Besluit Wfsv

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 28-10-2016 en zichtdatum 01-01-2017.
Geldend van 28-10-2016 t/m 31-12-2016

Besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten (Besluit Wfsv)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 8 juli 2005, nr. SV/F&W/05/51635;

Gelet op de artikelen 28, eerste en tweede lid, 37, tweede en vierde lid, 42, 71, eerste lid, 80 en 91, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, de artikelen 40, eerste lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en artikel 78, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 2005, nr. W12.05.0324/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 14 november 2005, nr. SV/F&W/05/70630, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Premies werknemersverzekeringen

§ 1. Vaststelling premiepercentages sectorfondsen

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2.1a. Fondsbelasting overige ziekengeld- en WGA lasten

De overige ziekengeldlasten en WGA-lasten komen ten laste van een sectorfonds, met dien verstande dat de overige ziekengeldlasten en WGA-lasten die betrekking hebben op uitkeringen als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f en g, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 24 van de Wfsv, ten laste komen van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

Artikel 2.1b. WGA-staartlasten

  • 1 De WGA-staartlasten komen ten laste van een sectorfonds met dien verstande dat de WGA-staartlasten die betrekking hebben op WGA-uitkeringen die worden toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 24 van de Wfsv, ten laste komen van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

  • 2 De eigenrisicodrager draagt het risico van de betaling van de WGA- uitkeringen aan werknemers, bedoeld in artikel 2.1, onderdeel h, en de overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA , op grond van artikel 84, eerste lid, van die wet niet, indien deze eigenrisicodrager een kleine werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, is of gedeeltelijk indien hij een middelgrote werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel c, is, voor zover deze WGA-uitkeringen niet zijn toegekend of de wachttijd niet is ingegaan vóór de dag van ingang van een eerdere periode van eigenrisicodragen.

  • 3 Indien de eigenrisicodrager een middelgrote werkgever is, wordt voor de toepassing van dit artikel het deel van de WGA- staartlasten in aanmerking genomen, dat bestaat uit deze lasten maal

    Bijlage 251235.png

    waarbij:

    • loonsomwgr staat voor: de verzekerde loonsom van de middelgrote werkgever twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;

    • loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;

    • loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen.

  • 4 De vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in het derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.1c. Overgangsbepaling WGA-staartlasten flexibele dienstbetrekkingen

[Treedt in werking op 01-01-2017]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 2.2. Wijze van vaststelling van het sectorpremiepercentage

  • 1 Het UWV stelt een sectorpremiepercentage vast ter dekking van de werkloosheidslasten. Het sectorpremiepercentage bedraagt ten hoogste het lastenplafond.

  • 2 Het UWV stelt voor de dekking van de overige ziekengeld- en WGA-lasten, bedoeld in artikel 2.1a, en de WGA-staartlasten, bedoeld in artikel 2.1b, een opslagpercentage vast, waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd.

  • 3 Indien in een sectorfonds op 31 december van het jaar waarin het sectorpremiepercentage wordt vastgesteld naar verwachting van het UWV een positief of negatief vermogen aanwezig zal zijn, stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, in dat kalenderjaar en de daaropvolgende kalenderjaren een zodanig sectorpremiepercentage vast dat het overschot dan wel tekort binnen drie kalenderjaren na die datum is ingelopen onderscheidenlijk aangezuiverd.

  • 4 De toepassing van het derde lid leidt niet tot het heffen van een negatieve sectorpremie.

  • 5 Voorzover een positief vermogen door de toepassing van het vierde lid niet binnen de termijn van drie kalenderjaren kan worden ingelopen, geldt een zodanig langere termijn tot 31 december van enig jaar dat het overschot wel kan worden ingelopen.

  • 6 Indien de toepassing van het derde lid leidt tot vaststelling van een sectorpremiepercentage boven het lastenplafond behoeft de aanzuivering van een negatief vermogen niet binnen de termijn van drie kalenderjaren te geschieden. In dat geval wordt het sectorpremiepercentage vastgesteld op ten minste het lastenplafond.

  • 7 Indien een sectorfonds bestaat uit onderdelen die niet afzonderlijk worden beheerd, terwijl het deel van de premie dat ten gunste komt van het sectorfonds voor elk van die onderdelen afzonderlijk wordt vastgesteld, zijn het eerste tot en met het zesde lid met betrekking tot deze onderdelen gezamenlijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat onder het sectorpremiepercentage wordt verstaan het gewogen gemiddelde van de voor die onderdelen afzonderlijk vastgestelde sectorpremiepercentages.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het eerste lid en de vaststelling van de opslagpercentages op grond van het tweede lid.

  • 9 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat ten behoeve van de vaststelling van het sectorpremiepercentage, bedoeld in het eerste lid, de termijn van drie kalenderjaren, bedoeld in het derde, vijfde en zesde lid, wordt verlengd tot maximaal vijf kalenderjaren.

Artikel 2.2a. Vaststelling sectorpremiepercentage sector uitzendbedrijven

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

Artikel 2.3. Vaststelling verschillende sectorpremiepercentages

  • 1 In afwijking van artikel 2.2 stelt het UWV op bij ministeriële regeling te bepalen wijze sectorpremiepercentages, die voor verschillende categorieën van werknemers kunnen verschillen, vast voor de sectorfondsen van:

    • a. het agrarisch bedrijf;

    • b. het bouwbedrijf;

    • c. de culturele instellingen;

    • d. de horeca algemeen;

    • e. het schildersbedrijf.

  • 2 De verschillende sectorpremiepercentages gelden voor:

    • a. werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever, tenzij:

      • 1°. zij binnen een jaar na het aanvangen van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet; of

      • 2°. de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke overeenkomst niet is vastgesteld; en

    • b. de overige werknemers.

    Het gewogen gemiddelde van beide percentages bedraagt ten hoogste het lastenplafond.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid en kan voor aan te wijzen categorieën van werknemers en van werkgevers of soort arbeid worden afgeweken van het eerste en tweede lid.

  • 5 Een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt door de werkgever in zijn loonadministratie opgenomen.

Artikel 2.4. Vaststelling gemiddeld premiepercentage sectorfondsen

  • 1 Het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wfsv, wordt in het kalenderjaar van vaststelling bepaald op het gewogen gemiddelde van de sectorpremiepercentages van alle sectoren in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Het gewogen gemiddelde, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kalenderjaar van vaststelling bepaald met behulp van de totaalbedragen van de verzekerde loonsom in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 3 Ingeval voor een sectorfonds gedurende een kalenderjaar meerdere malen een premiepercentage wordt vastgesteld, worden bij de berekening van het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in het eerste lid, de desbetreffende premiepercentages gewogen naar rato van het deel van het kalenderjaar waarin deze premiepercentages golden.

  • 4 Bij de vaststelling van het gemiddelde premiepercentage voor het kalenderjaar 2014 wordt bij de bepaling van het gewogen gemiddelde van de sectorpremiepercentages geen rekening gehouden met de ziekengeldlasten en de WGA- lasten flexibele dienstbetrekkingen in verband met ziekengeld en uitkeringen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel h, die zijn toegekend vanaf 1 januari 2012.

§ 2. Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

Artikel 2.5. Algemene begrippen

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. premieplichtig loon: het loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Wfsv, waarnaar op grond van hoofdstuk 3 van de Wfsv premies worden geheven;

    • b. kleine werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    • c. middelgrote werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar en dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    • d. grote werkgever: een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    • e. minimumpremie: de gedifferentieerde premie die een werkgever ten minste verschuldigd is;

    • f. maximumpremie: de gedifferentieerde premie die een werkgever ten hoogste verschuldigd is;

    • g. WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen: de lasten van uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover deze uitkeringen uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt en ten laste komen van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen;

    • h. WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen: de lasten van WGA-uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv die zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, die ten laste komt van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen;

    • i. ZW-lasten: lasten van ziekengeld als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen.

  • 2 Het UWV stelt het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c en d, per werknemer vast.

  • 3 Bij de vaststelling van premieplichtige loon als bedoeld in het eerste lid worden de via de werkgever betaalde WGA-uitkeringen en uitkeringen op grond van de Ziektewet, die op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komen buiten aanmerking gelaten.

  • 4 Voor de vaststelling van sectorale premiecomponenten behoort de werkgever tot de sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv, in het voor die berekening relevante kalenderjaar, waarbij de werkgever is aangesloten op 1 januari van dat kalenderjaar.

Artikel 2.6. Vaststelling gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

  • 1 De gedifferentieerde premie die een werkgever verschuldigd is, is de som van drie afzonderlijk bekend te maken gedifferentieerde premiecomponenten, die worden berekend voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten.

  • 2 Bij de vaststelling van de premie wordt een onderscheid gemaakt naar kleine, middelgrote en grote werkgevers.

  • 3 De gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers is de som van de sectorale premiecomponenten op basis van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten van uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die in dienstbetrekking stonden met werkgevers die behoren tot een sector als bedoeld in artikel 95 van de Wfsv.

  • 4 De gedifferentieerde premie voor grote werkgevers is de som van de individuele premiecomponenten, die voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten afzonderlijk worden berekend, op basis van een per soort last vast te stellen rekenpercentage vermeerderd of verminderd met een opslag of korting op grond van een individueel werkgeversrisicopercentage, waarop een correctie wordt toegepast.

  • 5 Bij de berekening van de gedifferentieerde premie voor de middelgrote werkgever wordt een gewogen gemiddelde toegepast van de sectorale en individuele premies volgens de formule:

    Bijlage 251236.png

    waarbij:

    • loonsomwgr staat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het jaar twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;

    • loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;

    • loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;

    • sectoraal %: de desbetreffende sectorale premie van de sector waartoe de werkgever behoort;

    • individueel %: de desbetreffende individuele premie van de werkgever als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Voor de op grond van het vierde lid berekende gedifferentieerde premie geldt per premiecomponent een minimumpremie, die een vierde van het gemiddelde percentage behorend bij de desbetreffende lasten bedraagt en een maximumpremie die vier maal dat gemiddelde percentage bedraagt.

  • 7 Alle percentages in de sommen die leiden tot de vaststelling van de gedifferentieerde premie worden naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

  • 8 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat de maximumpremie voor werkgevers in bepaalde sectoren kan worden verhoogd indien de omvang van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen of de ZW-lasten daartoe aanleiding geeft.

Artikel 2.7. Gedifferentieerde premie eigenrisicodrager

  • 2 Indien een werkgever eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, wordt de premiecomponent berekend op basis van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen op nul vastgesteld.

Artikel 2.8. Gemiddelde percentages

  • 1 Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dat naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de WGA-uitkeringen en overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover deze uitkeringen uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt, waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv.

  • 2 Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dat naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 76, en 99 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 117a, onderdeel c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv, waarbij van de WGA-uitkeringen alleen in aanmerking worden genomen de WGA-uitkeringen en overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv die zijn toegekend in verband met een dienstbetrekking met werknemers die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet.

  • 3 Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent ZW- lasten wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de ZW-lasten in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdeel c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de uitkeringen en de overlijdensuitkeringen op grond van de Ziektewet waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv.

Artikel 2.9. Rekenpercentages en vervangende premie

  • 2 De gedifferentieerde premie over de uitkeringen, bedoeld in artikel 38a van de Wfsv, en over het loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening wordt bepaald op de som van de percentages berekend met toepassing van het eerste lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid.

Artikel 2.10. Sectorale premies

  • 1 De sectorale premiecomponenten worden vastgesteld met toepassing van artikel 2.8 waarbij voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en ZW-lasten wordt uitgegaan van de desbetreffende uitkeringen, die worden toegekend aan werknemers van werkgevers in die sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv, en van het totaalbedrag van het premieplichtige loon van alle werkgevers, die tot die sector behoren, waarbij voor de bepaling van de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen het premieplichtige loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid,onderdeel b, van de Wfsv en voor de bepaling van de premiecomponent ZW-lasten het premieplichtig loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, buiten aanmerking wordt gelaten.

  • 2 Het UWV stelt het sectorale premiepercentage met toepassing van het eerste lid vast.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de sectoren voor de toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 2.11. Opslag of korting WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen

  • 1 De opslag of korting WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.

  • 2 Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste arbeidskrachten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 3 Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan de werkgevers toe te rekenen WGA-lasten vaste arbeidskrachten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 4 Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:

    • a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van Wet WIA, hebben doorgemaakt;

    • b. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA later dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van die wet van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet, is ontstaan;

    • c. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 57 van de Wet WIA is herleefd.

  • 6 Indien de werknemer bij het intreden van de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in artikel 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers. De WGA-uitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever bij wie de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.

  • 7 De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, eerste lid, en 2.9, verminderd met een vierde van het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.12. Opslag of korting WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen

  • 1 De opslag of korting WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.

  • 2 Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 3 Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan werkgevers toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 5 Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.

  • 6 De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:

    • a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden dan wel arbeidsongeschikt zijn geworden nadat dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van Ziektewet van toepassing is en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van Wet WIA, hebben doorgemaakt;

    • b. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA later dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van die wet van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet, is ontstaan;

    • c. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 57 van de Wet WIA is herleefd.

  • 7 Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan hij ziekengeld ontving, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers.

  • 8 De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, tweede lid, en 2.9, verminderd met een vierde van het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.

Artikel 2.13. Opslag of korting ZW-lasten

  • 1 De opslag of korting ZW-lasten is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.

  • 2 Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen ZW-lasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 3 Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan werkgevers toe te rekenen ZW-lasten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 5 De uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de uitkeringen op grond van de Ziektewet die zijn toegekend:

    • a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden dan wel arbeidsongeschikt zijn geworden nadat de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is;

    • b. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een uitkering op grond van artikelen 19a, 19b of 19c van de Ziektewet is geëindigd dan wel niet is ingegaan, die aanspraak heeft op heropening dan wel recht heeft op ziekengeld.

  • 6 De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, derde lid, en 2.9, verminderd met een vierde van de gemiddelde premie, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.

Artikel 2.14. Premieplichtig loon uitkeringsinstellingen

Bij de bepaling van het gemiddelde premieplichtig loon, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, artikel 2.12, tweede lid, en artikel 2.13, tweede lid, blijft buiten aanmerking:

Artikel 2.15. Opslag en korting bij overgang van onderneming

  • 1 In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement:

    • a. worden bij de toepassing van artikel 2.11, 2.12 en 2.13 de WGA-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid en derde lid, en artikel 2.12, tweede en derde lid, en de ZW-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.13, tweede en derde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt; en

    • b. wordt bij de toepassing van artikel 2.11, 2.12 en 2.13 het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, gekomen premieplichtig loon in enig kalenderjaar telkens opgeteld bij het premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming verkrijgt in dat kalenderjaar, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.

  • 2 Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van het totaalbedrag van premieplichtig loon in het overgegane deel van de onderneming van het totaalbedrag van premieplichtig loon in de gehele onderneming in het jaar voorafgaande aan dat van overgang.

  • 3 Tenzij de overgang plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.

Artikel 2.16. Niet gedurende gehele berekeningstijdvak werkgever

Indien een werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15 in een of meer van de kalenderjaren van het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid en 2.13, tweede lid, niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, 2.12, derde lid, en 2.13, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, berekend over de kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had.

Artikel 2.17. Premiepercentage startende werkgever

  • 1 Voor een werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, of in het eerste of tweede kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld de hoedanigheid van werkgever heeft verkregen, is het percentage van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, gelijk aan de som van de rekenpercentages voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.9.

  • 2 Van de startende werkgever, bedoeld in artikel 40, negende lid, van de Wfsv wordt in afwachting van de beslissing op aanvraag van het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Wfsv met ingang van het tijdstip waarop hij aanvangt werkgever te zijn, het rekenpercentage voor de ZW-lasten respectievelijk het rekenpercentage voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen op nul gesteld.

Artikel 2.17a. Premiepercentage terugkerende werkgever

  • 1 Indien voor een grote of een middelgrote werkgever het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, eindigt of wordt beëindigd, wordt in afwijking van artikel 2.6, vierde lid, onderscheidenlijk 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen vastgesteld op de helft van het sectorale premiepercentage, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid.

  • 2 Indien het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, of in artikel 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, hoger is dan de uitkomst van het eerste lid, wordt in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen de gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten, in afwijking van het eerste lid, vastgesteld op grond van artikel 2.6, vierde lid, of artikel 2.6, vijfde lid.

  • 3 De gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen wordt voor de werkgever, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het eerste en tweede lid.

Artikel 2.17b. Premiepercentage terugkerende werkgever vóór 1 januari 2015

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2.18. Opslag en korting bij te veel betaalde uitkering en regres

  • 1 Indien blijkt dat een WGA-uitkering als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, of 2.12, tweede lid, of een uitkering op grond van de Ziektewet geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de WGA-uitkering of de uitkering op grond van de Ziektewet wordt ingetrokken of herzien, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, onderscheidenlijk de aan de werkgever toe te rekenen uitkeringen op grond van de Ziektewet, bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde WGA-uitkering of uitkering op grond van de Ziektewet.

  • 2 Indien een werkgever recht heeft op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een schadevergoeding op grond van een wettelijke regeling die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, worden, op verzoek van de werkgever, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, met ingang van het kalenderjaar waarin de schadevergoeding is vastgesteld, gedurende een tijdvak van tien jaren, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, verminderd met een compensatiebedrag.

  • 3 Het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door het bedrag van de WGA-uitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende tien jaar te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in het tweede lid, te delen door het loon over een tijdvak van 104 weken. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.

  • 4 Indien het UWV op grond van artikel 52a van de Ziektewet verhaal heeft, worden de aan de werkgever toe te rekenen WGA- lasten flexibele dienstbetrekking en de ZW-lasten voor de toepassing van artikel 2.12, tweede lid en artikel 2.13, tweede lid, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.12, tweede en 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag gerelateerd aan het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Ziektewet.

  • 5 Het bedrag van de vermindering, bedoeld in het vierde lid, wordt bepaald door het bedrag van de WGA-uitkering en de uitkering op grond van de Ziektewet aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van het verhaal op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.

  • 6 Bij de toepassing van dit artikel is een minimumpremie als bedoeld in artikel 2.6, zesde lid, niet van toepassing.

§ 3. Premiekorting

Artikel 2.19. Premiekorting oudere nabestaanden

Artikel 47, eerste lid, van de Wfsv is van overeenkomstige toepassing bij een dienstbetrekking met een werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking gedurende tenminste twee jaar recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en gedurende die twee jaar geen inkomen uit arbeid als bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en 2:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten heeft genoten.

Hoofdstuk 2a. Quotumheffing

Artikel 2.20. Gemiddeld aantal verloonde uren

  • 2 Bij ministeriële regeling kan het aantal verloonde uren, bedoeld in het eerste lid, worden gewijzigd met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.

Artikel 2.21. Aantal verloonde uren voor quotumheffing

  • 2 Bij ministeriële regeling kan het aantal verloonde uren, bedoeld in het eerste lid, worden gewijzigd met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.

Artikel 2.22. Variabelen formule quotumpercentage

  • 1 Voor de toepassing van artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv worden het totaal aantal banen, het aantal extra banen en de verloonde uren, waarnaar wordt verwezen in de variabelen van de formule voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in dat lid, bij ministeriële regeling vastgesteld met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.

Artikel 2.23. Bepaling quotumtekort

  • 1 Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen, bij ministeriële regeling vastgesteld met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.

Hoofdstuk 2b. Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie en aanwijzing voorzieningen bij beoordeling arbeidsbeperkte in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

Artikel 2.24. Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als arbeidsbeperkte zonder beoordeling

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2016, 536, datum inwerkingtreding 01-01-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 28-10-2016.

1 Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen nadat hij zich daartoe schriftelijk meldt bij UWV om opgenomen te worden in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d, eerste lid, van de Wfsv:

  • a. de persoon die deel heeft uitgemaakt van de doelgroep van het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra;

  • b. de persoon die deel heeft uitgemaakt van de doelgroep van een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs.

2 Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die deel heeft uitgemaakt van de doelgroep van een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs en voor 28 oktober 2016 een verzoek ter beoordeling van het arbeidsvermogen door UWV heeft ingediend op grond van artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 27 oktober 2016.

3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien die persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of indien het een persoon betreft van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet.

Artikel 2.25. Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als arbeidsbeperkte met beoordeling

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 juli 2015 het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde onderwijs geheel of gedeeltelijk genoot en in die periode tevens dat onderwijs heeft beëindigd, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.

Terugwerkende kracht

Stb. 2016, 536, datum inwerkingtreding 01-01-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 28-10-2016.

  • a. de persoon die op de laatste dag van de periode waarin hij onderwijs genoot, deel uitmaakt van de doelgroep van de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    en van wie op eigen verzoek op of na 18 juli 2015 door UWV het arbeidsvermogen is beoordeeld en door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.

Artikel 2.26. Uitbreiding arbeidsbeperkte door aanwijzing voorzieningen bij activering quotumheffing

  • 2 De vaststelling door het UWV dat een persoon een arbeidsbeperkte is, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, vindt plaats op verzoek van het college van burgemeester en wethouders dan wel op aanvraag van betrokkene zelf.

Hoofdstuk 3. De financiering van de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige nabestaandenverzekering

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 3.3. Vaststelling premie

  • 3 In afwijking van de onderdelen b van het eerste en tweede lid is indien ten aanzien van de SVB aannemelijk wordt gemaakt dat dit tot een lagere uitkomst leidt, I gelijk aan het feitelijke premie-inkomen in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wfsv. Hierbij wordt de waarde van inkomen in natura door de SVB geschat, uitgaande van de waarde van dat inkomen in het land waar het wordt of werd ontvangen.

  • 4 De AOW-premie voor de vrijwillige ouderdomsverzekering, bedoeld in artikel 35 van de AOW of de ANW-premie, die is vastgesteld met toepassing van het derde lid, bedraagt ten minste 10% van de AOW- of ANW-premie vastgesteld op grond van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 6 Voorzover de vrijwillige verzekering slechts betrekking heeft op een gedeelte van een kalenderjaar wordt de premie naar tijdsruimte evenredig verminderd.

  • 7 De SVB stelt op verzoek van de belanghebbende die een gedeelte van het kalenderjaar van rechtswege verzekerd is voor de AOW of de ANW, de AOW-premie of de ANW-premie over dat kalenderjaar zodanig vast dat de over het kalenderjaar verschuldigde premie voor de verplichte en de vrijwillige verzekering niet meer bedraagt dan de premie die maximaal verschuldigd zou zijn indien het gehele kalenderjaar sprake zou zijn van verplichte verzekering.

  • 8 Niet in euro uitgedrukt premie-inkomen wordt vastgesteld in de valuta van het desbetreffende land en wordt met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen omgerekend in euro.

  • 9 Voor de toepassing van het derde lid wordt het inkomen geacht te zijn ontvangen in Nederland.

Artikel 3.4. Voorlopige premievaststelling

  • 1 De SVB kan de verschuldigde premie over een kalenderjaar voorlopig vaststellen, indien:

    • a. zij bij de vaststelling van die premie rekening dient te houden met de in dat kalenderjaar verschuldigde premie op grond van de verplichte verzekering ingevolge de AOW of de ANW; of

    • b. nog onduidelijk is of artikel 3.3, derde lid, van toepassing is.

  • 2 Zodra dat naar het oordeel van de SVB mogelijk is, wordt de over bedoeld kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.

  • 3 Te veel betaalde premie wordt terugbetaald. Nog verschuldigde premie wordt binnen een door de SVB vast te stellen termijn betaald.

Artikel 3.5. Premiebetaling

  • 2 Indien de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 63a van de ANW, een aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige verzekering heeft ingediend en overlijdt, voordat hij de verschuldigde ANW-premie heeft kunnen betalen, is een ander bevoegd alsnog de verschuldigde ANW-premie over de periode van vrijwillige verzekering te betalen.

Artikel 3.6. Achterwege blijven van premierestitutie

Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd op grond van artikel 37, onderdelen a, e of f, van de AOW, of van artikel 63c, onderdelen a, d of e, van de ANW, vindt restitutie van reeds betaalde premie niet plaats.

Artikel 3.7. Premiebetaling bij vrijwillige AOW-verzekering over achterliggende periode

Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 38 van de AOW binnen drie maanden na de door de SVB gestelde termijn de verschuldigde AOW-premie niet geheel heeft betaald, wordt over een zodanig gedeelte van de periode, waarop de premiebetaling betrekking heeft, geacht AOW-premie te zijn betaald als de betaalde AOW-premie zich verhoudt tot de totaal verschuldigde AOW-premie. Daarbij wordt geacht AOW-premie te zijn betaald over de periode, welke het verst verwijderd ligt van het tijdstip van de aanvang van de verplichte verzekering.

Artikel 3.8. Vaststelling vrijwillige verzekeringsperiode na onvolledige betaling

  • 1 Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd, wordt voorzover dit nog niet heeft plaatsgevonden, de over ieder kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.

  • 2 Indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt de betaalde premie geacht betrekking te hebben op de achtereenvolgende gehele kalenderjaren of, voorzover de belanghebbende gedurende slechts een gedeelte van een of meer kalenderjaren niet verplicht verzekerd was, op de betreffende gedeelten van die gehele kalenderjaren, die het dichtst liggen bij het tijdstip waarop de verplichte verzekering is geëindigd.

  • 3 Indien na toepassing van het eerste lid de over een kalenderjaar verschuldigde premie niet geheel blijkt te zijn voldaan, wordt over een zodanig gedeelte van dat kalenderjaar geacht premie te zijn betaald, als de nog toe te rekenen premie zich verhoudt tot de totaal over dit kalenderjaar verschuldigde premie.

Hoofdstuk 4. Beheerskosten en enige zorgkosten uit het Fonds langdurige zorg

Artikel 4.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. Flz: het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wfsv;

  • c. Wlz: de Wet langdurige zorg;

  • d. kosten van zorg: kosten van verleende zorg en overige diensten als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Wlz, met uitzondering van de kosten van forensische zorg als bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg;

  • e. beheerskosten: de beheerskosten van de in de Wlz geregelde verzekering, waaronder begrepen de kosten van controle in het kader van die verzekering en waaronder niet begrepen de beheerskosten voor forensische zorg als bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg;

  • f. Wlz-uitvoerder: een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz;

  • g. onverantwoorde uitgaven: uitgaven waarvan de Nederlandse zorgautoriteit heeft vastgesteld dat ze niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verzekering ingevolge de Wlz;

  • h. beheerskostenbudget: de ten laste van het Flz voor de Wlz-uitvoerders beschikbare middelen ter dekking van de voor de uitvoering van de Wlz te maken beheerskosten;

  • i. CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1 van de Wlz;

  • j. zorgaanbieder: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz dan wel een solistisch werkende zorgverlener als bedoeld in dat artikel.

Artikel 4.2. Vergoeding kosten van zorg die niet door CAK worden uitbetaald

  • 1 Het Zorginstituut vergoedt uit het Flz jaarlijks aan de Wlz-uitvoerders de kosten van de zorg die niet door het CAK aan de zorgaanbieders worden uitbetaald.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt naar de werkelijke kosten van de desbetreffende zorg.

  • 3 Bij de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

Artikel 4.3. Macrobudget beheerskosten Wlz

  • 1 Onze Minister geeft het Zorginstituut jaarlijks een aanwijzing terzake van het voor alle Wlz-uitvoerders tezamen voor dat kalenderjaar ten laste van het Flz komende beheerskostenbudget.

  • 2 Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, maakt Onze Minister een onderscheid tussen de beheerskosten die op grond van artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz aangewezen Wlz-uitvoerders ontvangen voor de in dat artikellid genoemde taken en de beheerskosten die zij ontvangen voor hun overige bij of krachtens de Wlz geregelde taken.

Artikel 4.4. Beheerskostenbudget Wlz-uitvoerder

  • 1 Het Zorginstituut verdeelt de middelen, bedoeld in artikel 4.3, jaarlijks over de Wlz-uitvoerders, leidende tot een beheerskostenbudget per Wlz-uitvoerder.

  • 2 Bij de verdeling van het beheerskostenbudget maakt het Zorginstituut voor een Wlz-uitvoerder die taken als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz uitvoert, inzichtelijk welk deel bestemd is voor het uitvoeren van die taken en welk deel voor het uitvoeren van zijn overige taken.

  • 3 De verdeling van het beheerskostenbudget geschiedt aan de hand van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.

  • 4 De beleidsregels, bedoeld in het derde lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 5 In geval van onthouding van goedkeuring aan een beleidsregel stelt het Zorginstituut, met inachtneming van door Onze Minister te geven instructies, een nieuwe beleidsregel vast.

  • 6 Indien Onze Minister aan de beleidsregel, bedoeld in het vijfde lid, eveneens goedkeuring onthoudt, stelt hij terzake zelf de beleidsregel vast.

  • 7 Het Zorginstituut keert jaarlijks uit het Flz aan een Wlz-uitvoerder het voor die Wlz-uitvoerder op grond van het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudget uit.

  • 8 Na het kalenderjaar waarvoor het beheerskostenbudget is verleend, stelt het Zorginstituut het beheerskostenbudget vast.

  • 9 Indien een Wlz-uitvoerder op een naar het oordeel van de zorgautoriteit onverantwoorde wijze op zijn beheerskosten bespaart, wordt de uitkering, bedoeld in het zevende lid, voor het desbetreffende kalenderjaar door het Zorginstituut verlaagd met het bedrag van die besparing.

Artikel 4.5. Beheerskosten bij uitbesteding van werkzaamheden

  • 1 Indien een Wlz-uitvoerder zijn overige taken, bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, geheel of gedeeltelijk uitbesteedt, betaalt hij degene waaraan hij deze taken uitbesteedt per verzekerde een bedrag aan beheerskosten dat is berekend op basis van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.

Artikel 4.6. Reserve uitvoering Wlz

  • 1 Een Wlz-uitvoerder houdt een reserve uitvoering Wlz aan.

  • 2 Het saldo van baten en lasten over enig boekjaar van een Wlz-uitvoerder van de beheerskosten die hij in of in verband met die hoedanigheid maakt, wordt toegevoegd aan, onderscheidenlijk ten laste gebracht van de reserve, bedoeld in het eerste lid. Daarbij blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.

  • 3 Het Zorginstituut bepaalt welk percentage rente de Wlz-uitvoerder over de reserve geacht wordt te maken.

  • 4 De reserve uitvoering Wlz bedraagt ultimo enig jaar maximaal 20% van het beheerskostenbudget voor dat jaar.

  • 5 Indien het Zorginstituut vaststelt dat de reserve het gestelde maximum te boven gaat, stort de Wlz-uitvoerder het door het Zorginstituut vastgestelde bedrag waarmee het maximum overschreden wordt binnen vier weken in het Flz.

  • 6 Binnen vier weken nadat hij de uitvoering van de Wlz heeft beëindigd, stort de Wlz-uitvoerder een bedrag ter hoogte van de reserve, bedoeld in het eerste lid, in het Flz.

  • 7 Binnen twee jaar na het eindigen of wijzigen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wlz, bepaalt het Zorginstituut of de Wlz-uitvoerder een deel van zijn reserve in het Flz dient te storten en zo ja, hoe groot dat deel is. De Wlz-uitvoerder stort een op grond van de vorige zin bepaald deel binnen vier weken in het Flz.

Artikel 4.7. Toezicht op opgaven

De zorgautoriteit is bevoegd opgaven en gegevens van een Wlz-uitvoerder die van invloed zijn op de omvang van de ten laste van het Flz beschikbare middelen en op de hoogte van de kosten van zorg, op hun juistheid te beoordelen en te verbeteren.

Artikel 4.8. Betaalbaarstelling

  • 1 Het Zorginstituut bepaalt de wijze van betaalbaarstelling van de uitkeringen op grond van dit hoofdstuk en bepaalt welk percentage rente door de Wlz-uitvoerder dan wel het Zorginstituut verschuldigd is over verschillen tussen uitgekeerde bedragen en bedragen waarop de Wlz-uitvoerder na afloop van het kalenderjaar daadwerkelijk recht blijkt te hebben.

  • 2 Het Zorginstituut is bevoegd een verschil als bedoeld in het tweede lid, te verrekenen met een over een later kalenderjaar te verlenen beheerskostenbudget.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.3. Inwerkingtreding

  • 1 De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Artikel 5.1 werkt terug tot en met 1 september 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 november 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

J. F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

H. A. L. van Hoof

De Staatssecretaris van Financiën ,

J. G. Wijn

Uitgegeven de negenentwintigste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner