Besluit Wfsv

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006 en zichtdatum 02-08-2006.
Geldend van 01-01-2006 t/m 31-08-2006

Besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten (Besluit Wfsv)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 8 juli 2005, nr. SV/F&W/05/51635;

Gelet op de artikelen 28, eerste en tweede lid, 37, tweede en vierde lid, 42, 71, eerste lid, 80 en 91, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, de artikelen 40, eerste lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en artikel 78, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 2005, nr. W12.05.0324/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 14 november 2005, nr. SV/F&W/05/70630, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Premies werknemersverzekeringen

§ 1. Vaststelling premiepercentages sectorfondsen

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. het sectorpremiepercentage: het percentage van het loon dat op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wfsv wordt vastgesteld ter bepaling van het deel van de premie dat ten gunste komt van een sectorfonds;

  • b. de verzekerde loonsom: het totaalbedrag van het loon, bedoeld in artikel 26 van de Wfsv, waarover het UWV in een premiebetalingstijdvak ten gunste van een sectorfonds de in dat artikel bedoelde premies ontvangt, met uitzondering van de uitkeringen, de toeslag en het loon waarop artikel 28, tweede lid, van de Wfsv van toepassing is;

  • c. de ziekengeldlasten: de uitkeringen die op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel c, van de Wfsv ten laste van een sectorfonds komen alsmede de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen en de op grond van enige wet over die uitkeringen door het UWV verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht met uitzondering van hetgeen meer bedraagt dan het op grond van artikel 105, derde lid, van de Wfsv vastgestelde maximum;

  • d. de werkloosheidslasten: hetgeen op grond van artikel 104, eerste lid, van de Wfsv ten laste van een sectorfonds komt, met uitzondering van de ziekengeldlasten en hetgeen meer bedraagt dan het op grond van artikel 105, eerste lid, van de Wfsv vastgestelde maximum;

  • e. het lastenplafond: het percentage van de verzekerde loonsom waarin de werkloosheidslasten tot uitdrukking komen, dat op grond van artikel 105, eerste lid, van de Wfsv wordt vastgesteld als maximum;

  • f. het dekkingssaldo: het verschil tussen het feitelijke vermogen van een sectorfonds en de op grond van artikel 120, achtste lid, van de Wfsv aan te houden reserve.

Artikel 2.2. Wijze van vaststelling van het sectorpremiepercentage

  • 1 Het UWV stelt een sectorpremiepercentage vast ter dekking van de werkloosheidslasten. Het sectorpremiepercentage bedraagt ten hoogste het lastenplafond.

  • 2 Het UWV stelt voor de dekking van de ziekengeldlasten een opslagpercentage vast, waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd.

  • 3 Indien in een sectorfonds op 31 december van het jaar waarin het sectorpremiepercentage wordt vastgesteld naar verwachting van het UWV een positief of negatief dekkingssaldo aanwezig zal zijn, stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, in dat kalenderjaar en de daaropvolgende kalenderjaren een zodanig sectorpremiepercentage vast dat het overschot dan wel tekort binnen drie kalenderjaren na die datum is ingelopen onderscheidenlijk aangezuiverd.

  • 4 De toepassing van het derde lid leidt niet tot het heffen van een negatieve sectorpremie.

  • 5 Voorzover een positief dekkingssaldo door de toepassing van het vierde lid niet binnen de termijn van drie kalenderjaren kan worden ingelopen, geldt een zodanig langere termijn tot 31 december van enig jaar dat het overschot wel kan worden ingelopen.

  • 6 Indien de toepassing van het derde lid leidt tot vaststelling van een sectorpremiepercentage boven het lastenplafond behoeft de aanzuivering van een negatief dekkingssaldo niet binnen de termijn van drie kalenderjaren te geschieden. In dat geval wordt het sectorpremiepercentage vastgesteld op ten minste het lastenplafond.

  • 7 Indien een sectorfonds bestaat uit onderdelen die niet afzonderlijk worden beheerd, terwijl het deel van de premie dat ten gunste komt van het sectorfonds voor elk van die onderdelen afzonderlijk wordt vastgesteld, zijn het eerste tot en met het zesde lid met betrekking tot deze onderdelen gezamenlijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat onder het sectorpremiepercentage wordt verstaan het gewogen gemiddelde van de voor die onderdelen afzonderlijk vastgestelde sectorpremiepercentages.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het eerste en tweede lid.

Artikel 2.3. Vaststelling verschillende sectorpremiepercentages

  • 1 In afwijking van artikel 2.2 stelt het UWV op bij ministeriële regeling te bepalen wijze sectorpremiepercentages, die voor verschillende categorieën van werknemers kunnen verschillen, vast voor de sectorfondsen van:

    • a. het agrarisch bedrijf;

    • b. het bouwbedrijf;

    • c. de culturele instellingen;

    • d. de horeca algemeen;

    • e. het schildersbedrijf.

  • 2 De verschillende sectorpremiepercentages gelden voor:

    • a. werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever, tenzij:

      • 1°. zij binnen een jaar na het aanvangen van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet; of

      • 2°. de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke overeenkomst niet is vastgesteld; en

    • b. de overige werknemers.

    Het gewogen gemiddelde van beide percentages bedraagt ten hoogste het lastenplafond.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid en kan voor aan te wijzen categorieën van werknemers en van werkgevers of soort arbeid worden afgeweken van het eerste en tweede lid.

  • 5 Een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt door de werkgever in zijn loonadministratie opgenomen.

  • 6 Indien voor het jaar 2006 verschillende sectorpremiepercentages zijn vastgesteld geldt het sectorpremiepercentage dat van toepassing is voor werknemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, niet voor dienstbetrekkingen die zijn aangegaan voor 1 januari 2006.

Artikel 2.4. Vaststelling gemiddeld premiepercentage sectorfondsen

  • 1 Het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wfsv, wordt vastgesteld op het gewogen gemiddelde van de sectorpremiepercentages van alle sectoren in het kalenderjaar voorafgaand aan het premiebetalingstijdvak.

  • 2 Het gewogen gemiddelde, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kalenderjaar van vaststelling bepaald met behulp van de totaalbedragen van de verzekerde loonsom in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 3 Ingeval voor een sectorfonds gedurende een kalenderjaar meerdere malen een premiepercentage wordt vastgesteld, worden bij de berekening van het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in het eerste lid, de desbetreffende premiepercentages gewogen naar rato van het deel van het kalenderjaar waarin deze premiepercentages golden.

§ 2. Premiedifferentiatie WAO

Artikel 2.5. Algemene begrippen

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. premieplichtig loon: het loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Wfsv, waarnaar op grond van dat hoofdstuk premies worden geheven;

    • b. kleine werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het premiebetalingstijdvak vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    • c. grote werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het premiebetalingstijdvak vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    • d. minimumpremie: de gedifferentieerde premie die een werkgever ten minste verschuldigd is;

    • e. maximumpremie: de gedifferentieerde premie die een werkgever ten hoogste verschuldigd is.

  • 2 De inspecteur kan op aanvraag van een werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen, dat die werkgever voor het premiebetalingstijdvak in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, of het eerste lid, onderdeel c, wordt ingedeeld, indien uit door die werkgever bij de aanvraag verstrekte gegevens blijkt, dat als vaststaand mag worden aangenomen, dat het in het premiebetalingstijdvak ten laste van die werkgever komende premieplichtige loon ten minste 25% zal afwijken van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in het tweede kalenderjaar dat aan het premiebetalingstijdvak vooraf is gegaan en de omvang van het verwachte premieplichtige loon leidt tot een andere indeling. Een aanvraag als bedoeld in de eerste zin wordt ingediend uiterlijk 6 weken nadat de werkgever schriftelijk in kennis is gesteld van de door hem in het premiebetalingstijdvak verschuldigde gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 37 van de Wfsv.

  • 3 Het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, wordt vastgesteld door het UWV.

  • 4 Bij de vaststelling van het ten laste van een werkgever komende premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden de via de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen buiten aanmerking gelaten.

Artikel 2.6. Rekenpercentage

  • 1 Het rekenpercentage, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, is gelijk aan het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv vermeerderd of verminderd met:

    • a. een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het premiebetalingstijdvak optredende verschil tussen de premie-inkomsten die worden verkregen indien de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 37 van de Wfsv, wordt gebaseerd op het gemiddelde percentage bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, en het totaalbedrag van de naar verwachting in het premiebetalingstijdvak op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het UWV verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    • b. een percentage, voorzover dit nodig of mogelijk is, rekening houdend met de verplichting, bedoeld in artikel 113 van de Wfsv, betreffende het vormen en in stand houden van een voldoende reserve.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.7. Gemiddeld percentage

  • 1 Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, wordt vastgesteld door het totaalbedrag van hetgeen in het premiebetalingstijdvak naar verwachting op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 116, onderdelen b tot en met e, van de Wfsv in het premiebetalingstijdvak naar verwachting ten gunste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van de over het premiebetalingstijdvak verwachte premieplichtige loonsom en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin, worden niet verstaan de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de WAO, waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40 van de Wfsv.

  • 2 De uitkomst van de deling, bedoeld in het eerste lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.8. Berekening opslag of korting grote werkgevers

  • 1 De opslag of korting, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Wfsv, is voor een grote werkgever gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage.

  • 2 Het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die in het tweede kalenderjaar vóór het premiebetalingstijdvak zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan de in het vijfde lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend, in dienstbetrekking stonden tot een werkgever, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het premiebetalingstijdvak.

  • 3 Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de op grond van artikel 117 van de Wfsv, ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende aan werkgevers toe te rekenen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die in het tweede kalenderjaar vóór het premiebetalingstijdvak zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren eindigend één jaar voor aanvang van het premiebetalingstijdvak.

  • 4 Bij de berekening van het gemiddelde premieplichtig loon, bedoeld in het tweede en derde lid, worden de via de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen buiten aanmerking gelaten.

  • 5 De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in het tweede en derde lid, betreffen de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend:

  • 6 Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever bij wie de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.

  • 7 Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden de door het UWV toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantieuitkeringen die in de periode, bedoeld in artikel 117, eerste lid, aanhef, van de Wfsv, geheel of ten dele niet aan de werknemer zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, van de WAO, geacht aan de werknemer te zijn uitbetaald.

  • 8 De uitkomst van de deling, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.9. Berekening opslag of korting kleine werkgevers

  • 2 Het sectorpercentage is de uitkomst van de volgende berekening:

    ((A – B) x 100) / (C)

    waarbij:

    A staat voor: het totaalbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het premiebetalingstijdvak naar verwachting ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, voorzover die kunnen worden toegerekend aan de gezamenlijke kleine werkgevers in de sector, en een evenredig deel van hetgeen overigens in het premiebetalingstijdvak naar verwachting ten laste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas;

    B staat voor: een evenredig deel van hetgeen, met uitzondering van de gedifferentieerde premie, naar verwachting op grond van artikel 116 van de Wfsv in het premiebetalingstijdvak ten gunste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas;

    C staat voor: het totaalbedrag van het over het premiebetalingstijdvak verwachte premieplichtige loon dat ten laste komt van de gezamenlijke kleine werkgevers in de sector die geen eigenrisicodrager zijn.

  • 3 De uitkomst van de deling, bedoeld in het tweede lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

  • 4 Indien het totaalbedrag van het over het premiebetalingstijdvak verwachte premieplichtige loon dat ten laste komt van de gezamenlijke kleine werkgevers in een sector, die geen eigenrisicodrager zijn, gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtig loon per werknemer in het premiebetalingstijdvak, wordt de opslag of korting, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Wfsv, voor die kleine werkgevers bepaald op nihil.

Artikel 2.10. Overgang van onderneming

  • 1 In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement:

    • a. worden bij de toepassing van artikel 2.8 de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 2.8, vijfde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt; en

    • b. wordt bij de toepassing van artikel 2.8 het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, gekomen premieplichtig loon in enig premiebetalingstijdvak telkens opgeteld bij het premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming verkrijgt in dat premiebetalingstijdvak, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.

  • 2 Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van het totaalbedrag van premieplichtig loon in het overgegane deel van de onderneming van het totaalbedrag van premieplichtig loon in de gehele onderneming in het jaar voorafgaande aan dat van overgang.

  • 3 Tenzij de overgang plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.

Artikel 2.11. Regres en premievermindering grote werkgevers

  • 1 Indien blijkt dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken of herzien, het totaalbedrag, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3 Het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende vier jaar te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in het tweede lid, te delen door het loon over het tijdvak van 104 weken, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt in de gevallen waarin ziekengeld wordt uitgekeerd aan de verzekerde, bedoeld in artikel 29 van de Ziektewet, het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van het ontvangen verhaal op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld.

  • 5 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.12. Niet gedurende gehele berekeningstijdvak grote werkgever

  • 1 Indien een grote werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.10 in een of meer van de kalenderjaren van het tijdvak, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, het ten laste van die grote werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, waarin de grote werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, waarin de grote werkgever de hoedanigheid van werkgever had.

  • 2 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.13. Premiepercentage startende grote werkgever

  • 1 Voor een grote werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.10, eerst in het premiebetalingstijdvak, of in het eerste of tweede kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het premiebetalingstijdvak de hoedanigheid van werkgever heeft verkregen, is het percentage van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 37 van de Wfsv, gelijk aan het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.6.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de werkgever die in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, reeds werkgever was.

  • 3 Artikel 2.12 is niet van toepassing op een werkgever als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.14. Minimum- en maximumpremie

  • 1 De gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 37 van de Wfsv, bedraagt ten minste nihil, en ten hoogste vier maal het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor een grote werkgever een premiepercentage vastgesteld lager dan nihil indien toepassing van artikel 2.11 daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Het percentage, bedoeld in het tweede lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.15. Overgangsbepalingen

  • 2 Bij de toepassing van artikel 2.11, tweede en derde lid, wordt, indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de betrokken werknemer artikel 76f van de WAO van toepassing is zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, voor «vier jaren» en «vier jaar» respectievelijk gelezen «vijf jaren» en «vijf jaar».

  • 3 Bij de toepassing van artikel 2.11, derde lid, wordt, indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de betrokken werknemer artikel 76f van de WAO van toepassing is zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, voor «het tijdvak van 104 weken» gelezen: het tijdvak van 52 weken.

  • 4 Voor de premiejaren 2006 en volgende jaren worden de op grond van artikel 2.8 berekende opslagen en kortingen vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.6, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.8, derde lid.

  • 5 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het vierde lid, wordt afgerond op twee cijfers achter de komma.

Hoofdstuk 3. De financiering van de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige nabestaandenverzekering

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 3.2. Mededeling SVB inzake premie

De SVB deelt de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 35 van de AOW, artikel 63a van de ANW, alsmede de verzekerde, bedoeld in artikel 38 van de AOW, bij beschikking op diens aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige verzekering mee:

  • a. de hoogte van de verschuldigde premie;

  • b. de termijn waarbinnen de premie dient te worden betaald; en

  • c. de wijze waarop de betaling van de premie aan de SVB dient plaats te vinden.

Artikel 3.3. Vaststelling premie

  • 3 In afwijking van de onderdelen b van het tweede en derde lid is indien ten aanzien van de SVB aannemelijk wordt gemaakt dat dit tot een lagere uitkomst leidt, I gelijk aan het feitelijke premie-inkomen in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wfsv. Hierbij wordt de waarde van inkomen in natura door de SVB geschat, uitgaande van de waarde van dat inkomen in het land waar het wordt of werd ontvangen.

  • 4 De AOW- of ANW-premie, die is vastgesteld met toepassing van het vierde lid bedraagt ten minste 10% van de AOW- of ANW-premie vastgesteld op grond van het tweede onderscheidenlijk derde lid.

  • 5 Voorzover de vrijwillige verzekering slechts betrekking heeft op een gedeelte van een kalenderjaar wordt de premie naar tijdsruimte evenredig verminderd.

  • 6 De SVB stelt op verzoek van de belanghebbende die een gedeelte van het kalenderjaar van rechtswege verzekerd is voor de AOW of de ANW, de AOW-premie of de ANW-premie over dat kalenderjaar zodanig vast dat de over het kalenderjaar verschuldigde premie voor de verplichte en de vrijwillige verzekering niet meer bedraagt dan de premie die maximaal verschuldigd zou zijn indien het gehele kalenderjaar sprake zou zijn van verplichte verzekering.

  • 7 Niet in euro uitgedrukt premie-inkomen wordt vastgesteld in de valuta van het desbetreffende land en wordt met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen omgerekend in euro.

  • 8 Voor de toepassing van het derde lid wordt het inkomen geacht te zijn ontvangen in Nederland.

Artikel 3.4. Voorlopige premievaststelling

  • 1 De SVB kan de verschuldigde premie over een kalenderjaar voorlopig vaststellen, indien:

    • a. zij bij de vaststelling van die premie rekening dient te houden met de in dat kalenderjaar verschuldigde premie op grond van de verplichte verzekering ingevolge de AOW of de ANW; of

    • b. nog onduidelijk is of artikel 3.3, derde lid, van toepassing is.

  • 2 Zodra dat naar het oordeel van de SVB mogelijk is, wordt de over bedoeld kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.

  • 3 Te veel betaalde premie wordt terugbetaald. Nog verschuldigde premie wordt binnen een door de SVB vast te stellen termijn betaald.

Artikel 3.5. Premiebetaling

  • 2 Indien de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 63a van de ANW, een aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige verzekering heeft ingediend en overlijdt, voordat hij de verschuldigde ANW-premie heeft kunnen betalen, is een ander bevoegd alsnog de verschuldigde ANW-premie over de periode van vrijwillige verzekering te betalen.

Artikel 3.6. Achterwege blijven van premierestitutie

Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd op grond van artikel 37, onderdelen a, e of f, van de AOW, of van artikel 63c, onderdelen a, d of e, van de ANW, vindt restitutie van reeds betaalde premie niet plaats.

Artikel 3.7. Premiebetaling bij vrijwillige AOW-verzekering over achterliggende periode

Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 38 van de AOW binnen drie maanden na de door de SVB gestelde termijn de verschuldigde AOW-premie niet geheel heeft betaald, wordt over een zodanig gedeelte van de periode, waarop de premiebetaling betrekking heeft, geacht AOW-premie te zijn betaald als de betaalde AOW-premie zich verhoudt tot de totaal verschuldigde AOW-premie. Daarbij wordt geacht AOW-premie te zijn betaald over de periode, welke het verst verwijderd ligt van het tijdstip van de aanvang van de verplichte verzekering.

Artikel 3.8. Vaststelling vrijwillige verzekeringsperiode na onvolledige betaling

  • 1 Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd, wordt voorzover dit nog niet heeft plaatsgevonden, de over ieder kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.

  • 2 Indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt de betaalde premie geacht betrekking te hebben op de achtereenvolgende gehele kalenderjaren of, voorzover de belanghebbende gedurende slechts een gedeelte van een of meer kalenderjaren niet verplicht verzekerd was, op de betreffende gedeelten van die gehele kalenderjaren, die het dichtst liggen bij het tijdstip waarop de verplichte verzekering is geëindigd.

  • 3 Indien na toepassing van het eerste lid de over een kalenderjaar verschuldigde premie niet geheel blijkt te zijn voldaan, wordt over een zodanig gedeelte van dat kalenderjaar geacht premie te zijn betaald, als de nog toe te rekenen premie zich verhoudt tot de totaal over dit kalenderjaar verschuldigde premie.

Hoofdstuk 4. Uitvoeringskosten AWBZ

Artikel 4.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 4.2. Vergoeding verstrekkingen op basis van werkelijke kosten

Het College zorgverzekeringen vergoedt uit het AFBZ jaarlijks aan de zorgverzekeraars de kosten van verstrekkingen en vergoedingen naar werkelijke kosten. Daarbij blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij het College toezicht anders besluit.

Artikel 4.3. Macrobudget beheerskosten AWBZ

Onze Minister geeft het College zorgverzekeringen jaarlijks een aanwijzing terzake van het voor alle zorgverzekeraars, verbindingskantoren en het centraal administratiekantoor tezamen voor dat kalenderjaar ten laste van het AFBZ komende beheerskostenbudget.

Artikel 4.4. Uitkering zorgverzekeraar

  • 1 Het College zorgverzekeringen stelt jaarlijks, in het kader van de verdeling van de voor het kalenderjaar krachtens artikel 4.3 beschikbaar gestelde middelen, voor iedere zorgverzekeraar afzonderlijk ten laste van het AFBZ het beheerskostenbudget vast ter dekking van de beheerskosten die zij maken anders dan in de hoedanigheid van verbindingskantoor.

  • 2 De vaststelling van het beheerskostenbudget, bedoeld in het eerste lid, geschiedt aan de hand van de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels.

  • 3 De beleidsregels, bedoeld in het tweede lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 4 In geval van onthouding van goedkeuring aan een beleidsregel stelt het College zorgverzekeringen, met inachtneming van door Onze Minister te geven instructies, een nieuwe beleidsregel vast.

  • 5 Indien Onze Minister aan de beleidsregel, bedoeld in het vierde lid, eveneens goedkeuring onthoudt, stelt hij terzake zelf de beleidsregel vast.

  • 6 Het College zorgverzekeringen keert jaarlijks uit het AFBZ aan een zorgverzekeraar het voor die zorgverzekeraar op grond van het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudget uit.

  • 7 Indien een zorgverzekeraar op een naar het oordeel van het College toezicht onverantwoorde wijze op zijn beheerskosten bespaart, wordt de uitkering, bedoeld in het zesde lid, voor het desbetreffende kalenderjaar door het College zorgverzekeringen verlaagd met het bedrag van die besparing.

Artikel 4.5. Uitkering verbindingskantoren en centraal administratiekantoor

  • 1 Het College zorgverzekeringen stelt jaarlijks, in het kader van de verdeling van de voor het kalenderjaar krachtens artikel 4.3 beschikbaar gestelde middelen, afzonderlijk voor ieder verbindingskantoor en voor het centraal administratiekantoor het beheerskostenbudget vast.

  • 2 De vaststelling van het beheerskostenbudget, bedoeld in het eerste lid, geschiedt aan de hand van door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels. Ten aanzien van die beleidsregels is artikel 4.4, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het College zorgverzekeringen keert jaarlijks uit het AFBZ aan de verbindingskantoren en het centraal administratiekantoor het voor hen ingevolge het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudget uit.

  • 4 Indien een verbindingskantoor of het centraal administratiekantoor op een naar het oordeel van het College toezicht onverantwoorde wijze op zijn beheerskosten bespaart, wordt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar door het College zorgverzekeringen verlaagd met het bedrag van die besparing.

  • 5 Een verbindingskantoor en het centraal administratiekantoor houden een reserve uitvoering AWBZ aan.

  • 6 Het saldo van baten en lasten over enig boekjaar van een verbindingskantoor voor de beheerskosten die het in of in verband met die hoedanigheid maakt, wordt toegevoegd aan, onderscheidenlijk ten laste gebracht van de reserve, bedoeld in het vijfde lid. Daarbij blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij het College toezicht anders besluit. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing voor het centraal administratiekantoor.

  • 7 Bij het eindigen van de aanwijzing, bedoeld in artikel 40 van de AWBZ, zonder dat aansluitend een nieuwe aanwijzing plaatsvindt, stort de rechtspersoon een bedrag ter hoogte van de reserve, bedoeld in het vijfde lid, binnen vier weken in het AFBZ.

Artikel 4.6. Reserve uitvoering AWBZ

De reserve uitvoering AWBZ, bedoeld in artikel 4.5, vijfde lid, ultimo enig jaar, bedraagt voor verbindingskantoren maximaal 20% en voor het centraal administratiekantoor maximaal 5% van het beheerskostenbudget voor dat jaar. Indien het College zorgverzekeringen vaststelt dat de reserve het gestelde maximum te boven gaat, stort het verbindingskantoor of het centraal administratiekantoor het door het College zorgverzekeringen vastgestelde bedrag van de overschrijding binnen vier weken in het AFBZ.

Artikel 4.7. Toezicht op opgaven

Het College toezicht is bevoegd opgaven en gegevens van een zorgverzekeraar, verbindingskantoor en het centraal administratiekantoor, die van invloed zijn op de omvang van de ten laste van het AFBZ beschikbare middelen en op de hoogte van de verstrekkingen en vergoedingen ingevolge dit hoofdstuk, op hun juistheid te beoordelen en te verbeteren.

Artikel 4.8. Betaalbaarstelling

Het College zorgverzekeringen bepaalt met inachtneming van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering de wijze van betaalbaarstelling van de uitkeringen op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 4.9. Overgangsbepaling

Besluiten van Onze Minister en het College zorgverzekeringen op grond van het Besluit financiering uitvoeringsorganisatie bijzondere ziektekostenverzekering AWBZ in het jaar 2005 terzake van de onderwerpen geregeld in de artikelen 4.3 tot en met 4.6 van dit hoofdstuk worden aangemerkt als besluiten op grond van de desbetreffende artikelen van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.3. Inwerkingtreding

  • 1 De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Artikel 5.1 werkt terug tot en met 1 september 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 november 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

J. F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

H. A. L. van Hoof

De Staatssecretaris van Financiën ,

J. G. Wijn

Uitgegeven de negenentwintigste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner