Regeling controleapparaten 2005

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-02-2014 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m 01-03-2016

Regeling houdende regels voor de goedkeuring en het gebruik van controleapparaten alsmede de erkenning van installateurs en reparateurs van controleapparaten en tot wijziging van de Regeling taken Dienst Wegverkeer, de Regeling wijze van keuren APK en de Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers (Regeling controleapparaten 2005)

De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 9:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet en artikel 2.4:12, aanhef en onderdelen f en g, en artikel 2.4:13, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluiten:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. analoog controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in bijlage I van verordening (EEG) nr. 3821/85;

  • b. digitaal controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85;

  • c. onderzoek: het op grond van artikel 46, onderdeel a en b, verplichte onderzoek van het controleapparaat;

  • d. erkenninghouder: een installateur of een reparateur van controleapparaten die op grond van deze regeling als zodanig is erkend;

  • e. installateur: natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig de installatie verzorgt van alsmede onderzoeken verricht aan controleapparaten;

  • f. reparateur: natuurlijk persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig reparaties uitvoert aan controleapparaten;

  • g. importeur: door de fabrikant contractueel erkende importeur;

  • h. werkplaats: inrichting waarin een erkenninghouder de werkzaamheden als bedoeld in deze regeling mag verrichten;

  • i. inrichting: perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst;

  • j. mobiele installatie-eenheid: installatie-eenheid waarmee een erkenninghouder afwisselend in verscheidene werkplaatsen als installateur werkzaamheden als bedoeld in deze regeling mag verrichten.

§ 2. Goedkeuring controleapparaten

Artikel 2

  • 1 Een goedkeuring van een controleapparaat of registratieblad wordt door de Dienst Wegverkeer verleend indien voldaan wordt aan het bepaalde bij of krachtens artikel 5 tot en met 11 van verordening (EEG) nr. 3821/85.

  • 2 De aanvraag tot goedkeuring van een controleapparaat of registratieblad wordt ingediend bij de Dienst Wegverkeer, waarbij alle op het controleapparaat en het registratieblad betrekking hebbende gegevens worden overgelegd.

§ 3. Aanvraag en verlening van een erkenning als installateur of reparateur

Artikel 3

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan een erkenning verlenen als:

    • a. installateur;

    • b. reparateur.

  • 2 In de erkenning wordt vermeld:

    • a. of het een erkenning als installateur, dan wel als reparateur betreft;

    • b. naam en adres van de erkenninghouder;

    • c. het adres van de werkplaats waar de met installatie, onderzoek en reparatie verband houdende werkzaamheden worden verricht;

    • d. het ingevolge artikel 7 toegekende verzegelnummer.

  • 3 In plaats van de gegevens van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, wordt in de erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, vermeld:

    • a. de naam van de persoon die de werkzaamheden verricht; en

    • b. het kenteken van het voertuig van waaruit de werkzaamheden worden verricht.

Artikel 4

  • 1 De Dienst Wegverkeer verleent een erkenning als installateur of reparateur aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor een of meer in Nederland gevestigde werkplaatsen die elk voldoen aan de in paragraaf 4 gestelde erkenningseisen voor de door hen gevoerde merken controleapparaten.

  • 2 Dienst Wegverkeer verleent een erkenning als installateur aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor een in Nederland werkzame mobiele installatie-eenheid die voldoet aan de eisen, gesteld in de artikelen 9, 11, 12, eerste lid en derde lid, 13 en 14 voor de door deze gevoerde merken controleapparaten.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag voor een erkenning wordt bij de Dienst Wegverkeer ingediend door middel van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier.

  • 2 De aanvrager van een erkenning overlegt tegelijk met het aanvraagformulier de volgende bescheiden:

    • a. voor zover inschrijving in het handelsregister ingevolge de Handelsregisterwet verplicht is, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de Kamer van Koophandel, waarbij de aanvrager of een onderneming waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingeschreven, verstrekt schriftelijk uittreksel, waaruit blijkt dat de aanvrager of de onderneming op het tijdstip van afgifte van dat geschrift was ingeschreven in het handelsregister;

    • b. voor zover inschrijving in het handelsregister ingevolge boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is of inschrijving in het handelsregister ingevolge artikel 30, derde lid, van Boek 2 van genoemd wetboek is geschied, een niet eerder dan één jaar vóór het tijdstip van indiening van de aanvraag door de Kamer van Koophandel waarbij de aanvrager is ingeschreven, verstrekte schriftelijke mededeling, waaruit blijkt dat de aanvrager op het tijdstip van afgifte van die afdruk of mededeling was ingeschreven in het handelsregister;

    • c. indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is.

Artikel 6

De Dienst Wegverkeer kent aan de erkenninghouder toegangscodes toe voor de melding van de installatie of het onderzoek, bedoeld in artikel 36.

Artikel 7

De Dienst Wegverkeer kent een verzegelnummer toe aan:

§ 4. Erkenningseisen

Artikel 8

De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur beschikt over een werkplaats die verwarmd, overdekt, behoorlijk af te sluiten en goed verlicht is.

Artikel 9

  • 1 De aanvrager van een erkenning als installateur beschikt over:

    • a. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte wegdraaital-meetapparatuur geschikt voor zowel mechanische als elektronische controleapparaataandrijving;

    • b. een door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven dan wel een door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte impulsenteller ten behoeve van het afstellen van elektronisch aanpasbare controleapparaten;

    • c. een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurde rollentestbank of remmentestbank ten behoeve van het bepalen van het wegdraaital of het bepalen van de bandenomtrek dan wel een voor motorrijtuigen geschikte horizontale effen meetbaan van ten minste 20 meter lengte;

    • d. een verzegelinrichting, geschikt voor de gevoerde merken controleapparaat;

    • e. een bandenpomp met bandenluchtdrukmeetapparatuur;

    • f. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;

    • g. overige, door de fabrikant of importeur van de gevoerde merken controleapparaat voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken en documentatie;

    • h. een afsluitbare kast, dan wel over een gelijkwaardige voorziening, waarin de in het eerste lid onder d genoemde verzegelinrichting en onder a, b en f genoemde testapparatuur kunnen worden opgeborgen.

  • 2 De aanvrager van een erkenning als installateur voor een analoog controleapparaat beschikt in aanvulling op het eerste lid over:

    • a. apparatuur voorzien van een loep voor het onderzoeken van registratiebladen;

    • b. een onderzoeksjablone, waarop de toegestane tolerantiegebieden staan aangegeven;

  • 3 De apparatuur, genoemd in het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, onderdelen a en b, is niet vereist voor werkplaatsen van fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits de installaties uitsluitend betrekking hebben op motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

  • 4 De in dit artikel bedoelde apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat.

Artikel 10

  • 1 De aanvrager van een erkenning als reparateur beschikt over:

    • a. een door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven dan wel een door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte impulsenteller ten behoeve van het afstellen van elektronisch aanpasbare controleapparaten;

    • b. door de fabrikant of importeur van controleapparaten voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte testapparatuur voor snelheids- en afstandsmetingen alsmede voor de daarop betrekking hebbende registratie;

    • c. een verzegelinrichting welke geschikt is voor de gevoerde merken controleapparaat;

    • d. overige, door de fabrikant of importeur van de gevoerde merken controleapparaat voorgeschreven dan wel door de Dienst Wegverkeer gelijkwaardig geachte gereedschappen, apparatuur, werkplaatshandboeken en documentatie.

  • 2 De aanvrager van een erkenning als reparateur voor een analoog controleapparaat beschikt in aanvulling op het eerste lid over:

    • a. apparatuur voorzien van een loep voor het onderzoeken van registratiebladen;

    • b. een onderzoekssjablone, waarop de toegestane tolerantiegebieden staan aangegeven.

  • 3 De in dit artikel bedoelde apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat.

Artikel 11

  • 1 De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur beschikt over een register, waarin de gegevens als bedoeld in de artikelen 30 en 31 kunnen worden opgeslagen.

  • 2 De aanvrager van een erkenning als installateur of reparateur van digitale controleapparaten kan door tussenkomst van de fabrikant of importeur van het digitale controleapparaat beschikken over een certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht, waarop de gegevens als bedoeld in artikel 34, zesde lid, zijn vermeld.

Artikel 12

  • 1 De aanvrager van een erkenning als installateur, dan wel het door hem voor installatie en onderzoek van controleapparaten aangewezen personeel, heeft met goed gevolg met betrekking tot de door de erkenninghouder te voeren merken controleapparaten een cursus doorlopen met betrekking tot:

    • a. het installeren en functioneren van controleapparaten;

    • b. het functioneren van snelheidsbegrenzers met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

    • c. het functioneren van motorrijtuigen met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

    • d. de wettelijke voorschriften ten aanzien van controleapparaten alsmede ten aanzien van snelheidsbegrenzers voor zover van belang voor de installatie en het onderzoek van controleapparaten.

  • 2 De aanvrager van een erkenning als reparateur dan wel het door hem voor reparatie van controleapparaten aangewezen personeel heeft met goed gevolg met betrekking tot de door de erkenninghouder te voeren merken controleapparaten een cursus doorlopen met betrekking tot:

    • a. het repareren van controleapparaten;

    • b. de wettelijke voorschriften ten aanzien van controleapparaten.

  • 3 De in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid bedoelde cursussen zijn georganiseerd door de fabrikant of importeur van de in het kader van de erkenning als installateur of reparateur te voeren merken controleapparaat, dan wel door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen instelling.

Artikel 13

  • 2 Op het bewijs van deelname is tenminste vermeld:

    • a. maand en jaar van deelname aan de cursus;

    • b. de merken en typen controleapparaat waarop de cursus betrekking had;

    • c. de naam van de deelnemer aan de cursus;

    • d. uniek volgnummer, indien dit bewijs is afgegeven voor deelname aan een cursus tot installateur of reparateur van een digitaal controleapparaat.

Artikel 14

  • 1 De aanvrager van een erkenning als installateur beschikt over een voorziening voor het door middel van datacommunicatie melden van de installatie en het onderzoek aan de Dienst Wegverkeer. Deze voorziening moet geschikt zijn voor de toegangsstructuur van een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits deze zich uitsluitend beperken tot het installeren van controleapparaten in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

§ 5. Algemene erkenningsvoorschriften

Artikel 15

  • 1 Behoudens in geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden de met de installatie, het onderzoek en de reparatie verband houdende werkzaamheden slechts verricht in de werkplaats die in de erkenning is vermeld.

  • 2 In geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden de met de installatie en het onderzoek verband houdende werkzaamheden slechts verricht in een werkplaats van een erkenninghouder waarvan de erkenning niet is geschorst of is ingetrokken.

Artikel 16

  • 1 Behoudens in geval van een erkenning als bedoeld in artikel 4, tweede lid, is vanaf de buitenkant van elke werkplaats waarvoor de erkenning geldt, op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat een erkenning is verleend.

  • 2 In elke werkplaats of mobiele installatie-eenheid waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de werkplaats een erkenning is verleend en voor welke merken controleapparaten de erkenning geldt.

  • 3 In elke werkplaats of mobiele installatie-eenheid is het bewijs van deelname van de erkenninghouder dan wel het door hem voor installatie, onderzoek en reparatie aangewezen personeel aan de cursus als bedoeld in artikel 12, eerste of tweede lid, aanwezig.

  • 4 Op verzoek van de Dienst Wegverkeer of belanghebbende wordt het in het tweede of derde lid bedoelde bewijs getoond.

Artikel 17

  • 1 De ten behoeve van de erkenning aanwezige apparatuur is deugdelijk en verkeert in goede staat van onderhoud.

  • 3 Als een daartoe geschikte proefbank, bedoeld in bijlage I, hoofdstuk VI, onder 4, van verordening (EEG) nr. 3821/85 en in bijlage IB, hoofdstuk VI, onder 5, wordt aangemerkt een aangepaste rollentestbank, een aangepaste remmentestbank of een meetbaan.

Artikel 18

  • 1 De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de bij hem in gebruik zijnde verzegelinrichting, werkplaatskaarten alsmede de aan hem verstrekte toegangscodes niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.

  • 2 De houder van de werkplaatskaart en erkenninghouder dragen er zorg voor dat de werkplaatskaart met bijbehorende pincode niet toegankelijk is voor andere personen dan voor de houder van de werkplaatskaart.

Artikel 19

  • 1 Behoudens de erkenninghouder als bedoeld in artikel 4, tweede lid, voldoet de erkenninghouder als installateur voldoet voortdurend aan de eisen, gesteld in de artikelen 8, 9 en 11.

  • 2 De erkenninghouder als reparateur voldoet voortdurend aan de eisen, gesteld in de artikelen 8, 10 en 11.

Artikel 20

De erkenninghouder zorgt ervoor dat installaties, onderzoeken en reparaties slechts worden uitgevoerd door de in artikel 12 bedoelde personen, bevoegd voor het desbetreffende merk en type controleapparaat.

Artikel 21

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 beschikt de erkenninghouder dan wel het door hem aangewezen personeel aantoonbaar over actuele kennis en documentatie vanuit de fabrikant omtrent de in het kader van de erkenning te voeren merken en typen controleapparaat.

Artikel 22

De erkenninghouder meldt bij de Dienst Wegverkeer wijzigingen van of aanvullingen op de reeds in artikel 12, eerste en tweede lid, vermelde gegevens.

Artikel 23

Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.

§ 6. Voorschriften voor installatie, onderzoek en reparatie

Artikel 24

Het controleapparaat wordt geïnstalleerd met inachtneming van de instructies van de fabrikant of importeur met betrekking tot:

  • a. het desbetreffende merk controleapparaat;

  • b. het functioneren van snelheidsbegrenzers met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten;

  • c. het functioneren van motorrijtuigen met betrekking tot aspecten die van belang zijn bij de installatie en het onderzoek van controleapparaten.

Artikel 25

De houder van een werkplaatskaart plaatst bij alle werkzaamheden als bedoeld in deze regeling zijn werkplaatskaart direct in het digitale controleapparaat.

Artikel 26

Bij nieuwe voertuigen wordt het digitale controleapparaat uiterlijk geactiveerd en geïnstalleerd op het tijdstip dat het voertuig voor het eerst in gebruik wordt genomen.

Artikel 27

  • 1 Bij het onderzoek wordt een testregistratie gemaakt met ten minste de registraties van:

    • a. de snelheid, in ten minste drie stappen;

    • b. de snelheid bij maximum snelheidsbereik;

    • c. de werktijd, rijtijd en rusttijd;

    • d. de afgelegde weg;

    • e. de werking van de schrijfstiftgeleiding.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde testregistratie wordt uitgevoerd met behulp van:

    • a. een voor het desbetreffende controleapparaat goedgekeurd registratieblad indien het een analoog controleapparaat betreft; of

    • b. een visuele controle op snelheid indien het een digitaal controleapparaat betreft.

  • 3 Met behulp van een leesapparaat, voorzien van een loep en een onderzoekssjabloon, wordt beoordeeld of de testregistraties op het testregistratieblad de maximaal toelaatbare fouten, genoemd in hoofdstuk III, onder f) 1 en 2 van bijlage I van verordening (EEG) nr. 3821/85 niet overschrijden, indien het een analoog controleapparaat betreft.

Artikel 28

  • 1 De verzegeling op het mechanisme van het controleapparaat wordt slechts door een fabrikant van controleapparaten of een reparateur aangebracht.

  • 2 De verzegeling van de bewegingssensor aan het voertuig met het aan de erkenninghouder toegekende verzegelnummer volstaat indien het een controleapparaat betreft dat met encryptisch gecodeerde signalen werkt.

  • 3 In geval van verbreking in het belang van toezicht op de naleving door de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren wordt door de betreffende ambtenaar een nieuwe verzegeling aangebracht op de plaatsen waar deze verbroken is.

  • 4 Verbreking als bedoeld in het derde lid vindt slechts plaats ter controle van:

    • a. de juiste instelling van de apparaatconstante van het controleapparaat;

    • b. de juiste aansturing van de snelheidsbegrenzer;

    • c. de aanwezigheid van voorzieningen waarmee de juiste werking van het controleapparaat kan worden beïnvloed;

    • d. de aanwezigheid van voorzieningen waarmee de juiste werking van de snelheidsbegrenzer kan worden beïnvloed, indien het snelheidssignaal ten behoeve van de snelheidsbegrenzer afkomstig is van het controleapparaat.

  • 5 Van de verzegeling als bedoeld in het derde lid, wordt aan de bestuurder een schriftelijke kennisgeving, gewaarmerkt door de betreffende ambtenaar en voorzien van het in artikel 7, onderdeel b, bedoelde verzegelnummer, uitgereikt met de reden waarom de verzegeling werd verbroken.

Artikel 29

Na het onderzoek wordt een korte rijproef uitgevoerd, waarbij het in artikel 25, tweede lid, bedoelde testregistratieblad dan wel de werkplaatskaart in het controleapparaat aanwezig is, opdat vastgesteld kan worden dat het controleapparaat functioneert.

Artikel 30

  • 1 Van iedere installatie en ieder onderzoek worden de volgende gegevens in het register als bedoeld in artikel 11 vastgelegd:

    • a. met betrekking tot de installateur:

      • 1°. de naam en het adres van de installateur,

      • 2°. de naam van de persoon die de installatie of het onderzoek heeft verricht,

      • 3°. werkplaatskaartnummer, indien het een digitaal controleapparaat betreft;

    • b. met betrekking tot het motorrijtuig:

      • 1°. het kenteken of indien het motorrijtuig nog niet is voorzien van een kenteken, het identificatienummer,

      • 2°. merk en type,

      • 3°. de kilometerstand,

      • 4°. de effectieve omtrek van de wielbanden wielen in mm,

      • 5°. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt van het motorrijtuig in omw/km of imp/km,

      • 6°. indien het een digitaal controleapparaat betreft:

        • i. de bandenmaat,

        • ii. de instelling van de snelheidsbegrenzer;

    • c. met betrekking tot de installatie:

      • 1°. de ongecorrigeerde kenmerkende coëfficiënt in omw/km of imp/km of in geval van een aanpasbaar controleapparaat de ingestelde apparaatconstante in imp/km,

      • 2°. het merk, type en serienummer van het controleapparaat;

    • d. met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden:

      • 1°. de datum en tijd van de installatie of het onderzoek,

      • 2°. de ondertekening door de in onderdeel a, onder 2°, bedoelde persoon,

      • 3°. doel van het onderzoek.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, mits deze zich uitsluitend beperken tot het installeren van controleapparaten in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

  • 3 Bij het register als bedoeld in artikel 11 wordt gevoegd:

    • a. het bij de installatie of het onderzoek van een analoog controleapparaat gebruikte testregistratieblad;

    • b. het bij de reparatie van een analoog controleapparaat gebruikte testregistratieblad dan wel een afschrift van dat testregistratieblad, mits dit blad de in artikel 27 bedoelde registraties bevat;

    • c. het bij de installatie of het onderzoek van een digitaal controleapparaat gemaakt afdruk of opgeslagen document met de testresultaten;

    • d. het bij de reparatie van een digitaal controleapparaat gemaakte gemaakt afdruk of opgeslagen document met de testresultaten.

Artikel 31

Van iedere reparatie worden de volgende gegevens in het in artikel 11 bedoelde register vastgelegd:

  • a. de naam en het adres van de reparateur;

  • b. de naam van de persoon die de reparatie heeft uitgevoerd;

  • c. merk, type en serienummer van het controleapparaat;

  • d. de aard van de reparatie;

  • e. de datum en tijd van de reparatie;

  • f. de ondertekening door de in onderdeel b bedoelde persoon indien het de reparatie van een analoog controleapparaat betreft.

Artikel 32

De erkenninghouder bewaart de gegevens in het register gedurende ten minste drie jaar vanaf het tijdstip van installatie, onderzoek of reparatie.

Artikel 33

  • 1 De erkenninghouder en de houder van een werkplaatskaart dragen er zorg voor dat op de werkplaatskaart opgeslagen kalibreringsgegevens, regelmatig wordt overgebracht naar een computer om te voorkomen dat reeds opgeslagen kalibreringsgegevens worden overschreven of op andere wijze verloren gaan.

  • 2 Bij de gegevensoverdracht als bedoeld in het eerste lid mogen geen wijzigingen worden aangebracht in de gegevens.

Artikel 34

  • 1 Indien een erkenninghouder een digitaal controleapparaat buiten bedrijf stelt of in een ander motorrijtuig installeert, stelt hij, voor zover dit mogelijk is, alle gegevens uit het apparaat veilig.

  • 2 De erkenninghouder moet de in het eerste lid bedoelde gegevens ten minste 52 weken bewaren vanaf de datum van gegevensoverdracht.

  • 3 In de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens mogen geen wijzigingen worden aangebracht.

  • 4 De in het eerste bedoelde gegevens worden op zodanige wijze bewaard, dat zij niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.

  • 6 In geval van onmogelijkheid van gegevensoverdracht, bedoeld in paragraaf 6, van hoofdstuk VI, van bijlage IB, van verordening (EEG) nr. 3821/85, bevat het door de erkenninghouder af te geven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de erkenninghouder:

      • 1°. de naam en het adres,

      • 2°. het nummer van de erkenninghouder,

    • b. met betrekking tot de installateur of reparateur die het onderzoek heeft verricht:

      • 1°. de naam,

      • 2°. het nummer van de werkplaatskaart,

      • 3°. de handtekening;

    • c. met betrekking tot het motorrijtuig:

      • 1°. het kenteken,

      • 2°. het identificatienummer,

      • 3°. het merk en het type;

    • d. met betrekking tot het digitale controleapparaat:

      • 1°. de fabrikant,

      • 2°. het type en serienummer van het digitale controleapparaat,

      • 3°. de datum van fabricage,

      • 4°. de plaats in de cabine van het motorrijtuig,

      • 5°. het keurmerk van de typegoedkeuring,

      • 6°. de zichtbaarheid van het installatieplaatje;

    • e. met betrekking tot de werkgever of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet:

      • 1°. de bedrijfsnaam,

      • 2°. het adres,

      • 3°. het nummer van de bedrijfskaart;

    • f. met betrekking tot het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht:

      • 1°. de datum en plaats van afgifte,

      • 2°. het door de Dienst Wegverkeer verstrekte certificaatnummer,

      • 3°. verklaring van onmogelijkheid van gegevensoverdracht,

      • 4°. het antwoord op de vraag of het maken van een afdruk uit het controleapparaat nog mogelijk is.

  • 7 Bij het certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht wordt als bijlage gevoegd:

    • a. bij positieve beantwoording van de vraag als bedoeld in het zesde lid, onderdeel f, onder 4º, de gemaakte afdruk;

    • b. het schriftelijk verzoek als bedoeld in het vijfde lid.

  • 8 De Dienst Wegverkeer verstrekt op verzoek van de erkenninghouder ten behoeve van een af te geven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht een uniek certificaatnummer. De erkenninghouder levert hiertoe de door de Dienst Wegverkeer te bepalen gegevens aan, die de Dienst Wegverkeer registreert. De gegevens in het register worden op verzoek van ambtenaren, aangewezen op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, aan die ambtenaren door de Dienst Wegverkeer beschikbaar gesteld.

  • 9 Op schriftelijk verzoek van de op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet aangewezen ambtenaren verstrekt de erkenninghouder aan hem alle gegevens betreffende een bepaald bedrijf uit een digitaal controleapparaat dat buiten bedrijf is gesteld of in een ander motorrijtuig is geïnstalleerd dan wel het ten behoeve van dat apparaat en bedrijf afgegeven certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht.

Artikel 35

De erkenninghouder en de houder van een werkplaatskaart dragen er zorg voor dat alle verzamelde gegevens, verkregen bij het installeren, onderzoeken of repareren van digitale controleapparaten juist en volledig zijn opgeslagen en zodanig zijn geordend dat deze eenvoudig door de Dienst Wegverkeer zijn te raadplegen.

Artikel 36

  • 1 Na de installatie of het onderzoek van het controleapparaat worden door middel van datacommunicatie de volgende gegevens aan de Dienst Wegverkeer gemeld:

    • a. de toegangscodes,

    • b. het kenteken en de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het identificatienummer,

    • c. merk en serienummer en ingestelde apparaatconstante van het controleapparaat.

  • 2 In afwijking van het eerste lid onderdeel b mag het volledige identificatienummer worden gemeld:

    • a. indien het de installatie of een onderzoek van een analoog controleapparaat betreft en het motorrijtuig nog niet is voorzien van een kenteken;

    • b. indien het de installatie of een onderzoek van een analoog of digitaal controleapparaat betreft en het motorrijtuig niet is voorzien van een Nederlands kenteken.

  • 3 Onverminderd het eerste lid wordt bij een melding door een erkenninghouder als bedoeld in artikel 4, tweede lid, het adres met postcode van de werkplaats waar de installatie of het onderzoek is verricht, gemeld.

  • 4 De in het eerste lid genoemde meldingsplicht geldt niet voor fabrikanten of importeurs van motorrijtuigen, voor zover het de installatie betreft in motorrijtuigen die voor de eerste maal in gebruik worden genomen.

  • 5 De door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen met betrekking tot de melding worden in acht genomen.

Artikel 37

Nadat is vastgesteld dat alle verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 aanwezig zijn, wordt in de bestuurdersruimte op het controleapparaat overeenkomstig verordening (EEG) nr. 3821/85 op onuitwisbare wijze een installatieplaatje aangebracht.

Artikel 38

Het in artikel 37 bedoelde installatieplaatje wordt niet eerder aangebracht dan nadat is vastgesteld dat het controleapparaat goed is afgesteld en verzegeld en door de Dienst Wegverkeer is medegedeeld dat:

  • a. de in artikel 36 bedoelde melding niet leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek door de Dienst Wegverkeer; of

  • b. de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek, doch deze controle niet binnen 90 minuten na de melding wordt begonnen; dan wel

  • c. de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de installatie of het onderzoek en deze controle heeft geleid tot een goedkeuring van de betreffende werkzaamheden.

§ 7. Toezicht

Artikel 39

  • 1 Nadat een erkenning is verleent verricht de Dienst Wegverkeer ten minste één keer per 2 jaar een herschouwing op de werkplaats of de mobiele installatie-eenheid van de erkenninghouder.

  • 2 De Dienst Wegverkeer voert tenminste eenmaal per jaar op ten minste 5% van de landelijk verrichte installaties en onderzoeken een controle uit.

Artikel 40

  • 1 In het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 9:1, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, wordt door de Dienst Wegverkeer ten aanzien van het bepaalde in paragraaf 6 een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Aan de hand van het systeem als bedoeld in het eerste lid kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken.

  • 3 Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in artikel 23 de bedrijfsvoering van het reeds erkende bedrijf wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties alsmede de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in het tweede lid beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 41

De erkenninghouder mag in de staat van een motorrijtuig dat aan een controle als bedoeld in artikel 39, tweede lid, zal worden onderworpen, gedurende een periode van 90 minuten na het tijdstip van melding van de installatie of het onderzoek geen wijziging aanbrengen of laten aanbrengen en mag met betrekking tot het voertuig geen metingen verrichten of laten verrichten.

Artikel 42

  • 1 De erkenninghouder verleent alle medewerking aan de in artikel 39, eerste en tweede lid, bedoelde handelingen en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

  • 2 Onder alle medewerking wordt in het kader van de in artikel 39, tweede lid, bedoelde handelingen in ieder geval verstaan dat:

    • a. degene die de installatie of het onderzoek heeft verricht aanwezig gedurende de hele steekproef aanwezig is en zelf feitelijk assistentie verleent, zonodig met behulp van zijn werkplaatskaart, bij het uitvoeren van de steekproef;

    • b. indien de installatie of het onderzoek is verricht door een mobiele installatie-eenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele installatie-eenheid de installaties of onderzoeken zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;

    • c. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de werkplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;

    • d. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar wordt gesteld.

§ 8. Intrekking van een erkenning als installateur of reparateur

Artikel 43

  • 1 De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning geheel of gedeeltelijk in, indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt.

  • 2 De Dienst Wegverkeer kan een erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend:

  • 3 De Dienst Wegverkeer kan de aan een erkenning verbonden voorschriften wijzigen indien gewijzigde inzichten dan wel ontwikkelingen in de techniek zulks noodzakelijk maken.

Artikel 44

  • 1 Indien er sprake is van een situatie waarin aan een of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften of algemene erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl de situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking of wijziging van de erkenning, overgegaan worden tot schorsing van de erkenning voor een termijn van ten hoogste 12 weken.

  • 2 Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de erkenningseisen of algemene erkenningsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking of wijziging van de erkenning.

§ 9. Verplichtingen werkgever en zelfstandige

Artikel 45

  • 1 De werkgever en de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Arbeidstijdenwet zorgen ervoor dat het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur is aangebracht, en door deze is voorzien van een installatieplaatje en van verzegelingen, als bedoeld in artikel 37.

  • 2 In afwijking van het eerste lid mag een motorrijtuig, ingevoerd uit één der lidstaten van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zijn voorzien van een controleapparaat dat volgens de in die lidstaten geldende voorschriften is geïnstalleerd.

Artikel 46

De werkgever en de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid van de Arbeidstijdenwet zorgen ervoor dat:

  • a. ten minste eenmaal per twee jaar het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur wordt onderzocht;

  • b. na iedere verbreking van verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85, met uitzondering van een verbreking als bedoeld in artikel 28, derde lid, en na iedere wijziging aan het motorrijtuig waardoor wegdraaital of bandenomtrek zijn beïnvloed, het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur of reparateur wordt onderzocht;

  • c. na ieder onderzoek het controleapparaat door een erkenninghouder als installateur of reparateur is voorzien van een installatieplaatje en van verzegelingen als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 4, van bijlage I of als bedoeld in hoofdstuk V, paragraaf 3, van bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85;

  • d. tijdens het gebruik van het motorrijtuig waarin een analoog dan wel digitaal controleapparaat is geïnstalleerd de maximaal toelaatbare fouten, aangegeven in bijlage I, hoofdstuk III onder f) onder 3 respectievelijk bijlage IB, hoofdstuk III, paragrafen 2 en 3 van verordening nr. (EEG) 3821/85 niet worden overschreden;

  • e. de onder c bedoelde verzegelingen ongewijzigd en intact blijven.

§ 10. Vrijstellingen

Artikel 47

Van de verplichting tot installatie en gebruik van het controleapparaat zijn vrijgesteld motorrijtuigen die worden gebruikt voor het geven van rijonderricht en zijn voorzien van een krachtens de Regeling vaststelling L-bord voorgeschreven blauwe plaat met de letter L.

§ 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 50

  • 1 Erkenningen verleend ingevolge de Regeling controleapparaten worden gelijk gesteld met een erkenning verleend op grond van deze regeling.

Artikel 53

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 2004, 347).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus