Wet toelating zorginstellingen

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-12-2014 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 14-06-2014 t/m 31-12-2014

Wet van 20 oktober 2005 tot vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het ter bevordering van de overgang van een centraal aanbod gestuurd naar een decentraal vraaggericht zorgstelsel wenselijk is de regels inzake de toelating van zorginstellingen en die inzake de bouwprocedure te vereenvoudigen en samen te voegen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot daarbij aan te wijzen categorieën van instellingen worden bepaald dat delen van deze wet op die instellingen of een deel daarvan niet van toepassing zijn.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot daarbij aan te wijzen categorieën van instellingen worden bepaald dat zij, al dan niet onder voorwaarden of beperkingen, voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, worden aangemerkt als in het bezit van een toelating.

Artikel 2

  • 1 Met het oog op de totstandkoming van een beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit op grond van artikel 57 van de Wet marktordening gezondheidszorg, kan bij ministeriële regeling met betrekking tot de instelling of instellingen waarvoor die beleidsregel geldt, worden bepaald dat delen van deze wet op die instellingen of een deel daarvan niet van toepassing zijn voor de duur van het in die beleidsregel bedoelde experiment.

  • 2 Alvorens overeenkomstig het eerste lid een ministeriële regeling wordt vastgesteld, wordt het ontwerp daarvan schriftelijk meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal. De regeling wordt niet eerder vastgesteld dan nadat tien dagen zijn verstreken na die mededeling.

  • 3 De regeling vervalt op het tijdstip waarop ingevolge de beleidsregel het experiment is geëindigd.

  • 4 Onze Minister evalueert de toepassing van dit artikel tijdig en tijdens de uitvoering van het experiment.

Hoofdstuk II. Visie en beleidsregels

Artikel 3

  • 1 Onze Minister maakt, gelet op de ontwikkelingen in de gezondheidszorg, ten minste eenmaal in de vier jaar zijn visie op een kwalitatief goed, doelmatig, evenwichtig en voor eenieder toegankelijk stelsel van gezondheidszorg bekend. In deze visie is tevens opgenomen hoe de bereikbaarheid van de acute zorg, daaronder begrepen de daaraan verbonden basiszorg, en van andere vormen van zorg ten aanzien waarvan aan de bereikbaarheid een bijzonder belang wordt gehecht, is gewaarborgd. Deze visie bevat tevens het financieel kader dat beschikbaar is voor de kosten voortvloeiend uit toelatingen die Onze Minister verleent met toepassing van artikel 7.

  • 2 Onze Minister zendt een afschrift van zijn visie aan beide kamers der Staten-Generaal en aan het College bouw.

Artikel 4

Onze Minister stelt, gezien zijn visie, bedoeld in artikel 3, beleidsregels vast omtrent de beoordeling van aanvragen om toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid. Deze beleidsregels bevatten in ieder geval criteria omtrent de spreiding van de in artikel 3 bedoelde vormen van zorg ten aanzien waarvan aan de bereikbaarheid een bijzonder belang wordt gehecht. In de beleidsregels stelt Onze Minister voorts criteria vast voor het bepalen van de prioriteit van aanvragen om een toelating waarop Onze Minister beslist met toepassing van artikel 7; deze criteria hebben in ieder geval betrekking op de bouwkundige en functionele staat van de instellingen.

Hoofdstuk III. Toelating en bouwprocedure

Artikel 5

  • 2 Een toelating kan aan instellingen met een winstoogmerk slechts worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Artikel 6

Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld:

  • a. de wijze waarop een aanvraag om een toelating bij Onze Minister wordt ingediend;

  • b. welke gegevens bij de aanvraag worden overgelegd;

  • c. met betrekking tot aanvragen waarop Onze Minister beslist met toepassing van artikel 7: de termijn na de aanvang van een periode van telkens twee jaar, waarbinnen aanvragen in behandeling worden genomen met het oog op het toepassen van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4. De eerste periode van twee jaar vangt aan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet dan wel, indien dat tijdstip niet 1 januari van enig jaar is, op 1 januari van het jaar, volgend op dat waarin deze wet in werking treedt.

Artikel 7

  • 1 Indien een organisatorisch verband, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, een toelating vraagt voor het verlenen van zorg ten behoeve waarvan een bij die maatregel aangewezen vorm van bouw plaatsvindt, beslist Onze Minister vóór het eind van de tweejaarlijkse periode, bedoeld in artikel 6, onder c, waarin de aanvraag in behandeling is genomen. Onze Minister stelt de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet gezamenlijk in de gelegenheid hun zienswijze kenbaar te maken.

  • 2 Onze Minister wint over een aanvraag om een toelating als bedoeld in het eerste lid het advies in van het College bouw. Het College bouw beziet de aanvraag onder meer in het licht van de eisen, bedoeld in artikel 10.

  • 3 Onze Minister verleent een toelating indien:

    • a. de exploitatie past in de beleidsregels, bedoeld in artikel 4;

    • b. na toepassing van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4, het verlenen van een toelating niet zou leiden tot overschrijding van het financieel kader dat blijkens artikel 3, eerste lid, daarvoor beschikbaar is; en

    • c. het organisatorisch verband voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen omtrent de bestuursstructuur, alsmede omtrent waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering.

  • 4 Van de verleende toelatingen doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant.

Artikel 8

Indien het verlenen van een toelating niet mogelijk is op grond van artikel 7, derde lid, onderdeel b, houdt Onze Minister op verzoek van de aanvrager van de toelating de beslissing op diens aanvraag aan tot de eerstvolgende keer dat op grond van artikel 7 over aanvragen moet worden beslist.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister verleent een toelating waarop hij niet beslist met toepassing van artikel 7, indien:

    • a. de exploitatie past in de beleidsregels, bedoeld in artikel 4;

    • b. het organisatorisch verband voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen omtrent de bestuursstructuur, alsmede omtrent waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering.

Artikel 10

  • 1 Het College bouw stelt op verzoek van Onze Minister prestatie-eisen vast die bij bouw in acht moeten worden genomen. De eisen behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister weigert goedkeuring indien de prestatie-eisen niet passen in een doelmatig, voor eenieder toegankelijk en evenwichtig stelsel van gezondheidszorg.

  • 3 Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na verzending bekendgemaakt. Het nemen van een besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4 Indien binnen de in het derde lid genoemde termijn geen besluit tot goedkeuring of verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is genomen, wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen.

  • 5 De prestatie-eisen liggen voor een ieder bij het College bouw ter inzage. Het College bouw doet van de goedkeuring en de terinzagelegging mededeling in de Staatscourant en in één of meer dag- of nieuwsbladen die landelijk worden verspreid.

Artikel 11

  • 1 Voor bouw waarvoor Onze Minister met toepassing van artikel 7 toelating heeft verleend, is een vergunning vereist van het College bouw.

  • 2 Het College bouw verleent de vergunning voor zover de beoogde bouw:

    • a. overeenkomt met hetgeen waarvoor de toelating, bedoeld in artikel 7, is verleend; en

    • b. voldoet aan de prestatie-eisen.

  • 3 Het College bouw bepaalt welke gegevens ten behoeve van zijn beslissing moeten worden ingediend.

  • 4 Het College bouw kan aan de vergunning voorschriften verbinden met het oog op een goed verloop van de bouw.

Artikel 12

In de beslissing tot toelating met toepassing van artikel 7 of in de vergunning op grond van artikel 11 kan Onze Minister onderscheidenlijk het College bouw opnemen dat voor de eindverantwoording van bouw goedkeuring is vereist van het College bouw. Het College bouw toetst daarbij aan hetgeen waarvoor het vergunning heeft verleend dan wel, indien een vergunning niet was vereist, aan hetgeen waarvoor Onze Minister een toelating heeft verleend. Het College bouw zendt afschrift van zijn beschikkingen aan Onze Minister en van zijn beschikkingen die betrekking hebben op academische ziekenhuizen als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een afschrift aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Hoofdstuk IV. Exploitatie

Artikel 13

  • 2 Onze Minister kan de toelating intrekken indien niet wordt voldaan aan de voorschriften, gesteld bij of krachtens het eerste lid.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister kan op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4:

    • a. een toelating onder beperkingen verlenen;

    • b. aan een verleende toelating alsnog beperkingen stellen;

    • c. beperkingen wijzigen of intrekken;

    • d. een toelating intrekken.

  • 2 Alvorens over te gaan tot een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b of d, stelt Onze Minister de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, waarmee de instelling een overeenkomst heeft gesloten, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de instelling zich bevindt, en het bestuur en medewerkers van de betrokken instelling de gelegenheid om binnen een door Onze Minister te bepalen termijn hun opmerkingen omtrent dit voornemen aan hem kenbaar te maken.

  • 3 Onze Minister doet van een beslissing tot beperking of intrekking van een toelating op grond van het eerste lid, onder b of d, mededeling in de Staatscourant en zendt een afschrift van deze beschikking aan het College sanering en aan de beheerder van het register van zorgaanbieders, bedoeld in artikel 14 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg alsmede, indien het een beslissing tot beperking of intrekking van een toelating van een instelling met artsen of psychotherapeuten betreft, de beheerder van de autorisatielijst van jeugdzorgaanbieders, bedoeld in artikel 2y van de Wet op de jeugdzorg.

Artikel 15

Het bestuur van een instelling stelt overeenkomstig door Onze Minister, voor zoveel nodig in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, te stellen regelen de begroting, de balans en de resultatenrekening alsmede de daarbij behorende toelichting met betrekking tot de instelling vast en legt volledige afschriften daarvan ter inzage voor een ieder ter plaatse, door Onze Minister te bepalen.

Artikel 16

Het bestuur van een instelling, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, verstrekt aan Onze Minister of aan een bij die maatregel aangewezen bestuursorgaan de bij of krachtens die maatregel omschreven gegevens betreffende de exploitatie van de instelling.

Hoofdstuk V. Sanering

Artikel 17

  • 2 Het College sanering stelt de financiële gevolgen van sanering vast ter zake van een beslissing als bedoeld in het eerste lid, alsmede ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 18.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vaststelling kan inhouden dat het College sanering subsidie verstrekt ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. hetgeen onder financiële gevolgen van sanering moet worden verstaan;

    • b. de hoogte, de opbouw en wijze van berekening van de subsidie;

    • c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;

    • d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    • e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;

    • f. de vaststelling van de subsidie;

    • g. de betaling en terugvordering van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

  • 5 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het College sanering nadere regels stelt over daarbij aangewezen onderwerpen. De door het College sanering gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 6 Een beschikking tot subsidievaststelling wordt niet genomen dan nadat het Zorginstituut hieromtrent is gehoord.

  • 7 De betaling van de subsidie of het voorschot geschiedt door het Zorginstituut ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Onze Minister kan hieromtrent nadere regelen stellen.

  • 8 Indien het College sanering vaststelt dat de financiële gevolgen van de sanering een positief saldo voor de betrokken instelling inhouden, kan het College sanering bepalen dat het saldo wordt gestort in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kunnen hieromtrent regels worden gesteld.

  • 9 Van besluiten als bedoeld in het tweede lid doet het College sanering mededeling aan Onze Minister.

  • 10 Onze Minister doet jaarlijks verslag aan de Staten-Generaal omtrent de door het College sanering ingevolge het tweede lid genomen besluiten.

  • 11 Het College sanering is tevens belast met het toezicht op de sanering. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kunnen hieromtrent regels worden gesteld.

Artikel 18

  • 2 Het College sanering beslist binnen acht weken na ontvangst van de mededeling of het bestuur van de instelling de gebouwen of terreinen kan verhuren, vervreemden of aan enig beperkt recht kan onderwerpen zonder zijn goedkeuring. Bij de goedkeuring kan het College sanering bepalen dat bij verkoop een meeropbrengst ten opzichte van de boekwaarde wordt gestort in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3 Een rechtshandeling die is verricht in strijd met dit artikel, is vernietigbaar. De vernietigbaarheid kan worden ingeroepen door het College sanering.

Hoofdstuk VI. Zelfstandige bestuursorganen

Paragraaf 1. College bouw zorginstellingen

Artikel 19

  • 1 Er is een College bouw zorginstellingen, dat rechtspersoonlijkheid bezit. Het College bouw is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 2 Het College bouw is belast met de taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

  • 3 Het College bouw wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

Artikel 20

  • 1 Het College bouw bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden. Benoeming vindt op persoonlijke titel plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het College bouw alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Van een besluit tot benoeming, schorsing of ontslag wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen functies of werkzaamheden worden aangewezen, die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van het College bouw.

  • 4 De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 5 Het lidmaatschap eindigt tussentijds door overlijden, ontslag op eigen verzoek of ontslag om zwaarwichtige redenen door Onze Minister.

  • 6 Onze Minister stelt de bezoldiging en de regels ten aanzien van de rechtspositie van de leden van het College bouw vast.

Artikel 21

  • 1 Het College bouw stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 Vergaderingen van het College bouw zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

  • 4 Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden indien het doelmatig en doeltreffend functioneren van het College bouw onvoldoende wordt gewaarborgd.

Artikel 22

  • 1 Het College bouw benoemt, schorst en ontslaat het personeel.

  • 2 Op de rechtspositie van het personeel van het College bouw zijn de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries van toepassing, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het College bouw.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van de in het tweede lid bedoelde regels.

Artikel 23

  • 1 Het College bouw zendt jaarlijks voor 1 oktober aan Onze Minister een jaarplan voor het volgende kalenderjaar.

  • 2 Het jaarplan omvat:

    • a. een werkprogramma met een beschrijving van de activiteiten die het College bouw voornemens is ter uitvoering van zijn taken te verrichten,

    • b. een begroting van de beheerskosten voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, en

    • c. een meerjarenraming voor de vier kalenderjaren volgend op het begrotingsjaar.

Artikel 24

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget voor de beheerskosten van het College bouw voor het volgende kalenderjaar vast.

  • 2 Onze Minister kan besluiten het budget voor de beheerskosten van het College bouw te wijzigen.

  • 3 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten, doet het College bouw daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 4 Het College bouw gaat met betrekking tot de beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het vastgestelde budget voor de beheerskosten.

  • 5 Indien het budget voor de beheerskosten niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het College bouw bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan besluiten dat het College bouw in een geval als bedoeld in het vijfde lid, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 7 Het door Onze Minister vastgestelde budget voor de beheerskosten van het College bouw wordt gedekt uit 's Rijks kas.

Artikel 25

  • 1 Het College bouw zendt jaarlijks voor 15 maart aan Onze Minister een jaarverantwoording over het afgelopen kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het zesde lid.

  • 2 De jaarverantwoording omvat:

    • a. een jaarrekening, en

    • b. een jaarverslag omtrent het door het College bouw gevoerde beleid, de doeltreffendheid van dat beleid, de bedrijfsvoering en de uitvoering van het werkprogramma in het afgelopen kalenderjaar.

  • 3 Het College bouw legt in zijn jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over zijn beheerskosten en over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer in het afgelopen kalenderjaar.

  • 4 De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 5 De verklaring heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen door het College bouw.

  • 6 De accountant voegt bij de verklaring een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 26

  • 1 De onderdelen «werkprogramma» en «begroting» van het jaarplan, bedoeld in artikel 23, en het onderdeel «jaarrekening» van de jaarverantwoording, bedoeld in artikel 25, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor wijzigingen in een goedgekeurde begroting, mits:

    • a. de totale omvang van de begroting geen wijziging ondergaat, en

    • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van 5 procent van het in artikel 24 bedoelde budget niet te boven gaat.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en de inrichting van:

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 24, wordt vastgesteld.

Artikel 27

  • 1 Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 26, eerste lid, stelt het College bouw het jaarplan en de jaarverantwoording algemeen verkrijgbaar.

  • 2 Onze Minister brengt zijn oordeel over het functioneren van het College bouw ter kennis van beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 29

Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de werkwijze en de uitoefening van de taken van het College bouw.

Artikel 30

  • 1 Een besluit van het College bouw kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.

  • 2 Van een besluit tot vernietiging wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 31

  • 1 Het College bouw:

    • a. rapporteert desgevraagd aan Onze Minister omtrent de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van voorgenomen beleid met betrekking tot instellingen;

    • b. geeft aan Onze Minister inlichtingen met betrekking tot de bouwkundige en functionele staat van de instellingen;

    • c. geeft aan Onze Minister desgevraagd advies over beslissingen op aanvragen om toelating als bedoeld in artikel 7;

    • d. geeft voorlichting omtrent het beleid op het terrein van de bouw van instellingen.

  • 2 Het College bouw signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen op het terrein van de infrastructuur van de gezondheidszorg.

Paragraaf 2. College sanering zorginstellingen

Artikel 32

  • 1 Er is een College sanering zorginstellingen, dat rechtspersoonlijkheid bezit. Het College sanering is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 2 Het College sanering is belast met de taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

Paragraaf 3. Inlichtingen

Artikel 33

Het College bouw en het College sanering verstrekken desgevraagd aan elkaar, aan de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. De genoemde colleges kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de invulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 34

Het College bouw en het College sanering verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen en gegevens. Zij verlenen aan door Onze Minister aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens die Onze Minister nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Hoofdstuk VII. Toezicht

Artikel 35

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid alsmede de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.

Hoofdstuk VIII. Sancties

Artikel 37

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5, eerste lid, van de bij of krachtens artikel 13 aan een toelating verbonden voorschriften, alsmede van de artikelen 15 en 16. Het College bouw is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11 en 12. Het College sanering is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, eerste en achtste lid, en 18, eerste en tweede lid.

Hoofdstuk X. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 41

  • 2 Een aanvraag om een toelating, waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is beslist, wordt gelijkgesteld met een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Artikel 43

Een vergunning, verleend op grond van artikel 6 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt gelijkgesteld met een toelating als bedoeld in artikel 5. De aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen gelden als voorschriften en beperkingen op grond van de artikelen 13 onderscheidenlijk 14.

Artikel 44

Het voorschrift, opgenomen in artikel 13, eerste lid, eerste volzin, geldt ten aanzien van instellingen die worden geëxploiteerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel, eerst een jaar na dat tijdstip.

Artikel 45

  • 2 Een verklaring ter zake van bouw als bedoeld in artikel 7 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, waarbij niet een bepaling is opgenomen als bedoeld in het eerste lid of waarbij de daarbedoelde termijn reeds is verstreken, en die nog niet is gevolgd door een vergunning als bedoeld in artikel 6 van die wet, wordt gelijkgesteld met een toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze wet. De artikelen 11 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Een aanvraag om een verklaring, waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is beslist, wordt gelijkgesteld met een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

Artikel 46

Na de inwerkingtreding van deze wet berusten de regels, vastgesteld krachtens de artikelen 2a, zevende lid, 18b, vierde lid, 22 en 23 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals die wet tot die inwerkingtreding luidde, achtereenvolgens op de artikelen 20, zevende lid, 17, vierde lid, 16 en 15 van deze wet.

Artikel 47

Afwikkeling van de maatregelen, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals dat lid luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met inbegrip van daartegen ingesteld beroep, vindt plaats met inachtneming van de daarop betrekking hebbende bepalingen van die wet zoals die luidden tot bedoeld tijdstip.

Artikel 48

Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, bedoeld in artikel 2 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt als rechtspersoon gehandhaafd en is het College bouw zorginstellingen.

Artikel 49

Het College sanering ziekenhuisvoorzieningen, bedoeld in artikel 2m van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt als rechtspersoon gehandhaafd en is het College sanering zorginstellingen.

Artikel 50

De Overgangswet verzorgingshuizen wordt ingetrokken, met dien verstande dat:

  • a. in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van die wet zijn genomen, dan wel op tegen die besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing blijven die golden voor 1 januari 2001;

  • b. die wet van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van die wet verleende subsidies en uitkeringen.

Artikel 58

[Red: Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]

Artikel 59

[Red: Wijzigt de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.]

Artikel 60

[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Ziekenfondswet en de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (invoeren van de aanspraak op medisch-specialistische zorg, verleend door of vanwege een ziekenhuis).]

Artikel 63

De vaststelling van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, de visie en het daarin opgenomen financieel kader, bedoeld in artikel 3, eerste lid, het geven van beschikkingen door Onze Minister als bedoeld in de artikelen 7, 13 en 14, alsmede de goedkeuring van de prestatie-eisen, bedoeld in artikel 10, een en ander voor zover zij betrekking hebben op academische ziekenhuizen als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, vinden plaats in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 64

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval het College bouw of het College sanering zijn uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 65

Een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Zij treedt in werking op een tijdstip dat nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in de algemene maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel ingetrokken.

Artikel 66

  • 1 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 2 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het College bouw en het College sanering.

Artikel 67

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

J. F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner