn bereikt met de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma worden periodiek gegevens verzameld op basis van de volgende indicatoren:

    • a. slachtofferschap:

      • i. vermogensdelicten: het aantal respondenten dat in het voorafgaande jaar binnen het grondgebied van de gemeente te maken heeft gehad met poging tot inbraak, inbraak, fietsendiefstal, diefstal uit auto’s, diefstal van auto’s, diefstal of vernieling aan de buitenkant van auto’s en zakkenrollerij;

      • ii. geweldsdelicten: het aantal respondenten dat in het voorafgaande jaar binnen het grondgebied van de gemeente te maken heeft gehad met diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging;

    • b. een meting van de onveiligheidsgevoelens in de buurt;

    • c. verloedering: een schaalscore, gebaseerd op de volgende elementen:

      • i. bekladding van muren en gebouwen;

      • ii. vernieling van telefooncellen, bus- en tramhokjes;

      • iii. rommel op straat;

      • iv. hondenpoep op straat;

    • d. sociale kwaliteit: een schaalscore, gebaseerd op de reacties op de volgende stellingen:

      • i. de mensen in de buurt kennen elkaar nauwelijks;

      • ii. de mensen gaan op een prettige manier met elkaar om;

      • iii. ik woon in een buurt waar veel saamhorigheid is;

      • iv. ik voel mij thuis bij de mensen die hier wonen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden zowel op het niveau van de wijk als op het niveau van de gemeente verzameld.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens uiterlijk op 30 juni 2005, 31 mei 2007 en 15 juli 2010 aan de minister.

  • 4 De uiterlijk per 30 juni 2005 te verstrekken gegevens hebben zoveel mogelijk betrekking op de stand per 31 december 2004, voorzover in het eerste lid niet anders is aangegeven.

  • 5 De in 2007 en 2010 te verstrekken gegevens die voortkomen uit registratiesystemen hebben zoveel mogelijk betrekking op de stand per 31 december 2006, respectievelijk 31 december 2009. Voorzover het college van burgemeester en wethouders gebruik maakt van enquêtes, worden deze uitgevoerd in de periode oktober 2006–maart 2007, respectievelijk januari–maart 2010 en hebben deze betrekking op 2006, respectievelijk 2009.

Hoofdstuk 4. Vrijwillige inburgering

Artikel 13a

Besteding van de middelen, bestemd voor de inburgering van inburgeraars, voldoet aan de eisen, gesteld in dit hoofdstuk.

Artikel 13b

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan aan een inburgeraar een inburgeringsvoorziening of een gecombineerde inburgeringsvoorziening aanbieden die op de persoonlijke situatie van de inburgeraar is afgestemd en die voorbereidt op en toeleidt naar het inburgeringsexamen en tevens het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen omvat. Indien het aanbod wordt gedaan aan een geestelijke bedienaar, omvat het aanbod tevens de cursus, bedoeld in artikel 4.25 van de Regeling inburgering.

  • 2 Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, bestaat in ieder geval uit een omschrijving van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar ten aanzien van:

    • a. het doel van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;

    • b. de onderdelen van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;

    • c. de termijn waarbinnen de inburgeraar moet hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen;

    • d. de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de mogelijkheid van betaling in termijnen;

    • e. de verlening van toestemming om de in de bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, van het Besluit inburgering bedoelde (persoons)gegevens welke betrekking hebben op de inburgeraar, op te nemen in het Informatiesysteem Inburgering.

  • 3 Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, beschrijft tevens de gevolgen welke aan niet-nakoming van de te sluiten overeenkomst zijn verbonden.

  • 4 Het college doet geen aanbod aan een inburgeraar met wie eerder een overeenkomst, bedoeld in artikel 13c, is gesloten.

Artikel 13c

  • 1 Indien de inburgeraar het aanbod, bedoeld in artikel 13b, aanvaardt, sluit het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst met de inburgeraar.

  • 2 De overeenkomst bevat ten minste een omschrijving van:

    • a. de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening;

    • b. de rechten en verplichtingen van de inburgeraar, bedoeld in artikel 13b, tweede lid;

    • c. de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst.

  • 3 Indien een inburgeraar op last van het college van burgemeester en wethouders, dan wel een andere instantie, genoemd in artikel 21, tweede lid, van de Wet inburgering, een gecombineerde inburgeringsvoorziening dient te volgen, is de inburgeraar geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 4 Het college van burgemeester of wethouders draagt er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening, binnen drie kalenderjaren na de vaststelling ervan wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 13d

  • 1 Indien de inburgeraar het inburgeringsexamen heeft behaald, ontvangt hij het inburgeringsdiploma.

  • 2 Het inburgeringsdiploma wordt uitgereikt door de IB-Groep.

Artikel 13e

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders, de exameninstellingen, de IB-Groep en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verstrekken aan de beheerder van het Informatiesysteem Inburgering uit eigen beweging of op verzoek kosteloos alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 2 De IB-Groep verstrekt aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, alsmede het college van burgemeester en wethouders, uit eigen beweging of op verzoek alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 3 In het Informatiesysteem Inburgering met betrekking tot inburgeraars opgenomen persoonsgegevens worden verwijderd:

    • a. na verloop van twintig jaren, of

    • b. indien de betrokken persoon is overleden.

  • 4 De termijn, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, vangt aan op de dag waarop de gegevens in het Informatiesysteem Inburgering zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5. Voorschotverlening

Artikel 14

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het bedrag dat jaarlijks ambtshalve aan voorschotten op het programmadeel wordt verleend, is de uitkomst van de formule

    0,20 × M + ((0,40 × Inwt-1gemmo/Inwt-1cgmo) + 0,50 × ((Linkt-1gemmo × Kpregt-1gemmo)/(Linkt-1cgmo × Kpregt-1cgmo)) + 0.10 × (Ut-2gemmo/Ut-2cgmo)) × (Midmotcgmo –Basismotcgmo)+Basismotgem + (0,90 × (Inwt-1gemvo/Inwt-1cgvo) + 0,10 × (Mint-1gemvo/Mint-1cgvo)) × ((Midvot – Basisvotcgvo))+Basisvotgem + N + Q.

    In deze formule is

    • M: het bedrag van de aandelen van de gemeente in de middelen voor veiligheid en leefbaarheid, voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden;

    • Inwt-1gemmo: het aantal inwoners in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

    • Inwt-1cgmo: het aantal inwoners in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

    • Linkt-1gemmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

    • Linkt-1cgmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

    • Kpregt-1gemmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente;

    • Kpregt-1cgmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten;

    • Ut-2gemmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in dat gebied, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

    • Ut-2cgmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in die gebieden, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

    • Midmotcgmo: het deel van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

    • Basismotcgmo: het deel van de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de maatschappelijke centrumgemeenten dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

    • Basismotgem: het deel van het basisbedrag voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

    • Inw: het aantal inwoners;

    • Inwt-1gemvo: het aantal inwoners van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente;

    • Inwt-1cgvo: het aantal inwoners van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang en de regiogemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

    • Mint-1gemvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

    • Mint-1cgvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de zorggebieden voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

    • Midvot: het deel van de middelen voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

    • Basisvotcgvo: het deel van de basisbedragen voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

    • Basisvotgem: het deel van het basisbedrag voor vrouwenopvang van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe rekenen;

    • N: het aan het kalenderjaar op basis van het tweede lid toe te rekenen bedrag van de gemeente voor de extra veiligheidsmiddelen;

    • Q: de op basis van de artikelen 14b en 14c vast te stellen voorschotten voor inburgering.

  • 2 Het bedrag van de gemeente voor de extra veiligheidsmiddelen bedraagt voor:

    • a. het kalenderjaar 2005, 8,17% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

    • b. het kalenderjaar 2006, 25,67% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

    • c. het kalenderjaar 2007, 27,33% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen;

    • d. het kalenderjaar 2008, 21,50% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen, en

    • e. het kalenderjaar 2009, 17,33% van het aandeel van de gemeente in de extra veiligheidsmiddelen.

  • 3 Het verleende voorschot voor een kalenderjaar wordt in twee termijnen betaald.

  • 4 Het in 2005 aan de gemeente Heerlen te verlenen voorschot wordt verhoogd met het bedrag dat de minister op grond van artikel 12, derde lid, heeft verleend.

  • 5 Aan Sittard-Geleen wordt vanaf 2006 ambtshalve jaarlijks een voorschot verleend van € 1.494.327,–, met in 2006 een extra bedrag voor inburgering van € 870.420,–.

  • 8 De aan de gemeenten, waaraan op grond van artikel 12c een aanvulling op de uitkering wordt verleend, te verlenen voorschotten worden in de jaren 2007 tot en met 2009 steeds verhoogd met een derde deel van het bedrag dat op grond van artikel 12c, vijfde en zesde lid, is verleend.

  • 9 De aan de gemeenten, genoemd in artikel 12d, te verlenen voorschotten worden verhoogd met € 808.333,– voor het jaar 2006 en met € 1.191.667,- voor het jaar 2007.

  • 10 De aan de gemeenten, die op basis van artikel 12e, zesde lid, in aanmerking komen voor een bijdrage in het kader van het initiatief ‘Aanval op de Uitval’, te verlenen voorschotten worden verhoogd met € 100.000 per toegekend project voor het jaar 2006. Het aan Hengelo te verlenen voorschot wordt ten gevolge van artikel 12e, achtste lid, voor het jaar 2006 verhoogd met € 120.000.

  • 11 De aan de elf gemeenten, genoemd in artikel 12f, eerste lid, te verlenen voorschotten worden in de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 steeds verhoogd met respectievelijk 17,69%, 17,69%, 43,08% en 21,54% van het bedrag dat de minister op grond van artikel 12f, vierde en vijfde lid, heeft verleend.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

1 Het bedrag dat jaarlijks ambtshalve aan voorschotten op het programmadeel wordt verleend, is de uitkomst van de formule

0,20 × M + ((0,40 × Inwt-1gemmo/Inwt-1cgmo) + 0,50 × ((Linkt-1gemmo × Kpregt-1gemmo)/(Linkt-1cgmo × Kpregt-1cgmo)) + 0.10 × (Ut-2gemmo/Ut-2cgmo)) × (Midmotcgmo –Basismotcgmo)+Basismotgem + (0,90 × (Inwt-1gemvo/Inwt-1cgvo) + 0,10 × (Mint-1gemvo/Mint-1cgvo)) × ((Midvot – Basisvotcgvo))+Basisvotgem + N + Q + R.

In deze formule is

  • M: het bedrag van de aandelen van de gemeente in de middelen voor veiligheid en leefbaarheid, voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en voor de bestrijding van gezondheidsachterstanden;

  • Inwt-1gemmo: het aantal inwoners in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Inwt-1cgmo: het aantal inwoners in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Linkt-1gemmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Linkt-1cgmo: het aantal huishoudens op basis van de Maatstaf lage inkomens, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001, in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten volgens de meest recente vóór het kalenderjaar vastgestelde inkomensstatistiek van het CBS;

  • Kpregt-1gemmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente;

  • Kpregt-1cgmo: het aantal potentiële regionale klanten van de woonkernen als bedoeld in artikel 10 van het Besluit financiële verhouding 2001 op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten;

  • Ut-2gemmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in het maatschappelijke zorggebied van de gemeente, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in dat gebied, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

  • Ut-2cgmo: het aantal personen volgens de Maatstaf uitkeringsontvangers, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in de maatschappelijke zorggebieden van de maatschappelijke centrumgemeenten, verminderd met het aantal personen volgens de bijstandsmaatstaf, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 in die gebieden, op 31 december van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar;

  • Midmotcgmo: het deel van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basismotcgmo: het deel van de basisbedragen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de maatschappelijke centrumgemeenten dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basismotgem: het deel van het basisbedrag voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Inw: het aantal inwoners;

  • Inwt-1gemvo: het aantal inwoners van het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente;

  • Inwt-1cgvo: het aantal inwoners van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang en de regiogemeenten op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar;

  • Mint-1gemvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in het zorggebied voor vrouwenopvang van de gemeente volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Mint-1cgvo: Het totaal van het aantal inwoners op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar in de zorggebieden voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang volgens de Maatstaf minderheden, bedoeld in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001;

  • Midvot: het deel van de middelen voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basisvotcgvo: het deel van de basisbedragen voor vrouwenopvang van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang dat aan het kalenderjaar is toe te rekenen;

  • Basisvotgem: het deel van het basisbedrag voor vrouwenopvang van de gemeente dat aan het kalenderjaar is toe rekenen;

  • N: het aan het kalenderjaar op basis van het tweede lid toe te rekenen bedrag van de gemeente voor de extra veiligheidsmiddelen;

  • Q: de op basis van de artikelen 14b, eerste lid, en 14c vast te stellen voorschotten voor inburgering;

  • R: de op basis van de artikelen 14b, derde lid, en 14c vast te stellen voorschotten voor inburgering.

Artikel 14a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De Minister maakt uiterlijk 1 maart 2007 een indicatieve rijksbijdrage bekend met betrekking tot het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit voor de jaren 2007, 2008 en 2009.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

De Minister maakt uiterlijk 1 maart 2007 een indicatieve rijksbijdrage bekend met betrekking tot het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel Q, van het Besluit voor de jaren 2007, 2008 en 2009.

Artikel 14b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het bedrag dat aan voorschotten op het aandeel in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt verleend is de uitkomst van:

    • a. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen niet tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd;

    • b. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe toereikend zijn;

    • c. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ H × I ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe niet toereikend zijn.

  • 2 In de formules, genoemd in het eerste lid, is

    A: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen inburgerings-voorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;

    B: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in de letter A bedoelde inburgeringsvoorziening;

    C: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;

    D: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter C bedoelde gecombineerde inburgeringsvoorziening;

    E: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders bekend te maken handhavings-beschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;

    F: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter E bedoelde handhavingsbeschikking en kennisgeving;

    G: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2°, van het Besluit;

    H: het na toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a en b, weergegeven formules resterende deel van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering;

    I: het relatieve aandeel in de overtekening van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting te verstrekken middelen voor inburgering van de gemeente die op de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen een hoger meerjaren ontwikkelingsprogramma heeft ingediend dan de voor de gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage toelaat.

  • 4 Onverminderd het eerste en derde lid kan de Minister het voorschot voor een gemeente verhogen dan wel verlagen indien de vaststelling van de prijs, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, daartoe aanleiding geeft.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

1 Het bedrag dat aan voorschotten op het aandeel in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel Q, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt verleend is de uitkomst van:

  • a. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen niet tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd;

  • b. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe toereikend zijn;

  • c. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ H × I ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe niet toereikend zijn.

2 In de formules, genoemd in het eerste lid, is

A: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen inburgerings-voorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;

B: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in de letter A bedoelde inburgeringsvoorziening;

C: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;

D: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter C bedoelde gecombineerde inburgeringsvoorziening;

E: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders bekend te maken handhavings-beschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;

F: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter E bedoelde handhavingsbeschikking en kennisgeving;

G: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2°, van het Besluit;

H: het na toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a en b, weergegeven formules resterende deel van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering;

I: het relatieve aandeel in de overtekening van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting te verstrekken middelen voor inburgering van de gemeente die op de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen een hoger meerjaren ontwikkelingsprogramma heeft ingediend dan de voor de gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage toelaat.

3 Het bedrag dat aan voorschotten op het aandeel in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel R, van het Besluit, voor de jaren 2008 en 2009 wordt verleend, wordt ambtshalve door de minister vastgesteld.

4 Indien het eerste lid, aanhef en onderdeel c, van toepassing is, is het voorschot voor een gemeente niet hoger dan het met het door die gemeente op de onderdelen van artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit ingediende meerjaren ontwikkelingsprogramma corresponderende indicatieve rijksbijdrage.

5 Onverminderd het eerste, tweede en vierde lid kan de Minister het voorschot voor een gemeente verhogen dan wel verlagen indien de vaststelling van de prijs, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14c

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De Minister stelt jaarlijks de voorschotvergoedingen, bedoeld in artikel 14b, respectievelijk de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 9a, vast.

  • 2 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt jaarlijks de landelijke gemiddelde prijs van een inburgeringscursus vast.

  • 5 De Minister stelt de bijdragevergoedingen vast aan de hand van de prijs, bedoeld in het tweede lid, de verhouding, bedoeld in het vierde lid, en een uitvalpercentage ter hoogte van 10%.

  • 6 De Minister maakt de hoogte van de voorschotvergoedingen, alsmede de verhouding jaarlijks voor 15 september bekend.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2008, 100, datum inwerkingtreding 30-05-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-06-2007.

1 De Minister stelt jaarlijks de voorschotvergoedingen, bedoeld in artikel 14b, respectievelijk de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 9a, vast.

2 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt jaarlijks de landelijke gemiddelde prijs van een inburgeringscursus vast.

3 De Minister stelt de voorschotvergoedingen vast aan de hand van de prijs, bedoeld in het tweede lid, en de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet inburgering.

4 De Minister stelt ten behoeve van de vast te stellen hoogte van de bijdragevergoedingen de onderlinge verhouding vast tussen de onderdelen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, letters A, C en G enerzijds en de onderdelen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, letters I, K, M en O anderzijds, respectievelijk het onderdeel, bedoeld in artikel 9a, tweede lid, letter A enerzijds en het onderdeel, bedoeld in artikel 9a, tweede lid, letter C anderzijds.

5 De Minister stelt de bijdragevergoedingen vast aan de hand van de prijs, bedoeld in het tweede lid, de verhouding, bedoeld in het vierde lid, en een uitvalpercentage ter hoogte van 10%.

6 De Minister maakt de hoogte van de voorschotvergoedingen, alsmede de verhouding jaarlijks voor 15 september bekend.

Artikel 14d

  • 1 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt de landelijke gemiddelde prijs, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, vast aan de hand van de door gemeenten met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen.

  • 2 Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie daarom verzoekt, verstrekt het college van burgemeester en wethouders voor 1 mei een opgave van:

    • a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden januari, februari en maart met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

    • b. het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, verstrekt het college van burgemeester en wethouders de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voor 1 juni 2007 een opgave van:

    • a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

    • b. het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

  • 4 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt een model vast voor de verstrekking van de opgave, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5 Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie daarom verzoekt, is de opgave, bedoeld in het tweede en derde lid, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid stelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een controleprotocol vast. Aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen en in de controlerapporten van de accountant.

Artikel 15

  • 1 Het bedrag dat in 2005 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend is de uitkomst van de formule ((O/P) × Midverkl + (Q:R) × Midbesch) – ½S + (T × € 6400).

    In deze formule is

    • O: het aantal verklaringen van de gemeente in 2003;

    • P: het aantal verklaringen van de G30 in 2003;

    • Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

    • Q: het aantal beschikkingen van de gemeente in 2003;

    • R: het aantal beschikkingen van de G30 in 2003;

    • Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

    • S: de door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geraamde door een gemeente opgebouwde reserve aan niet bestede rijksbijdragen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, per 31 december 2004;

    • T: het door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vastgestelde aantal oudkomers dat bij de verlening van de voorschotten wordt betrokken.

  • 2 Als de reserve, bedoeld in onderdeel S van de formule, genoemd in het eerste lid, negatief is wordt S gesteld op 0.

  • 3 Het bedrag dat in 2005 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend bedraagt in afwijking van het eerste lid ten minste T × € 6400.

Artikel 15a

Onverminderd artikel 15 wordt in november 2005 een additioneel voorschot verstrekt op het inburgeringsdeel, ter hoogte van het verschil tussen enerzijds de helft van de door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geraamde door een gemeente opgebouwde reserve aan niet bestede rijksbijdragen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers, per 31 december 2004, en anderzijds de helft van de verantwoorde reserve van een gemeente per 31 december 2004, mits dat verschil groter is dan € 0.

Artikel 15b

  • 1 Het bedrag dat aan de gemeenten in 2006 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend is de uitkomst van de formule ((O/P) × Midverkl + (Q:R) × Midbesch) + (T × € 6400).

    In deze formule is

    O: het aantal verklaringen van de gemeente in 2004;

    P: het aantal verklaringen van de G30 in 2004;

    Midverkl: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf verklaringen beschikbaar is;

    Q: het aantal beschikkingen van de gemeente in 2004;

    R: het aantal beschikkingen van de G30 in 2004;

    Midbesch: het bedrag dat voor de G30 voor de maatstaf beschikkingen beschikbaar is;

    T: het door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vastgestelde aantal oudkomers dat bij de verlening van de voorschotten wordt betrokken.

  • 2 Het bedrag dat in 2006 ambtshalve aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend bedraagt in afwijking van het eerste lid ten minste T × € 6400.

Artikel 15c

Onverminderd artikel 15b kan in 2006 en 2007 een additioneel voorschot worden verstrekt op het inburgeringsdeel, maximaal ter hoogte van het verschil tussen enerzijds de op de grondslag van artikel 7, eerste en tweede lid, vast te stellen middelen voor de inburgering van nieuwkomers en anderzijds het op grond van artikel 15, eerste en tweede lid, verstrekte voorschot voor de inburgering van nieuwkomers, mits dat verschil groter is dan nul.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2005.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Bijlage A. behorende bij artikel 1, onderdelen e en f

In deze bijlage wordt verstaan onder gezondheidsregio: gezondheidsregio voor de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

Centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

Zorggebied voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

Alkmaar

Het deelgebied Noord-Kennemerland van de gezondheidsregio12 Alkmaar

Almelo

Het deelgebied Almelo van gezondheidsregio 05 Twente

Amersfoort

Het deelgebied Oost-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Amsterdam

Het deelgebied Amsterdam, Amstelland, Meerlanden en Diemen van gezondheidsregio 14 Amsterdam

Arnhem

De deelgebieden Arnhem en Zevenaar van en gezondheidsregio 07 Arnhem

Breda

Het deelgebied Breda van de gezondheidsregio 22 Breda met uitzondering van het grondgebied van de gemeenten Aalburg en Alphen-Chaam

Den Haag

De gezondheidsregio 16 ’s-Gravenhage

Deventer

De deelgebieden Deventer en Zutphen van de gezondheidsregio 06 Stedendriehoek

Dordrecht

De gezondheidsregio 20 Dordrecht

Eindhoven

Het deelgebied Eindhoven/Kempenland van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

Emmen

Het deelgebied Zuid-Oost Drenthe van de gezondheidsregio 03 Drenthe

Enschede

De deelgebieden Hengelo en Enschede van de gezondheidsregio 05 Twente

Groningen

De gezondheidsregio 01 Groningen

Haarlem

De gezondheidsregio 13 Kennemerland

Heerlen

Het deelgebied Oostelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Helmond

Het deelgebied Helmond van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

’s-Hertogenbosch

De deelgebieden ’s-Hertogenbosch en Ammerzoden van de gezondheidsregio 24 ’s-Hertogenbosch

Leeuwarden

De gezondheidsregio 02 Friesland

Leiden

De gezondheidsregio 15 Leiden

Maastricht

De deelgebieden Heuvelland en Westelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Nijmegen

De gezondheidsregio 08 Nijmegen en het grondgebied van de gemeente Nederbetuwe

Rotterdam

Het deelgebied Rotterdam van de gezondheidsregio 19 Rijnmond

Tilburg

De gezondheidsregio 23 Tilburg

Utrecht

Het deelgebied Midden-West-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Venlo

De gezondheidsregio 26 Noord-Limburg

Zaanstad

Het deelgebied Zaanstreek van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Zwolle

De gezondheidsregio 04 Zwolle

Bijlage B. behorende bij artikel 1, onderdeel g

In deze bijlage wordt verstaan onder gezondheidsregio: gezondheidsregio voor de Wet ziekenhuisvoorzieningen

Centrumgemeente voor vrouwenopvang

Zorggebied voor vrouwenopvang

Alkmaar

De deelgebieden Noord-Kennemerland en West-Friesland van de gezondheidsregio 12 Alkmaar

Amersfoort

Het deelgebied Oost-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Amsterdam

Het deelgebieden Amsterdam, Amstelland, Meerlanden en Diemen van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Arnhem

De deelgebieden Arnhem, Zevenaar, Doetinchem en Winterwijk van de gezondheidsregio 07 Arnhem

Breda

De gezondheidsregio 22 Breda

Den Haag

De gezondheidsregio 16 ’s-Gravenhage

Dordrecht

De gezondheidsregio 20 Dordrecht

Eindhoven

Het deelgebied Eindhoven/Kempenland van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

Emmen

De gezondheidsregio 03 Drenthe

Enschede

De gezondheidsregio 05 Twente

Groningen

De gezondheidsregio 01 Groningen

Haarlem

De gezondheidsregio 13 Kennemerland

Heerlen

Het deelgebied Oostelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Helmond

Het deelgebied Helmond van de gezondheidsregio 25 Eindhoven

’s-Hertogenbosch

De gezondheidsregio 24 ’s-Hertogenbosch

Leeuwarden

De gezondheidsregio 02 Friesland

Leiden

De gezondheidsregio 15 Leiden

Maastricht

De deelgebieden Heuvelland en Westelijke Mijnstreek van de gezondheidsregio 27 Zuid-Limburg

Nijmegen

De gezondheidsregio 08 Nijmegen

Rotterdam

Het deelgebied Rotterdam van gezondheidsregio 19 Rijnmond

Tilburg

De gezondheidsregio 23 Tilburg

Utrecht

Het deelgebied Midden-West-Utrecht van de gezondheidsregio 09 Utrecht

Venlo

De gezondheidsregio 26 Noord-Limburg

Zaanstad

De deelgebieden Waterland en Zaanstreek van de gezondheidsregio 14 Amsterdam

Zwolle

De gezondheidsregio 04 Zwolle

Bijlage C. , behorende bij artikel 12e, derde lid

Projectselectiecriteria

Score

Toelichting op Score

Betreft uitval van jeugd, kansarmen of wijken

Ja/nee

 
 

Score*

 

Project maakt de omslag van aanbodsgericht naar vraaggericht beleid zichtbaar en is gericht op concrete vragen en problemen van burgers

   

Het project experimenteert met succesvol gebleken methoden met het oog op verdere verfijning daarvan

   

Het project is gericht op verbetering van de samenwerking tussen overheden, maatschappelijke instellingen of andere private partijen

   

De resultaten van het project zijn in principe bruikbaar voor de andere G27 gemeenten en de aanvrager is bereid deze bekend te maken

   

*

++ = voldoet in hoge mate

+ = voldoet in voldoende mate

– = voldoet niet aan criterium