Regeling GLB-inkomenssteun 2006

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-10-2008.
Geldend van 20-04-2008 t/m 19-12-2008

Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) Nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);

Gelet op Verordening (EG) Nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

Gelet op Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

Gelet op Verordening (EG) Nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PbEU L345);

Overwegende dat toepassing moet worden gegeven aan de hiervoor genoemde verordeningen en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Raads- en Commissieverordeningen;

Overwegende dat de bepalingen van genoemde verordeningen rechtstreekse werking hebben in de Nederlandse rechtssfeer, zij het dat ten behoeve van de juiste uitvoering en nadere invulling van deze bepalingen regelgeving noodzakelijk is;

Voorts gelet op de artikelen 15, 19, 23, 26, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. DR: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • b. AID: Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • c. HPA: Hoofdproductschap Akkerbouw;

  • d. PVE: Productschappen Vee, Vlees en Eieren;

  • e. verordening 1782/2003: Verordening (EG) Nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);

  • f. verordening 795/2004: Verordening (EG) Nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

  • g. verordening 796/2004: Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

  • h. verordening 1973/2004: Verordening (EG) Nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PbEU L345);

  • i. landbouwer: landbouwer in de zin van artikel 2, onderdeel a, van verordening 1782/2003;

  • j. bedrijf: bedrijf in de zin van artikel 2, onderdeel b, van verordening 1782/2003 dat zich bevindt op Nederlands grondgebied;

  • k. betaalorgaan, grasland, kalf, rund, zaaizaad van vezelvlas, GVE, (slacht)premie, deelnamemelding, melkpremieaanvraag, verzamelaanvraag, bedrijfsregister: hetgeen daaromtrent is bepaald in verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde commissieverordeningen;

  • l. I&R-systeem: gecomputeriseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad;

  • m. Suikersysteem 2006: op de voet van artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PbEU L178), respectievelijk op de voet van artikel 6, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PbEU L58) door de Suikerbegeleidingcommissie van het HPA vastgestelde en door de minister goedgekeurde afwijking van het bepaalde in artikel 19, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 6, derde en vierde lid, van genoemde verordeningen;

  • n. verordening 1117/2006: Verordening (EG) nr. 1117/2006 van de Commissie van 20 juli 2006 betreffende de slachtpremie en de extra betalingen in het kader van veterinaire maatregelen voor de slachting van dieren in Nederland (PbEU L199);

  • o. richtlijn 92/102/EEG: Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355);

  • p. verordening (EG) nr. 1760/2000: Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PbEG L 204);

  • q. verordening (EG) nr. 21/2004: Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEU L 5);

  • r. verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU L 35);

  • s. verordening (EG) nr. 852/2004: Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 139);

  • t. verordening (EG) nr. 853/2004: Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 226);

  • u. richtlijn 91/629/EEG: Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PbEG L 340);

  • v. richtlijn 91/630/EEG: Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PbEG L 340).

Paragraaf 2. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Overeenkomstig verordening 1782/2003 en met inachtneming van ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen en deze regeling:

    • 1. wijst de minister op aanvraag aan landbouwers toeslagrechten en braakleggingstoeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling toe.

    • 2. verstrekt de minister op aanvraag aan landbouwers subsidie op grond van:

      • a. de bedrijfstoeslagregeling,

      • b. de areaalbetalingen voor noten, energiegewassen en eiwithoudende gewassen en de productiesteun voor zetmeelaardappelen en zaaizaad van vezelvlas,

      • c. de slachtpremieregeling.

  • 2 De Minister beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onder 2, uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar van indiening van de aanvraag.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen is verplicht de in de artikelen 3 en 4 van de in verordening 1782/2003 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage I bij deze regeling, en de navolgende bepalingen inzake blijvend grasland en goede landbouw- en milieucondities in acht te nemen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De minister kan met inachtneming van artikel 4, eerste lid, van verordening 796/2004 bepalen dat het landbouwers verboden is blijvend grasland om te zetten in land voor andere vormen van grondgebruik, behoudens voorafgaande ontheffing.

  • 2 Een verzoek tot ontheffing wordt ingediend op een door DR vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

  • 3 Bij de indiening van het verzoek tot ontheffing legt de landbouwer alle bewijsstukken over die DR nodig acht voor de beoordeling van het verzoek.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien het aandeel van het blijvend grasland in de totale oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening 796/2004 met meer dan 10% dreigt af te nemen ten opzichte van het aandeel blijvend grasland in 2003, is de landbouwer die beschikt over land dat van blijvend grasland is omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik, verplicht tot het opnieuw omzetten van land in blijvend grasland. De minister stelt de betrokken landbouwer in kennis van deze verplichting en de oppervlakte waarop deze betrekking heeft.

  • 2 De landbouwer aan wie de kennisgeving bedoeld in het eerste lid is gegeven, is verplicht tot het omzetten van land in blijvend grasland voor het moment van indienen van de eerstvolgende verzamelaanvraag en overeenkomstig de voorwaarden van de kennisgeving.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer is verplicht de volgende eisen na te komen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening 1782/2003:

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer die percelen uit productie neemt in het kader van de bedrijfstoeslagregeling is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • a. het betreft een groenbemester, genoemd in bijlage 2 bij deze regeling, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid;

    • b. de groenbemester evenals het eventueel opgekomen onkruid wordt vóór 31 augustus niet van het perceel afgevoerd en wordt vanaf 31 augustus tot 15 januari niet van het bedrijf afgevoerd. De groenvoederproductie die onder meer door het inkuilen van de groenbemester in de periode tot 15 januari is ontstaan, mag niet van het bedrijf worden afgevoerd;

    • c. de groenbemester is niet bestemd voor de productie van zaaizaad of pootgoed;

    • d. de groenbemester wordt niet vóór 31 augustus voor agrarische doeleinden gebruikt en geeft niet vóór 15 januari aanleiding tot een groenvoederproductie die bedoeld is om te worden gecommercialiseerd;

    • e. de groenbemester wordt niet vóór 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • 2 Op uit productie genomen percelen die zijn of worden ingezaaid met een groenbemester, is het gebruik van dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen onder de volgende aanvullende voorwaarden geoorloofd:

    • a. de inzaai met groenbemesters geschiedt met gebruikmaking van een zodanige hoeveelheid zaaizaad en op zodanige wijze dat een volledige en gelijkmatige opkomst van het gewas op het gehele betrokken perceel gegarandeerd is;

    • b. in ieder geval in de periode van 15 juni tot en met 14 juli is het gewas zodanig ontwikkeld dat sprake is van een volledige en gelijkmatig bedekking van de betrokken percelen met een groenbemester.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, is de landbouwer niet verplicht de uit productie genomen percelen in te zaaien met een groenbemester, indien:

    • a. de landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91;

    • b. op last van de Plantenziektenkundige Dienst deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen, of

    • c. op last van HPA of Productschap Tuinbouw deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van knolcyperus.

  • 2 Ten bewijze dat de landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91, gaat de verzamelaanvraag vergezeld van een verklaring van de landbouwer dat zijn hele bedrijf wordt beheerd in overeenstemming met de bij verordening (EEG) nr. 2092/91 vastgestelde verplichtingen.

Artikel 8a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het is verboden gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een ontheffing van burgemeester en wethouders voor het verbranden van de gewasresten.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De bedragen die een landbouwer op grond van de in artikel 2 genoemde steunregelingen aan subsidies ontvangt, worden op grond van artikel 10 van verordening 1782/2003 procentueel verlaagd ten behoeve van modulatie.

  • 2 De landbouwer ontvangt een extra bedrag aan subsidie dat gelijk is aan het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van de verlaging op grond van het eerste lid over maximaal de eerste € 5.000,– aan subsidie waar de landbouwer uit hoofde van de in het eerste lid bedoelde steunregelingen voor het betrokken jaar aanspraak op heeft.

Hoofdstuk 2. Bedrijfstoeslagregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 1. Toewijzen van toeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Overeenkomstig titel III, en de daar genoemde bijlagen, van verordening 1782/2003 en verordening 795/2004, worden toeslagrechten uitsluitend toegewezen aan landbouwers als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel a en b, van verordening 1782/2003 en aan landbouwers die toeslagrechten uit de nationale reserve verkrijgen.

  • 2 Geen toeslagrechten worden toegewezen aan landbouwers met een landbouwareaal kleiner dan 0,3 ha.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op landbouwers waarvoor toeslagrechten worden vastgesteld die aan speciale voorwaarden onderworpen zijn, zoals bedoeld in artikel 12, zesde lid, tweede alinea, van verordening 795/2004.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer dient uiterlijk op 15 mei 2006 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, dient de landbouwer op wie artikel 50, tweede lid, van Verordening 1782/2003 van toepassing is, uiterlijk op 15 mei 2007 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3 De landbouwer vult het aanvraagformulier volledig en naar waarheid in, ondertekent en dagtekent het en voorziet het van alle bijlagen.

  • 4 De landbouwer is verplicht alle bescheiden en informatie te verstrekken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk worden geacht, in het bijzonder ten bewijze dat hij ten tijde van het indienen van de aanvraag landbouwer is in de zin van artikel 2, onder a, van verordening 1782/2003.

  • 5 De verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55, eerste lid, wordt tevens aangemerkt als aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, indien de landbouwer deze laatste aanvraag niet dan wel na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn heeft ingediend, mits uit de verzamelaanvraag onomstotelijk de wens van de landbouwer blijkt om voor toekenning van toeslagrechten in aanmerking te komen.

  • 6 Voor de toepassing van deze regeling wordt de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, bedoeld in het vijfde lid, behandeld als een aanvraag die is ontvangen op:

    • a. 9 juni 2006, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. 11 juni 2007, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onverminderd artikel 11, wordt, in geval van verkoop als bedoeld in artikel 17 van verordening 795/2004, de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten, met inachtneming van voornoemd artikel, ingediend:

    • a. door de verkoper, of

    • b. door de koper met de uitdrukkelijke toestemming daartoe van de verkoper.

  • 2 Indien de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten wordt ingediend door de verkoper, verwijst de koper naar die aanvraag in zijn verzamelaanvraag.

  • 3 Onverminderd artikel 11, wordt, in geval van verhuur als bedoeld in artikel 27 van verordening 795/2004, de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten door de verhuurder ingediend met inachtneming van voornoemd artikel en verwijst de huurder in zijn verzamelaanvraag naar eerstgenoemde aanvraag.

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het referentiebedrag, zoals dat overeenkomstig artikel 37, eerste lid, derde alinea, van verordening 1782/2003 met betrekking tot suiker wordt berekend of aangepast voor respectievelijk de jaren 2006, 2007, 2008, en voor 2009 en volgende jaren, uitgedrukt in euro, is het bedrag zoals berekend op basis van de in bijlage 4, punt 1, bij deze regeling opgenomen formule.

  • 2 Voor de toepassing van punt K, onderdeel 4, van bijlage VII bij verordening 1782/2003, is het aantal hectaren, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel a, van die verordening, voor suikerbieten het aantal zoals berekend op basis van de in bijlage 4, punt 2, bij deze regeling opgenomen formule.

  • 3 Ten aanzien van 1 op 5-telers als bedoeld in artikel 7 van het Suikersysteem 2006 geldt dat het referentiebedrag, onderscheidenlijk het aantal hectares, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, wordt berekend op de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde wijze, met dien verstande dat het bedrag, onderscheidenlijk het aantal hectares zoals dat volgt uit die berekening wordt gedeeld door 5.

Artikel 12b

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het referentiebedrag, zoals dat overeenkomstig artikel 37, eerste lid, derde alinea, van verordening 1782/2003 met betrekking tot cichorei wordt berekend of aangepast voor respectievelijk de jaren 2006, 2007, 2008, en voor 2009 en volgende jaren, uitgedrukt in euro, is het bedrag zoals berekend op basis van de in bijlage 4, punt 3, bij deze regeling opgenomen formule.

  • 2 Voor de toepassing van punt K, onderdeel 4, van bijlage VII bij verordening 1782/2003, is het aantal hectares, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel a, van die verordening, voor cichorei het gemiddeld aantal hectares over de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 waarvoor de landbouwer leveringscontracten voor de teelt van cichoreiwortels heeft afgesloten, vermenigvuldigd met 0,69.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer die overeenkomstig artikel 40 van verordening 1782/2003 verzoekt om berekening van het referentiebedrag op een andere basis omdat zijn productie gedurende de referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, stelt DR daarvan uiterlijk op 15 mei 2006 schriftelijk in kennis, waarbij deze kennisgeving vergezeld gaat van relevant bewijsmateriaal.

  • 2 De landbouwer die tijdens de referentieperiode landbouwmilieuverbintenissen uit hoofde van verordening (EEG) nr. 2078/92 en (EG) nr. 1257/1999 moest nakomen, kan overeenkomstig artikel 40, vijfde lid, van verordening 1782/2003 verzoeken om berekening van het referentiebedrag op een andere basis en stelt DR daarvan uiterlijk op 15 mei 2006 schriftelijk in kennis, waarbij deze kennisgeving vergezeld gaat van relevant bewijsmateriaal.

Paragraaf 2. Nationale reserve

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 2.1. Vorming nationale reserve

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De nationale reserve, bedoeld in artikel 42 van verordening 1782/2003, omvat het bedrag dat voortvloeit uit:

  • a. de lineaire verlaging van de referentiebedragen, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van verordening 1782/2003, van 0,25%;

  • b. het verschil tussen het nationale maximum en de som van de referentiebedragen, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van verordening 1782/2003;

  • c. de niet gebruikte toeslagrechten, bedoeld in de artikelen 42, achtste lid en 45, eerste lid, van verordening 1782/2003;

  • d. in voorkomend geval, de lineaire verlagingen van de toeslagrechten, bedoeld in artikel 42, zevende lid, van verordening 1782/2003.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De bedragen, bedoeld in artikel 34, derde lid, tweede alinea, van verordening 1782/2003, die overeenstemmen met de niet toegekende toeslagrechten vervallen aan de nationale reserve en komen vanaf 16 mei 2006 opnieuw voor toewijzing beschikbaar.

Paragraaf 2.2. Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve (aan landbouwers als bedoeld in artikel 42 van verordening 1782/2003)

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve komen uitsluitend in aanmerking:

    • a. melkveehouders op wie artikel 19 van verordening 795/2004 van toepassing is;

    • b. landbouwers die overeenkomstig een van de in artikel 20 van verordening 795/2004 genoemde wijzen een bedrijf of een deel van een bedrijf in bezit hebben gekregen dat tijdens de referentieperiode was verhuurd, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij de betrokken grond in bezit hebben gekregen;

    • c. landbouwers die overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004 geïnvesteerd hebben in productiecapaciteit of grond hebben gekocht, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004, uiterlijk op 15 mei 2004:

      • geïnvesteerd hebben in stalcapaciteit, of deze voor tenminste zes jaar hebben gehuurd;

      • grond hebben gekocht, of voor tenminste zes jaar hebben gehuurd;

      • dieren hebben gekocht waarvoor een in bijlage VI bij verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betaling kon worden verkregen;

      • premierechten voor ooien of zoogkoeien hebben gekocht, of

      • leveringsrechten voor de voor zetmeelproductie bestemde aardappelen, bedoeld in verordening 1766/1992 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen hebben gekocht, voor zover deze ook daadwerkelijk worden benut.

    • d. landbouwers die overeenkomstig artikel 22 van verordening 795/2004 grond hebben gehuurd of aangekocht, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij deze grond uiterlijk op 15 mei 2004 hebben gehuurd respectievelijk gekocht;

    • e. landbouwers die overeenkomstig artikel 23bis van verordening 795/2004 op grond van een gerechtelijke uitspraak of bestuursrechtelijke uitspraak recht hebben op toewijzing van toeslagrechten of op verhoging van de waarde daarvan.

  • 2 Landbouwers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b tot en met d, komen uitsluitend in aanmerking voor toeslagrechten uit de nationale reserve voor zover:

    • a. zij als gevolg van de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van subsidiabele grond, in de zin van artikel 44, tweede lid, van verordening 1782/2003, in het daarop volgende kalenderjaar, beschikken over meer:

      • i. stalcapaciteit,

      • ii. dieren waarvoor een in bijlage VI bij verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betaling kon worden verkregen,

      • iii. premierechten voor ooien of zoogkoeien,

      • iv. leveringsrechten voor de voor zetmeelproductie bestemde aardappelen en bijbehorend areaal, of

      • v. hectaren, die recht hebben gegeven op de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betalingen, in geval van steun voor aardappelzetmeel, gedroogde voedergewassen en zaaizaad, berekend overeenkomstig bijlage VII van verordening 1782/2003 en alle voederareaal als bedoeld in artikel 43, derde lid, van verordening 1782/2003,

      dan de betrokken productiecapaciteit of grond die in de referentieperiode beschikbaar was;

    • b. zij op basis daarvan meer rechtstreekse betalingen hebben ontvangen, zoals berekend op grond van artikel 17; en

    • c. voor zover deze bijkomende productiecapaciteit of grond nog geen recht geeft op toewijzing van toeslagrechten of referentiebedragen op basis van de referentieperiode.

  • 3 De landbouwer dient de aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve uiterlijk in op 15 mei van het eerste kalenderjaar van gebruik van deze toeslagrechten.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De extra referentiebedragen worden voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, tweede lid, berekend op basis van de volgende methode:

    • a. De toename, ten opzichte van de referentieperiode, in het jaar na en als gevolg van de investering in de betrokken productiecapaciteit, het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, van het bedrag aan rechtstreekse betalingen, ontvangen op grond van de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde steunregelingen, wordt berekend en aangepast volgens de methode beschreven in bijlage VII van verordening 1782/2003;

    • b. Het resultaat van de berekening van onderdeel a) wordt verminderd met een bedrag van € 500,-- dat naar evenredigheid over de onderscheiden, op grond van de in dat onderdeel bedoelde steunregelingen, ontvangen extra bedragen wordt verdeeld; en

    • c. De extra bedragen zoals berekend overeenkomstig onderdeel b) worden vermenigvuldigd met een nader door de minister vast te stellen percentage. Hij maakt dit percentage bij besluit bekend in de staatscourant.

  • 2 In afwijking van het eerste lid en artikel 16, tweede lid, wordt op verzoek van de landbouwer voor de berekening van het extra referentiebedrag uitgegaan van het tweede jaar na de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, maar uiterlijk 2005, indien hij ten genoegen van de minister aantoont dat hij in het eerste jaar nadien niet in staat was de betrokken productiecapaciteit of grond ten volle te benutten.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt het extra referentiebedrag vastgesteld op een bedrag van € 150,– per hectare:

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, worden het aantal toeslagrechten en de waarde daarvan vastgesteld door het overeenkomstig artikel 17 berekende extra referentiebedrag, te delen door het aantal in bezit gekregen hectaren.

  • 2 Voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, worden het aantal toeslagrechten en de waarde daarvan:

    • a. in geval van aankoop of lange termijn huur van grond vastgesteld door het op grond van artikel 17 berekende extra referentiebedrag, te delen door het aantal gekochte of gehuurde hectaren,

    • b. in geval van investeringen in stalcapaciteit, dieren, premierechten voor ooien of zoogkoeien en leveringsrechten voor zetmeelaardappelen, indien de landbouwer reeds toeslagrechten in eigendom heeft, vastgesteld door het op grond van artikel 17 berekende extra referentiebedrag, te delen door dit aantal toeslagrechten en de waarde daarvan naar evenredigheid te verhogen,

    • c. in geval van investeringen in stalcapaciteit, dieren of premierechten voor ooien of zoogkoeien, indien een landbouwer niet over hectaren beschikt en geen toeslagrechten in eigendom heeft, vastgesteld door het op grond van artikel 17 berekende extra referentiebedrag, te delen door een waarde per eenheid die niet groter is dan € 5.000,–, waarbij de waarde van elk toeslagrecht gelijk is aan die waarde per eenheid.

  • 3 Voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, die een bedrijf of een deel van een bedrijf hebben gehuurd, worden het aantal toeslagrechten en de waarde daarvan vastgesteld door het op grond van artikel 17 berekende extra referentiebedrag te delen door het aantal gehuurde hectaren.

  • 4 Voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, die grond hebben gekocht worden het aantal toeslagrechten en de waarde daarvan vastgesteld door het op grond van artikel 17 berekende extra referentiebedrag te delen door het aantal gekochte hectaren.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien als gevolg van overheidsinterventie de omvang van een bedrijf is verkleind, waardoor een landbouwer over minder hectaren subsidiabele grond beschikt dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die hij in het kader van artikel 43 van verordening 1782/2003 zou krijgen, of heeft gekregen, komt de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 7 van verordening 795/2004 in aanmerking voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve.

Paragraaf 3. Gebruik van toeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor betalingen op basis van toeslagrechten komen uitsluitend in aanmerking landbouwers die:

    • a. subsidiabele hectaren opgeven, als bedoeld in artikel 44 van verordening 1782/2003,

    • b. deze subsidiabele hectaren tot hun beschikking hebben op 15 mei van enig jaar,

    • c. deze subsidiabele hectaren gebruiken in overeenstemming met de artikelen 51 en 52 van verordening 1782/2003, en

    • d. overeenkomstig artikel 54, zesde lid, van verordening 1782/2003, eerst betaling vragen voor hun braakleggingstoeslagrechten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, onderdeel d, worden toeslagrechten in een zodanige volgorde uitbetaald, dat het behoud van toeslagrechten zoveel mogelijk voorgaat op uitbetaling van toeslagrechten met de hoogste waarde.

  • 3 In afwijking van het derde lid, vindt de betaling op basis van toeslagrechten op verzoek van de landbouwer plaats volgens een door hem bepaalde volgorde, welke hij uiterlijk op 15 mei kenbaar maakt.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In afwijking van artikel 20 komen in aanmerking voor betalingen op basis van toeslagrechten, landbouwers die, zonder opgave van subsidiabele hectaren:

    • a. beschikken over toeslagrechten met speciale voorwaarden, waarop artikel 49 van verordening 1782/2003 van toepassing is of van overeenkomstige toepassing is verklaard;

    • b. minimaal 50% van de tijdens de referentieperiode uitgeoefende landbouwactiviteit, uitgedrukt in GVE, handhaven; en

    • c. uiterlijk op 15 mei een verzoek doen, overeenkomstig artikel 30, derde lid bis, van verordening 795/2004, tot toepassing van de speciale voorwaarden.

  • 2 Ten bewijze van het voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voorzover het schapen betreft, doet de landbouwer uiterlijk op 15 mei opgave op basis van zijn bedrijfsregister van het betrokken aantal dieren uitgedrukt in GVE.

  • 3 Aan het minimumpercentage bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geacht te zijn voldaan indien het gemiddelde aantal GVE 50%, doch gedurende een periode van 10 maanden, in geen geval minder dan 25% is.

  • 4 Bij de berekening van het aantal GVE overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van verordening 795/2004 wordt de referentiehoeveelheid die wordt gebruikt voor de berekening van het bedrag van de melkpremie en de extra betalingen bij de opneming daarvan in de bedrijfstoeslagregeling gedeeld door de op dat moment geldende gemiddelde melkopbrengst als vastgesteld in bijlage XVI bij verordening 1973/2004.

Paragraaf 4. Overdracht van toeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Aanspraak op betaling op basis van overgedragen toeslagrechten kan slechts worden gemaakt indien de cedent DR overeenkomstig artikel 25 van verordening 795/2004 zes weken voor de overdracht doch uiterlijk op 31 maart, in kennis heeft gesteld van de voorgenomen overdracht en DR geen bezwaar heeft gemaakt tegen de overdracht wegens strijdigheid met verordening 1782/2003 of verordening 795/2004.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, kan aanspraak op betaling op basis van overgedragen toeslagrechten voor 2007 worden gemaakt indien de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, één week voor de overdracht doch uiterlijk op 8 mei 2007 geschiedt.

Paragraaf 5. Braakleggingstoeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 5.1. Toewijzen van braakleggingstoeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Overeenkomstig artikel 53 van verordening 1782/2003 worden op aanvraag braakleggingstoeslagrechten toegewezen aan landbouwers die tijdens de referentieperiode op grond van artikel 6, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1251/1999 verplicht waren om een deel van de tot hun bedrijf behorende grond braak te leggen.

Paragraaf 5.2. Gebruik van braakleggingstoeslagrechten

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor betalingen op basis van braakleggingstoeslagrechten komen uitsluitend in aanmerking landbouwers die hun grond uit productie nemen overeenkomstig artikel 54 tot en met 56 van verordening 1782/2003, artikel 32 tot en met 34 van verordening 795/2004 en met in achtneming van de navolgende bepalingen.

  • 2 Een voor een braakleggingstoeslagrecht in aanmerking komende hectare, als bedoeld in artikel 54 van verordening 1782/2003, heeft:

    • a. een oppervlakte van tenminste 0,1 ha en een breedte van tenminste 10 meter, en

    • b. wordt beschikbaar gehouden als braakperceel gedurende een aaneengesloten periode, die loopt van uiterlijk 15 januari tot en met 31 augustus daaropvolgend en gebruikt in overeenstemming met de in het eerste lid genoemde bepalingen.

  • 3 In afwijking van de minimumbreedte genoemd in het tweede lid, onderdeel a, is het de landbouwer toegestaan percelen van ten minste 5 meter breed met elk een oppervlakte van ten minste 0,05 hectare, uit productie te nemen, indien zij grenzen aan oppervlaktewater, onder de navolgende voorwaarden:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. in afwijking van artikel 7, tweede lid, worden op de betrokken percelen in de periode vanaf 15 januari tot en met 30 september:

      • geen dierlijke of overige organische meststoffen gebruikt,

      • geen fytofarmaceutische producten, herbiciden daaronder begrepen, gebruikt, behoudens voor de pleksgewijze bestrijding van onkruid die uit landbouwkundig oogpunt noodzakelijk is.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Percelen die zijn bebost in het kader van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden uit hoofde van een aanvraag die na 28 juni 1995 is ingediend, kunnen worden meegerekend als braakgelegd.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 7 is het de landbouwer vanaf 15 juli toegestaan de in het kader van deze regeling uit productie genomen percelen ten behoeve van de oogst van het daaropvolgende kalenderjaar in te zaaien met de in bijlage 3 bij deze regeling genoemde gewassen.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onverminderd artikel 24, eerste lid, komen eveneens voor betaling op basis van braakleggingstoeslagrechten in aanmerking, landbouwers die vanwege hun biologische productiemethoden overeenkomstig artikel 55, onderdeel a, van verordening 1782/2003, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting, doch uitsluitend indien de verzamelaanvraag vergezeld gaat van een verklaring van de landbouwer dat zijn hele bedrijf wordt beheerd in overeenstemming met de bij verordening (EEG) nr. 2092/91 vastgestelde verplichtingen.

  • 2 In afwijking van artikel 7, eerste lid, is het verbouwen van grondstoffen specifiek met het oog op verwerking van producten die niet in de eerste plaats zijn bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie op uit productie genomen oppervlakten toegestaan, mits overeenkomstig de voorwaarden die voortvloeien uit de artikelen 29 tot en met 38.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer kan een hectare als bedoeld in artikel 24 door andere gronden vervangen, overeenkomstig 54, vijfde lid, van verordening 1782/2003, indien:

  • a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektewet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;

  • b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan de oppervlakte van het te vervangen perceel;

  • c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen heeft ingestemd met het vervangen van deze gronden; en

  • d. voorafgaande aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van DR. Een schriftelijke aanvraag daartoe kan in de periode die loopt van 15 oktober tot en met 1 december worden ingediend.

Artikel 28a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor landbouwers die voor percelen als bedoeld in artikel 24, derde lid, betalingen op basis van braakleggingstoeslagrechten aanvragen.

Paragraaf 5.3. Non-food non-feed

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In afwijking van artikel 7 mogen landbouwers overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 16 van verordening 1973/2004 en de artikelen 30 tot en met 38, de overeenkomstig artikel 24 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor het verbouwen van grondstoffen specifiek met het oog op verwerking van de grondstoffen in de Europese Gemeenschap tot een of meer eindproducten welke zijn genoemd in bijlage XXIII van verordening 1973/2004 en welke niet zijn bestemd voor menselijke of dierlijke voeding.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Grondstoffen van GN-code 0701 90 10 mogen slechts worden verbouwd onder de navolgende voorwaarden:

    • a. de betrokken percelen zijn in de drie voorafgaande teeltseizoenen niet met aardappelen bebouwd geweest;

    • b. ten hoogste 25% van de totale oppervlakte akkerland van het bedrijf wordt gebruikt voor de teelt van aardappelen;

    • c. gedurende de vijf kalenderjaren, die volgen op de onderhavige aardappelteelt, blijft een grondontsmetting achterwege;

    • d. voor de onderhavige aardappelteelt worden slechts aardappelrassen gebruikt, waaraan blijkens de meest recente Beschrijvende Rassenlijst voor landbouwgewassen ten minste het cijfer 6 is toegekend voor de eigenschap ‘resistentie tegen Phytophthora in het loof’;

    • e. voordat de onderhavige aardappelteelt aanvangt, wordt ieder daarvoor bestemd perceel door een door de minister aangewezen instelling onderzocht op aardappelmoeheid;

    • f. indien een perceel, dat voor de onderhavige aardappelteelt wordt gebruikt, blijkens het in onderdeel e bedoelde onderzoek niet vrij is van aardappelmoeheid, worden daarop slechts aardappelen geteeld van rassen, die door de in onderdeel e bedoelde instelling zijn aangewezen.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verbouw van grondstoffen overeenkomstig artikel 29 vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst die door de landbouwer is gesloten met een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde eerste verwerker of inzamelaar.

  • 2 De overeenkomst bevat:

    • a. de gegevens, genoemd in artikel 147, tweede lid, van verordening 1973/2004;

    • b. in het geval tarwe wordt geteeld, vermelding of de betrokken percelen zijn gelegen in een kleigrondgebied of in overig Nederland als bedoeld in artikel 38a;

    • c. het kalenderjaar waarin de grondstoffen zullen worden geoogst;

    • d. de verplichting voor de landbouwer de totale hoeveelheid van de in de overeenkomst omschreven en tevens door middel van de toepasselijke GN-code aangeduide grondstof, welke wordt geproduceerd op de percelen waarop de overeenkomst betrekking heeft, te leveren aan de eerste verwerker of inzamelaar;

    • e. de verplichting voor de eerste verwerker of inzamelaar de geleverde hoeveelheid grondstof volledig af te nemen en te verzekeren dat deze zal worden gebruikt voor de vervaardiging van één of meer van de in de overeenkomst omschreven en tevens door middel van de toepasselijke GN-code aangeduide eindproducten, als bedoeld in artikel 29, eerste lid.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 De landbouwer bewaart een origineel exemplaar van de met de eerste verwerker of inzamelaar gesloten overeenkomst of een gewaarmerkte kopie daarvan bij zijn bedrijfsadministratie, bedoeld in artikel 58.

Artikel 30a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 30, eerste lid, mogen landbouwers die grondstoffen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, op braakgelegde grond telen overeenkomstig artikel 146 van verordening 1973/2004, de in dat artikel, eerste lid, onder a en b genoemde gewassen verbouwen voor productie van en verwerking tot energie dan wel biobrandstof op het eigen landbouwbedrijf.

Artikel 30b

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer die overeenkomstig artikel 30a grondstoffen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, op braakgelegde grond wil verbouwen met het oogmerk om deze zelf te gebruiken dan wel te verwerken,

  • a. verbindt zich er ten opzichte van de minister schriftelijk toe dat deze landbouwgrondstoffen door hem rechtstreeks worden gebruikt dan wel verwerkt;

  • b. dient de hoeveelheid geoogste grondstof door weging of volumetrisch te bepalen;

  • c. dient een specifieke boekhouding te voeren van de gebruikte grondstof en de door de verwerking verkregen producten en bijproducten;

  • d. stelt uiterlijk op 15 mei bij het HPA de volledige zekerheid, bedoeld in artikel 158 van verordening 1973/2004;

  • e. bewaart een kopie van de verzamelaanvraag in zijn bedrijfsadministratie;

  • f. dient de in artikel 158, vierde lid, van verordening 1973/2004, bedoelde bewijzen te overleggen aan het HPA;

  • g. dient in het geval dat hij granen of oliehoudende zaden gebruikt als brandstof voor de verwarming van zijn landbouwbedrijf of voor productie van en verwerking tot energie dan wel biobrandstof op het eigen landbouwbedrijf, deze te denatureren volgens de methode die vastgesteld wordt door Dienst Regelingen.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer overlegt bij zijn verzamelaanvraag een origineel exemplaar van de met de eerste verwerker of inzamelaar gesloten overeenkomst.

  • 2 De totale hoeveelheid grondstof die op de betrokken percelen is geproduceerd, wordt uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin zij wordt geoogst, geleverd aan de eerste verwerker of inzamelaar.

  • 3 Ten bewijze dat is voldaan aan het bepaalde in het tweede lid, legt de landbouwer binnen 40 werkdagen na levering doch uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de verzamelaanvraag is ingediend, aan DR een door de eerste verwerker of diens gemachtigde of de inzamelaar of diens gemachtigde getekende verklaring van overname, alsmede facturen en betalingsbewijzen met betrekking tot de geleverde grondstoffen over, tezamen met de aangifte, bedoeld in artikel 154 van verordening 1973/2004.

  • 4 De verklaring van overname, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op een door DR vastgesteld formulier dat door de eerste verwerker of inzamelaar volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

  • 5 Behoudens het bepaalde in artikel 38a bepaalt de Minister vóór de oogst de representatieve opbrengsten en stelt de landbouwer hiervan in kennis.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De in Nederland gevestigde eerste verwerker of inzamelaar die een overeenkomst als bedoeld in artikel 29 heeft gesloten met een landbouwer wiens bedrijf zich in Nederland of in een andere Lid-Staat van de Europese Unie bevindt:

    • a. dient uiterlijk op 15 mei een origineel exemplaar van de overeenkomst of een gewaarmerkt kopie daarvan in bij het HPA en verstrekt daarbij de nodige gegevens over de verwerkingsketen, bedoeld in artikel 157, tweede lid, van verordening 1973/2004;

    • b. stelt uiterlijk op 15 mei bij het HPA de volledige zekerheid, bedoeld in artikel 158 van verordening 1973/2004;

    • c. bewaart een origineel exemplaar van de overeenkomst of een gewaarmerkte kopie daarvan in zijn bedrijfsadministratie;

    • d. doet aan het HPA uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de grondstof wordt geoogst, opgave van de totale ontvangen hoeveelheid grondstof welke is geproduceerd op de percelen waarop de overeenkomst betrekking op heeft, onder vermelding van soort en ras, alsmede van de referentie van de overeenkomst en van de naam en het adres van de partij bij de overeenkomst die de grondstof heeft geleverd en van de plaats van levering;

    • e. dient de in artikel 158, vierde lid, van verordening 1973/2004, bedoelde bewijzen te overleggen aan het HPA.

  • 2 De in Nederland gevestigde eerste verwerker of inzamelaar verstrekt de in artikel 157, derde lid, van verordening 1973/2004 bedoelde informatie binnen 40 werkdagen aan het HPA, onder vermelding van de referentie van de overeenkomst.

  • 3 Indien de eerste verwerker niet zelf de grondstoffen verwerkt tot de eindproducten welke zijn genoemd in de overeenkomst met de in het eerste lid bedoelde landbouwer, verplicht hij de afnemers van de grondstoffen of van de tussenproducten bij schriftelijke overeenkomst de grondstoffen tot deze eindproducten te verwerken of te doen verwerken dan wel een gelijk beding op te nemen in de met opvolgende afnemers te sluiten schriftelijke overeenkomsten, waarbij laatsten verplicht worden op hun beurt gelijke verplichtingen op te nemen in de door hen met afnemers te sluiten schriftelijke overeenkomsten.

  • 5 De AID is belast met:

    • a. de afgifte van controle-exemplaren T 5, als bedoeld in artikel 160 van verordening 1973/2004, bij verzending van de in genoemde artikelen bedoelde tussenproducten of grondstoffen naar andere lidstaten van de Europese Unie;

    • b. de behandeling en aftekening van controle-exemplaren T 5 die betrekking hebbenop de grondstoffen en producten die van andere lidstaten naar Nederland zijn verzonden.

  • 6 De eerste verwerker kan de geleverde grondstoffen, tussenproducten of eindproducten en de inzamelaar kan de geleverde grondstoffen vervangen door equivalente producten van dezelfde onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur, van dezelfde handelskwaliteit en met dezelfde technische kenmerken mits hij het HPA hiervan vooraf in kennis stelt.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer die gebruik maakt van de mogelijkheid van verbouw van niet voor menselijke of dierlijke voeding bestemde grondstoffen op een overeenkomstig artikel 24 uit productie genomen oppervlakte, heeft aanspraak op subsidie indien is vastgesteld dat is voldaan aan artikel 155 van verordening 1973/2004, alsmede aan de bepalingen van deze regeling.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De zekerheid, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, wordt door het HPA vrijgegeven overeenkomstig artikel 158 van verordening 1973/2004.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien de overeenkomst, bedoeld in artikel 30, wordt gewijzigd of ontbonden nadat de landbouwer een verzamelaanvraag heeft ingediend kan de landbouwer slechts aanspraak maken op een subsidie indien de landbouwer aan DR respectievelijk de in Nederland gevestigde verwerker of inzamelaar aan het HPA, uiterlijk op 15 mei een origineel exemplaar dan wel een gewaarmerkt afschrift van de schriftelijke overeenkomst tussen de landbouwer en de eerste verwerker of inzamelaar, waarbij de overeenkomst wordt gewijzigd of ontbonden, overlegt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid staat DR toe dat de overeenkomst wordt gewijzigd of, voorzover dit gerechtvaardigd is, wordt ontbonden indien de landbouwer haar hiervan vooraf in kennis stelt en bewijsmateriaal overlegt waaruit blijkt, dat hij wegens specifieke omstandigheden de in de overeenkomst vermelde grondstoffen niet of niet volledig kan leveren. Indien de wijziging van de overeenkomst tot een vermindering van de oppervlakte leidt waarvoor de subsidie is aangevraagd, of indien de overeenkomst wordt ontbonden brengt de landbouwer om aanspraak op een subsidie te kunnen blijven maken de betrokken percelen in onbeteelde toestand en draagt hij er zorg voor dat de grondstoffen onder toezicht van de AID worden ondergewerkt of vernietigd.

  • 3 Na verkregen toestemming van DR als bedoeld in het tweede lid, legt de landbouwer een origineel exemplaar van de schriftelijke overeenkomst, dan wel een gewaarmerkt kopie daarvan binnen 20 werkdagen na haar sluiting over aan DR en stelt hij DR in kennis van de datum van de wijziging of ontbinding van de overeenkomst en de datum waarop de betrokken percelen in onbeteelde toestand worden gebracht en de grondstof wordt ondergewerkt of vernietigd. Laatstgenoemde datum is ten minste twee weken na deze kennisgeving gelegen.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In afwijking van artikel 24 mogen landbouwers overeenkomstig artikel 148 van verordening 1973/2004 en artikel 38, de overeenkomstig artikel 24 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor het verbouwen van de in bijlage XXII bij genoemde verordening genoemde grondstoffen.

  • 2 De grondstoffen worden verbouwd specifiek met het ook op de verwerking van de grondstoffen in de Europese Gemeenschap tot een of meer eindproducten welke zijn genoemd in bijlage XXIII van verordening 1973/2004 en welke niet zijn bestemd voor menselijke of dierlijke voeding.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer die overeenkomstig artikel 37 grondstoffen wil verbouwen met het oog om deze zelf te gebruiken dan wel te verkopen, verbindt zich er ten opzichte van de minister schriftelijk toe dat aan deze grondstoffen een bestemming conform bijlage XXIII van verordening 1973/2004 wordt gegeven.

  • 2 De landbouwer voegt de verbintenis bij zijn verzamelaanvraag in de verkoopseizoenen waarin de verbouw van de grondstoffen overeenkomstig artikel 37 plaatsvindt.

Artikel 38a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De referentieopbrengst voor tarwe, niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, bedraagt voor 2008 voor kleigronden die als zodanig zijn aangeduid op de kaarten die zijn opgenomen als bijlage I bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet 8.800 kilogram per hectare en voor overig Nederland 6.330 kilogram per hectare.

  • 2 De referentiehoeveelheid voor koolzaad, niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, bedraagt voor 2008 2.630 kilogram per hectare.

  • 3 De referentiehoeveelheid voor maïs, niet bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, bedraagt voor 2008 12,9 ton droge stof per hectare.

Hoofdstuk 3. Subsidie voor eiwithoudende gewassen, energiegewassen, noten, aardappelzetmeel en zaaizaad van vezelvlas

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Een landbouwer die noten produceert komt uitsluitend in aanmerking voor subsidie op grond van de areaalbetaling voor noten als bedoeld in artikel 2, indien de boomgaard bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening 1973/2004:

    • a. een oppervlakte heeft van ten minste 0,3 hectare;

    • b. voldoet aan het minimum aantal bomen genoemd in artikel 15, derde lid, van verordening 1973/2004.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef, mag het aantal andere bomen in een boomgaard niet meer zijn dan 10% van het minimum aantal notenbomen per hectare genoemd in artikel 15, derde lid, van verordening 1973/2004, behoudens ingeval het kastanjebomen betreft.

  • 3 Het subsidiebedrag op grond van de areaalbetaling voor noten bedraagt € 120,75 per hectare.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Een landbouwer die energiegewassen teelt komt uitsluitend in aanmerking voor subsidie op grond van de areaalbetaling voor energiegewassen als bedoeld in artikel 2, indien:

    • a. het perceel een oppervlakte van ten minste 0,3 ha heeft;

    • b. de landbouwer niet meer dan één leveringscontract per landbouwgrondstof sluit;

    • c. per soort landbouwgrondstof ten minste 3 ha landbouwgrond is ingezaaid.

  • 2 Behoudens het bepaalde in het derde lid bepaalt de Minister vóór de oogst de representatieve opbrengst van elk soort energiegewas en stelt de landbouwer hiervan in kennis.

  • 3 De representatieve opbrengst voor tarwe, hoofdzakelijk bestemd voor gebruik bij de productie van energieproducten, voor 2008 en de daarop volgende jaren wordt jaarlijks door de Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Indien een hoeveelheid landbouwgrondstof die door de landbouwer aan de verwerker is geleverd niet overeenkomt de representatieve opbrengst, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt hij geacht niet aan zijn verplichtingen ten aanzien van de voor energiedoeleinden gebruikte percelen te hebben voldaan voor een oppervlakte die wordt berekend door de beteelde oppervlakte die hij overeenkomstig de subsidievoorwaarden heeft gebruikt voor de productie van de landbouwgrondstof, te vermenigvuldigen met het verhoudingsgetal dat aangeeft welk deel van die landbouwgrondstof ontbreekt.

  • 5 In het geval de landbouwer eenjarige gewassen heeft ingezaaid, doet hij uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar van aanvraag de aangifte bedoeld in artikel 31, eerste lid, van verordening 1973/2004. In het geval de landbouwer tweejarige gewassen heeft ingezaaid en de gewassen oogst in het tweede teeltjaar, doet hij uiterlijk op 1 maart van het tweede kalenderjaar na het jaar van aanvraag de aangifte bedoeld in artikel 31, eerste lid, van verordening 1973/2004.

  • 6 Uiterlijk binnen 40 werkdagen na ontvangst van de door de aanvrager geleverde grondstof doet de eerste verwerker dan wel inzamelaar van energiegewassen de kennisgeving, bedoeld in artikel 34, derde lid, van verordening 1973/2004.

Artikel 40a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 40, eerste lid, sub b, mogen landbouwers die energiegewassen telen overeenkomstig artikel 25 van verordening 1973/2004, de in dat artikel, eerste lid, onder a en b genoemde gewassen verbouwen voor productie van en verwerking tot energie dan wel biobrandstof op het eigen landbouwbedrijf.

Artikel 40b

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer die overeenkomstig artikel 40a energiegewassen wil verbouwen met het oogmerk om deze zelf te gebruiken dan wel te verwerken,

  • a. verbindt zich er ten opzichte van de minister schriftelijk toe dat deze landbouwgrondstoffen door hem rechtstreeks worden gebruikt dan wel verwerkt;

  • b. dient de hoeveelheid geoogste grondstof door weging of volumetrisch te bepalen;

  • c. dient een specifieke boekhouding te voeren van de gebruikte grondstof en de door de verwerking verkregen producten en bijproducten;

  • d. stelt uiterlijk op 15 mei bij het HPA de volledige zekerheid, bedoeld in artikel 35 van verordening 1973/2004;

  • e. bewaart een kopie van de verzamelaanvraag in zijn bedrijfsadministratie;

  • f. dient de in artikel 35, vierde en vijfde lid, van verordening 1973/2004, bedoelde bewijzen te overleggen aan het HPA;

  • g. dient in het geval dat hij granen of oliehoudende zaden gebruikt als brandstof voor de verwarming van zijn landbouwbedrijf of voor productie van en verwerking tot energie dan wel biobrandstof op het eigen landbouwbedrijf, deze te denatureren volgens de methode die vastgesteld wordt door Dienst Regelingen.

Artikel 40c

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Afdeling 7 van hoofdstuk 8 van verordening 1973/2004 wordt toegepast met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een landbouwer die eiwithoudende gewassen teelt komt uitsluitend in aanmerking voor subsidie op grond van premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in artikel 2, indien het perceel:

  • a. een oppervlakte van ten minste 0,3 ha heeft;

  • b. is ingezaaid met ten minste 70 kg zaad per hectare.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceert overeenkomstig artikelen 93 en 94 van verordening 1782/2003 en hoofdstuk 6 van verordening 1973/2004, komt in aanmerking voor subsidie op grond van de productiesteun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in artikel 2.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Een landbouwer die zaaizaad van vezelvlas produceert komt in aanmerking voor subsidie op grond van de productiesteun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 2, indien:

    • a. het ingezaaide perceel een oppervlakte van ten minste 0,3 ha heeft;

    • b. de productie plaatsvindt op basis van een vermeerderingscontract tussen de landbouwer en het zaaizaadhandelsbedrijf of de kweker;

    • c. de betrokken zaaizaadhandelsbedrijven of kwekers geregistreerd zijn bij het HPA;

    • d. het zaaizaad uiterlijk op 15 juni van het jaar volgend op de aanvraag in de handel is gebracht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, overlegt de landbouwer een verklaring omtrent de productie in het geval hij ook zaaizaadhandelsbedrijf of kweker is voor het geproduceerde zaaizaad van vezelvlas.

Artikel 43a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het bepaalde in artikel 38a is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Slachtpremie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Overeenkomstig verordening 1782/2003, verordening 1973/2004 en de bepalingen van deze regeling, wordt aan landbouwers uitsluitend premie verstrekt ter zake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I & R-systeem:

    • a. tenminste acht maanden oud is, of

    • b. indien het een kalf betreft, meer dan een maand en minder dan acht maanden oud is met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg.

  • 2 De kalveren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, die op de datum van de slacht onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I & R-systeem minder dan zes maanden oud zijn, worden geacht aan de voorwaarde met betrekking tot het gewicht, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, te hebben voldaan.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Slachtpremie wordt de landbouwer slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:

  • a. op zijn bedrijf, blijkens het I & R-systeem gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;

  • b. blijkens het I & R-systeem na afloop van de in onderdeel a genoemde periode binnen een maand worden geslacht in een abattoir waarvan de houder overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren een bedrijfsregister bijhoudt of binnen één maand zijn geslacht in een abattoir in een andere lidstaat, dan wel binnen twee maanden zijn uitgevoerd naar een derde land; en

  • c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De aanhoudperiode, bedoeld in artikel 45, onderdeel a, gedurende welke de runderen waarvoor slachtpremie is aangevraagd op het bedrijf moeten worden gehouden, beloopt een aaneengesloten periode van tenminste twee maanden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid beloopt de aanhoudperiode voor kalveren die worden geslacht voordat zij de leeftijd van drie maanden hebben bereikt, een maand.

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geen slachtpremie wordt verstrekt voor runderen waarvan de geboortedatum, de datum van aanvoer op en afvoer van het bedrijf van de landbouwer, of de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een andere lidstaat of derde land, niet in het I & R-systeem zijn vermeld.

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 2. Slachtpremieaanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Om voor slachtpremie in aanmerking te komen dient de landbouwer, onverminderd artikel 50 een deelnamemelding in bij DR, of, indien het de slachtpremie voor kalveren betreft, bij PVE.

  • 2 In de deelnamemelding verklaart de landbouwer in ieder geval in aanmerking te willen komen voor slachtpremie, alsmede dat ter zake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze landbouwer door het betrokken abattoir wordt ingediend.

  • 3 Indien zich wijzigingen voordoen in de door de landbouwer op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij DR, respectievelijk PVE, daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.

Artikel 50

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer kan een aanvraag voor slachtpremie uitsluitend indienen bij DR, of indien het de slachtpremie kalveren betreft, bij PVE, na ontvangst van diens deelnamemelding.

  • 2 Aanvragen voor slachtpremie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R systeem, binnen 25 dagen na de slacht van het betrokken rund, op de wijze zoals bepaald in de Regeling identificatie en registratie van dieren.

  • 3 Aanvragen voor slachtpremie ter zake van het slachten van runderen in een buiten Nederland gelegen abattoir worden ingediend binnen zes maanden na de slachtdatum, doch uiterlijk op de laatste dag van februari van het volgende jaar, waarbij de in artikel 121, eerste lid, aanhef en onder a, van verordening 1973/2004 bedoelde bewijsstukken worden overgelegd.

  • 4 Aanvragen voor slachtpremie ter zake van de uitvoer van runderen naar een derde land worden ingediend binnen zes maanden na de datum waarop, blijkens de bij PVE berustende gegevens met betrekking tot de exportrestitutie, het betrokken rund het grondgebied van de Gemeenschap heeft verlaten, doch uiterlijk op de laatste dag van februari van het volgende jaar.

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor de aanvragen voor slachtpremie, bedoeld in artikel 50, derde en vierde lid, maakt de landbouwer gebruik van een daartoe door DR, of indien het de slachtpremie voor kalveren betreft, door PVE, vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid wordt ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

  • 2 Bij de indiening van een formulier, bedoeld in het eerste lid, legt de landbouwer alle bewijsstukken over die DR, respectievelijk PVE, nodig acht voor de beoordeling of aanspraak op slachtpremie kan worden gemaakt.

Artikel 52

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer die een slachtpremieaanvraag indient, is verplicht de tot zijn bedrijf behorende grond aan te geven. Daartoe maakt hij gebruik van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde procedure.

Paragraaf 3. Sanctiebepalingen betreffende de slachtpremieaanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Bij herhaling van de overtreding, bedoeld in het eerste lid, besluit de minister dat een landbouwer geen slachtpremie ontvangt gedurende twee jaren volgend op het jaar waarin de landbouwer de herhaalde overtreding heeft begaan.

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Geen slachtpremie wordt verleend indien de slachtmelding wordt verricht door een abattoir dat door toepassing van artikel 62 van verordening 796/2004 is uitgesloten van het recht verklaringen of certificaten af te geven met het oog op de toekenning van premie.

Hoofdstuk 4a. Slachtpremie en extra betalingen in het kader van veterinaire maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 54a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Overeenkomstig verordening 1117/2006 worden aan landbouwers ambtshalve slachtpremie en extra betalingen als bedoeld in artikel 1 van die verordening verstrekt.

Artikel 54b

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De slachtpremie, bedoeld in artikel 54a, wordt verstrekt voor dieren die voldoen aan artikel 2, eerste lid, onder a en b, van verordening 1117/2006 en ter zake waarvan is voldaan aan artikel 2, eerste lid, laatste volzin van die verordening.

  • 2 De premie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor stieren, ossen, koeien en vaarzen die blijkens het I & R-systeem op het moment van slacht ten minste 15 maanden oud zijn, aangevuld met een extra betaling die bedraagt:

    • a. voor het jaar 2000 € 17,83 per mannelijk rund en € 9,76 per vrouwelijk rund;

    • b. voor het jaar 2001 € 9,45 per mannelijk rund en € 5,15 per vrouwelijk rund;

    • c. voor het jaar 2002 € 62,66 per mannelijk rund en € 34,28 per vrouwelijk rund;

    • d. voor het jaar 2003 € 0 per mannelijk rund en € 0 per vrouwelijk rund.

Hoofdstuk 5. Procedurele bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 1. Procedurele bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

  • 3 De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.

  • 4 Bij de verzamelaanvraag legt de landbouwer alle bewijsstukken over die het betrokken betaalorgaan nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 5 Van de wijziging, verbetering of intrekking van de verzamelaanvraag overeenkomstig Titel II van verordening 796/2004 stelt de landbouwer DR schriftelijk in kennis.

  • 6 In afwijking van het derde lid geldt als uiterste datum voor het indienen van teeltcontracten voor zetmeelaardappelen 15 juni.

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 Bewijsstukken als bedoeld in artikel 55, vierde lid, die verlangd worden, overlegt de landbouwer schriftelijk voor zover deze niet elektronisch overgelegd kunnen worden.

Artikel 57

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De landbouwer is verplicht het betrokken betaalorgaan op diens verzoek alle gewenste nadere inlichtingen, ter zake van de gegevens verschaft bij de verzamelaanvraag of de slachtpremieaanvraag, terstond en naar waarheid te verstrekken.

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De landbouwer is verplicht in zijn bedrijfsadministratie alle in de betrokken verordening, deze regeling en door het betrokken betaalorgaan voorgeschreven bewijsstukken te bewaren.

  • 2 De bedrijfsadministratie wordt door de landbouwer op eerste vordering aan de met toezicht op de naleving van deze regeling belaste persoon ter inzage gegeven.

  • 3 De landbouwer bewaart de bedrijfsadministratie op zijn bedrijf ten minste drie jaar na afloop van het jaar waarin subsidie is aangevraagd.

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien een bedrijf volledig wordt overgedragen nadat een verzamelaanvraag of een slachtpremieaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor het verstrekken van subsidie is voldaan, of indien een bedrijf volledig wordt overgedragen nadat de voor de toekenning van de steun vereiste handelingen zijn begonnen, maar voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun is voldaan, kan aan de verkrijger van het bedrijf de desbetreffende aangevraagde subsidie worden verstrekt indien:

  • a. het betrokken betaalorgaan de schriftelijke melding van de overdracht binnen een maand na de overdracht ontvangt van de verkrijger,

  • b. de verkrijger het betrokken betaalorgaan verzoekt om betaling van de door de wederpartij aangevraagde subsidie,

  • c. de verkrijger alle door het betrokken betaalorgaan verlangde bewijsstukken overlegt, en

  • d. wordt voldaan aan alle voorwaarden voor de verstrekking van de premie.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In het geval verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen een beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maken in verband met het niet nakomen van voorwaarden of verplichtingen, meldt de landbouwer een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 72 van verordening 796/2004 schriftelijk aan het betrokken betaalorgaan binnen 10 werkdagen na de dag vanaf welke dit voor hem mogelijk is.

  • 2 De landbouwer voegt bij de melding bewijsstukken bij ter ondersteuning van zijn beroep op overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien een bedrag aan subsidie ten onrechte is uitbetaald, wordt de onverschuldigd betaalde subsidie en de rente over dat bedrag overeenkomstig artikel 73 van verordening 796/2004 teruggevorderd.

  • 2 De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente in Nederland geldende op de laatste dag van de kalendermaand waarin de subsidie is betaald.

  • 3 Indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, per landbouwer en per premieperiode niet meer bedraagt dan € 100,– exclusief rente, wordt afgezien van terugvordering.

  • 4 Indien de rente, bedoeld in het eerste lid, per landbouwer en per premieperiode niet meer bedraagt dan € 50,- wordt afgezien van inning van de rente.

Artikel 62

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De betaalorganen dragen zorg voor de uitwisseling van gegevens betreffende aanvragers die relevant zijn in het kader van het toezicht op de naleving van de in artikel 3 tot en met 8 bedoelde voorwaarden of relevant zijn voor de in artikel 9 genoemde modulatie.

Paragraaf 2. Uitvoerende instanties

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 DR is belast met de uitvoering van

    • a. de bedrijfstoeslagregeling;

    • b. de areaalbetaling voor noten;

    • c. de steun voor energiegewassen;

    • d. de premie voor eiwithoudende gewassen;

    • e. de slachtpremie, met uitzondering van de slachtpremie, bedoeld in artikel 44, voor kalveren;

    • f. het uitbetalen van het extra steunbedrag op grond van artikel 12 van verordening 1782/2003;

    • g de slachtpremie en extra betalingen, bedoeld in artikel 54a, voorzover deze geen betrekking hebben op kalveren.

  • 2 Ter uitvoering van de subsidieregelingen genoemd in het eerste lid zal DR onder meer:

    • a. toeslagrechten en braakleggingstoeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling vaststellen;

    • b. subsidiebedragen berekenen en uitkeren;

    • c. in voorkomend geval een overschrijding vaststellen van het maximum van voor noten aangevraagde subsidie als bedoeld in artikel 83 van verordening 1782/2003;

    • d. in voorkomend geval een overschrijding vaststellen van de maxima in het kader van de slachtpremiebetalingen als bedoeld in artikel 130 van verordening 1782/2003;

    • e. in voorkomend geval een overschrijding vaststellen van het maximum van extra steunbedrag als bedoeld in artikel 12 van verordening 1782/2003;

    • f. kortingen en uitsluitingen vaststellen op grond van verordening 1782/2003, alsmede op grond van Titel II, hoofdstuk I en hoofdstuk IV, Titel IV, hoofdstuk I van verordening 796/2004 en deze regeling;

    • g. de hoogte van de korting wegens overtreding van de randvoorwaarden bepalen op grond van verordening 1782/2003, alsmede op grond van Titel IV, hoofdstuk II van verordening 796/2004 en deze regeling, mede ten behoeve van de overige betrokken betaalorganen;

    • h. kortingen en uitsluitingen opleggen op grond van verordening 1782/2003, alsmede op grond van Titel IV, hoofdstuk II van verordening 796/2004 en deze regeling;

    • i. relevante informatie uit de verzamelaanvraag doorgeven aan HPA, PVE en PZ.

Artikel 64

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het HPA is belast met de uitvoering van:

    • a. de steun voor zetmeelaardappelen;

    • b. de steun voor zaaizaad van vezelvlas;

  • 2 Ter uitvoering van de subsidieregelingen genoemd in het eerste lid zal het HPA onder meer:

    • a. subsidiebedragen berekenen en uitkeren;

    • b. een eventuele overschrijding van het nationale maximum voor zaaizaad van vezelvlas vaststellen als bedoeld in artikel 99 van verordening 1782/2003;

    • c. kortingen en uitsluitingen vaststellen op grond van verordening 1782/2003, alsmede op grond van Titel II, hoofdstuk I en hoofdstuk IV, Titel IV, hoofdstuk I van verordening 796/2004 en deze regeling;

    • d. kortingen en uitsluitingen opleggen op grond van verordening 1782/2003, alsmede op grond van Titel IV, hoofdstuk II van verordening 796/2004 en deze regeling.

  • 3 Het HPA is bevoegde autoriteit voor:

Artikel 65

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 PVE is belast met de uitvoering van het onderdeel slachtpremie voor kalveren van de rundvleesbetalingen, alsmede van de slachtpremie, bedoeld in artikel 54a, voorzover deze betrekking heeft op kalveren.

  • 2 Ter uitvoering zal PVE onder meer:

Artikel 67

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De AID is verantwoordelijk voor de coördinatie van de controles ter plaatse op de naleving van de regeling als bedoeld in de artikelen 23 en 25 van verordening 1782/2003.

Paragraaf 3. Sancties

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 68

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien een landbouwer één of meer verplichtingen op grond van de artikelen 3 tot en met 8a niet naleeft, wordt overeenkomstig Deel II, Titel IV, hoofdstuk II van verordening 796/2004 een korting opgelegd op het totale bedrag dat op grond van de in artikel 3 bedoelde steunregelingen aan de landbouwer is of moet worden toegekend.

  • 2 Onverminderd artikel 71 van verordening 796/2004, bedraagt de hoogte van de korting 1, 3 of 5% van het totale bedrag dat op grond van de in artikel 3 bedoelde steunregelingen aan de landbouwer is of moet worden toegekend en wordt in geval van herhaalde of opzettelijke niet-naleving verhoogd overeenkomstig artikel 66 en 67 van verordening 796/2004.

Artikel 69

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien een landbouwer andere dan de in artikel 68 bedoelde voorwaarden of verplichtingen voortvloeiend uit verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen niet naleeft, wordt door het betrokken betaalorgaan overeenkomstig Deel II, Titel IV, hoofdstuk I van verordening 796/2004 een korting opgelegd op het bedrag dat op grond van de betrokken steunregeling aan de landbouwer is of moet worden toegekend.

Artikel 70

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien een landbouwer niet alle in artikel 14, eerste lid, van verordening 796/2004 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3% van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moet worden gedaan, als volgt verlaagd:

  • a. indien het verschil groter is dan 3% en kleiner dan of gelijk aan 10% bedraagt de verlaging 1%;

  • b. indien het verschil groter is dan 10% en kleiner dan of gelijk aan 20% bedraagt de verlaging 2%;

  • c. indien het verschil groter is dan 20% bedraagt de verlaging 3%.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 71

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De Regeling GLB-inkomenssteun wordt ingetrokken, maar blijft evenwel van toepassing op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling waarop nog niet onherroepelijk is beslist en, in geval van slacht, op slachtingen en export verricht vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel 72

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

[Red: Wijzigt de Overdrachtsregeling bevoegdheden Landbouwwet 1966 Algemeen.]

Artikel 73

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

[Red: Wijzigt de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.]

Artikel 74

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

[Red: Wijzigt de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.]

Artikel 75

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

[Red: Wijzigt de Regeling superheffing en melkpremie 2004.]

Artikel 77

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 78

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Regeling GLB-inkomenssteun 2006’.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 december 2005

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1. Beheerseisen als bedoeld in artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Milieu

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

1. Artikel 8, artikel 9 in samenhang met artikel 31, eerste lid, artikel 10, in samenhang met artikel 31, tweede lid, en artikel 11, 12, 13, 14, 15, 37, 50, derde lid, 53 in samenhang met 46, artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet in samenhang met artikel 5, 6, 7 en 9, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren

2. Artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998

3. Artikel 25 van het Lozingenbesluit bodembescherming

4. Artikel 1b, eerste lid, in samenhang met artikel 1b, derde lid, eerste alinea en artikel 1c, eerste lid, artikel 1b, eerste lid, in samenhang met artikel 1b, derde lid, onderdeel a, artikel 1b, eerste lid, in samenhang met artikel 1b, derde lid, onderdeel b en vierde lid, artikel 1b van het Besluit gebruik meststoffen

5. Artikel 2, 3, 3a, 3b, 4, 4a, 4b, 5, 6, 6a, 6b, 6c, 6d en 8a, van het Besluit gebruik meststoffen

6. Artikel 16 in samenhang met artikel 13, van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij

7. Artikel 7 in samenhang met artikel 8 onder a en b, 9 en 10, van de Meststoffenwet in samenhang met artikel 24 tot en met 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

8. Artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten

9. Artikel 2 in samenhang met artikel 4 en 7 van de Regeling identificatie en registratie voor dieren

10. Artikel 8, eerste, tweede en vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie voor dieren, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1760/2000 en artikel 12 van de Regeling identificatie en registratie voor dieren

11. Artikel 5, eerste lid, onder a, richtlijn 92/102, artikel 4, tweede en derde lid, van verordening 1760/2000 en artikel 4, eerste en vierde lid, van verordening (EG) nr. 21/2004

12. Artikel 19, eerste lid, artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 10 in samenhang met artikel 11, 34a en 34b van de Regeling identificatie en registratie voor dieren

13. Artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en derde lid, 36, eerste lid, tot aan het woord ‘alsmede’ en tweede en vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie voor dieren, artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1760/2000 in samenhang met artikel 19, eerste lid, tot en met ‘verordening 911/2004’, en tweede tot en met vijfde lid, van de Regeling identificatie en registratie voor dieren

14. Artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening (EG) nr. 1760/2000

15. De artikelen 20 en 22 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

16.

17. Artikel 26, eerste en tweede lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden

18. Artikel 2 van de Kaderwet diervoeders in samenhang met artikel 15, 17, eerste lid, 18 en 20 van verordening (EG) nr. 178/2002, artikel 4, derde lid, van de Kaderwet diervoeders

19. Artikel 68 en 74 van de Regeling diervoeders in samenhang met artikel 15 van verordening (EG) nr. 178/2002

20. Artikel 2, tiende lid, Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen in samenhang met artikel 14, 18 en 19 van verordening (EG) nr. 178/2002

21. Artikel 113a van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s in samenhang met artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002

22. Artikel 73a, van de Regeling diervoeders in samenhang met artikel 5, eerste lid, in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I, onder 4e en 4g, en onder II, onder 2a, 2b en 2e, artikel 5, vijfde lid in samenhang met Bijlage III, onder 1, eerste alinea, eerste zin en derde alinea, en onder 2, derde zin, en artikel 5, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005

23. Artikel 2, eerste lid van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h, , 5f en 5h, m.u.v. de zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’, onder 6, en onder III, onder 8a, 8d, 8e , 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

24. Artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 6, derde lid, en artikel 7, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet.

25. Artikel 40, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenwet in samenhang met artikel 4, eerste lid, en de Bijlage I, deel A, onderdeel 8b, van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 91 en 92, van de Diergeneesmiddelenregeling

26. Artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met Bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, onderdeel I, onder 1b, 1c, 1d, 1e, 2a, 2b, 2c, 3a, 3b, 3c, 4 en 5 en onderdeel II, onder A onder 1, 2, 3, 4, en onder B onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b, sectie X, hoofdstuk I onder 1, m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

27. Artikel 2, eerste lid en 44, van de Diergeneesmiddelenwet in samenhang met artikel 82 van de Diergeneesmiddelenregeling

28. Artikel 46, van het Diergeneesmiddelenbesluit in samenhang met artikel 81, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenregeling

29. Artikel 2, eerste lid, onder a en c, en 3, eerste lid, van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten

30. Artikel 2, van Verordening PVV Verbod op gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede bèta-agonisten 1997 (2005-I)

31. Artikel 2, eerste lid in samenhang met 4, eerste lid, in samenhang met artikel 22 van Verordening PVV identificatie en registratie paardachtigen 2004

Dierenwelzijn

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

32. Artikel 4 in samenhang met bijlage, onder 1 tot en met 4, onder 6, onder 8, onder 9, onder 11 en onder 13 tot en met 15, van de Richtlijn 91/629/EEG

33. Artikel 3, artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 5 tot en met 9, van het Kalverenbesluit

34. Artikel 3, eerste lid, onder a;

Artikel 3, tweede lid, onder a en b, in samenhang met negende lid;

Artikel 3, vierde lid, onder a en b, in samenhang met negende lid;

Artikel 3, zesde lid;

Bijlage, eerste hoofdstuk, onder 5, tweede zin;

Bijlage, eerste hoofdstuk, onder 8, eerste zin, tweede gedachtenstreepje, in samenhang met bijlage, tweede alinea, onder 8;

Bijlage, eerste hoofdstuk, onder 8, derde alinea, tweede zin van Richtlijn 91/630/EEG

35. Bijlage, eerste hoofdstuk, onder 8, eerste zin tot en met het eerste gedachtenstreepje, van Richtlijn 91/630/EEG, in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder q, van het Ingrepenbesluit

36. Bijlage, eerste hoofdstuk, onder 8, eerste zin, vierde gedachtenstreepje, van Richtlijn 91/630/EEG in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder l, van het Ingrepenbesluit

37. De artikelen 2b, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, 3, eerste en tweede lid, 5, zevende lid, 9, eerste lid, 10, 11, tweede lid, 13 en 15, van het Varkensbesluit

38. Artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 91/630/EEG in samenhang met artikel 4, vierde lid, van het Varkensbesluit, in samenhang met artikel 3, negende lid, van Richtlijn 91/630/EEG

39. Artikel 9, tweede en derde lid, van het Varkensbesluit, in samenhang met artikel 3, negende lid, van Richtlijn 91/630/EEG

40. Artikel 2 in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder c, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990

41. Artikel 3 tot en met 6, van het Besluit welzijn productiedieren

42. Artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in samenhang met het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren

43. Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in samenhang met het Ingrepenbesluit

44. Artikel 55 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in samenhang met het Besluit voortplantingstechnieken bij dieren

Bijlage 2. Lijst van groenbemesters als bedoeld in artikel 7, eerste lid

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1. Mengsels van grassen

  • 2. Phacelia

  • 3. Spurrie

  • 4. Vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten

  • 5. Kruisbloemigen m.u.v. koolzaad

  • 6. Afrikaantjes (Tagetes)

  • 7. Solanum sisymbriifolium

Tevens zijn in mengsels van één of meer van bovenstaande gewassen toegestaan:

  • 8. Tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas

  • 9. Eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal

  • 10. Akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

Bijlage 3. Lijst van gewassen als bedoeld in artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1. Koolzaad

  • 2. Graszaad

  • 3. Luzerne

  • 4. Wintergerst

Bijlage 4. Berekeningswijze referentiebedragen en hectares voor suiker en cichorei

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

1. Referentiebedrag suiker

De formule, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, luidt:

A × (B : (C – D + E))

Verklaring van de tekens:

A staat voor het getal dat overeenkomt met de hoeveelheid suiker, uitgedrukt in kilogram, die een landbouwer op grond van zijn leveringscontract met de suikerfabrikant op 1 januari 2006 mag leveren voor het verkoopseizoen 2006/2007, hetzij in het kader van het Suikersysteem 2006 aan een binnenlandse suikerfabrikant, hetzij aan een buitenlandse suikerfabrikant.

B staat voor het getal dat overeenkomt met het in punt K, onder 2, in tabel 1, van bijlage VII van verordening 1782/2003 voor respectievelijk de jaren 2006, 2007, 2008, en voor 2009 en volgende jaren aangegeven nationale maximumbedrag voor Nederland, zoals dat op basis van artikel 41, lid 1bis, van genoemde verordening nog door de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan worden aangepast en voorzover dit bedrag betrekking heeft op de component suiker. De minister maakt de door de Commissie aangepaste bedragen en de onderverdeling daarvan over suiker en cichorei bekend in de Staatscourant.

C staat voor het getal dat overeenkomt met alle suiker, uitgedrukt in kilogram, die door de landbouwers op grond van het Suikersysteem 2006 op 1 januari 2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 geleverd mag worden.

D staat voor het getal dat overeenkomt met alle suiker, uitgedrukt in kilogram, die door de landbouwers op 1 januari 2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 in Nederland geproduceerd mag worden met in het buitenland geteelde suikerbieten.

E staat voor het getal dat overeenkomt met alle suiker, uitgedrukt in kilogram, die door de landbouwers op 1 januari 2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 geproduceerd mag worden in het buitenland met in Nederland geteelde suikerbieten.

2. Hectareberekening suiker

De formule, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, luidt:

A : 13.100.

Verklaring van de tekens:

A staat voor het getal dat overeenkomt met de hoeveelheid suiker, uitgedrukt in kilogram, die een landbouwer op grond van zijn leveringscontract met de suikerfabrikant op 1 januari 2006 mag leveren voor het verkoopseizoen 2006/2007, hetzij in het kader van het Suikersysteem 2006 aan een binnenlandse suikerfabrikant, hetzij aan een buitenlandse suikerfabrikant.

3. Referentiebedrag cichorei

De formule, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, luidt:

A × (B : C).

Verklaring van de tekens:

A staat voor het getal dat overeenkomt met het gemiddeld aantal hectares over de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005, waarvoor de landbouwer een leveringscontract voor de teelt van cichoreiwortels heeft afgesloten.

B staat voor het getal dat overeenkomt met het in punt K, onder 2, in tabel 1, van bijlage VII van verordening 1782/2003 voor respectievelijk de jaren 2006, 2007, 2008, en voor 2009 en volgende jaren aangegeven nationale maximumbedrag voor Nederland, zoals dat op basis van artikel 41, lid 1bis, van genoemde verordening nog door de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan worden aangepast en voorzover dit bedrag betrekking heeft op de component cichorei. De minister maakt de door de Commissie aangepaste bedragen en de onderverdeling daarvan over suiker en cichorei bekend in de Staatscourant.

C staat voor het getal dat overeenkomt met het gemiddeld aantal in Nederland gelegen hectares over de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 waarvoor door landbouwers al dan niet via tussenpersonen leveringscontracten met producenten van inulinestroop zijn afgesloten.