Wet verplichte beroepspensioenregeling

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-06-2011 en zichtdatum 02-12-2024.
Geldend van 11-02-2011 t/m 31-12-2011

Wet van 6 oktober 2005, houdende nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met modernisering van de pensioenwetgeving, de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling in te trekken en te vervangen door een nieuwe wet ter zake;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1. Definities

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;

    • accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen;

    • arbeidsongeschiktheidspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot Ziektewetuitkering ontvangt, na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en negende lid, van de Ziektewet;

    • basispensioenregeling: de collectieve beroepspensioenregeling of het deel van de beroepspensioenregeling waaraan de beroepsgenoot op basis van de beroepspensioenregeling gehouden is om deel te nemen;

    • beëindiging van de deelneming: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van de beroepspensioenregeling anders dan door:

      • 1°. het overlijden van de beroepsgenoot; of

      • 2°. het ingaan van het ouderdomspensioen;

    • beroepsgenoot: een natuurlijk persoon die deel uitmaakt van een bepaalde beroepsgroep;

    • beroepspensioenfonds: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds, als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, dat is opgericht ter uitvoering van een beroepspensioenregeling;

    • beroepspensioenregeling:

      • 1°. door beroepsgenoten overeengekomen rechten en plichten ten aanzien van pensioen ten behoeve van beroepsgenoten en gewezen beroepsgenoten, dan wel

      • 2°. indien de aan een beroepspensioenregeling deelnemende zelfstandige of beroepsgenoot in een andere lidstaat dan Nederland is gevestigd, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;

    • beroepspensioenvereniging: een vereniging waarvan beroepsgenoten lid zijn en die volledige rechtsbevoegdheid bezit, waarvan het statutaire doel uitsluitend omvat het verzorgen van een beroepspensioenregeling en waarbij het lidmaatschap niet automatisch voortvloeit uit het lidmaatschap van enig andere organisatie;

    • bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland die op grond van artikel 6, onderdeel g, van richtlijn 2003/41/EG zijn aangewezen om de in die richtlijn vastgelegde taken te verrichten;

    • bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van beroepspensioenregelingen en uitvoeringsovereenkomsten;

    • bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op partnerpensioen die op grond van artikel 68, eerste, tweede of derde lid, verkregen wordt door de gewezen partner;

    • buitenlandse instelling: een instelling met zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling of verzekeraar in een andere lidstaat, een van de Europese Gemeenschappen of een instelling als bedoeld in artikel 81, tweede lid;

    • deelnemer: de beroepsgenoot die op grond van een beroepspensioenregeling pensioenaanspraken verwerft jegens de pensioenuitvoerder;

    • elektronisch: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren;

    • gedetacheerd beroepsgenoot: een beroepsgenoot die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr.1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsten (Pb EG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong;

    • gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;

    • gewezen deelnemer: de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot die geen pensioenaanspraken op grond van de beroepspensioenregeling meer verwerft jegens de pensioenuitvoerder en die bij beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken heeft behouden jegens de pensioenuitvoerder;

    • kapitaalregeling: een beroepspensioenregeling inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering;

    • lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;

    • ontvangende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde wordt overgedragen;

    • Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • ouderdomspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;

    • overdrachtswaarde: de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten;

    • overdragende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;

    • partner: echtgenoot, geregistreerde partner of partner in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • partnerpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of gewezen partner wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;

    • partnerrelatie: huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • pensioen: ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen;

    • pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

    • pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van de beroepspensioenregeling het pensioen is ingegaan;

    • pensioeninstelling uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt gesloten overeenkomst:

      • 1°. individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers, of

      • 2°. met zelfstandigen,

      en die hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht;

    • pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

    • pensioenreglement: de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer;

    • pensioenuitvoerder: een beroepspensioenfonds, of een premiepensioeninstelling of verzekeraar die zetel heeft in Nederland;

    • pensioenverplichtingen: verplichtingen van de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • premie: de in geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor de verzekering van pensioen en de daaraan verbonden kosten;

    • premiepensioeninstelling: een premiepensioeninstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van premiepensioeninstelling mag uitoefenen;

    • premieregeling: een beroepspensioenregeling inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering;

    • richtlijn 2003/41/EG: richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10);

    • scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;

    • schriftelijk: in schrifttekens op papier;

    • toeslag: een verhoging van:

      • 1°. een pensioenrecht;

      • 2°. een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer, mits die verhoging bij een kapitaalregeling niet voortvloeit uit rente- of winstdeling of bij een premieregeling niet voorvloeit uit behaald beleggingsrendement;

      • 3°. een pensioenaanspraak van een deelnemer op grond van een uitkeringsregeling gebaseerd op het middelloonstelsel of gebaseerd op een vastebedragenregeling, mits de verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de beroepspensioenregeling; of

      • 4°. een pensioenaanspraak van een gepensioneerde ten behoeve van zijn partner;

    • toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 146;

    • uitkeringsregeling: een beroepspensioenregeling inzake een vastgestelde pensioenuitkering;

    • uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen de beroepspensioenvereniging en de pensioenuitvoerder over de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • verplichtstelling: de verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling op grond van artikel 5, eerste lid;

    • verzekeraar: een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen;

    • voorwaarden in verband met de partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling;

    • vrijwillige pensioenregeling: het deel van de beroepspensioenregeling waaraan de beroepsgenoot op basis van de beroepspensioenregeling de mogelijkheid heeft om deel te nemen;

    • waardeoverdracht: iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van:

      • 1°. andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder; of

      • 2°. dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder;

    • wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een kind tot wie de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;

    • zetel: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds, beroepspensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder beroepspensioenvereniging: een daarmee door Onze Minister gelijkgestelde instelling.

Artikel 2. Nadere bepaling definities

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot kapitaalregelingen of premieregelingen waarbij het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke uitkering en een deel dat later wordt aangewend voor de aankoop van een, op de tijdelijke uitkering aansluitende, levenslange uitkering. In deze regeling:

    • a. kunnen dergelijke uitkeringen, en daarbij horende uitkeringen voor nabestaanden, worden gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in artikel 1;

    • b. kan worden bepaald dat dit pensioen voldoet aan de artikelen 31 en 75;

    • c. kan worden bepaald dat pensioenuitvoerders verplicht zijn mee te werken aan splitsing zoals beschreven in de aanhef; en

    • d. kunnen regels worden gesteld betreffende een goede uitvoering.

  • 5 De regeling, bedoeld in het vierde lid, is uitsluitend van toepassing indien de pensioendatum is gelegen na 31 december 2008 en het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal nog niet is aangewend voor aankoop van een levenslange uitkering.

Artikel 3. Relatie met verzekeringsovereenkomsten

  • 2 Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een deelnemer niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het beroepspensioenfonds of de verzekeraar een recht van verhaal op de beroepspensioenvereniging.

Artikel 4. Relatie met Wet op het financieel toezicht

De Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een premiepensioeninstelling en een aanspraak- of pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. De verplichtstelling

Artikel 5. Het opleggen van een verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan het deelnemen in een beroepspensioenregeling voor een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten verplicht stellen indien:

    • a. daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging, en

    • b. die beroepspensioenvereniging een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van de beroepsgenoten die tot de beroepsgroep behoren, vertegenwoordigt.

  • 3 Indien zowel zelfstandig werkzame beroepsgenoten als beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn deelnemen aan de beroepspensioenregeling wordt pas voldaan aan het eerste lid, onderdeel b, wanneer voor beide groepen afzonderlijk is aangetoond dat de beroepspensioenvereniging een belangrijke meerderheid van die beroepsgenoten vertegenwoordigt.

Artikel 6. Aanvraag van een verplichtstelling

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 5, gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring waaruit blijkt dat aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt voldaan;

    • b. een gewaarmerkt exemplaar van de op het moment van de aanvraag geldende statuten en reglementen van de beroepspensioenvereniging.

  • 2 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het beroepspensioenfonds;

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het beroepspensioenfonds;

    • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140;

    • e. een eventuele overeenkomst tot overdracht of herverzekering.

  • 3 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar of een premiepensioeninstelling gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een door het bestuur van de beroepspensioenvereniging gewaarmerkt afschrift van de getekende overeenkomst tussen de verzekeraar of de premiepensioeninstelling en de beroepspensioenvereniging;

    • b. een door de beroepspensioenvereniging gewaarmerkt afschrift van de getekende wijzigingsovereenkomst indien er een wijziging van de overeenkomst heeft plaatsgevonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot de bij te voegen stukken nadere regels worden gesteld.

Artikel 7. Gevolgen van een verplichtstelling

  • 3 De deelnemers leven de beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde besluiten na.

  • 4 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds leven de deelnemers de statuten van dat beroepspensioenfonds en de daarop gebaseerde besluiten na.

Artikel 8. Uitvoering van de beroepspensioenregeling

Een beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door:

  • a. een pensioenuitvoerder;

  • b. een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel 193 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld als bedoeld in artikel 193; of

  • c. een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.

Uitvoering door een premiepensioeninstelling kan uitsluitend bij premieregelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen risico draagt.

Artikel 9. Wijziging van de verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan de verplichtstelling wijzigen indien daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging die voldoet aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Indien de beroepspensioenregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

    • a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten indien er een wijziging van de statuten heeft plaatsgevonden;

    • b. een door het beroepspensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de wijzigingen van de reglementen indien er een wijziging van de reglementen heeft plaatsgevonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 10. Wijziging van de beroepspensioenregeling

  • 1 Indien een wijziging van de beroepspensioenregeling heeft plaatsgevonden zendt de beroepspensioenvereniging een door haar gewaarmerkt afschrift van wijziging van de beroepspensioenregeling, binnen twee weken nadat de wijziging tot stand is gekomen aan Onze Minister en aan de toezichthouder.

  • 2 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van de wijziging van de beroepspensioenregeling en vermeldt dat binnen vier weken bij hem zienswijzen omtrent het al dan niet voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, naar voren kunnen worden gebracht.

  • 3 Indien de zienswijzen daartoe aanleiding geven verzoekt Onze Minister binnen acht weken na de mededeling in de Staatscourant de beroepspensioenvereniging aan te tonen dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 11. Periodieke representativiteitstoets

  • 1 Op verzoek van Onze Minister toont de beroepspensioenvereniging die voortzetting van de verplichtstelling wenst binnen acht weken na dat verzoek aan dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Onze Minister doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum waarop voor het laatst is gebleken dat wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Als de datum waarop voor het laatst is gebleken dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b wordt aangemerkt:

    • a. de datum waarop de verplichtstelling is opgelegd;

    • b. de datum waarop de verplichtstelling is gewijzigd, of

    • c. de datum waarop na het verzoek van Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, artikel 10, derde lid of artikel 12 is aangetoond dat aan de daar gestelde eisen wordt voldaan.

  • 4 Indien de beroepspensioenvereniging niet binnen acht weken na het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft aangetoond dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, doet Onze Minister daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 12. Intrekking naar aanleiding van de periodieke representativiteitstoets

  • 1 Acht weken voordat er twee jaren zijn verstreken sinds de mededeling, bedoeld in artikel 11, vierde lid, doet Onze Minister opnieuw een verzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid. Indien de beroepspensioenvereniging, binnen acht weken na dat verzoek niet aantoont dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, trekt Onze Minister met betrekking tot de betrokken beroepsgroep de verplichtstelling in.

  • 2 Indien uitsluitend met betrekking tot de beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn door de beroepspensioenvereniging niet is aangetoond dat nog wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b, trekt Onze Minister de verplichtstelling in afwijking van het eerste lid, slechts in met betrekking tot die groep.

Artikel 13. Intrekking op aanvraag

  • 2 Onverminderd artikel 14 kan Onze Minister de verplichtstelling intrekken voor een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten indien:

    • a. daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging,

    • b. die beroepspensioenvereniging een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van die groep of groepen beroepsgenoten vertegenwoordigt, en

    • c. deze intrekking niet tot gevolg heeft dat de verplichtstelling slechts resteert voor beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het tweede lid, onderdeel b.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvragen, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, alsmede met betrekking tot de bij te voegen stukken nadere regels worden gesteld.

Artikel 14. Ambtshalve intrekking van de verplichtstelling

  • 1 In uitzonderlijke gevallen kan Onze Minister de verplichtstelling ambtshalve voor alle of voor één of meer bepaalde groepen van deelnemers intrekken.

  • 2 Van een uitzonderlijk geval is in ieder geval sprake indien er geen bijdragen meer aan de pensioenuitvoerder worden gedaan.

Artikel 15. Waarborgen bij intrekking van de verplichtstelling

  • 1 Bij een besluit tot intrekking van de verplichtstelling geeft Onze Minister aan per welke datum de verplichtstelling wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van artikel 12 en 13 trekt Onze Minister de verplichtstelling niet in zolang tegen die intrekking overwegende bezwaren bestaan in verband met de bescherming van de rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 3 Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden voorschriften worden gegeven met betrekking tot hun rechten en verplichtingen.

  • 4 Bij het besluit van intrekking kan Onze Minister voorschrijven dat de beroepspensioenvereniging binnen zes maanden na dat besluit bij de toezichthouder een plan voor afbouw indient.

  • 5 Vanaf de dag van publicatie in de Staatscourant van het besluit tot intrekking van de verplichtstelling worden geen nieuwe deelnemers tot de beroepspensioenregeling toegelaten.

Artikel 16. Publicatie in de Staatscourant

  • 1 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:

    • a. een aanvraag tot verplichtstelling;

    • b. een verplichtstelling;

    • c. een aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling;

    • d. een wijziging van de verplichtstelling;

    • e. een aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling;

    • f. een voornemen tot ambtshalve intrekking van een verplichtstelling;

    • g. een intrekking van een verplichtstelling;

    • h. het niet verder in behandeling nemen van een aanvraag.

  • 2 Bij de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, e en f, vermeldt Onze Minister de termijn waarbinnen zienswijzen tegen de inhoud van hetgeen is meegedeeld schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht.

Artikel 17. Detachering

  • 1 Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van premies in een andere lidstaat wordt voortgezet, is de in Nederland gedetacheerde beroepsgenoot vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van premies in Nederland.

  • 2 Een gedetacheerd beroepsgenoot kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de beroepspensioenregeling.

Artikel 18. Ontheffing

  • 1 Onverminderd artikel 17 kan onze Minister een persoon die slechts tijdelijk in Nederland werkzaam is, op aanvraag in een bijzonder, individueel geval voorwaardelijk of onvoorwaardelijk voor de periode dat die persoon in Nederland werkzaam is ontheffing verlenen van de verplichtstelling.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels met betrekking tot de aanvraag worden gesteld.

Artikel 19. Gemoedsbezwaren

  • 1 Van de verplichtstelling, wordt op zijn aanvraag, door de pensioenuitvoerder ontheffing verleend aan de persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot het eerste lid nadere regels gesteld. Bij ministeriële regeling worden tevens regels gesteld betreffende de gevolgen van de ontheffing, alsmede betreffende de intrekking van de ontheffing.

Hoofdstuk 3. Eisen met betrekking tot de inhoud en uitvoering van de beroepspensioenregeling

§ 1. Algemene eisen aan de beroepspensioenregeling

Artikel 20. Reikwijdte van een beroepspensioenregeling

  • 1 Een beroepspensioenregeling is in overwegende mate bestemd voor zelfstandig werkende beroepsgenoten.

  • 2 Een beroepspensioenregeling bevat in ieder geval een basispensioenregeling.

  • 3 Een beroepspensioenregeling kan meer dan één beroepsgroep omvatten of zijn beperkt tot een deel van een beroepsgroep.

Artikel 21. Opstellen en inhoud pensioenreglement

  • 1 De pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming met de beroepspensioenregeling en de uitvoeringsovereenkomst.

  • 2 In het pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. de beroepsgroep of het deel van de beroepsgroep waarvoor de beroepspensioenregeling geldt;

    • b. de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;

    • c. de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet, bedoeld in artikel 72 en 73, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 78; en

    • d. de kortingsregel, bedoeld in artikel 129.

Artikel 22. Gelijke behandeling deeltijder en jonge beroepsgenoot

  • 1 Uitsluiting van deelneming aan een beroepspensioenregeling op grond van het aantal uren dat het beroep wordt uitgeoefend, het gerealiseerde inkomen, het overeengekomen loon of de gerealiseerde omzet, is niet toegestaan.

  • 2 Uitsluiting van deelneming aan een beroepspensioenregeling op grond van de leeftijd van een beroepsgenoot is niet toegestaan indien de beroepsgenoot eenentwintig jaar of ouder is.

  • 3 Het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een beroepspensioenregeling kan, indien in de beroepspensioenregeling is voorzien in een wachttijd of drempelperiode, met betrekking tot ouderdomspensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden. Wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 4 Elk beding in strijd met het eerste, tweede en derde lid is nietig.

Artikel 23. Doorsneepremie

  • 1 De premie is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het gerealiseerde loon dan wel van het gedeelte van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat er voor verschillende vormen van pensioen verschillende premies kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. premieregelingen, en

    • b. premies ten behoeve van vrijwillige pensioenregelingen.

Artikel 24. Voeren van boekhouding

  • 1 De beroepspensioenregeling kan een verplichting voor iedere deelnemer inhouden tot het bijhouden van een zodanige boekhouding, dat daaruit de gegevens blijken welke de pensioenuitvoerder nodig heeft voor de vaststelling van het deelnemerschap en de pensioenaanspraken, pensioenrechten en verplichtingen van de deelnemer.

  • 2 Iedere deelnemer verleent de pensioenuitvoerder desgevraagd inzage in de in het eerste lid bedoelde boekhouding en in de bescheiden die daaraan ten grondslag liggen, voor zover daaruit de in dat lid bedoelde gegevens zijn af te leiden.

  • 3 Iedere deelnemer verstrekt desgevraagd de inlichtingen welke de pensioenuitvoerder nodig heeft voor de vaststelling van het deelnemerschap en de pensioenaanspraken, pensioenrechten en verplichtingen van die deelnemer.

  • 4 De persoon, die de inzage van de boekhouding en bescheiden en de verstrekking van de gegevens weigert, kan zich niet met vrucht beroepen op enige geheimhoudingsplicht, ook al mocht deze hem bij wet zijn opgelegd.

Artikel 25. Vergunning en kennisgeving grensoverschrijdende activiteiten

  • 1 Het is een beroepspensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat dan Nederland:

    • a. zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning; en

    • b. zonder de toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 26, en met inachtneming van artikel 190.

Artikel 26. Vereisten kennisgeving

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van:

    • a. de lidstaat waar de zelfstandige of beroepsgenoot is gevestigd;

    • b. de naam van de in de andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot; en

    • c. de voornaamste kenmerken van de beroepspensioenregeling die voor die zelfstandige of beroepsgenoot zal worden uitgevoerd.

Artikel 27. Naleving toepasselijke sociale en arbeidswetgeving andere lidstaat

Het beroepspensioenfonds neemt bij de uitvoering van een beroepspensioenregeling voor een in een andere lidstaat dan Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving en de voorschriften die krachtens de artikelen 11 en 18, zevende lid, van richtlijn 2003/41/EG moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de uitvoering van de beroepspensioenregeling.

§ 1.2. De beroepspensioenregeling

Artikel 28. Karakter beroepspensioenregeling

De beroepspensioenregeling houdt in:

  • a. een uitkeringsregeling;

  • b. een kapitaalregeling; of

  • c. een premieregeling.

Artikel 29. Vaststelling uitkering, kapitaal of premie

De uitkering, het kapitaal en de premie in het kader van een beroepspensioenregeling worden vastgesteld in Nederlands wettig betaalmiddel.

Artikel 30. Verlening van toeslagen

In de beroepspensioenregeling wordt bepaald of er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en welke voorwaarden gelden bij de toeslagverlening.

Artikel 31. Nadere eisen ouderdomspensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de regeling bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioenleeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

  • 2 Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.

Artikel 32. Nadere eisen partnerpensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een partnerpensioen ten behoeve van een partner met wie de deelnemer niet gehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap heeft, gelden voor deze partner ten aanzien van de wijze van vaststelling van het partnerpensioen dezelfde rechten en plichten als voor een gehuwde of geregistreerde partner.

  • 2 Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.

Artikel 33. Evenredige verwerving pensioenaanspraken

De verwerving van pensioenaanspraken in het kader van een uitkeringsregeling of een kapitaalregeling vindt gedurende de deelneming ten minste evenredig in de tijd plaats.

Artikel 33a. Evenredig doorberekenen van kosten

Het doorberekenen van kosten in het kader van een premieregeling vindt evenredig in de tijd plaats.

Artikel 34. Behoud aanspraken bij verlaging pensioengevend inkomen

  • 1 In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een beroepsgenoot worden de op grond van de beroepspensioenregeling tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.

  • 2 In geval van verlaging van de pensioengrondslag blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel 66.

  • 3 Elk beding in strijd met het eerste of tweede lid is nietig.

§ 1.3. De uitvoeringsovereenkomst

Artikel 35. Eisen inzake inhoud uitvoeringsovereenkomst

  • 1 In de uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld;

    • b. de wijze waarop en termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met inachtneming van artikel 36;

    • c. de informatie welke door de beroepsgenoot aan de pensioenuitvoerder wordt verstrekt;

    • d. de procedures welke gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen;

    • e. de procedures welke gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in verband met het sluiten en wijzigen van een beroepspensioenregeling;

    • f. de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt;

    • g. de uitgangspunten en procedures welke gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten dan wel winstdeling;

    • h. de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar of premiepensioeninstelling gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar of de premiepensioeninstelling als de beroepspensioenvereniging vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met:

      • 1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst;

      • 2°. de gehanteerde tarieven; en

      • 3°. de winstdelingsvorm.

      De regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht inhouden; en

    • i. de criteria die de premiepensioeninstelling hanteert bij de keuze voor een verzekeraar voor de inkoop van een pensioenuitkering.

  • 2 In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. in geval van premiekorting of terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van premiekorting of terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de premiekorting of terugstorting en de bestemming ervan;

    • b. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de beroepspensioenregeling na beëindiging van het beroep; of

    • c. de rechten en verplichtingen met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen.

Artikel 36. Eisen inzake premiebetaling

In de uitvoeringsovereenkomst wordt vastgelegd hoe de betaling van de premies door de beroepsgenoot aan de pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een beroepsgenoot voldoet uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal de premie welke over dat kwartaal is verschuldigd, aan de pensioenuitvoerder;

  • b. wanneer de premie op basis van een langere termijn dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de beroepsgenoot uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde gedeelte van de verschuldigde jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder, aan de pensioenuitvoerder; en

  • c. de totale jaarpremie wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar voldaan aan de pensioenuitvoerder.

Artikel 37. Premiebetaling bij beëindiging deelneming

De in artikel 36 genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken voldaan.

Artikel 38. Melding door beroepspensioenfonds inzake premieachterstand en tekort minimaal vereist eigen vermogen

Een beroepspensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het beroepspensioenfonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 126 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.

Artikel 39. Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand

  • 1 Een verzekeraar informeert de deelnemers wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.

  • 2 Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.

  • 3 De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten vervallen.

  • 4 De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.

  • 5 De dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling.

  • 6 Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een premiepensioeninstelling.

Artikel 40. Toepasselijk recht

In een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht, wordt de volgende clausule opgenomen:

Ongeacht het gekozen rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder geval de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing.

§ 2.1. Taken pensioenuitvoerder

Artikel 41. Algemene taak

Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een beroepspensioenregeling uit te voeren op basis van een uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 42. Waarborging goed bestuur

  • 1 Een pensioenuitvoerder richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd waardoor er in ieder geval:

    • a. verantwoording wordt afgelegd aan de aanspraak- en pensioengerechtigden; waarvoor bij beroepspensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld; en

    • b. intern toezicht is.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed pensioenfondsbestuur.

Artikel 43. Uitbesteding

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder, naleeft.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:

    • a. werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen worden uitbesteed;

    • b. regels worden gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

    • c. regels worden gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met de uitbesteding.

Artikel 44. Registreren deelnemingsjaren

  • 1 De pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen deelnemers.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid waaronder de perioden die in aanmerking komen als deelnemingsjaren.

Artikel 45. Melding arbeidsongeschiktheid

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ten aanzien van het eerste lid.

§ 2.2. Informatie en gegevensverstrekking

Artikel 46. Beperking van gegevensverstrekking

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt gegevens betreffende een deelnemer, een gewezen deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of een pensioengerechtigde slechts aan de desbetreffende persoon.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. er sprake is van een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking;

    • b. gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

    • c. gegevensverstrekking noodzakelijk is in verband met de toepassing van de artikelen 81 tot en met 99;

    • d. het gegevensverstrekking betreft aan de toezichthouder voorzover deze gegevensverstrekking nodig is voor de vervulling van zijn krachtens deze wet opgelegde taken, of

    • e. er sprake is van het verstrekken van naam-, adres- en woonplaatsgegevens aan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die als statutair doel of mede als statutair doel hebben het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een beroepspensioenregeling.

  • 3 Indien er gegevensverstrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of onderdeel e heeft plaatsgevonden, zijn het eerste en het tweede lid van overeenkomstige toepassing op de persoon of de rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een deelnemer, gewezen deelnemer, een andere aanspraakgerechtigde of een pensioengerechtigde, de pensioenuitvoerder machtigen zijn gegevens te verstrekken aan een door hem aan te wijzen derde. De pensioenuitvoerder onthoudt zich daarbij van suggesties met betrekking tot de aan te wijzen derde.

Artikel 47. Beperking van informatie aan deelnemers

  • 1 Behoudens het geven van algemene informatie, geeft de pensioenuitvoerder deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden slechts informatie over de beroepspensioenregeling die door de pensioenuitvoerder zelf wordt uitgevoerd.

  • 2 Indien er in verband met de uitvoering van een beroepspensioenregeling gegevensverstrekking, als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de persoon of de rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt.

Artikel 48. Informatie over de beroepspensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer bij toetreding tot de beroepspensioenregeling binnen drie maanden schriftelijk over:

    • a. de inhoud van de basispensioenregeling;

    • b. de toeslagverlening;

    • c. het recht van de deelnemer om bij de pensioenuitvoerder het voor hem geldende pensioenreglement op te vragen;

    • d. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling;

    • e. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;

    • f. het recht van de deelnemer om bij de pensioenuitvoerder een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in de beroepspensioenregeling over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en de wijze van verstrekking van de in dit artikel bedoelde informatie.

Artikel 49. Verstrekken informatie aan deelnemers jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks:

    • a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;

    • b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;

    • c. informatie over toeslagverlening; en

    • d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde informatie wordt verstrekt in de vorm van een door de pensioenuitvoerders op te stellen uniform pensioenoverzicht.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 60 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenopbouw minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 50. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 66;

    • b. informatie over toeslagverlening;

    • c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; en

    • d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 60 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenopbouw minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 51. Verstrekken informatie aan gewezen deelnemers periodiek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar:

    • a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en

    • b. informatie over toeslagverlening.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van het bepaalde in artikel 60 elektronisch ter beschikking worden gesteld indien de verworven pensioenaanspraak minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij de gewezen deelnemer hiertegen bezwaar maakt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 52. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;

    • b. informatie over toeslagverlening; en

    • c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 53. Verstrekken informatie aan gewezen partner periodiek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar:

    • a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 52; en

    • b. informatie over toeslagverlening.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 54. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden bij pensioeningang

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de beroepspensioenregeling daarin voorziet; en

    • c. informatie over toeslagverlening.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 55. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden periodiek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de beroepspensioenregeling daarin voorziet; en

    • c. informatie over toeslagverlening.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 56. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over:

    • a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling;

    • b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling; en

    • c. de toeslagverlening.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 57. Informatie op verzoek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:

    • a. het voor hem geldende pensioenreglement;

    • b. het jaarverslag en de jaarrekening van de pensioenuitvoerder;

    • c. de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en

    • e. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 2 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalregelingen en premieregelingen.

  • 3 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.

  • 4 De pensioenuitvoerder verstrekt de in het eerste lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in dit artikel bedoelde informatie en de wijze waarop deze wordt verstrekt.

Artikel 58. Verstrekken informatie bij vertrek naar een andere lidstaat

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.

  • 2 De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.

Artikel 59. Informatie tijdig en duidelijk

  • 2 De informatie over toeslagverlening, bedoeld in de artikelen 48 tot en met 56, wordt in ieder geval uitgedrukt in een kwalitatieve en beeldende maatstaf.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde maatstaf houdt in ieder geval rekening met:

    • a. de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening, zoals deze uit de continuïteitsanalyse volgen en welke onderdeel zijn van de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld in artikel 103; en

    • b. de te verwachten toeslagverlening in de pensioenregeling afgezet tegen het minimale percentage van het gemiddelde prijsindexcijfer, bedoeld in artikel 139, eerste lid, onderdeel a.

  • 4 Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van het tweede en derde lid.

Artikel 60. Informatie schriftelijk tenzij

De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie schriftelijk, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.

Artikel 61. Verstrekken informatie door pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de informatie, bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55, houden aan het laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 2 Indien dit adres onjuist blijkt te zijn doet de pensioenuitvoerder navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 3 Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.

  • 4 Indien het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische verstrekking van informatie onjuist blijkt, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk.

Artikel 62

  • 1 Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders, dat tot doel heeft op duidelijke en begrijpelijke wijze de aanspraakgerechtigde in de gelegenheid te stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken te raadplegen. Onder pensioenaanspraken in de zin van dit artikel wordt tevens verstaan aanspraken op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.

  • 2 De pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken door middel van het pensioenregister.

  • 4 De gegevens die op grond van het tweede en derde lid worden verstrekt door middel van het pensioenregister worden in dat kader uitsluitend gebruikt voor het in het eerste lid omschreven doel.

  • 5 Een door Onze Minister aan te wijzen instelling ontwikkelt en beheert het pensioenregister en draagt zorg voor de tijdige verwerking van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, en het goed functioneren van het pensioenregister.

  • 7 De instelling, bedoeld in het vijfde lid, stelt in verband met haar rol als bewerker als bedoeld in het zesde lid een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het ontwikkelen en beheren van het pensioenregister. Dit reglement bevat in ieder geval regels over de gegevens die verstrekt worden, de wijze waarop deze gegevens verstrekt worden en de bekostiging en beveiliging van het pensioenregister.

  • 8 Het reglement alsmede elke wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 9 Hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 6 van toepassing is bij het toezicht op de uitvoering van dit artikel door pensioenuitvoerders is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van dit artikel door de instelling, bedoeld in het vijfde lid.

§ 3. Opbouw, financiering en aanspraken

Artikel 63. Zorgplicht pensioenuitvoerder bij premieregelingen met beleggingsvrijheid

  • 1 Bij de uitvoering van een premieregeling met beleggingsvrijheid is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 130.

  • 2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de gewezen deelnemer de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.

  • 3 Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.

  • 4 De pensioenuitvoerder onderzoekt ten minste een keer per jaar of de

    beleggingen van de deelnemer of gewezen deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen deelnemer hierover.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot dit artikel.

Artikel 64. Verstrekken uitkeringen (in andere lidstaten)

De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in mindering kunnen worden gebracht.

Artikel 65. Uitvoeren vrijwillige voortzetting

  • 1 Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen beroepsgenoot wordt een vrijwillige voortzetting van de beroepspensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van het beroep voortduurt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen beroepsgenoot, aansluitend aan de beëindiging van het beroep, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien het beëindigen van het beroep van die deelnemer wordt veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is.

  • 4 De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk negen maanden na beëindiging van het beroep. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

Artikel 66. Behoud aanspraak op pensioen bij beëindiging deelneming

  • 1 Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken indien er sprake is van een uitkeringsregeling of een kapitaalregeling. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 39, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.

  • 2 Bij een premieregeling wordt bij beëindiging van de deelneming de vaststelling van de pensioenaanspraken als volgt uitgevoerd: het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies wordt:

    • a. belegd tot de pensioendatum;

    • b. aangewend voor de aankoop van een verzekerd kapitaal dat beschikbaar komt op de pensioendatum; of

    • c. aangewend voor een verzekerde levenslange uitkering vanaf de pensioendatum, al dan niet in combinatie met een aanspraak op nabestaandenpensioen.

  • 3 Indien de opzet van de premieregeling zodanig is dat de beschikbaar gestelde premie direct, en niet pas bij de beëindiging van de deelneming, wordt aangewend voor een uitkering of kapitaal, dan geldt het eerste lid.

  • 4 Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming aan een beroepspensioenregeling naar een andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.

  • 5 Indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen op risicobasis behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen, waarbij rekening wordt gehouden met het partnerpensioen verkregen op grond van artikel 73. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op werkloosheidsuitkering van zijn woonland.

Artikel 67. Behoud aanspraak op partnerpensioen bij verlof

Indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.

Artikel 68. Behoud aanspraak in geval van scheiding

  • 1 Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd.

  • 2 Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.

  • 3 Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid, vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.

  • 5 Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:

    • a. de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;

    • b. de vervreemding onherroepelijk is; en

    • c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.

Artikel 69. Gelijke behandeling bij toeslagen

  • 1 Indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde beroepspensioenregeling hebben deelgenomen.

  • 2 Indien een recht op partnerpensioen van de partner van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenrechten:

    • a. ten behoeve van de partners van overleden gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;

    • b. ten behoeve van de partners van overleden gewezen deelnemers;

    • c. ten behoeve van de partners van overleden deelnemers; en

    • d. van de gewezen partners met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit dezelfde beroepspensioenregeling als die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 3 Indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde beroepspensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate verhoogd.

  • 4 Indien een aanspraak op partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenaanspraken:

    • a. ten behoeve van de partner van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest;

    • b. ten behoeve van de partner van een gewezen deelnemer; en

    • c. van de gewezen partner van de gewezen deelnemer met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit dezelfde beroepspensioenregeling als die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 5 Bij de verlening van toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen partners.

Artikel 70. Geen verjaring ten gunste van pensioenuitvoerder

Een rechtsvordering tegen een pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.

Artikel 71. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij pensioenverevening

Op een pensioenaanspraak die of een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 69, 73, 82 tot en met 85, 87, 88 en 93 tot en met 97 niet van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Uitruil, afkoop, waardeoverdracht

Artikel 72. Keuzerecht hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen, biedt de beroepspensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2006, ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende wijzigingen van het ouderdomspensioen:

    • a. een hoger ouderdomspensioen;

    • b. een eerder ingaand ouderdomspensioen; of

    • c. een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner.

  • 3 Indien er in de beroepspensioenregeling geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht om te kiezen voor één van deze mogelijkheden.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 5 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat partnerpensioen.

  • 6 Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid, is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen.

  • 7 Het vierde en vijfde lid zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 8 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 9 In afwijking van het zevende lid kunnen het vierde en vijfde lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007 indien dit is overeengekomen in de pensioenregeling.

  • 10 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het vijfde lid.

Artikel 73. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen

  • 1 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen, te kiezen voor partnerpensioen in elk geval:

    • a. bij beëindiging van het deelnemerschap; en

    • b. met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;

    waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

  • 2 Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

  • 3 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.

  • 7 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien:

    • a. de beroepspensioenregeling niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en

    • b. de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.

  • 8 In de beroepspensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.

  • 9 Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 78 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 74. Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil

  • 1 Indien de beroepspensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid biedt:

    • a. in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen, bedoeld in de artikelen 72 en 73;

    • b. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen;

    • c. de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren; of

    • d. tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande onderdelen,

    waarborgt de pensioenuitvoerder dat bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 2 Bij gebruikmaking van een in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.

  • 3 Het eerste lid is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 4 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 5 In afwijking van het derde lid kan het eerste lid van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007 indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 75. Variatie hoogte pensioenuitkering

  • 1 De hoogte van een pensioen kan na ingang variëren mits:

    • a. de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering; en

    • b. de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de 65-jarige leeftijd, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 76. Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht

  • 1 Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:

    • a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;

    • b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 68, vijfde lid;

    • c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;

    • d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt; of

    • e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt.

  • 2 Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

Artikel 77. Afkoop

  • 2 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

Artikel 78. Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan € 400 [Red: per 1 januari 2011: € 427,29] per jaar, tenzij:

    • a. dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten; of

    • b. de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart.

  • 2 Indien de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar, heeft de pensioenuitvoerder het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 400 [Red: per 1 januari 2011: € 427,29] per jaar.

  • 3 De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.

  • 4 De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het tweede lid bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na de ingang van het pensioen en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

  • 6 De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.

  • 7 De pensioenuitvoerder kan na de in het derde lid bedoelde termijn van 2 jaar en zes maanden afkopen indien:

    • a. de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee instemt; en

    • b. de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het in het eerste lid bedoelde grensbedrag.

  • 8 Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag wordt bij regeling van Onze Minister telkens herzien met ingang van 1 januari op basis van de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De herziening wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober, voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

  • 9 De pensioenuitvoerder waarborgt met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2007 bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 10 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 79. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien:

    • a. de nabestaande daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 80. Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn afkopen indien:

    • a. de gewezen partner daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag.

Artikel 81. Begrip en reikwijdte waardeoverdracht

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht heeft.

Artikel 82. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:

    • a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe beroepspensioenregeling of de werkgever;

    tenzij sprake is van een van de in de artikelen 83 en 84 omschreven situaties.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.

  • 3 De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 4 De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

  • 5 De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.

Artikel 82a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met afkoop

De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien na de waardeoverdracht de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende wetgeving van een andere staat dan Nederland op de overgedragen pensioenaanspraken van toepassing is en de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 83. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met financiële positie pensioenuitvoerder

De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

  • a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt; of

  • b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is:

Artikel 84. Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht in verband met datum

De in artikel 82 en 99 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot pensioenaanspraken indien de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2006.

Artikel 85. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij wisseling van beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 Indien de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn:

    • a. herleven de in artikel 82 bedoelde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder;

    • b. wordt de in artikel 82, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 83 bedoelde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

  • 3 Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 83 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

Artikel 86. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

  • 1 Indien in de in artikel 82 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat:

    • a. de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel 82, derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave te vragen; of

    • b. sprake is van de in artikel 84 bedoelde situatie,

    is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 82, eerste lid en vierde lid genoemde voorwaarden.

  • 2 Indien in de in artikel 82 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

    • a. wordt voldaan aan de in artikel 82, eerste lid, onderdeel b en tweede zin en vierde lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en

    • c. de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.

  • 3 Indien de financiering van de aanspraken van de gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is voltooid overeenkomstig artikel 66 kan de pensioenuitvoerder ondanks de lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en mits sprake is van de in artikel 84 bedoelde situatie.

Artikel 87. Plicht tot waardeaanwending bij keuzerecht of keuzemogelijkheid

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 72 en 73 of de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 74.

  • 2 De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer of gewezen deelnemer.

Artikel 88. Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor beroepspensioenfondsen bij bereiken pensioendatum op grond van de beroepspensioenregeling

  • 1 Een beroepspensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de beroepspensioenregeling hierin voorziet;

    • b. de overdrachtswaarde zodanig door het overdragende beroepspensioenfonds wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat beroepspensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 3 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid, onderdeel b, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007 indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.

  • 5 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 89. Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken pensioendatum

  • 1 De verzekeraar is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • b. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat beroepspensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 3 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid, onderdeel a, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kunnen de in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007 indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.

  • 5 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 89a. Verplichting tot waardeoverdracht voor premiepensioeninstellingen op datum van omzetting in pensioenuitkering dan wel bereiken pensioendatum

  • 1 De premiepensioeninstelling is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde op de datum van omzetting van de aanspraken in een pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een door de premiepensioeninstelling aangewezen verzekeraar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioenuitvoerder die door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde is aangewezen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. indien de door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde aangewezen pensioenuitvoerder een beroepspensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde al pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds; en

    • b. de ontvangende pensioenuitvoerder hanteert dezelfde methode als de premiepensioeninstelling om aan het vereiste van gelijke behandeling van mannen en vrouwen te voldoen.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 3 De overdrachtswaarde wordt door de premiepensioeninstelling zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 4 Het derde lid is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 5 Voor zover het pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het derde lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 6 In afwijking van het vierde lid kunnen de in het derde lid opgenomen voorwaarden van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2007 indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.

  • 7 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 90. Overdracht pensioenkapitaal op pensioendatum

  • 1 In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over:

    • a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;

    • b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de schade die de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over te dragen pensioenkapitaal.

Artikel 91. Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek beroepspensioenvereniging

  • 1 De pensioenuitvoerder is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien:

    • a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de beroepspensioenvereniging en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de beroepspensioenvereniging een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten; of

    • b. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.

  • 2 Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.

  • 3 Het tweede lid, onderdeel b, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 4 Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid genoemde datum zijn opgebouwd is de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing, tenzij in de beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing zijn.

  • 5 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 92. Verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van de pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde pensioenuitvoerder.

  • 2 In geval van een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn, waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 3 Het tweede lid, onderdeel b, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

  • 4 Op pensioenaanspraken die voor de in het derde lid genoemde datum zijn opgebouwd is de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing tenzij in de beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van toepassing zijn.

  • 5 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd is onderdeel b van het tweede lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 93. Plicht tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien voldaan wordt aan de in artikel 82 genoemde voorwaarden, met dien verstande dat:

    • a. de in artikel 83 gestelde eis inzake de ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is; en mits

    • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

  • 2 Indien op grond van de in artikel 83 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 85 herleeft, is artikel 85, derde lid, niet van toepassing.

  • 3 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

Artikel 94. Plicht tot waardeoverdracht aan een van de Europese Gemeenschappen of aangewezen instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een van de Europese Gemeenschappen of aan een op grond van artikel 81, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling, indien:

    • a. er sprake is van beëindiging van de deelneming;

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij een van de Europese Gemeenschappen of de aangewezen genoemde instelling; en

    • c. de waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken Europese Gemeenschap of de aangewezen instelling.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 3 De op grond van artikel 82, zevende lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 95. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een andere instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse instelling, meldt dit aan de toezichthouder.

  • 2 Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt aangetoond dat:

    • a. voldaan wordt aan de in artikel 82, eerste lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de in artikel 83 bedoelde omstandigheden op de overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;

    • c. de buitenlandse instelling de pensioenregeling uitvoert waaraan de beroepsgenoot deelneemt;

    • d. de buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan een vorm van overheidstoezicht;

    • e. de vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling, door een speciale preferentieregeling ten gunste van pensioengerechtigden of anderszins; en

    • f. de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 96. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling beroepspensioenregeling of indiensttreding bij een werkgever

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien wordt voldaan aan de in artikel 86 opgenomen voorwaarden.

Artikel 97. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum op grond van de beroepspensioenregeling

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een kapitaalregeling of een premieregeling per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8, indien wordt voldaan aan de in artikel 88 opgenomen voorwaarden.

Artikel 98. Collectieve waardeoverdracht naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland

  • 1 De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de beroepspensioenvereniging over te gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 91, indien de beroepspensioenvereniging een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8.

  • 2 Aan de in artikel 92 geformuleerde verplichting tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 8 in plaats van aan een pensioenuitvoerder.

Artikel 99. Verplichting tot medewerking aan inbreng van waarde

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die verband houdt met een beroepspensioenregeling waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

    • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

    • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

    • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

    Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer.

Artikel 100. Bevoegdheid tot medewerking aan inbreng van waarde

Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een pensioenregeling waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

  • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

  • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 83 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

  • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 101. Informatie uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

Inlichtingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van leges.

Artikel 102. Burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, sociaal-fiscaalnummer

  • 1 Het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer, kan door de pensioenuitvoerder in een door hem beheerde persoonsregistratie worden opgenomen en bij het verstrekken van gegevens daaruit worden gebruikt.

  • 2 De pensioenuitvoerder gebruikt dit dit burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, dit sociaal-fiscaalnummer uitsluitend:

    • a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; of

    • b. in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer in een persoonsregistratie.

Artikel 103. Voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Bij voorwaardelijke toeslagverlening dient er een consistent geheel te zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan het begrip consistentie, bedoeld in het eerste lid. Een regeling als bedoeld in de eerste volzin kan worden vastgesteld vier weken nadat het ontwerp is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 3 Een toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de beroepspensioenregeling, de uitvoeringsovereenkomst, het pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 48 tot en met 57 en in de overige informatieverstrekking door de pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is opgenomen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inhoud van de voorwaardelijkheidsverklaring.

Artikel 104. Informatie in jaarverslag over dwangsommen en bestuurlijke boeten

Een pensioenuitvoerder vermeldt in zijn jaarverslag of in het afgelopen boekjaar:

  • a. aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke boeten zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben bedragen;

  • b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;

  • c. een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168 is aangesteld;

  • d. een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 135 van toepassing is;

  • e. een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 133 van toepassing is;

  • f. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder.

Artikel 105. Overlijden ten gevolge van een uitgesloten oorzaak

Overlijdt een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis, dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.

Artikel 105a. Uitvoering buitenlandse pensioenregeling

De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing voor zover een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoert waarop de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende regels van een andere staat dan Nederland van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4. Beroepspensioenfonds

Artikel 106. Beroepspensioenfonds

Een beroepspensioenfonds is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 107. Melding oprichting van een beroepspensioenfonds

  • 1 Het beroepspensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder door middel van een door de toezichthouder vastgesteld formulier.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden gevoegd:

    • a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het beroepspensioenfonds;

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het beroepspensioenfonds;

    • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140; en

    • e. een eventuele overeenkomst tot herverzekering, overdracht of onderbrenging.

Artikel 108. Toezending wijziging officiële stukken

Het beroepspensioenfonds zendt:

  • a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;

  • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;

  • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;

  • d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 140; en

  • e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot herverzekering, overdracht of onderbrenging,

binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.

Artikel 109. Bestuur beroepspensioenfonds

Het bestuur van een beroepspensioenfonds bestaat uit vertegenwoordigers van de beroepspensioenvereniging die de verplichtstelling heeft aangevraagd.

Artikel 110. Eisen ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid

  • 1 Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beroepspensioenfonds.

  • 2 De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

  • 3 Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds.

  • 4 Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

  • 5 Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.

  • 6 Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.

  • 7 Een wijziging als bedoeld in het zesde lid wordt niet doorgevoerd indien:

    • a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt; of

    • b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt.

  • 8 Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in het vijfde lid, stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 9 De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het derde en het vijfde tot en met het achtste lid.

Artikel 111. Verbod leeftijdsgrens

Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur of een verantwoordingsorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.

Artikel 112. Instemmingsrecht

Iedere bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het beroepspensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het beroepspensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Artikel 113. Statuten

  • 1 In de statuten van een beroepspensioenfonds worden bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. het doel van het beroepspensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;

    • b. de bestemming van de middelen van het beroepspensioenfonds;

    • c. het beheer van het beroepspensioenfonds;

    • d. de inkomsten van het beroepspensioenfonds;

    • e. de belegging van de gelden;

    • f. de wijze waarop de bestuursleden worden benoemd;

    • g. de wijziging van de statuten;

    • h. de liquidatie van het beroepspensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het beroepspensioenfonds;

    • i. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd; en

    • j. de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd en ontslagen.

  • 2 De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats door het omschrijven van de activiteiten van de beroepsgroep.

Artikel 113a. Omzetting beroepspensioenfonds

  • 1 Voor omzetting van een beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, en de pensioengerechtigden voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van het eerste lid.

Artikel 114. Verbod van nevenactiviteiten

  • 1 Een beroepspensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door beroepspensioenfondsen kunnen worden verricht.

Artikel 115. Uitvoering vrijwillige pensioenregeling

Een beroepspensioenfonds kan uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren, indien dit een aanvulling op een door datzelfde beroepspensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling betreft.

Artikel 116. Eisen vrijwillige uitkeringsregeling

Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een uitkeringsregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de premie voor de vrijwillige pensioenregeling bedraagt in enig jaar niet meer dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling;

  • b. de premie voor de vrijwillige pensioenregeling is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het gerealiseerde loon dan wel het gedeelte van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat voor verschillende soorten pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende premies kunnen worden vastgesteld; of

  • c. de kosten verbonden aan het toeslagbeleid worden niet ten laste gebracht van de individuele deelnemers, maar ten laste van de collectiviteit van het beroepspensioenfonds en voor de toeslagverlening gelden dezelfde voorwaarden die van toepassing zijn op de basispensioenregeling.

Artikel 117. Eisen vrijwillige kapitaalregeling

Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een kapitaalregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de premie voor de vrijwillige pensioenregeling bedraagt in enig jaar niet meer dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling; of

  • b. indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het opgebouwde kapitaal omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm van een periodieke uitkering indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een uitkeringsregeling betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden.

Artikel 118. Eisen vrijwillige premieregeling

Een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de premie voor de vrijwillige pensioenregeling bedraagt in enig jaar niet meer dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling;

  • b. indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een pensioenrecht of pensioenaanspraak in de vorm van een periodieke uitkering, indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een uitkeringsregeling betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden; of

  • c. indien de deelnemer overlijdt dan wel gepensioneerde of gewezen deelnemer wordt, wordt het kapitaal dat is ontstaan uit de som van de beschikbaar gestelde premies en de daarop behaalde rendementen omgezet in een verzekerd kapitaal, indien dat ook met betrekking tot de basispensioenregeling geschiedt of de basispensioenregeling een kapitaalregeling betreft en zijn daarop overeenkomstige voorwaarden van toepassing als welke gelden bij de basispensioenregeling bij beëindiging van de deelneming door deze omstandigheden.

Artikel 119. Uitvoeren van meerdere beroepspensioenregelingen

Indien een beroepspensioenfonds meerdere beroepspensioenregelingen uitvoert vormen deze beroepspensioenregelingen financieel één geheel.

Artikel 120. Inkoop van pensioenopbouw

Een beroepspensioenfonds kan de mogelijkheid bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt behandeld.

Hoofdstuk 5. Financieel toetsingskader inzake beroepspensioenfondsen

Artikel 121. Vaststelling technische voorzieningen

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen.

  • 2 De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming van de volgende beginselen:

    • a. de technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering;

    • b. de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden gebaseerd op prudente beginselen; en

    • c. de methode en de grondslag van de berekening van de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische voorzieningen worden berekend.

Artikel 122. Financiering ouderdomspensioen

Ouderdomspensioen wordt gefinancierd op basis van kapitaaldekking.

Artikel 123. Hoogte kostendekkende premie

  • 1 Een beroepspensioenfonds stelt een kostendekkende premie vast die bestaat uit:

    • a. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen;

    • b. de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen als bedoeld in artikel 127;

    • c. de opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het beroepspensioenfonds; en

    • d. de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 132, onderdeel a, b of d.

  • 2 De kostendekkende premie kan worden gedempt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het eerste en het tweede lid.

Artikel 124. Terugstorting of premiekorting

  • 1 Het beroepspensioenfonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie indien ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 121, 127 en 128 en de eventuele voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig de artikelen 103 en 132.

  • 2 Het beroepspensioenfonds kan uitsluitend terugstorten indien:

    • a. ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 121, 127 en 128;

    • b. de voorwaardelijke toeslagen met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend en kunnen worden verleend overeenkomstig de artikelen 103 en 132;

    • c. de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 129 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.

Artikel 125. Vermelding premie in jaarrekening en jaarverslag

Een beroepspensioenfonds vermeldt in zijn jaarrekening en jaarverslag:

Artikel 126. Minimaal vereist eigen vermogen

  • 1 Een beroepspensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij:

    • a. een beroepspensioenfonds tot volledige overdracht, herverzekering of onderbrenging is overgegaan; en

    • b. de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het beroepspensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald.

Artikel 127. Vereist eigen vermogen

  • 1 Een beroepspensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen.

  • 2 Een beroepspensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97½ procent wordt voorkomen dat het beroepspensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 128. Dekking door waarden

De technische voorzieningen en de aan het beroepspensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden gedekt.

Artikel 129. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door beroepspensioenfonds

  • 1 Een beroepspensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:

    • a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;

    • b. het beroepspensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en

    • c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 135.

  • 2 Een beroepspensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 3 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.

Artikel 130. Eisen ten aanzien van beleggingen

  • 1 Een beroepspensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:

    • a. de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden; en

    • b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.

  • 3 De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.

Artikel 131. Leningen

  • 1 Een beroepspensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van de lening en de liquiditeitsdoelstellingen.

Artikel 132. Financiering voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Beroepspensioenfondsen kunnen de voorwaardelijke toeslagverlening financieren door:

    • a. het creëren van technische voorzieningen;

    • b. het creëren van eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • c. het putten uit het eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • d. het hanteren van een opslag op de premie; of

    • e. overrendement.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het eerste lid.

Artikel 133. Langetermijnherstelplan

  • 1 Wanneer een beroepspensioenfonds voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet meer voldoet of zal voldoen aan de bij of krachtens artikel 127 gestelde vereisten ten aanzien van het eigen vermogen, meldt het beroepspensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde situatie dient het beroepspensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar langetermijnherstelplan in. In dit langetermijnherstelplan werkt het beroepspensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen 15 jaar zal voldoen aan artikel 127.

  • 3 Het beroepspensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het langetermijnherstelplan.

  • 4 Het beroepspensioenfonds rapporteert gedurende de uitvoering van het langetermijnherstelplan de toezichthouder jaarlijks of het herstel verloopt overeenkomstig de doelstellingen van het langetermijnherstelplan; waarbij wordt aangegeven:

    • a. welke activiteiten het beroepspensioenfonds in het afgelopen jaar heeft uitgevoerd;

    • b. welke resultaten deze activiteiten tot dan toe hebben gehad; en

    • c. hoe de actuele positie van het beroepspensioenfonds is.

  • 5 De toezichthouder beoordeelt ten minste eenmaal per drie jaar of aanvullende maatregelen nodig zijn zodat het langetermijnherstelplan ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inhoud en opstelling van een langetermijnherstelplan.

Artikel 134. Ingrijpende wijzigingen tijdens uitvoering langetermijnherstelplan

  • 1 Wanneer gedurende de looptijd van het langetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 133, ingrijpende wijzigingen plaatsvinden in:

    • a. de samenstelling van de technische voorzieningen; of

    • b. de samenstelling, de omvang en de waarde van de beleggingen,

    meldt het beroepspensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.

  • 2 De toezichthouder geeft aan of:

    • a. het bestaande langetermijnherstelplan kan worden gehandhaafd;

    • b. het bestaande langetermijnherstelplan binnen drie maanden dan wel eerder moet worden vervangen door een nieuw langetermijnherstelplan, waarbij rekening gehouden wordt met de reeds verstreken looptijd van het te vervangen langetermijnherstelplan. Dit nieuwe langetermijnherstelplan wordt ter instemming bij de toezichthouder ingediend; dan wel

    • c. het bestaande langetermijnherstelplan kan worden ingetrokken en niet vervangen hoeft te worden door een nieuw langetermijnherstelplan.

Artikel 135. Kortetermijnherstelplan

  • 1 Wanneer een beroepspensioenfonds voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet meer voldoet of niet zal voldoen aan de bij of krachtens artikel 126 gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt het beroepspensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde situatie dient het beroepspensioenfonds binnen twee maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een concreet en haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder in. In dit kortetermijnherstelplan werkt het beroepspensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen drie jaar zal voldoen aan artikel 126 waarbij:

    • a. de kans op herstel verbetert;

    • b. de risico’s voor de aanspraak- en pensioengerechtigden niet toenemen; en

    • c. de kans op toeslagverlening niet negatief wordt beïnvloed.

  • 3 In afwijking van het tweede lid geldt voor het kortetermijnherstelplan een termijn van een jaar indien:

    • a. niet is voldaan aan de voorwaarden in het tweede lid sub a, b en c; of

    • b. het beroepspensioenfonds bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 4 Het beroepspensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het kortetermijnherstelplan.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inhoud en opstelling van een kortetermijnherstelplan.

Artikel 136. Mogelijkheid tot ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een beroepspensioenfonds geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 126, 127, 129, eerste lid, onderdeel a, 132 en 133 bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

  • 2 De toezichthouder kan in bijzondere gevallen, rekening houdend met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een beroepspensioenfonds dat geen bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens artikel 135 bepaalde.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Artikel 137. Langere termijnen bij uitzonderlijke situatie

Onze Minister kan na overleg met de toezichthouder vrijstelling verlenen van de in artikel 133 en 135 genoemde termijnen van 15 jaar respectievelijk drie en een jaar, indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal beroepspensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereiste eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen.

Artikel 138. Beheerste en integere bedrijfsvoering

  • 1 Een beroepspensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfrisico’s;

    • b. integriteit;

    • c. de soliditeit van het beroepspensioenfonds, waaronder wordt verstaan:

      • 1°. het beheersen van financiële risico’s; en

      • 2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het beroepspensioenfonds kunnen aantasten;

    • d. het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse te maken.

Artikel 139. Parameters

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 121, 123, 133, 135 en 138, regels gesteld over:

    • a. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;

    • b. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden; en

    • c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels worden iedere drie jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.

  • 3 Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit een vertegenwoordiger van De Nederlandsche Bank N.V., van het Centraal Planbureau, twee leden op voordracht van de Stichting van de Arbeid en een door Onze Minister aan te wijzen lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde commissie.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 140. Actuariële en bedrijfstechnische nota

  • 1 Het beroepspensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen 35, 103, 121 tot en met 132 en 138 bepaalde. De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen en een beschrijving van de sturingsmiddelen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de actuariële en bedrijfstechnische nota.

  • 3 Voorzover risico’s zijn overgedragen, herverzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in de betreffende overeenkomsten is opgenomen.

  • 4 De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.

Artikel 141. Jaarrekening en jaarverslag

Een beroepspensioenfonds met zetel in Nederland stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag overeenkomstig titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vast, met dien verstande dat artikel 390 van genoemd wetboek niet van toepassing is en dat de in artikel 360, derde lid, 396 en 397 van genoemd wetboek geformuleerde uitzonderingen niet van toepassing zijn.

Artikel 142. Staten

  • 1 Een beroepspensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het kalenderjaar.

  • 2 Een beroepspensioenfonds verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 146.

  • 3 De staten omvatten uitsluitend:

    • a. informatie over de organisatie van het beroepspensioenfonds;

    • b. een bestuursverslag;

    • c. een balans;

    • d. informatie over financiële relaties en transacties van het beroepspensioenfonds;

    • e. een rekening van baten en lasten;

    • f. informatie inzake de dekkingsgraad;

    • g. informatie inzake het vereist eigen vermogen;

    • h. actuariële staten, gewaarmerkt door een bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris;

    • i. informatie over het deelnemersbestand;

    • j. informatie inzake de uitgevoerde beroepspensioenregeling en eventueel andere door het beroepspensioenfonds uitgevoerde regelingen;

    • k. premiegegevens;

    • l. informatie inzake herverzekering;

    • m. informatie inzake verplichtingen van het beroepspensioenfonds voor risico van de deelnemers.

  • 4 Met zijn verklaring bedoeld in het derde lid, onderdeel h, bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 121 tot en met 135. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.

  • 5 De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant de staten.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de inhoud en de modellen van de staten; en

    • b. de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.

Artikel 143. Onafhankelijkheid actuaris

  • 1 De bevoegde actuaris die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het beroepspensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het beroepspensioenfonds.

  • 2 Het is de waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in artikel 142, vierde lid, uit te oefenen voor een beroepspensioenfonds wanneer een andere actuaris of andere deskundige die behoort tot dezelfde organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht voor hetzelfde beroepspensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over de onafhankelijkheid van de waarmerkende actuaris.

Artikel 144. Verplichting tot overdracht, herverzekering of onderbrenging

De toezichthouder kan een beroepspensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot herverzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een beroepspensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met:

  • a. de actuariële en bedrijfstechnische opzet van het beroepspensioenfonds; of

  • b. de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.

Artikel 145. Overdracht, herverzekering of onderbrenging bij eindigen beroepspensioenregeling

Wanneer een beroepspensioenregeling eindigt tijdens de periode waarin een kortetermijnherstelplan van kracht is:

  • a. stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder hiervan op de hoogte;

  • b. gaat het beroepspensioenfonds binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het herverzekeren bij een verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een beroepspensioenfonds van de pensioenverplichtingen op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de toezichthouder wordt gebracht; en

  • c. stelt het beroepspensioenfonds een algemeen overzicht van de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidbeginsel.

Hoofdstuk 6. Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder

§ 1. De toezichthouder

Artikel 146. Toezichthouders

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het gedragstoezicht.

  • 2 Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

  • 3 De Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het materieel toezicht.

  • 4 Prudentieel toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van beroepspensioenfondsen en het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van beroepspensioenfondsen.

  • 5 Materieel toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht.

  • 6 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur:

    • a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;

    • b. worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken; en

    • c. worden eisen gesteld aan de toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is gewaarborgd.

Artikel 147. Geen beoordeling individuele gevallen

  • 1 De toezichthouder treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding tussen:

    • a. een pensioenuitvoerder en een beroepspensioenvereniging;

    • b. een pensioenuitvoerder en een beroepsgenoot; en

    • c. een pensioenuitvoerder en een aanspraak- of pensioengerechtigde.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement.

Artikel 148. Kwaliteitseisen

  • 1 De toezichthouder draagt met betrekking tot de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden uit hoofde van deze wet zorg voor:

    • a. een tijdige voorbereiding en een voor de onder toezicht staanden kenbare, transparante en consistente uitvoering;

    • b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

    • c. de zorgvuldige behandeling van een ieder die met hem in aanraking komt;

    • d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.

  • 2 De toezichthouder treft voorzieningen, waardoor een ieder die met hem in aanraking komt in de gelegenheid is voorstellen tot verbetering van werkwijzen en procedures te doen.

  • 3 In het jaarverslag, bedoeld in artikel 151, doet de toezichthouder verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en het tweede lid is verricht.

§ 2. Rekening en verantwoording

Artikel 149. Begroting

  • 1 De toezichthouder stelt jaarlijks een begroting op van de in het daaropvolgende jaar te verwachten baten en lasten, investeringsuitgaven alsmede inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij en krachtens deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De begroting wordt op een zodanige wijze opgesteld dat de lasten en de uitgaven structureel worden gedekt door de baten en de inkomsten.

  • 2 De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.

  • 3 Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatste jaarrekening of verantwoording waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 4 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten, dan wel inkomsten en uitgaven, of in het in de begroting vervatte beleid, doet de toezichthouder daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de verschillen en hun oorzaak en zonodig onder indiening van een gewijzigde of aanvullende begroting.

Artikel 150. Instemming met begroting

  • 1 De toezichthouder zendt de begroting, bedoeld in artikel 149, eerste lid, voor 1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar, en de begroting, bedoeld in artikel 149, vierde lid, onverwijld ter instemming aan Onze Minister.

  • 2 De instemming met de begroting kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat de toezichthouder in de gelegenheid is gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.

  • 3 De toezichthouder doet onverwijld na instemming mededeling van de begroting in de Staatscourant en houdt deze gedurende ten minste twee jaren na instemming op elektronische wijze ter inzage.

  • 4 Wanneer Onze Minister niet voor 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft met de begroting heeft ingestemd, kan de toezichthouder, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.

Artikel 151. Jaarverslag

  • 1 De toezichthouder stelt jaarlijks een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het daartoe gevoerde beleid uit hoofde van deze wet in het voorafgaande jaar. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.

  • 2 De toezichthouder zendt het jaarverslag voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar aan Onze Minister.

  • 3 De toezichthouder houdt het jaarverslag gedurende ten minste twee jaren op elektronische wijze ter inzage.

Artikel 152. Jaarrekening of verantwoording

  • 1 De toezichthouder stelt jaarlijks een jaarrekening of verantwoording op van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De jaarrekening van de Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ingericht.

  • 2 De jaarrekening of verantwoording gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de toezichthouder aangewezen accountant.

  • 3 De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, een verslag van zijn bevindingen omtrent de rechtmatige inning en besteding van de middelen door de toezichthouder uit hoofde van deze wet.

  • 4 De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de toezichthouder uit hoofde van deze wet voldoen aan eisen van doelmatigheid.

  • 5 De toezichthouder zendt de jaarrekening of verantwoording voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar ter instemming aan Onze Minister.

  • 6 De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 7 De toezichthouder houdt, na instemming, de jaarrekening of verantwoording gedurende ten minste twee jaren op elektronische wijze ter inzage.

Artikel 153. Nadere regelgeving

Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inhoud en indiening van de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening of verantwoording.

Artikel 154. Exploitatiesaldo

  • 1 Het verschil tussen de aan het eind van een begrotingsjaar gerealiseerde baten en inkomsten van de toezichthouder en de gerealiseerde lasten en uitgaven van de toezichthouder vormt het exploitatiesaldo.

  • 2 Indien in enig boekjaar een exploitatiesaldo ontstaat en de toezichthouder dit exploitatiesaldo wil betrekken bij de in het lopende jaar in rekening te brengen kosten, bedoeld in artikel 155, doet de toezichthouder daaromtrent een voorstel in de jaarrekening of verantwoording.

Artikel 155. Kosten toezicht

  • 1 De toezichthouder brengt de kosten van de werkzaamheden die hij verricht in verband met de uitvoering van de taken op grond van deze wet in rekening bij de pensioenuitvoerders ten aanzien waarvan die werkzaamheden worden verricht, voor zover deze kosten niet ten laste komen van de Rijksbegroting. Tot de kosten behoren onder meer de kosten die hij ter voorbereiding op de uitvoering van nieuwe onderdelen van zijn taak heeft gemaakt, voordat deze aan hem werden opgedragen. De kosten voor verzekeraars, premiepensioeninstellingen en beroepspensioenfondsen worden gescheiden in rekening gebracht.

  • 2 De kosten worden gebaseerd op de begroting waarmee Onze Minister heeft ingestemd en op het exploitatiesaldo, indien Onze Minister heeft ingestemd met de jaarrekening of verantwoording waarin een voorstel als bedoeld in artikel 154, tweede lid, is opgenomen.

  • 3 Op de begrote kosten worden de opbrengsten uit bestuurlijke boeten en verbeurde lasten onder dwangsom, voor zover de hieraan ten grondslag liggende besluiten van de toezichthouder in het voorafgaande jaar onherroepelijk zijn geworden, in mindering gebracht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen incidenteel en jaarlijks in rekening te brengen kosten. De nadere regels hebben onder meer betrekking op de wijze waarop de toezichtkosten worden berekend, de toerekening van toezichthandelingen en -kosten aan pensioenuitvoerders en de doorberekening van de toezichtkosten aan de pensioenuitvoerders.

Artikel 156. Overleg kosten toezicht

  • 1 De toezichthouder organiseert overleg over:

    • a. de door de toezichthouder op te stellen begroting;

    • b. de door de toezichthouder gerealiseerde baten en lasten alsmede inkomsten en uitgaven, en verrichte werkzaamheden;

    • c. de kosten voor de pensioenuitvoerders die verband houden met de uitvoering van de taken op grond van deze wet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden; en

    • d. de jaarrekening of verantwoording.

  • 2 Het overleg wordt gevoerd door de toezichthouder en een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande pensioenuitvoerders. Onze Minister kan ambtenaren aanwijzen die namens hem het overleg bijwonen.

  • 3 Het overleg vindt minimaal twee maal per jaar plaats.

  • 4 De toezichthouder maakt het verslag van het overleg binnen een redelijke termijn na het overleg openbaar.

Artikel 157. Uitsluiting beroep

Tegen besluiten van Onze Minister inzake instemming met de begroting of de jaarrekening of verantwoording kan geen beroep worden ingesteld als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3. Bevoegdheden Onze Minister

Artikel 158. Uitvoeringstoezicht: Inspectie Werk en Inkomen

  • 1 Onze Minister houdt toezicht op:

    • a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder;

    • b. de doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder.

Artikel 159. Verstrekking informatie ten behoeve van toezicht door Onze Minister

  • 1 Onze Minister is bevoegd aan de toezichthouder de gegevens of inlichtingen te vragen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd.

  • 2 De toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders, werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

  • 3 Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4 Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitoefent of heeft uitgeoefend.

  • 5 Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.

  • 6 Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.

  • 7 De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 160. Aanwijzing door Onze Minister

  • 1 Onze Minister kan aan de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.

Artikel 161. Taakverwaarlozing

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de toezichthouder een of meerdere van zijn bij of krachtens deze wet opgedragen taken ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid kan Onze Minister besluiten een of meer onderdelen van de taken van de toezichthouder zelf uit te voeren of door een andere organisatie te laten uitvoeren. Alsdan komen de desbetreffende bevoegdheden van de toezichthouder toe aan Onze Minister onderscheidenlijk de andere toezichthouder.

  • 3 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de toezichthouder in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 4 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

§ 4. Handhaving

§ 4.1. Algemeen – in Nederland zetel hebbende pensioenuitvoerders

Artikel 162. Kosteloze informatieverstrekking

De pensioenuitvoerder, de beroepspensioenvereniging, de accountant en de actuaris verstrekken aan de toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 163. Inlichtingenbevoegdheid toezichthouder

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.

  • 3 Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van beroepspensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 138, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 4 Van het derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 164. Bewaarplicht gegevens ten behoeve van toezichthouder

  • 1 De pensioenuitvoerder en de beroepspensioenvereniging zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden die betrekking hebben op beroepspensioenregelingen en andere bij of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 165. Informatie- en meldingsverplichting accountant en actuaris

  • 1 Een accountant die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 142, vijfde lid, uitvoert meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die:

    • a. in strijd is met deze wet;

    • b. de nakoming van de door het beroepspensioenfonds aangegane verplichtingen bedreigt; of

    • c. leidt tot de weigering van het afgeven van de verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 142, vierde lid, uitvoert.

  • 3 De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze wet. De toezichthouder stelt het betrokken beroepspensioenfonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant of actuaris.

  • 4 De accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in zijn controlewerkzaamheden.

  • 5 De accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 166. Aanwijzing

  • 1 De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2 De toezichthouder kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een beroepspensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het beroepspensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

Artikel 167. Benoeming curator

  • 1 De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen van het beroepspensioenfonds indien dat beroepspensioenfonds niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 2 Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door het beroepspensioenfonds niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 gevolg is gegeven;

    • b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het beroepspensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat beroepspensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of

    • c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat beroepspensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een beroepspensioenfonds indien hij bij dat beroepspensioenfonds tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de liquiditeit van dat beroepspensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

  • 4 Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het beroepspensioenfonds is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 5 Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het beroepspensioenfonds de curator alle medewerking;

    • b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het beroepspensioenfonds toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;

    • d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het beroepspensioenfonds dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het beroepspensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.

  • 6 Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het beroepspensioenfonds.

  • 7 De toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste van:

    • a. het beroepspensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het beroepspensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de toezichthouder.

Artikel 168. Bewindvoerder over een beroepspensioenfonds

  • 1 Op verzoek van de toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam over een beroepspensioenfonds een bewindvoerder aanstellen, indien:

    • a. een beroepspensioenfonds blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen; of

    • b. het bestuur is komen te ontbreken.

  • 2 De toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het beroepspensioenfonds toekomen.

  • 3 Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste van:

    • a. het beroepspensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het beroepspensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de toezichthouder.

  • 4 De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden van het bestuur van het beroepspensioenfonds.

  • 5 De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 169. Onbevoegd verklaring accountant of actuaris

  • 1 Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot het beroepspensioenfonds naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat beroepspensioenfonds af te leggen.

  • 2 De toezichthouder doet mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het beroepspensioenfonds.

Artikel 170. Last onder dwangsom

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Artikel 174. Hoogte bestuurlijke boete

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 000 000,–

    € 0,–

    € 4 000 000,–

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.

Artikel 179. Schorsende werking bij bestuurlijke boete

  • 1 Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 De schorsing van de verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.

Artikel 183. Mogelijkheid van openbaarmaking

  • 1 De toezichthouder kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben geleid:

    • a. overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet en de overtredingen, bedoeld in artikel 195;

    • b. het feit ter zake waarvan een aanwijzing is gegeven, het overtreden voorschrift, het feit dat de aanwijzing is gegeven en de door de pensioenuitvoerder te volgen gedragslijn, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de pensioenuitvoerder aan wie de aanwijzing is gegeven;

    • c. het feit ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, het feit dat de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de overtreder aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd;

    • d. het feit dat een herstelplan als bedoeld in artikel 133 of artikel 135 is ingediend, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van het beroepspensioenfonds dat het herstelplan heeft ingediend.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 184. Kennisgeving openbaarmaking en inhoud beschikking

  • 1 De toezichthouder stelt, indien hij besluit een openbare kennisgeving uit te zullen vaardigen als bedoeld in artikel 183 de betrokken pensioenuitvoerder in kennis van het besluit.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval de geconstateerde overtreding, de inhoud van de kennisgeving, de gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbare kennisgeving zal worden uitgevaardigd.

Artikel 185. Schorsende werking bij openbaarmaking

  • 1 Het ter openbare kennis brengen geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 184, aan de betrokkene.

  • 2 Indien de betrokkene verzoekt om een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van de beschikking opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter van de rechtbank.

Artikel 186. Verplichting tot openbaarmaking

De toezichthouder maakt een besluit tot het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

§ 4.2. Vergunningverlening en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel hebbende beroepspensioenfondsen

Artikel 187. Vergunningverlening

De vergunning, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, wordt op aanvraag door de toezichthouder verleend wanneer het beroepspensioenfonds:

Artikel 188. Nadere voorschriften en intrekking vergunning

De toezichthouder kan de vergunning, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer:

  • a. het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 187;

  • b. de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de vergunning zou hebben geleid;

  • c. de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of

  • d. van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.

Artikel 189. Toetsing en mededeling van kennisgeving

  • 1 De toezichthouder doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 26, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de zelfstandige of beroepsgenoot is gevestigd, tenzij het beroepspensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, of de toezichthouder reden heeft te betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële positie van het beroepspensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.

  • 2 De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De toezichthouder doet mededeling aan het fonds van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 190. Uitvoering grensoverschrijdende activiteit

Een beroepspensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 189, derde lid, dan wel nadat twee maanden zijn verstreken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 189, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen pensioenregeling.

Artikel 191. Verbod uitvoering grensoverschrijdende activiteit

  • 1 De toezichthouder verbiedt een beroepspensioenfonds bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 189, eerste lid, of het fonds niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 25, onderdeel a.

  • 2 De toezichthouder kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een zelfstandige of beroepsgenoot die is gevestigd in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving.

  • 3 De toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 166.

Artikel 192. Maatregelen tegen inbreuk sociale en arbeidswetgeving

De toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de beroepspensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een beroepspensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de toepasselijke regelgeving.

§ 4.3. Toezicht grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere lidstaat

Artikel 193. Voorwaarden uitvoering Nederlandse beroepspensioenregeling

Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot zonder:

  • a. een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en

  • b. de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een beroepspensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

Artikel 194. Informatie over toepasselijke sociale en arbeidswetgeving

  • 1 De toezichthouder informeert, binnen twee maanden na de datum van ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 26, tweede lid, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de beroepspensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door de in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de beroepspensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling.

Artikel 195. Niet-naleving toepasselijke regelgeving

Wanneer de toezichthouder blijkt dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot in strijd met de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving handelt, stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit een andere lidstaat.

Artikel 196. Handhavingsbevoegdheden

  • 1 Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende zelfstandige of beroepsgenoot.

  • 2 De toezichthouder kan, ter uitvoering van het eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 166, 170 en 171 toepassen.

  • 3 De toezichthouder kan, na toepassing van artikel 195, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 166, 170 en 171 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 193 niet naleeft.

§ 5. Overige taken en bevoegdheden

Artikel 197. Verstrekken, verzamelen en bewerken van beleidsmatige informatie

  • 1 De toezichthouder verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet noodzakelijk zijn.

  • 2 De toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het beheersplan aan Onze Minister.

  • 3 Pensioenuitvoerders verstrekken de toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid beschreven taak.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen aan wie gegevens uit de databank worden verstrekt.

Artikel 198. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 197, derde lid, onderscheidenlijk 199, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

Artikel 199. Verstrekking gegevens of inlichtingen aan andere toezichthouders

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of

    • b. voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Justitie, indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van De Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met de in artikel 146, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van De Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder.

Artikel 200. Verstrekking aan anderen met taak op grond van deze wet

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

    • b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

  • 3 De curator die is aangesteld in het faillissement van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

  • 4 Artikel 198, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

Artikel 201. Informatieverstrekking ten behoeve van strafvorderlijk onderzoek

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.

  • 2 Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 198, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.

Artikel 202. Verstrekking aan anderen

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 198, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:

    • a. een accountant die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 142, vijfde lid, of die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle; of

    • b. een actuaris die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 142, vierde lid, of die is belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle.

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 3 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4 Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of

    • b. voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 203. Periodiek overleg met belanghebbenden

De toezichthouder organiseert ten minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden aangaande pensioenen.

Artikel 204. Beheren register beroepspensioenfondsen

De toezichthouder beheert een register waarin alle beroepspensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.

Artikel 205. Samenwerking met toezichthouders andere lidstaten en Europese Commissie

De toezichthouder is verplicht nauw samen te werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn 2003/41/EG.

Artikel 206. Ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens artikel 142, eerste en tweede lid, ontheffing verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 De ontheffing wordt verleend bij beschikking.

Artikel 207. Nadere voorschriften inzake ontheffing

  • 1 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:

    • a. een of meer van de redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;

    • b. na de verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend;

    • c. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt nageleefd.

  • 4 De toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van ontheffing.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 208. Informatievoorziening Staten-Generaal

  • 1 Onze Minister zendt jaarlijks het jaarverslag, de verantwoording en alle andere van belang zijnde door de toezichthouder aan Onze Minister uitgebrachte toezichtrapportages, in de vorm waarin zij aan hem zijn voorgelegd, zonodig voorzien van zijn oordeel, aan de Staten-Generaal.

  • 2 Onze Minister zendt elke vijf jaar een verslag aan de Staten-Generaal over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de toezichthouder.

Artikel 209. Strafrechtelijke sanctionering

  • 2 Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.

  • 3 De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 7. Rechtsvordering

Artikel 210. Dwangbevel

  • 1 Indien een premie na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan kan de pensioenuitvoerder, vertegenwoordigd door de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de pensioenuitvoerder in rechte te vertegenwoordigen, de premie, wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten en de aanmaningskosten invorderen bij dwangbevel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanmaning vermeldt de inhoud van het eerste en vierde tot en met het achtste lid van dit artikel en van artikel 7, derde lid.

  • 3 Het dwangbevel houdt in:

    • a. de naam en de zetel van de pensioenuitvoerder;

    • b. de namen van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar;

    • d. het bedrag van de achterstallige premies, dat van de wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten, voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt en de aanmaningskosten voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt, alsmede de gronden waarop de vordering berust;

    • e. de datum waarop de in het eerste lid bedoelde aanmaning is geschied.

  • 5 Het dwangbevel kan niet ten uitvoer worden gelegd voordat acht dagen na de betekening daarvan zijn verstreken. De persoon aan wie het dwangbevel is gericht kan gedurende dertig dagen na de betekening door middel van dagvaarding tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de kantonrechter van de plaats waar hij woont. Indien de persoon buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft, kan hij in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor is gevestigd van de pensioenuitvoerder.

  • 6 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 7 Indien het verzet zich richt of mede richt tegen de hoogte van de gevorderde reglementaire rente of reglementaire boete, kan de rechter indien deze hem bovenmatig voorkomt, de bedongen reglementaire rente of reglementaire boete matigen, met dien verstande dat deze niet minder kan bedragen dan de wettelijke rente.

  • 8 Het recht tot invorderen bij dwangbevel strekt zich uit tot de kosten van vervolging.

Artikel 211. Bevoegde rechter

  • 1 Voor burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering op grond van een beroepspensioenregeling is de kantonrechter bevoegd.

Artikel 212. Enquêterecht

  • 3 De kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoek komen ten laste van het beroepspensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan en het beroepspensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 213. Evaluatiebepaling

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk op het terrein van communicatie, toezicht en administratieve lasten.

Artikel 214. Overgangsrecht

  • 1 Ten aanzien van een beroepspensioenregeling die voor 1 januari 2006 is verplichtgesteld, doet Onze Minister de eerste keer het verzoek, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds 1 januari 2006, tenzij er na 1 januari 2006 een wijziging van de verplichtstelling heeft plaatsgevonden.

  • 2 Artikel 17 is slechts van toepassing op detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn aangevangen.

  • 3 De laatste volzin van artikel 66, eerste lid, is ten aanzien van aanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2006 en die op 1 januari 2006 niet voldoen aan de laatste volzin van artikel 66, eerste lid, gedurende tien jaren na 1 januari 2006 niet van toepassing, met dien verstande dat de financiering van die aanspraken ten minste in gelijke delen per kalenderjaar plaatsvindt. De toezichthouder kan toestaan dat, in afwijking van de eerste zin, gedurende een langere periode, maar niet langer dan gedurende vijftien jaar geen toepassing wordt gegeven aan de laatste volzin van artikel 66, eerste lid, voor zover dat noodzakelijk is ter voorkoming van onaanvaardbare financiële gevolgen voor de betrokken beroepspensioenregeling of de betrokken beroepsgenoten.

  • 4 Artikel 109, eerste lid, en artikel 111 zijn ten aanzien van een beroepspensioenfonds waarvan de beroepspensioenregeling voor 1 januari 2006 is verplichtgesteld of ten aanzien waarvan voor die datum een aanvraag tot verplichtstelling is gedaan, eerst van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 8 wordt onder «een daartoe door een beroepspensioenvereniging opgericht beroepspensioenfonds» mede verstaan een beroepspensioenfonds dat een beroepspensioenregeling uitvoert die voor 1 januari 2006 is verplichtgesteld of ten aanzien waarvan voor die datum een aanvraag tot verplichtstelling is gedaan, met betrekking tot de uitvoering van die regeling.

Artikel 215. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

Uitgegeven de eerste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Bijlage als bedoeld in artikel 90 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 90 van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

Tariefnummer

Bedrag (vast tarief)

1.

€  453

2.

€  907

3.

€  5 445

4.

€ 21 781

Artikel 2

  • 1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 1, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

    • Categorie I: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal minder dan € 9 075 604: factor 1;

    • Categorie II: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 9 075 604 maar minder dan € 45 378 022: factor 2;

    • Categorie III: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 022 maar minder dan € 226 890 108: factor 3;

    • Categorie IV: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 226 890 108 maar minder dan € 453 780 216: factor 4;

    • Categorie V: beroepspensioenfondsen met een balanstotaal van meer dan € 453 780 216: factor 5.

  • 2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan De Nederlandsche Bank N.V. beschikbaar zijn gesteld, kan De Nederlandsche Bank N.V. aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 92, tweede lid, van deze wet behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete is opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 is vastgesteld

Tabel

Overtredingen van voorschriften gesteld bij artikel:

Tariefnummer

6

5

19

2

20

3

21

5

22a

3

22b

2

22c

3

23

5

24

5

28

3

32

3

37

3

38

5

39

3

41, eerste lid

5

42

3

44

4

45

4

50, eerste lid

3

50, tweede lid

4

50, derde lid

4

51

3

53

2

54, eerste lid

2

55

1

57

4

58

4

59

5

59, eerste lid

5

59, derde lid

5

59a, tweede lid

5

59a, derde lid

3

60

4

60a

4

61, eerste lid

3

61, tweede lid

3

63, eerste lid

1

63, tweede lid

1

63, derde lid

1

63, vierde lid

2

63, vijfde lid

2

71, eerste lid

3

71i

3

71k

3

72, derde lid

3

72, vierde lid

3

73

3

74, eerste lid

3

74, tweede lid

3

75, eerste lid

3

79, tweede lid

3

79, derde lid

3

81, tweede lid

4

82, eerste lid

4

82, derde lid

3