Wijzigingswet Wgr-plus

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-03-2002 en zichtdatum 22-11-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2014

Wet van 24 november 2005 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op de instelling van plusregio’s (Wijzigingswet Wgr-plus)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten te wijzigen teneinde provincies en gemeenten de mogelijkheid te bieden, de afstemming van de ruimtelijke problematiek in een – door de provincie bepaald – gebied met stedelijke kenmerken te realiseren door de instelling van een openbaar lichaam waaraan bij wet taken worden toegekend;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel XIV

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

[Red: Wijzigt de Wet houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat.]

Artikel XVII

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel XVIII

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is ingediend bij het dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering en op die aanvraag nog niet is beslist, wordt op de aanvraag beslist door burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen. De behandeling van de aanvraag wordt door burgemeester en wethouders voortgezet in de staat waarin zij zich bevindt.

Artikel XIX

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 3 Het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in het tweede lid, wijzigt binnen acht weken na inwerkingtreding van deze wet de gemeenschappelijke regeling voor zover dat noodzakelijk is in verband met de inwerkingtreding van deze wet. De gewijzigde regeling wordt gezonden aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die de regeling opneemt in het register, bedoeld in artikel 109, eerste lid, en aan gedeputeerde staten.

  • 4 Indien het bestuur van een gemeente die deel uitmaakt van een gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar lichaam als bedoeld in het tweede lid is ingesteld, binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze wet gedeputeerde staten meedeelt dat het een besluit als bedoeld in artikel 110, eerste lid, gewenst acht en indien gedeputeerde staten naar aanleiding van deze mededelingen gemeenten uitnodigen tot aanpassing of opheffing van de plusregio over te gaan, vindt de besluitvorming over deze aanpassing of opheffing plaats binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet. De artikelen 114 en 120 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel XX

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 november 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ,

J. W. Remkes

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner