Regeling taxibestuurders 2005

Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 24-08-2005 en zichtdatum 24-08-2005.
Geldend van 24-08-2005 t/m 30-09-2011

Regeling, houdende nadere regels inzake de chauffeurspas en vakbekwaamheidseisen voor taxibestuurders die een taxidienst uitvoeren, wijziging van de Regeling vaststelling controledocument internationaal taxivervoer en van de Regeling vergoeding documenten Wet personenvervoer 2000 (Regeling taxibestuurders 2005)

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Vakbekwaamheidseisen taxibestuurder

Artikel 2

Als getuigschrift als bedoeld in artikel 76, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, worden erkend:

  • a. het door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen afgegeven Chauffeursdiploma CCV Taxi Volledig, voor het verrichten van taxivervoer;

  • b. het door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen afgegeven Chauffeursdiploma CCV Taxi Beperkt, voor het uitvoeren van een beperkte taxidienst.

Artikel 3

  • 1 Bij het examen vakbekwaamheid voor het besturen van een taxi wordt tenminste de kennis vastgesteld van de in de bijlage 1 bij deze regeling genoemde onderwerpen.

  • 2 Het examen bestaat uit een theorie-examen en een praktijkexamen dat uiteen valt in een praktijkexamen voor taxivervoer en een praktijkexamen voor een beperkte taxidienst.

Artikel 4

  • 1 De bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, is vrijgesteld van het theorie-examen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien hij in het bezit is van:

    • a. een diploma CCV Taxivervoer, dat is afgegeven vóór 1 augustus 2004, of

    • b. een diploma CCV B Beroepspersonenvervoer.

  • 2 De bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, is vrijgesteld van het praktijkexamen taxivervoer, bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien hij in het bezit is van een vóór 1 augustus 2004 afgegeven CCV certificaat medegebruik vrije tram- en busbanen gemeente Amsterdam.

  • 3 De bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, is vrijgesteld van zowel het theorie-examen als het praktijkexamen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien hij in het bezit is van:

    • a. het CCV vakdiploma taxichauffeur, dat is afgegeven vóór 1 juli 2005;

    • b. het CCV-DI certificaat directiechauffeur; of

    • c. het CCV diploma ambulancevervoer;

    • d. praktijkdiploma CCV Taxivervoer Plus.

§ 3. Aanvraag en verstrekking chauffeurspassen taxibestuurders

Artikel 5

Bij de aanvraag van een chauffeurspas wordt, naast de in artikel 76, eerste lid, onder a tot en met c, genoemde documenten, een niet beschadigde, recente, goed gelijkende pasfoto van de aanvrager overgelegd van ongeveer 4 cm hoog en 3 cm breed, waarbij het gezicht van voren, tegen een lichte, egale achtergrond is gefotografeerd.

Artikel 6

In afwijking van artikel 5, kan degene die in het bezit is van een chauffeurspas waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, een duplicaat chauffeurspas met dezelfde einddatum van geldigheid aanvragen, indien sprake is van wijziging van de op de chauffeurspas vermelde gegevens, onder overlegging van:

  • 1°. een kopie van het rijbewijs met de gewijzigde gegevens; en indien het een naamswijziging betreft,

  • 2°. een kopie van het besluit van naamswijziging. In dit geval wordt de oorspronkelijke chauffeurspas ingetrokken.

Artikel 7

In afwijking van artikel 5 kan degene die in het bezit is van een chauffeurspas waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken, een duplicaat chauffeurspas met dezelfde einddatum van geldigheid aanvragen, indien de chauffeurspas versleten of geheel of ten dele onleesbaar is.

In dit geval wordt de oorspronkelijke chauffeurspas ingetrokken.

Artikel 8

  • 1 In afwijking van artikel 5 kan degene wiens chauffeurspas, waarvan de geldigheid niet is verstreken, verloren is geraakt of teniet is gegaan, een duplicaat chauffeurspas met dezelfde einddatum van geldigheid aanvragen, onder overlegging van een proces-verbaal van aangifte van diefstal of verlies. In dit geval wordt de oorspronkelijke chauffeurspas ingetrokken.

  • 2 Zodra een verloren geraakte chauffeurspas weer in het bezit is van degene aan wie een duplicaat chauffeurspas als bedoeld in het eerste lid, is verstrekt, wordt de oorspronkelijke chauffeurspas onverwijld door hem ingeleverd bij de minister.

Artikel 9

  • 1 Verstrekking van een chauffeurspas aan de aanvrager geschiedt op vertoon van:

    • a. een op naam van de aanvrager gesteld rijbewijs als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 dan wel een door het bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs, dat geldig is voor het besturen van het motorrijtuig waarmee wordt gereden;

    • b. het aan hem verstrekte en door hem ondertekende afhaalbericht, waarop vermeld staat op welke wijze de chauffeurspas kan worden afgehaald.

  • 2 Bij machtiging voor verstrekking als bedoeld in het eerste lid, toont de gemachtigde tevens zijn legitimatiebewijs.

  • 3 Bij aanvragen als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt een chauffeurspas niet eerder verstrekt dan nadat de aanvrager de oorspronkelijke chauffeurspas, bedoeld in die artikelen heeft ingeleverd.

Artikel 10

  • 1 De artikelen 5 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag en verstrekking van een chauffeurspas onder beperkingen of een duplicaat chauffeurspas onder beperkingen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan degene die in het bezit is van een chauffeurspas onder beperkingen, een duplicaat chauffeurspas met dezelfde einddatum van geldigheid aanvragen onder overlegging van het document genoemd in artikel 2, onderdeel b, van deze regeling.

Artikel 11

De modellen voor de chauffeurspas en de chauffeurspas onder beperkingen zijn opgenomen in de bijlagen 2 respectievelijk 3 bij deze regeling.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15

Degene die een chauffeurspas onder beperkingen of een duplicaat daarvan aanvraagt en in het bezit is van een chauffeurpas als bedoeld in artikel II, tweede lid, van het Besluit van 2 juni 2004 houdende wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 in verband met de invoering van het vereiste van vakbekwaamheid voor de taxibestuurder (Stb. 252) behoeft in afwijking van artikel 5 slechts een getuigschrift als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van deze regeling te overleggen.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Bijlage 1. behorende bij artikel 3 van de Regeling taxibestuurders 2005

Bij het examen vakbekwaamheid voor het besturen van een taxi worden in ieder geval de kennis en vaardigheden vastgesteld van de hiernavolgende onderwerpen.

Theorie-examen

I. Administratie en documenten

De kandidaat heeft kennis van het doel, de inhoud en de functie van voor de beroepsuitoefening relevante documenten met betrekking tot het voertuig en het vervoer zoals: chauffeurspas, Europees schadeformulier, dagrittenstaat, werkmap en overige voertuigdocumenten en persoonlijke documenten.

II. Wet- en regelgeving

De kandidaat heeft kennis van:

  • 1. de inhoud en toepassing van relevante artikelen uit de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2. de inhoud en toepassing van relevante artikelen uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 3. de belangrijkste specifieke wet- en regelgeving op het gebied van taxivervoer over de weg waaronder de Wet personenvervoer 2000, het Besluit personenvervoer 2000, en de Arbeidsomstandighedenwet;

  • 4. de relevante aspecten uit de Algemene Taxivoorwaarden waaronder doel, functie en inhoud van de begrippen toepasselijkheid, beperkingen in het vervoer, aansprakelijkheid vervoerder, reiziger en chauffeur, handelingen voor, tijdens en na de rit;

  • 5. de belangrijkste begrippen en bepalingen uit de rij- en rusttijdenregelgeving, waaronder uit de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de toepassing daarvan in het bijzonder de week- en rusttijd, de standaardregeling en collectieve regeling op het gebied van rusttijden en rijtijden, de nachtdienst in de standaardregeling en de overlegregeling;

  • 6. de eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de rij- en rusttijdenregeling en de controlerende instanties in het bijzonder de inhoud van het begrip eindverantwoordelijkheid en de handhaving door politie en de Inspectie van Verkeer en Waterstaat;

  • 7. het belang van het naleven van de rij- en rusttijdenregeling in het kader van gezondheid, (verkeers)veiligheid en welzijn.

III. Ritvoorbereiding

De kandidaat heeft kennis van:

  • 1. de verschillende soorten vervoer, de voertuigkeuze en de factoren voor de voertuigkeuze, in het bijzonder het onderscheid tussen straattaxi, opstapvervoer, besteld vervoer, contractvervoer zoals regiotaxi en leerlingenvervoer, gehandicaptenvervoer en openbaar vervoer; ook moet de kandidaat aan de hand van een praktijkvoorbeeld een keuze voor een voertuig kunnen maken en de factoren kunnen noemen die van invloed zijn op de keuze voor een voertuig;

  • 2. het belang van een goed onderhouden voertuig in het kader van (verkeers)veiligheid, het voorkomen van defecten en het comfort voor passagiers.

IV. Verantwoorde en veilige verkeersdeelname

De kandidaat heeft kennis van:

  • 1. verkeersveiligheidsrisico’s en invloedfactoren in relatie tot de bestuurder en kan deze aan de hand van praktijkvoorbeelden over drugs, alcohol, medicijnen, het afleiden tijdens het rijden, ziekte of gebreken, vermoeidheid, irritatie, stress en haast, wensen van de klant herkennen; ook kan de kandidaat de maatregelen noemen om de risico’s en de negatieve invloed van genoemde risicofactoren te vermijden;

  • 2. verkeersveiligheidsrisico’s en invloedfactoren in relatie tot andere weggebruikers en kan deze aan de hand van praktijkvoorbeelden over kwetsbaarheid van bepaalde groepen verkeersdeelnemers, regelovertredend gedrag, gebruik van alcohol, drugs en medicijnen, risicogroepen waaronder voetgangers, gehandicapten, ouderen, kinderen, fietsers, snorfietsers en bromfietsers, zelfoverschatting van bijvoorbeeld beginnende bestuurders, afleiding, ziekte of gebreken, vermoeidheid, irritatie en stress herkennen; ook kan de kandidaat de maatregelen noemen om de risico’s en de negatieve invloed van genoemde risicofactoren te vermijden;

  • 3. het belang, de inhoud en de uitvoering van veilig, comfortabel, vlot en energiezuinig rijden en de relatie daarvan met onnodige slijtage en brandstofgebruik van het voertuig zoals het starten zonder gas geven, de wijze van accelereren en schakelen, het anticiperen, het rijden met een gelijkmatige snelheid, het aanhouden van een ruimtekussen en het vergroten van de reactietijd of de ruimte, en de wijze van vertragen of het afzetten van de motor bij korte stops;

  • 4. de relatie tussen comfortabel en veilig rijden, het comfort van de passagiers en de beeldvorming van de branche.

V. Optreden bij verkeersongevallen, verstoringen en calamiteiten

De kandidaat kan:

  • 1. de maatregelen noemen die genomen moeten worden direct na een aanrijding of een ongeval, ook bij situaties met alleen blikschade, zoals de prioriteit van te nemen maatregelen, in relatie tot de passagiers, het voertuig, het andere verkeer en de vervoerder ook bij situaties met alleen blikschade;

  • 2. de meldprocedure noemen voor het alarmeren van professionele hulpdiensten of de centrale, zoals het doen van een adequate melding van ongevallen, aanrijdingen, verstoringen of calamiteiten aan professionele hulpdiensten;

  • 3. aan de hand van praktijksituaties de handelwijze bij verstoringen en verkeersstremmingen noemen.

VI. Communicatie

De kandidaat kan:

  • 1. het belang van een goede communicatie noemen, waaronder het juist informeren van passagiers over onder andere kosten en tijd, het juist informeren van eventueel noodzakelijke hulpdiensten over onder andere inzet van materiaal, personen, en het informeren van de vervoerder over onder andere planning, vervangend vervoer, en weten wat de gevolgen zijn van slechte communicatie;

  • 2. het gebruik, het doel en de functie van boord- en communicatieapparatuur noemen zoals mobilofoon, mobiele telefoon, gedragscodes voor gebruik.

VII. Klantgerichtheid en beroepshouding

De kandidaat moet:

  • 1. het belang van een juiste beroepshouding van de taxichauffeur kunnen omschrijven waaronder een behulpzame en klantvriendelijke opstelling, representatief en verzorgd uiterlijk, net en beleefd taalgebruik, veilig en verantwoord rijgedrag, schone auto;

  • 2. de handelwijze en omgang bij het vervoer van passagiers kunnen noemen waarbij rekening wordt gehouden met culturele achtergrond, geslacht, leeftijd, taal, gehaastheid, gemoedstoestand, gebruik van alcohol, drugs en medicijnen en passagiers met een functiebeperking, verstandelijke handicap of ziekte, of leerlingen van het speciaal onderwijs;

  • 3. kunnen omgaan met de wensen, behoeften en gedragingen van passagiers en aan de hand van praktijkvoorbeelden ingaan op mogelijke wensen, behoeften en gedragingen van passagiers kunnen inschatten;

  • 4. het belang van klanttevredenheid in het kader van de verkeersveiligheid en het bedrijfsbelang kunnen omschrijven waaronder het tevreden stellen van de klant, een professionele uitstraling hebben, zorgdragen voor klantenbinding, het voorkomen van problemen, en – specifiek voor contractvervoer – zorgdragen voor de voortzetting van het contract.

VIII. Conflictsituaties en eigen gedrag

De kandidaat moet:

  • 1. weten wat het doel, de functie en de inhoud van de elementen van een goede communicatie met passagiers zijn waaronder het aandacht geven en de klant serieus nemen, goed luisteren, meedenken en oplossingsgericht zijn;

  • 2. weten hoe conflicten voorkomen kunnen worden door onder andere een juiste beroepshouding, goede representatie, mentale voorbereiding, juiste inschatting en afweging van risico’s en correcte communicatie;

  • 3. aan de hand van praktijksituaties de verschillen kunnen aangeven tussen aandachtgevend en weerstandoproepend gedrag;

  • 4. karakteristieke conflictsituaties kennen en daarmee kunnen omgaan en deze aan de hand van praktijksituaties: tussen de taxichauffeur en de passagier, tussen passagiers onderling en tussen de taxichauffeur en andere weggebruikers, kunnen noemen.

IX. Handelen bij agressie

De kandidaat moet:

  • 1. vormen van agressie kunnen herkennen en deze aan de hand van praktijksituaties: verbale agressie, non-verbale agressie en fysiek geweld, kunnen noemen;

  • 2. weten hoe om te gaan met vormen van agressie en deze aan de hand van praktijksituaties: gradatie van agressie, gewenste assistentie, gewenst advies en gewijzigde bestemming, kunnen noemen.

X. Klachtenprocedures

De kandidaat moet kennis hebben van de inhoud en toepassing van de klachtenprocedure waaronder het doel, de functie, de inhoud en de toepassing van de regeling met betrekking tot de afhandeling van klachten.

XI. Gebruik en toepassing wegenkaart Nederland

De kandidaat moet:

  • 1. een wegenkaart van Nederland kunnen gebruiken en toepassen met behulp van het gebruik van register, een coördinatensysteem en een legenda;

  • 2. een route kunnen uitzetten op een wegenkaart van Nederland (de kortste route tussen twee plaatsen met gebruik van hoofdwegen (A- en N-wegen) en een alternatieve route bij stremmingen op de kortste route);

  • 3. de stadsplattegronden op de wegenkaart van Nederland kunnen gebruiken en toepassen (verkeersknooppunten rondom een stad en hoofdwegen rondom een stad (A-wegen)).

Praktijkexamen taxivervoer

I. Verantwoorde en veilige verkeersdeelname

De kandidaat moet:

  • 1. relevante wet- en regelgeving adequaat kunnen toepassen tijdens deelname in het verkeer;

  • 2. enkele onderdelen van de rijklaarcontrole zelfstandig kunnen uitvoeren;

  • 3. verkeersveiligheidsrisico’s kunnen herkennen en in staat zijn om tijdig de juiste corrigerende maatregelen te treffen.

II. Professioneel rijgedrag

De kandidaat moet een economische en milieubewuste rijstijl kunnen toepassen (veilig, comfortabel, vlot en energiezuinig).

III. Oplossen van storingen

De kandidaat moet kleine storingen aan het voertuig met behulp van informatie op het dashboard (controlelampjes) en het instructieboekje kunnen opsporen en oplossen (zoals het vervangen van een defecte smeltzekering van verlichting, storingen aan mobilofoon, claxon of ruitenwisser, het gebruik van startkabels, het bijvullen van koelvloeistof, het vervangen van defecte gloeilampen, van een (halogeen) koplamp en het vervangen van een defecte band).

IV. Omgaan met communicatieapparatuur

De kandidaat moet de in het taxivoertuig aanwezige communicatiemiddelen op een juiste manier kunnen gebruiken.

V. Route, rijtijd en betalingen

De kandidaat moet:

  • 1. het belang van een efficiënte routekeuze kunnen noemen en een inschatting kunnen geven van de rijtijd (in het kader van veiligheid, doorstroming, milieu, comfort passagiers, ritprijs, zekerheid voor de passagiers, efficiënte werkuitvoering en voorkomen van moeilijkheden bij afrekenen);

  • 2. de benodigde kilometerafstand en ritprijs kunnen bepalen (tussen twee belangrijke plaatsen van bestemmingen zoals gedefinieerd in de objectenlijsten);

  • 3. de opbouw van een ritprijs kunnen noemen en de taxameter juist kunnen gebruiken;

  • 4. een route kunnen rijden:

    • met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond of stratenboek) zodanig dat dit geen onnodig gevaar of onnodige hinder voor het overige verkeer oplevert;

    • op aanwijzing van de examinator;

  • 5. kunnen aantonen stratenkennis te hebben van een stad naar keuze (de belangrijke bestemmingen, zoals stations, hotels, musea, theaters, ziekenhuizen, zorginstellingen, begraafplaatsen en andere belangrijke openbare gebouwen op een stadsplattegrond kunnen aanwijzen. Vanuit deze bestemmingen de route kunnen aangeven naar andere steden. Vanuit een andere stad de route naar de eerdergenoemde belangrijke bestemmingen kunnen aangeven. De route kan ook op de stadsplattegrond worden aangewezen. Tussen twee van deze belangrijke bestemmingen kan een route worden samengesteld en op de stadsplattegrond worden aangewezen. Hoofdwegen, verbindingswegen en uitvalswegen kunnen genoemd worden en op een stadsplattegrond worden aangewezen. Stadsdelen en wijken kunnen genoemd worden en op een stadsplattegrond kunnen aanwijzen. Beeldbepalende gebouwen op een stadsplattegrond worden aangewezen. Specifieke kenmerken van een stad (bruggen, havens, opbouw van een stad) op een stadsplattegrond kunnen aangewezen worden).

VI. Klantsoorten en gedrag

De kandidaat moet:

  • 1. blijk geven over de juiste en gewenste beroepshouding te beschikken (schone taxi, schone kleding, verzorgd uiterlijk, net en beleefd taalgebruik);

  • 2. juist kunnen reageren op wensen, behoeften en gedragingen van passagiers (aan de hand van voorbeeldsituaties die door de examinator worden aangedragen tijdens het rijden van een praktijkrit in de taxi).

VII. Afhandeling ongevallen

De kandidaat moet het Europees schadeformulier juist kunnen invullen.

Praktijkexamen beperkte taxidienst

I. Verantwoorde en veilige verkeersdeelname

De kandidaat moet:

  • 1. relevante wet- en regelgeving adequaat kunnen toepassen tijdens deelname in het verkeer;

  • 2. enkele onderdelen van de rijklaarcontrole zelfstandig kunnen uitvoeren;

  • 3. verkeersveiligheidsrisico’s kunnen herkennen en in staat zijn om tijdig de juiste corrigerende maatregelen te treffen.

II. Professioneel rijgedrag

De kandidaat moet een economische en milieubewuste rijstijl kunnen toepassen (veilig, comfortabel, vlot en energiezuinig).

III. Herkennen en op oplossen van storingen

De kandidaat moet kleine storingen aan het voertuig met behulp van informatie op het dashboard (controlelampjes) en het instructieboekje kunnen herkennen en opsporen en eventueel oplossen al dan niet door middel van inschakeling van de centrale.

IV. Route

De kandidaat moet een route kunnen rijden:

  • met gebruik van hulpmiddelen (navigatieapparatuur, plattegrond of stratenboek) zodanig dat dit geen onnodig gevaar of onnodige hinder voor het overige verkeer oplevert;

  • op aanwijzing van de examinator.

V. Klantsoorten en gedrag

De kandidaat moet:

  • 1. blijk geven over de juiste en gewenste beroepshouding te beschikken (schone taxi, schone kleding, verzorgd uiterlijk, net en beleefd taalgebruik);

  • 2. juist kunnen reageren op wensen, behoeften en gedragingen van passagiers (aan de hand van voorbeeldsituaties die door de examinator worden aangedragen tijdens het rijden van een praktijkrit in de taxi).

VI. Afhandeling ongevallen

De kandidaat moet het Europees schadeformulier juist kunnen invullen.