Karakteristiek
Taalonderwijs is van belang omdat de rol van taal bij het verwerven van inhouden en
vaardigheden in alle leergebieden (en de transfer daartussen) evident is. Het onderwijs
in Nederlands als tweede taal heeft dat besef de laatste jaren sterk doen groeien.
Taalonderwijs is dus van belang voor het succes dat kinderen in het onderwijs zullen
hebben en voor de plaats die ze in de maatschappij zullen innemen.
Daarnaast heeft taal een sociale functie. Kinderen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen,
omdat ze die nu en straks in de maatschappij hard nodig hebben. Dat houdt onder meer
in dat het onderwijs waar mogelijk uitgaat van communicatieve situaties: levensechte
en boeiende leesteksten, gesprekken over onderwerpen die kinderen bezig houden, een
echte correspondentie met kinderen van andere scholen.
Taalverwerving en -onderwijs verlopen als het ware in cirkels: het gaat vaak om dezelfde
inhouden, maar de complexiteit en de mate van beheersing nemen toe. Anders gezegd:
het onderwijs in Nederlandse taal is er op gericht dat kinderen in de beheersing van
deze taal in en buiten school steeds competenter taalgebruikers worden. Die competenties
zijn te typeren in vier trefwoorden: kopiëren, beschrijven, structureren en beoordelen. Die zijn niet zonder meer tot
formuleringen in kerndoelen te verwerken, omdat het vaak gaat om een combinatie van
competenties.
Met «kopiëren» wordt bedoeld: zo letterlijk mogelijk een handeling nadoen (overschrijven
van het bord bijvoorbeeld).
«Beschrijven» is op eigen wijze (in eigen woorden) toepassen van een vaardigheid.
Dat kan inhouden: verslag uitbrengen, informatie geven of vragen.
«Structureren» houdt in: op eigen manieren ordening aanbrengen.
«Beoordelen» is reflectie op mogelijkheden, evalueren.
In het aanbod neemt de schriftelijke taalvaardigheid een belangrijke plaats in. «Geletterdheid»
veronderstelt meer dan alleen de techniek van lezen en schrijven. Ook inzicht in de
maatschappelijke functie ervan en een positieve attitude maken er deel van uit. Deze
ontwikkeling begint eigenlijk al voor de basisschool, bij voorlezen en vertellen in
het gezin, en wordt verder ontwikkeld in alle groepen.
Ook al is de ontwikkeling van de schriftelijke taalvaardigheid van belang, de ontwikkeling
van de mondelinge taalvaardigheid verdient blijvende aandacht. Uitbreiding van de
woordenschat, aandacht voor taal en denken, toepassen van luisterstrategieën, voorlezen
en vertellen: het zijn activiteiten die de mondelinge taalvaardigheid verder ontwikkelen,
maar daarnaast voorwaardelijk zijn voor het schriftelijk domein.
Beschouwing van taal en taalgebruik geeft kinderen «gereedschappen» om over taal te
praten en na te denken. Traditioneel ging het hierbij om grammatica, soms ook om de
beschouwing van interessante taalverschijnselen. Tegenwoordig denkt men hierbij vooral
aan inzicht in eigen en andermans taalgebruikstrategieën, zodat een kind leert deze
steeds bewuster en doelgerichter in te zetten. Naast aandacht voor taal als systeem
is er ook reflectie op taalgebruik. Taalbeschouwing dient geen op zichzelf staand
onderdeel te vormen, maar geïntegreerd te worden met (onderdelen uit) de overige domeinen.
Het zal duidelijk zijn dat onderwijs in Nederlands als tweede taal vaak een wat ander
karakter heeft dan Nederlands als eerste taal: de beginsituatie van de leerlingen
is anders, de didactiek verschilt, het aanbod is soms anders gefaseerd, er ligt meer
nadruk op woordenschatuitbreiding. Maar voor alle leerlingen gelden in feite dezelfde
doelen en hetzelfde aanbod. Veel van oorsprong autochtone kinderen die in achterstandssituaties
opgroeien zijn ook gebaat bij didactische inzichten die door ervaring met onderwijs
aan allochtone kinderen scherper zijn geworden. Eén van die inzichten is, dat taal
in alle vakken een cruciale rol speelt bij het verwerven van kennis en vaardigheden
in die «andere vakken».