Regeling Wfsv

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 01-05-2015 t/m 31-07-2015

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/F&W/05/96420, ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Regeling Wfsv)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 13, 17, vijfde en zesde lid, 34, tweede lid, 40, derde lid, 41, eerste lid, 55, 63, 67, 81, 95, eerste lid, 96, derde lid, 102, derde lid, 110, derde lid, 119, zesde en zevende lid, 120, tweede, zevende en achtste lid, 121 en 122 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de artikelen 2.2, achtste lid, en 2.3, eerste en derde lid, van het Besluit Wfsv;

Besluiten:

Hoofdstuk 2. De financiering van de volksverzekeringen

Artikel 2.1. Begripsbepaling

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de landen van het Koninkrijk der Nederlanden aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.

Artikel 2.2. Partnerbegrip voor vaststelling premie-inkomen

Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wfsv wordt verstaan onder partner: degene, die partner is in de zin van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij het vierde lid, onderdeel b, van het laatstgenoemde artikel buiten toepassing blijft.

Artikel 2.3. Uitzonderingen premie-inkomen voor premieheffing

Voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen behoren niet tot het premie-inkomen:

  • a. uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid;

  • b. ten aanzien van degene die verzekerd is en die tevens werkzaamheden verricht of heeft verricht buiten het Europese deel van Nederland:

    • 1°. het gedeelte van het premie-inkomen dat onderworpen is aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,

    • 2°. het gedeelte van het premie-inkomen, waarop ingevolge een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is,

    • 3°. het gedeelte van het premie-inkomen, dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid;

  • c. ten aanzien van degene die niet is uitgezonderd van de verplichte verzekering voor de volksverzekeringen op grond van de artikelen 13, eerste lid, onderdeel a, 13, tweede lid, onderdeel c, 13, derde lid, onderdeel a, 13, vierde lid, onderdeel c, 14, eerste lid, onderdeel a, 15, eerste lid, onderdelen a, b of c, subonderdeel 1°, of 16, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met het verrichten van de in die artikelen bedoelde andere werkzaamheden: het belastbare loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij zou zijn uitgezonderd van de verplichte verzekering voor de volksverzekeringen indien hij die andere werkzaamheden niet zou hebben verricht.

Artikel 2.4. Premie-inkomen bij premieplichtigheid over gedeelte kalenderjaar

Ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar niet premieplichtig is, wordt voor de premieheffing bij wege van aanslag als premie-inkomen geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het premie-inkomen verminderd met het gedeelte daarvan waarop, op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, of dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid.

Artikel 2.5. Aanpassing maximum premie-inkomen bij gedeeltelijke premieplicht anders dan door overlijden

Ten aanzien van degene die gedurende een deel van het kalenderjaar anders dan door overlijden niet premieplichtig is, wordt voor de premieheffing bij wege van aanslag als premie-inkomen in aanmerking genomen het bedrag dat naar tijdsevenredigheid is afgeleid van het in artikel 8, derde lid, van de Wfsv vermelde premie-inkomen dat maximaal in aanmerking zou zijn genomen indien gedurende het gehele kalenderjaar sprake zou zijn geweest van premieplicht, tenzij toepassing van de bepalingen in die wet of van de overige bepalingen in deze regeling tot een lager premie-inkomen leidt.

Artikel 2.6. Heffingspercentage bij verschillende premiepercentages

Ingeval zich ten aanzien van een verzekerde die in de premieheffing bij wege van aanslag wordt betrokken in het kalenderjaar tijdvakken voordoen waarin anders dan ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wfsv verschillende premiepercentages gelden, wordt van hem de premie geheven naar een percentage (heffingspercentage) dat is samengesteld uit tijdsevenredige delen van die verschillende premiepercentages. Het heffingspercentage wordt afgerond op honderdsten naar beneden.

Artikel 2.6a. Heffingskorting bij premieplichtigheid over gedeelte kalenderjaar

Ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar anders dan door overlijden niet premieplichtig is, wordt de heffingskorting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wfsv, tijdsevenredig verminderd naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar.

Artikel 2.7. Tijdsevenredige vaststelling

Ingeval voor de premieheffing bij wege van aanslag het premie-inkomen, het heffingspercentage of de heffingskorting moet worden bepaald door middel van tijdsevenredige vaststelling, wordt daarbij:

  • a. een kalenderjaar op 360 dagen gesteld;

  • b. een kalendermaand op 30 dagen gesteld;

  • c. de dag waarop het tijdvak aanvangt als een gehele dag in aanmerking genomen;

  • d. de dag waarop het tijdvak eindigt niet in aanmerking genomen.

Hoofdstuk 3. De financiering van de werknemersverzekeringen

Afdeling 1. Vaststelling loon

§ 1. Bepaling loontijdvak bij twee kalenderjaren

Artikel 3.1. Bepaling loontijdvak bij twee kalenderjaren

Voor de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Wfsv wordt een loontijdvak dat zich uitstrekt over twee kalenderjaren, geacht te behoren tot het kalenderjaar waarin het loon over dat loontijdvak wordt genoten.

§ 2. Berekening premieloon bij samenloop

Artikel 3.2. Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. arbeidsloon: loon uit een dienstbetrekking;

  • b. uitkering: een uitkering krachtens de ZW, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg, de WAO, de Wet WIA of de WW;

  • c. aanvulling: arbeidsloon dat naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering en door de werkgever, op grond van een aan zijn werknemer toegekende aanspraak, over dezelfde periode als waarover de uitkering wordt verstrekt aan de werknemer wordt betaald.

Artikel 3.3. Uitkering bij dezelfde werkgever

  • 1 Indien een werknemer die van één of meerdere werkgevers arbeidsloon ontvangt, vervolgens in plaats van één of elk van die lonen uitkering en aanvulling ontvangt, wordt het totaalbedrag van die uitkering en aanvulling voor de toepassing van artikel 17 van de Wfsv geacht bij dezelfde werkgever te zijn genoten.

  • 2 Indien het eerste lid toepassing vindt, blijft bij de berekening van het loon waarnaar de premies op grond van hoofdstuk 3 van de Wfsv worden geheven de aanvulling buiten aanmerking voorzover de aanvulling en uitkering tezamen meer bedragen dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wfsv.

Artikel 3.4. Samenloop

Indien een werknemer van twee of meer werkgevers arbeidsloon ontvangt en vervolgens in plaats van één van die lonen een uitkering op grond van de ZW of op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg ontvangt en in plaats van het overige loon of één of meer van de overige lonen een uitkering ontvangt, worden deze uitkeringen, in afwijking van artikel 17, eerste lid, van de Wfsv geacht niet bij dezelfde werkgever te zijn genoten.

§ 3. Berekening premies werknemersverzekeringen

Artikel 3.4a. Berekening premies werknemersverzekeringen

Indien voor de werknemer gedurende een loontijdvak verschillende premiepercentages gelden, wordt het op grond van artikel 17, derde lid, van de Wfsv berekende verschil naar evenredigheid van de lonen waarvoor die verschillende premiepercentages gelden, aan die lonen toegerekend.

Afdeling 2. Vaststelling sectorpremiepercentage

§ 1. Premiedifferentiatie uitzendbranche

Artikel 3.5a. Bijdrage sector uitzendbedrijven

  • 2 De bijdrage bedraagt € 85.000.000.

Artikel 3.6. Sectoronderdelen in de sector uitzendbedrijven

De sector uitzendbedrijven wordt ingedeeld in de volgende sectoronderdelen, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Wfsv:

Artikel 3.7. Indeling werkgevers binnen uitzendbedrijven IA en IIA

[Vervallen per 01-01-2014]

Artikel 3.8. Vaststelling WW-deel van het sectorpremiepercentage

  • 2 Per sectoronderdeel wordt het gewogen gemiddelde vastgesteld van het percentage, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.9. Maximum gedifferentieerde premie Werkhervattingskas sector uitzendbedrijven

§ 2. Premiedifferentiatie grafische industrie

Artikel 3.10. Sectoronderdelen in de sector grafische industrie

De sector grafische industrie wordt ingedeeld in de volgende sectoronderdelen, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Wfsv:

  • a. de grafische industrie exclusief het fotografisch bedrijf, bedoeld in onderdeel b;

  • b. het fotografisch bedrijf, al of niet verbonden met een detailhandel in fotoartikelen, bedoeld in sector 9, onderdeel 5, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 3.11. Vaststelling WW-deel en ZW-deel van het sectorpremiepercentage

  • 2 Het deel van het sectorpremiepercentage ter dekking van de werkloosheidslasten wordt per sectoronderdeel berekend aan de hand van het gemiddelde risico per sectoronderdeel over de laatste vier jaar.

  • 3 Het opslagpercentage ter dekking van overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten wordt per sectoronderdeel berekend aan de hand van het gemiddelde risico per sectoronderdeel over de laatste vier jaar.

§ 3. Premiedifferentiatie sectorfondsen

Artikel 3.12. Vaststelling verschillende sectorpremiepercentages

Artikel 3.13. Gelijkstelling vaststelling sectorpremiepercentage

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a wordt onder scholieren en studenten verstaan:

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, bewaart de werkgever bij zijn loonadministratie een schriftelijke door de werknemer gedagtekende en ondertekende verklaring dat ten zijnen aanzien het kalenderkwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt alsmede:

    • a. ingeval het tweede lid, onderdeel a van toepassing is, het burgerservicenummer of het onderwijsnummer;

    • b. ingeval het tweede lid, onderdeel b van toepassing is, het onderwijsnummer;

    • c. ingeval het tweede lid, onderdeel c van toepassing is, het burgerservicenummer en bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaal nummer;

    • d. ingeval het tweede lid, onderdeel d van toepassing is, een kopie van een internationale studentenkaart als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, bewaart de werkgever een afschrift van de in dat onderdeel genoemde overeenkomst bij de loonadministratie.

Artikel 3.13a. Tijdelijke gelijkstelling vaststelling sectorpremiepercentage

[Vervallen per 01-01-2007]

§ 4. Bepaling sectoren voor sectorale premiepercentages

Artikel 3.14. Bepaling sectorale premiepercentages

De sectorale premiecomponent voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen van de sectorale premiepercentages bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit Wfsv, voor de sectoren 26 en 27, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, is gelijk aan het gemiddelde van deze premiecomponent van de sectorale premiepercentages voor de sectoren 25 tot en met 32.

Afdeling 3. Eigenrisicodragen

Artikel 3.15. Ontheffing garantieplicht overheidswerkgevers

Als overheidswerkgever als bedoeld in artikel 40, derde lid, van de Wfsv worden aangewezen:

  • a. de Koning, ten aanzien van door hem in dienst genomen overheidswerknemers die bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam zijn en uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau vallen;

  • b. het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen;

  • c. rechtspersonen, anders dan bedoeld in onderdeel b, die:

    • bij of krachtens de wet zijn ingesteld, en

    • overheidswerknemers rechtstreeks ten laste van de rechtspersoon bezoldigen of belonen.

Afdeling 4. Verhaal op werknemer

Artikel 3.16. Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder eigenrisicodrager: de werkgever aan wie op grond van artikel 40 van de Wfsv toestemming is verleend het risico te dragen van de betalingen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wfsv.

Artikel 3.17. Bepaling kosten verhaal eigenrisicodrager

  • 3 Het percentage, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald door het totaal van de in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld te verwachten betalingen van WGA-uitkeringen of in het voorgaande kalenderjaar betaalde WGA-uitkeringen overeenkomstig artikel 82 van de Wet WIA te delen door het totaal van het premieplichtig loon dat in dat kalenderjaar ten laste komt of is gekomen van de eigenrisicodrager. Dit percentage bedraagt ten hoogste 1,5 maal de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 2.6, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit Wfsv, waarbij de premiecomponent ZW-lasten niet in aanmerking wordt genomen, die ten hoogste op de werkgever van toepassing zou zijn indien hij geen eigenrisicodrager zou zijn.

  • 4 Indien na afloop van het kalenderjaar blijkt, dat de te verwachten bedragen in een kalenderjaar afwijken van de gerealiseerde bedragen, kan indien dit zou leiden tot een ander bedrag van de kosten voor het verhaal, het bedrag van het verhaal in het kalenderjaar volgend op dat kalenderjaar worden herzien tot ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Wfsv.

  • 5 Tot 1 januari 2016 wordt voor de toepassing van het derde lid, tweede zin, alleen de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen in aanmerking genomen.

Artikel 3.18. Verhaal gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

De werkgever kan de met betrekking tot een werknemer door hem verschuldigde premie Werkhervattingskas die betrekking heeft op de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen en WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel g, onderscheidenlijk h, van het Besluit Wfsv, tot ten hoogste de helft verhalen op de werknemer.

Afdeling 5. Bonussen in de vorm van premiekortingen

Artikel 3.19. Aangiftetijdvak

In deze afdeling wordt onder aangiftetijdvak verstaan: het tijdvak, waarover premies werknemersverzekeringen worden betaald. De premiekorting, bedoeld in artikel 47, eerste of tweede lid, en 49, eerste lid, van de Wfsv, wordt berekend en toegepast per aangiftetijdvak.

Artikel 3.20. Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na volledig genoten premiekortingsperioden

  • 1 De werkgever kan de premiekorting, bedoeld in de artikel 47, eerste of tweede lid, en 49, eerste lid, van de Wfsv niet toepassen, indien de werknemer binnen drie jaar na ommekomst van de in die artikelleden bedoelde periode van drie jaar, na beëindiging van de dienstbetrekking, wederom bij die werkgever in dienst treedt.

  • 2 De werkgever kan de premiekorting, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de Wfsv niet toepassen, indien de werknemer binnen één jaar na ommekomst van de in artikel 49, tweede lid bedoelde periode van één jaar, na beëindiging van de dienstbetrekking, wederom bij die werkgever in dienst treedt.

Artikel 3.21. Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na niet volledig genoten premiekortingsperiode

  • 1 Indien een werkgever niet gedurende een periode van in totaal drie respectievelijk één jaar premiekorting als bedoeld in artikel 47, eerste of tweede lid, en 49, eerste lid, respectievelijk artikel 49, tweede lid, van de Wfsv heeft toegepast:

    • a. worden dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever die elkaar met tussenpozen van minder dan drie maanden opvolgen, geacht niet te zijn onderbroken en worden de perioden waarin de premiekorting wordt toegepast opgeteld totdat in totaal drie respectievelijk één jaar premiekorting is toegepast;

    • b. kan indien dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever elkaar met tussenpozen van drie maanden of meer doch ten hoogste drie jaar opvolgen, de premiekorting niet opnieuw worden toegepast en beslaat de premiekortingsperiode de periode vanaf het moment dat de eerdere premiekortingsperiode een aanvang nam totdat respectievelijk drie of één jaar zijn verstreken, zonder dat over de tussenliggende periode premiekorting is toegepast.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in de onderdelen a of b, van dat lid, niet is onderbroken maar in de genoemde periode geen premiekorting kon worden toegepast.

Artikel 3.22. Premiekortingsperioden bij overgang van ondernemingen

  • 2 Indien slechts een deel van de onderneming overgaat als bedoeld in het eerste lid, vindt het eerste lid uitsluitend toepassing, indien de werknemers voor wie premiekortingen zijn toegepast als bedoeld in het eerste lid, hun werkzaamheden uitoefenen bij het deel van de onderneming dat wordt overgenomen.

Artikel 3.23. Ingangsdatum toepassing premiekorting werknemer van 62 jaar en ouder

[Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 3.24. Evenredige vermindering premiekorting

  • 1 Indien de dienstbetrekking met de werknemer niet aanvangt respectievelijk eindigt op de eerste dag respectievelijk laatste dag van het aangiftetijdvak, wordt het bedrag van de premiekorting, bedoeld in artikel 48 en 50 van de Wfsv, over dat aangiftetijdvak vermenigvuldigd met de factor A/B

    waarbij

    A staat voor: het aantal kalenderdagen in dat aangiftetijdvak dat de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot de werkgever;

    B staat voor: het totale aantal kalenderdagen in dat aangiftetijdvak.

  • 2 Indien een werknemer in het aangiftetijdvak werkzaam is in een dienstbetrekking waarin de beloning voor de arbeid niet is gebaseerd op overeengekomen arbeidsduur, wordt voor de toepassing van artikel 48 en 50 van de Wfsv bij een loon van ten minste het voor hem geldende wettelijk minimumloon per 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, de werknemer geacht ten minste 36 uur per week te hebben gewerkt. Indien het loon in dat aangiftetijdvak minder is dan het voor hem geldende wettelijk minimumloon per 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dan wordt het in de eerste zin bedoelde aantal uren per week naar evenredigheid verminderd met een factor C/D

    waarbij

    C staat voor: het loon dat uit de dienstbetrekking wordt genoten in het aangiftetijdvak;

    D staat voor: het voor de werknemer geldende wettelijke minimumloon per 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in het aangiftetijdvak waarin de maximale duur voor de toepassing van de premiekorting is bereikt, dan wel indien de betrokkene niet langer werknemer is als bedoeld in artikel 1 van de Wfsv.

Artikel 3.24a. Verrekening premiekorting

De werkgever kan de premiekorting, bedoeld in de artikelen 47, eerste of tweede lid, en 49, eerste of tweede lid, van de Wfsv uitsluitend verrekenen met het totaal van de verschuldigde premies, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderscheidenlijk 49, eerste lid, van de Wfsv in het kalenderjaar waarin recht bestaat op de premiekorting.

Artikel 3.25. Nadere regels overgangsrecht premievrijstelling oudere werknemers

  • 2 De toepassing van de premievrijstelling op grond van artikel 122c van de Wfsv eindigt met ingang van de eerste dag van het loontijdvak, waarin de werknemer 62 jaar wordt.

Afdeling 6. Premiekorting jongere werknemer

Artikel 3.26. Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever

Voor de toepassing van artikel 48a van de Wfsv wordt een dienstbetrekking die is aangevangen vóór 1 januari 2014 en wordt beëindigd vóór, op of na die datum maar binnen drie maanden wordt opgevolgd door een dienstbetrekking bij dezelfde werkgever geacht niet te zijn onderbroken.

Artikel 3.27. Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na niet volledig genoten premiekortingsperiode

  • 1 Indien een werkgever niet gedurende een periode van in totaal twee jaar premiekorting als bedoeld in artikel 48a, tweede lid, van de Wfsv heeft toegepast:

    • a. worden dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever die elkaar met tussenpozen van minder dan drie maanden opvolgen, geacht niet te zijn onderbroken en worden de perioden waarin de premiekorting kan worden toegepast opgeteld totdat in totaal twee jaar premiekorting is toegepast, met inachtneming van artikel 48a, tweede lid, onderdeel c, van de Wfsv;

    • b. kan indien dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever elkaar met tussenpozen van drie maanden of meer doch ten hoogste zes maanden opvolgen, de premiekorting niet opnieuw worden toegepast en beslaat de premiekortingsperiode de periode vanaf het moment dat de eerdere premiekortingsperiode een aanvang nam totdat twee jaar zijn verstreken, zonder dat over de tussenliggende periode premiekorting is toegepast, met inachtneming van artikel 48a, tweede lid, onderdeel c, van de Wfsv.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in de onderdelen a of b, van dat lid, niet is onderbroken maar in de genoemde periode geen premiekorting kon worden toegepast.

Artikel 3.28. Afwijkend aangiftetijdvak

Voor de toepassing van artikel 48b van de Wfsv wordt bij de vaststelling van de door een werkgever met een ander aangiftetijdvak dan een maand de premiekorting voor het jaar 2014 als volgt berekend: bij een aangiftetijdvak van vier aaneengesloten weken wordt van de over het zevende aangiftetijdvak toe te passen premiekorting 13/28 in aanmerking genomen.

Artikel 3.29. Overige Uitvoeringsbepalingen

Ten aanzien van de toepassing van de artikelen 48a en 48b van de Wfsv:

Hoofdstuk 3a. Monitoring arbeidsbeperkten en quotumheffing

Terugwerkende kracht

Voor dit hoofdstuk is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit hoofdstuk. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het hoofdstuk is nieuw toegevoegd.

Artikel 3.26*. Gelijkgestelde arbeidsbeperkten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De werknemer die werkzaam is in een dienstbetrekking of op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 78d, eerste lid, van de Participatiewet wordt mede beschouwd als een arbeidsbeperkte.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Abusievelijk voegt de Staatscourant een tweede artikel 3.26 toe.

Artikel 3.27*. Indeling sectoren

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een overheidswerkgever die tevens premieplichtig is ten gunste van een sectorfonds, aangemerkt als werkgever die behoort tot de sector niet-overheid indien van het totaal aantal verloonde uren ten minste de helft is onderworpen aan de premieplicht ten gunste van een sectorfonds.

  • 3 De indeling van overheidswerkgevers en werkgevers overeenkomstig het eerste en tweede lid wordt bepaald op basis van het laatste aangiftetijdvak in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g van de Wfsv, wordt vastgesteld en geldt gedurende dat laatste kalenderjaar.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Abusievelijk voegt de Staatscourant een tweede artikel 3.27 toe.

Artikel 3.28*. Gemiddeld aantal verloonde uren arbeidsbeperkten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt het gemiddeld aantal verloonde uren van een werkzame arbeidsbeperkte op jaarbasis bepaald op 1.331 uren.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Abusievelijk voegt de Staatscourant een tweede artikel 3.28 toe.

Artikel 3.29*. Monitoring banenafspraak

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten als bedoeld in de artikelen 38b, eerste lid, van de Wfsv en artikel 3.26, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december 2012, bedraagt voor:

    • a. de overheidssector: 1.055.474 uren;

    • b. de niet-overheidssector: 6.914.491 uren.

  • 2 Het cumulatief aantal extra te realiseren banen voor arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december in het desbetreffende kalenderjaar, bedraagt voor de overheidsector in:

    • 1°. 2015: 332.760 uren;

    • 2°. 2016: 720.980 uren;

    • 3°. 2017: 1.109.200 uren;

    • 4°. 2018: 1.386.500 uren;

    • 5°. 2019: 1.663.800 uren;

    • 6°. 2020: 1.941.100 uren;

    • 7°. 2021: 2.218.400 uren;

    • 8°. 2022: 2.495.700 uren;

    • 9°. 2023 en verder: 2.773.000 uren.

  • 3 Het cumulatief aantal extra te realiseren banen voor arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december in het desbetreffende kalenderjaar, bedraagt voor de niet-overheidssector in:

    • 1°. 2015: 665.520 uren;

    • 2°. 2016: 1.552.880 uren;

    • 3°. 2017: 2.551.160 uren;

    • 4°. 2018: 3.438.520 uren;

    • 5°. 2019: 4.436.800 uren;

    • 6°. 2020: 5.546.000 uren;

    • 7°. 2021: 6.655.200 uren;

    • 8°. 2022: 7.764.400 uren;

    • 9°. 2023: 8.873.600 uren;

    • 10°. 2024: 9.982.800 uren.

    • 11°. 2025 en verder: 11.092.000 uren.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Abusievelijk voegt de Staatscourant een tweede artikel 3.29 toe.

Artikel 3.30. Ingeleende arbeidsbeperkten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de toepassing van artikel 122n, tweede lid, van de Wfsv wordt als arbeidsbeperkte beschouwd de arbeidsbeperkte werknemer die aan de werkgever in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid ter beschikking is gesteld om voor hem onder zijn toezicht en leiding arbeid te verrichten.

  • 2 Het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, wordt voor 2013 verminderd met het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, van de ter beschikking gestelde arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, door werkgevers in de overheidssector aan werkgevers in de niet-overheidssector onderscheidenlijk door werkgevers in de niet-overheidssector aan werkgevers in de overheidssector. De banen, uitgedrukt in verloonde uren, die in mindering zijn gebracht worden gerekend tot de niet-overheidssector onderscheidenlijk de overheidssector waartoe de werkgever behoort waaraan de arbeidsbeperkte ter beschikking is gesteld.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.30

Voorheen art. 3.26*.

Artikel 3.31. Nadere bepaling variabelen quotumpercentages

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv, wordt voor de toepassing van de variabelen van de formule, bedoeld in dat lid, het volgende in acht genomen:

  • a. voor variabele A:

    • 1°. onder een baan wordt verstaan het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen overeenkomstig variabele C als bedoeld in onderdeel c;

    • 2°. het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten werkzaam bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, van de Wfsv een quotumheffing zijn verschuldigd, gemeten over de maand december 2012 bedraagt op grond van artikel 3.29, eerste lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 3.30, eerste en tweede lid, voor de overheidssector 12.196 banen en voor de niet-overheidssector 35.397 banen.

  • b. voor variabele B:

    • 1°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de overheidsector in:

      • 1°. 2017: 8.750;

      • 2°. 2018: 11.250;

      • 3°. 2019: 13.750;

      • 4°. 2020: 16.250;

      • 5°. 2021: 18.750;

      • 6°. 2022: 21.250;

      • 7°. 2023: 23.750.

      • 8°. 2024 en verder: 25.000

    • 2°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de niet-overheidssector in:

      • 1°. 2017: 19.500;

      • 2°. 2018: 27.000;

      • 3°. 2019: 35.500;

      • 4°. 2020: 45.000;

      • 5°. 2021: 55.000;

      • 6°. 2022: 65.000;

      • 7°. 2023: 75.000;

      • 8°. 2024: 85.000;

      • 9°. 2025: 95.000;

      • 10°. 2026 en verder: 100.000.

  • c. voor variabele C: het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.331 uren per jaar.

  • d. voor variabele E: het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.623 uren per jaar.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 31250, datum inwerkingtreding 25-09-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.31

Voorheen art. 3.27*.

Artikel 3.32. Gemiddeld aantal verloonde uren arbeidsbeperkten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt het gemiddeld aantal verloonde uren van een werkzame arbeidsbeperkte op jaarbasis bepaald op 1.331 uren.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.32

Voorheen art. 3.28*.

Artikel 3.33. Monitoring banenafspraak

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten als bedoeld in de artikelen 38b, eerste lid, van de Wfsv en artikel 3.30, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december 2012, bedraagt voor:

    • a. de overheidssector: 1.055.474 uren;

    • b. de niet-overheidssector: 6.914.491 uren.

  • 2 Het cumulatief aantal extra te realiseren banen voor arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december in het desbetreffende kalenderjaar, bedraagt voor de overheidsector in:

    • 1°. 2015: 332.760 uren;

    • 2°. 2016: 720.980 uren;

    • 3°. 2017: 1.109.200 uren;

    • 4°. 2018: 1.386.500 uren;

    • 5°. 2019: 1.663.800 uren;

    • 6°. 2020: 1.941.100 uren;

    • 7°. 2021: 2.218.400 uren;

    • 8°. 2022: 2.495.700 uren;

    • 9°. 2023 en verder: 2.773.000 uren.

  • 3 Het cumulatief aantal extra te realiseren banen voor arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december in het desbetreffende kalenderjaar, bedraagt voor de niet-overheidssector in:

    • 1°. 2015: 665.520 uren;

    • 2°. 2016: 1.552.880 uren;

    • 3°. 2017: 2.551.160 uren;

    • 4°. 2018: 3.438.520 uren;

    • 5°. 2019: 4.436.800 uren;

    • 6°. 2020: 5.546.000 uren;

    • 7°. 2021: 6.655.200 uren;

    • 8°. 2022: 7.764.400 uren;

    • 9°. 2023: 8.873.600 uren;

    • 10°. 2024: 9.982.800 uren.

    • 11°. 2025 en verder: 11.092.000 uren.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.33

Voorheen art. 3.29*.

1 Het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten als bedoeld in de artikelen 38b, eerste lid, van de Wfsv en artikel 3.30, uitgedrukt in verloonde uren in de maand december 2012, bedraagt voor:

  • a. de overheidssector: 1.055.474 uren;

  • b. de niet-overheidssector: 6.914.491 uren.

Artikel 3.34. Ingeleende arbeidsbeperkten

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de toepassing van artikel 122n, tweede lid, van de Wfsv wordt als arbeidsbeperkte beschouwd de arbeidsbeperkte werknemer die aan de werkgever in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid ter beschikking is gesteld om voor hem onder zijn toezicht en leiding arbeid te verrichten.

  • 2 Het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, wordt voor 2013 verminderd met het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, van de ter beschikking gestelde arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, door werkgevers in de overheidssector aan werkgevers in de niet-overheidssector onderscheidenlijk door werkgevers in de niet-overheidssector aan werkgevers in de overheidssector. De banen, uitgedrukt in verloonde uren, die in mindering zijn gebracht worden gerekend tot de niet-overheidssector onderscheidenlijk de overheidssector waartoe de werkgever behoort waaraan de arbeidsbeperkte ter beschikking is gesteld.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.34

Voorheen art. 3.30.

2 Het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, wordt voor 2013 verminderd met het aantal banen, uitgedrukt in verloonde uren, van de ter beschikking gestelde arbeidsbeperkten, bedoeld in het eerste lid, door werkgevers in de overheidssector aan werkgevers in de niet-overheidssector onderscheidenlijk door werkgevers in de niet-overheidssector aan werkgevers in de overheidssector. De banen, uitgedrukt in verloonde uren, die in mindering zijn gebracht worden gerekend tot de niet-overheidssector onderscheidenlijk de overheidssector waartoe de werkgever behoort waaraan de arbeidsbeperkte ter beschikking is gesteld.

Artikel 3.35. Nadere bepaling variabelen quotumpercentages

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv, wordt voor de toepassing van de variabelen van de formule, bedoeld in dat lid, het volgende in acht genomen:

  • a. voor variabele A:

    • 1°. onder een baan wordt verstaan het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen overeenkomstig variabele C als bedoeld in onderdeel c;

    • 2°. het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten werkzaam bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, van de Wfsv een quotumheffing zijn verschuldigd, gemeten over de maand december 2012 bedraagt op grond van artikel 3.33, eerste lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 3.34, eerste en tweede lid, voor de overheidssector 12.196 banen en voor de niet-overheidssector 35.397 banen.

  • b. voor variabele B:

    • 1°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de overheidsector in:

      • 1°. 2017: 8.750;

      • 2°. 2018: 11.250;

      • 3°. 2019: 13.750;

      • 4°. 2020: 16.250;

      • 5°. 2021: 18.750;

      • 6°. 2022: 21.250;

      • 7°. 2023: 23.750.

      • 8°. 2024 en verder: 25.000

    • 2°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de niet-overheidssector in:

      • 1°. 2017: 19.500;

      • 2°. 2018: 27.000;

      • 3°. 2019: 35.500;

      • 4°. 2020: 45.000;

      • 5°. 2021: 55.000;

      • 6°. 2022: 65.000;

      • 7°. 2023: 75.000;

      • 8°. 2024: 85.000;

      • 9°. 2025: 95.000;

      • 10°. 2026 en verder: 100.000.

  • c. voor variabele C: het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.331 uren per jaar.

  • d. voor variabele E: het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.623 uren per jaar.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 43639, datum inwerkingtreding 05-12-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-05-2015.

Artikel 3.35

Voorheen art. 3.31.

  • 2°. het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten werkzaam bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, van de Wfsv een quotumheffing zijn verschuldigd, gemeten over de maand december 2012 bedraagt op grond van artikel 3.33, eerste lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 3.34, eerste en tweede lid, voor de overheidssector 12.196 banen en voor de niet-overheidssector 35.397 banen.

Hoofdstuk 4. Gemoedsbezwaarden

Artikel 4.1. Gemoedsbezwaarden

  • 1 De persoon, die gemoedsbezwaren heeft tegen één van de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 2 van de Wfsv, of alle werknemersverzekeringen als bedoeld in artikel 2 van de Wfsv, alsmede de rechtspersoon, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige gemoedsbezwaren hebben, kan op zijn verzoek door de SVB worden ontheven van verplichtingen hem bij de Wfsv, of bij één van deze volksverzekeringen of werknemersverzekeringen opgelegd.

Artikel 4.2. Indiening verzoek gemoedsbezwaarden

  • 1 Het verzoek geschiedt door indiening bij de SVB van een door de verzoeker ondertekende verklaring, waarvan het model door de SVB wordt vastgesteld.

  • 2 Deze verklaring houdt tenminste in, dat degene, die de verklaring indient, overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering, dat hij mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.

  • 3 Voorzover de volksverzekeringen in het geding zijn, blijkt uit de verklaring tevens, of degene, die haar indient, de in deze wetten geregelde voorzieningen al dan niet als verzekeringen beschouwt.

  • 4 Uit een door een werkgever bij de SVB ingediende verklaring blijkt of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.3. Verzoek rechtspersoon

  • 1 Wanneer het verzoek een rechtspersoon betreft, wordt de verklaring ingediend bij de SVB door het op grond van een wettelijk voorschrift of statuten van die rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan.

  • 2 Onverminderd artikel 4.2 houdt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, tevens in, dat de natuurlijke personen, die behoren tot het orgaan, dat op grond van een wettelijk voorschrift of de statuten bevoegd is te besluiten de ontheffing aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.

  • 3 Bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, worden gevoegd:

    • a. een afschrift van de aan elk van de tot de in het tweede lid bedoelde meerderheid behorende natuurlijke personen verleende ontheffing, bedoeld in artikel 4.1;

    • b. een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon, en

    • c. een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de ontheffing is genomen.

Artikel 4.4. Ontheffing

De SVB verleent de ontheffing, indien de verklaring naar haar mening overeenkomstig de waarheid is. Aan een werkgever, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een ontheffing van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.

Artikel 4.5. Volksverzekeringen

Voorzover volksverzekeringen in het geding zijn, wordt, indien de verzoeker heeft verklaard, dat hij de in één of meer van de genoemde wetten geregelde voorzieningen niet als verzekering beschouwt, geen ontheffing verleend van de in die wet of wetten opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.6. Bewijs ontheffing

Van de verleende ontheffing wordt door de SVB aan de verzoeker een bewijs uitgereikt, waarvan het model wordt vastgesteld door de SVB.

Artikel 4.7. Openbaarmaking ontheffing

Degene, die is ontheven van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen, dat het hem uitgereikte bewijs van ontheffing of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen.

Artikel 4.8. Mededeling ontheffing

  • 1 Indien degene aan wie ontheffing is verleend aan de loonbelasting is onderworpen, is hij verplicht van de hem verleende ontheffing mededeling te doen aan degene, die de inhouding verricht, door het tonen aan laatstbedoelde van het uitgereikte bewijs van ontheffing.

  • 2 Voor de werknemer, die niet aan de loonbelasting is onderworpen, geldt dezelfde verplichting ten opzichte van diens werkgever.

Artikel 4.9. Intrekking ontheffing

  • 1 Een ontheffing wordt door de SVB ingetrokken:

    • a. op verzoek van degene, aan wie de ontheffing is verleend;

    • b. indien naar het oordeel van de SVB de gemoedsbezwaren, op grond waarvan de ontheffing is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.

  • 2 De ontheffing kan worden ingetrokken, indien verplichtingen, die nog op de degene aan wie ontheffing is verleend rusten ingevolge de in artikel 4.1 genoemde wetten, of die hem bij deze regeling zijn opgelegd, niet door hem worden nageleefd.

  • 3 De SVB kan bij de intrekking tevens bepalen, dat een verzoek om ontheffing gedaan binnen twee jaren na de dagtekening van de intrekking, enkel op die grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

  • 4 Degene, wiens ontheffing is ingetrokken, is verplicht binnen drie dagen na de dagtekening van de desbetreffende kennisgeving, het bewijs van ontheffing terug te geven aan de SVB.

  • 5 Indien degene, wiens ontheffing is ingetrokken, aan de loonbelasting is onderworpen, doet de SVB van de intrekking mededeling aan degene, die de inhouding verricht.

  • 6 Ten aanzien van de werknemer, die niet aan de loonbelasting is onderworpen, wordt eenzelfde mededeling als bedoeld in het vorige lid gedaan aan diens werkgever.

  • 7 Onverminderd het overigens in dit artikel bepaalde vervalt de ontheffing, die is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de ontheffing. Met ingang van de datum, waarop een ontheffing is vervallen, kan een nieuwe ontheffing worden verleend.

Hoofdstuk 5. De fondsen

Afdeling 1. Werknemersverzekeringen

§ 1. Indeling in sectoren

Artikel 5.1. Indeling in sectoren

Het bedrijfs- en beroepsleven wordt ingedeeld in de volgende genummerde sectoren, bedoeld in artikel 95, van de Wfsv:

  • 1. Agrarisch bedrijf

  • 2. Tabakverwerkende industrie

  • 3. Bouwbedrijf

  • 4. Baggerbedrijf

  • 5. Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie

  • 6. Timmerindustrie

  • 7. Meubel- en orgelbouwindustrie

  • 8. Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie

  • 9. Grafische industrie

  • 10. Metaalindustrie

  • 11. Elektrotechnische industrie

  • 12. Metaal-en technische bedrijfstakken

  • 13. Bakkerijen

  • 14. Suikerverwerkende industrie

  • 15. Slagersbedrijven

  • 16. Slagers overig

  • 17. Detailhandel en ambachten

  • 18. Reiniging

  • 19. Grootwinkelbedrijf

  • 20. Havenbedrijven

  • 21. Havenclassificeerders

  • 22. Binnenscheepvaart

  • 23. Visserij

  • 24. Koopvaardij

  • 25. Vervoer KLM

  • 26. Vervoer NS

  • 27. Vervoer posterijen

  • 28. Taxivervoer

  • 29. Openbaar Vervoer

  • 30. Besloten busvervoer

  • 31. Overig personenvervoer te land en in de lucht

  • 32. Overig goederenvervoer te land en in de lucht

  • 33. Horeca algemeen

  • 34. Horeca catering

  • 35. Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen

  • 38. Banken

  • 39. Verzekeringswezen

  • 40. Uitgeverij

  • 41. Groothandel I

  • 42. Groothandel II

  • 43. Zakelijke Dienstverlening I

  • 44. Zakelijke Dienstverlening II

  • 45. Zakelijke Dienstverlening III

  • 46. Zuivelindustrie

  • 47. Textielindustrie

  • 48. Steen-, cement-, glas- en keramische industrie

  • 49. Chemische industrie

  • 50. Voedingsindustrie

  • 51. Algemene industrie

  • 52. Uitzendbedrijven

  • 53. Bewakingsondernemingen

  • 54. Culturele instellingen

  • 55. Overige takken van bedrijf en beroep

  • 56. Schildersbedrijf

  • 57. Stukadoorsbedrijf

  • 58. Dakdekkersbedrijf

  • 59. Mortelbedrijf

  • 60. Steenhouwersbedrijf

  • 61. Overheid, onderwijs en wetenschappen

  • 62. Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht

  • 63. Overheid, defensie

  • 64. Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen

  • 65. Overheid, openbare nutsbedrijven

  • 66. Overheid, overige instellingen

  • 67. Werk en (re)Integratie

  • 68. Railbouw

  • 69. Telecommunicatie

Artikel 5.2. Werkzaamheden in bijlage

Tot elke sector van het bedrijfs- en beroepsleven worden gerekend de werkzaamheden, verricht in de takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan, welke in de bij deze regeling behorende bijlage 1 zijn vermeld. Werkzaamheden die een overheidswerkgever als werkgever doet verrichten, worden gerekend tot een van de sectoren 61 tot en met 66.

Artikel 5.3. Werkzaamheden niet in bijlage

Werkzaamheden, verricht in takken van bedrijf en beroep, welke niet in bijlage 1 bij deze regeling zijn vermeld, worden geacht te behoren tot een sector van het bedrijfs- en beroepsleven, waartoe takken van bedrijf en beroep behoren, waarin werkzaamheden worden verricht, welke naar de aard het meest met de eerstbedoelde werkzaamheden overeenkomen.

Artikel 5.4. Concernregelen en aansluiting van nevenbedrijven en neveninstellingen

  • 1 De inspecteur kan op aanvraag van twee of meer werkgevers, wier bedrijven of instellingen in juridisch opzicht zelfstandig zijn, doch tot een economische of organisatorische eenheid behoren bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat deze werkgevers aangesloten zijn bij dezelfde sector. Deze werkgevers worden aangesloten in de sector waaronder de werkzaamheden ressorteren voor welke door de gezamenlijke werkgevers het grootste bedrag aan premieplichtig loon wordt betaald of vermoedelijk zal worden betaald, tenzij de inspecteur in verband met de maatschappelijke functie van het geheel van deze bedrijven of instellingen anders beslist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan de inspecteur op verzoek van een werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de werkgever vanaf een bij de beslissing aan te wijzen datum is aangesloten bij de sector waaronder de werkzaamheden van die werkgever ressorteren.

  • 3 De inspecteur kan op aanvraag van werkgevers, wier bedrijven of instellingen dermate sterk verbonden zijn met een bepaalde tak van bedrijf of beroep dat deze bedrijven of instellingen geacht kunnen worden nevenbedrijven of neveninstellingen te zijn van deze tak van bedrijf of beroep bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat deze bedrijven of instellingen aangesloten worden bij de sector waaronder de bedoelde tak van bedrijf of beroep ressorteert.

  • 4 De inspecteur kan, ambtshalve of op verzoek van een of meer werkgevers, bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de aansluiting van een of meer werkgevers bij een sector wordt gewijzigd of ingetrokken vanaf een bij de beslissing aan te wijzen datum.

Artikel 5.5. Aansluiting van werkgevers bij de sectoren Metaalindustrie, Elektrotechnische industrie of Metaal- en technische bedrijfstakken

  • 1 De werkgever die in verband met het aantal arbeidsuren van de werknemers in dienst van zijn onderneming is aangesloten bij de sector Metaal- en technische bedrijfstakken, is de eerste dag in het eerstvolgende kalenderjaar na afloop van de hierna bedoelde periode aangesloten bij de sector Metaalindustrie of de sector Elektrotechnische industrie, indien het bedoeld aantal arbeidsuren per week in de onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren per week in de onderneming, gedurende een ononderbroken periode van onderscheidenlijk drie, twee of één jaar, te rekenen vanaf 1 januari van enig jaar, ten minste heeft bedragen onderscheidenlijk 1200, 2000 of 3000.

  • 2 De werkgever die in verband met het aantal arbeidsuren van de werknemers in dienst van zijn onderneming is aangesloten bij de sector Metaalindustrie of de sector Elektrotechnische industrie, is de eerste dag in het eerstvolgende kalenderjaar na afloop van de hierna bedoelde periode aangesloten bij de sector Metaal- en technische bedrijfstakken, indien het bedoeld aantal arbeidsuren per week in de onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren per week in de onderneming, gedurende een ononderbroken periode van onderscheidenlijk drie, twee of één jaar, te rekenen vanaf 1 januari van enig jaar, minder heeft bedragen dan onderscheidenlijk 1200, 800 of 400.

  • 3 In geval van rechtsopvolging van een werkgever als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt voor de toepassing van deze leden aangenomen dat sprake is van eenzelfde aansluiting.

Artikel 5.6. Overgangsbepaling

  • 1 Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in overwegende mate behoort tot de in de bijlage van deze regeling bij de sectoren Metaalindustrie, Elektrotechnische industrie en Metaal- en technische bedrijfstakken genoemde takken van bedrijf of beroep waarop het tot 1 januari 1985 geldende criterium van het aantal werknemers van toepassing is en die als werkgever zijn ingedeeld bij de sector Metaal- en technische bedrijfstakken, doch waarbij op genoemde datum gedurende een ononderbroken periode van vier, drie, twee of één jaar, respectievelijk ten minste 30, 50, 100 of 150 werknemers ten behoeve van bedoelde bedrijfsuitoefening in dienst waren, blijven aangesloten bij de sector Metaal- en technische bedrijfstakken.

  • 2 Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in overwegende mate behoort tot de in de bijlage van deze regeling bij de sector Metaalindustrie en de sector Metaal- en technische bedrijfstakken genoemde takken van bedrijf of beroep waarop het tot 1 januari 1985 geldende criterium van het aantal werknemers van toepassing is en die als werkgever zijn ingedeeld bij de sector Metaalindustrie doch waarbij op genoemde datum gedurende een ononderbroken periode van vier, drie, twee of één jaar respectievelijk minder dan 30, 15, 10 of 5 werknemers ten behoeve van bedoelde bedrijfsuitoefening in dienst waren, blijven aangesloten bij de sector Metaalindustrie.

  • 3 Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in overwegende mate behoort tot de in de bijlage van deze regeling bij de sector Elektrotechnische industrie en de sector Metaal- en technische bedrijfstakken genoemde takken van bedrijf of beroep waarop het tot 1 januari 1985 geldende criterium van het aantal werknemers van toepassing is en die als werkgever zijn ingedeeld bij de sector Elektrotechnische industrie, doch waarbij op genoemde datum gedurende een ononderbroken periode van vier, drie, twee of één jaar respectievelijk minder dan 30, 15, 10 of 5 werknemers ten behoeve van bedoelde bedrijfsuitoefening in dienst waren, blijven aangesloten bij de sector Elektrotechnische industrie.

  • 4 In geval van rechtsopvolging van een werkgever als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt voor de toepassing van deze leden aangenomen dat sprake is van eenzelfde aansluiting.

Artikel 5.7. Generaalpardonregeling

  • 1 Een werkgever als bedoeld in artikel 5.6 of de ondernemingsraad die aan de onderneming van die werkgever is verbonden, kan aan de inspecteur verzoeken te beslissen dat die werkgever is aangesloten bij die sector waarbij hij op grond van artikel 5.5 en zonder het bepaalde in artikel 5.6 zou zijn aangesloten.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt ingewilligd indien tussen de werkgever en de aan zijn onderneming verbonden ondernemingsraad daarover overeenstemming bestaat.

  • 3 Indien geen ondernemingsraad is verbonden aan de onderneming van de in het eerste lid bedoelde werkgever, treden de gezamenlijke werknemers in alle rechten van een ondernemingsraad wat betreft het in het eerste en tweede lid gestelde, met dien verstande dat als oordeel van de gezamenlijke werknemers geldt de met meerderheid van stemmen door hen ter zake uitgesproken mening.

Artikel 5.8. Aansluiting van werkgevers bij de sector Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen

  • 1 Ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening uitsluitend of in overwegende mate behoort tot de in de bijlage van deze regeling bij de sector Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen onder de punten 1 tot en met 15, 20, 24 tot en met 26 en 29 genoemde takken van bedrijf en beroep, zijn ten aanzien van alle werkzaamheden van rechtswege aangesloten bij deze sector.

  • 2 De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat een werkgever ten aanzien van bepaalde werkzaamheden vanaf een bij de beslissing aan te wijzen datum is aangesloten bij een andere sector indien:

    • a. die werkzaamheden behoren tot het onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven dat onder die andere sector ressorteert;

    • b. die werkzaamheden niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit het in het eerste lid bedoelde bedrijf of beroep van de werkgever, en;

    • c. die werkzaamheden niet uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van dat bedrijf of beroep worden verricht.

  • 3 De inspecteur kan, ambtshalve of op verzoek van een werkgever, bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de aansluiting van een werkgever ten aanzien van bepaalde werkzaamheden bij een sector als bedoeld in het tweede lid, wordt gewijzigd of ingetrokken vanaf een bij de beslissing aan te wijzen datum.

Artikel 5.8a. Begrenzing sector Detailhandel en Grootwinkelbedrijf

  • 1 Een werkgever, aangesloten bij sector 17, Detailhandel en ambachten is aangesloten bij sector 19, Grootwinkelbedrijf, indien het loon dat hij betaalt gedurende drie jaren tenminste het bedrag is, dat genoemd wordt in de bijlage bij deze regeling bij de sector Grootwinkelbedrijf.

  • 2 Een werkgever, aangesloten bij sector 19, Grootwinkelbedrijf, is aangesloten bij sector 17, Detailhandel en ambachten, indien het loon dat hij betaalt gedurende drie jaren lager is dan het bedrag, dat genoemd wordt in de bijlage bij deze regeling bij de sector Grootwinkelbedrijf.

§ 2. Vergoeding remigratiebijdragen

Artikel 5.9. Vergoeding remigratiebijdragen

Artikel 5.10. Informatieverplichting SVB

Binnen twee maanden na afloop van enig kalenderjaar verstrekt de SVB aan het UWV een lijst met namen van de werknemers, bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, alsmede een overzicht van de aan hen in dat jaar verstrekte remigratiebijdragen.

Artikel 5.11. Betalingsverplichting UWV

Binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in artikel 5.10, betaalt het UWV de vergoeding, bedoeld in artikel 5.9, onder overlegging van een lijst met namen van de personen op wie de vergoeding betrekking heeft.

§ 3. Reserve-vorming

Artikel 5.12. Begripsbepalingen

  • 2 In artikel 5.14 wordt verstaan onder:

    • a. de verzekerde loonsom: het totaalbedrag van het loon, bedoeld in artikel 26 van de Wfsv, waarover het UWV in een kalenderjaar de premies ten gunste van een sectorfonds ontvangt, met uitzondering van het loon, waarop artikel 28, tweede lid, van de Wfsv van toepassing is;

    • b. werkloosheidslasten: hetgeen op grond van artikel 104, eerste lid, van de Wfsv ten laste van een sectorfonds komt en hetgeen op grond van artikel 104, vierde lid, van de Wfsv ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds komt;

    • c. de drempelwaarde: 0,4 procentpunt.

  • 3 In de artikelen 5.13 en 5.14 wordt verstaan onder:

    • a. het lastenpercentage: het percentage van de verzekerde loonsom in een kalenderjaar waarin de werkloosheidslasten van dat kalenderjaar tot uitdrukking komen;

    • b. de wijziging van het lastenpercentage in een kalenderjaar: het verschil tussen het lastenpercentage in een kalenderjaar en het lastenpercentage in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 5.13. De reserve voor het algemeen werkloosheidsfonds

  • 1 De reserve voor het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wfsv, wordt niet gevormd of instandgehouden, indien in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de reserve zou worden gevormd of instandgehouden, of in de 14 aan dat tweede kalenderjaar voorafgaande kalenderjaren, het lastenpercentage van de werkloosheidslasten niet ten minste éénmaal een wijziging van minimaal de drempelwaarde heeft gekend.

  • 2 De reserve heeft aan het einde van elk kalenderjaar een omvang van ten hoogste 2,5 maal de verzekerde loonsom in dat kalenderjaar maal het verschil tussen de grootste wijziging van het lastenpercentage van de werkloosheidslasten en de drempelwaarde in het jaar van de grootste wijziging.

Artikel 5.14. De reserves voor de sectorfondsen

  • 1 Het UWV wijst, met inachtneming van het tweede lid, de sectorfondsen aan waarvoor een reserve voor de werkloosheidslasten wordt gevormd en in standgehouden.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid wordt de wijziging van het lastenpercentage van de werkloosheidslasten in 1996 op nihil gesteld en worden de lastenpercentages in 1998 herberekend met een correctiefactor die door het UWV per sector is vastgesteld.

Afdeling 2. Rekening-courant

Artikel 5.15. Begripsbepalingen

In deze afdeling en afdeling 3 wordt verstaan onder:

  • a. een rekening-courant: een rekening in de centrale administratie van ’s Rijks schatkist bij het ministerie van Financiën op naam van een rekening-couranthouder, waarop dagelijks het geldelijk tegoed (positief of negatief) wordt bijgehouden van de betrokken rekening-couranthouder bij het Rijk en de mutaties in het tegoed;

  • b. de rekening-couranthouder: de SVB, het UWV of het Zorginstituut, ieder voorzover het hem aangaat;

  • c. Euribor: de dagelijks door de European Banking Federation vastgestelde rente waartegen op de geldmarkt interbancair deposito's in euro's van verschillende looptijden worden aangeboden in de landen waar de euro betaalmiddel is;

  • d. het verdeelpercentage: het percentage waarmee de totale opbrengst van de loonheffing (de gecombineerde heffing van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen) en de premie voor de werknemersverzekeringen wordt verdeeld in een opbrengst van de loonheffing en in een opbrengst van de diverse premies voor de werknemersverzekeringen;

  • e. het toedelingspercentage: het percentage waarmee de opbrengst van de loonheffing respectievelijk de inkomensheffing (de gecombineerde heffing van inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen) wordt verdeeld in belastingopbrengst en opbrengst van de premie voor de volksverzekeringen;

  • f. de valutadatum: de dag waarop het bedrag van een boeking rentedragend wordt.

Artikel 5.16. Rekeningen-courant en rekening-couranthouders

In de centrale administratie van 's Rijks schatkist worden de volgende rekeningen-courant geopend:

  • a. één of meer rekeningen-courant op naam van de SVB ten behoeve van de financiële middelen van de fondsen die de SVB beheert;

  • b. één of meer rekeningen-courant op naam van het UWV ten behoeve van de financiële middelen van de fondsen die het UWV beheert;

  • c. één of meer rekeningen-courant op naam van het Zorginstituut ten behoeve van de financiële middelen van het Fonds langdurige zorg.

Artikel 5.17. Crediteringen en debiteringen

  • 1 Ten gunste van de rekeningen-courant van de SVB en het UWV worden geboekt:

    • a. de bijdragen van het Rijk aan de rekening-couranthouders ten behoeve van de desbetreffende fondsen;

    • b. de afdrachten van de door de rijksbelastingdienst geïnde premies aan de rekening-couranthouders ten behoeve van de desbetreffende fondsen;

    • c. de creditrente, bedoeld in artikel 5.18, vijfde lid;

    • d. de bijschrijvingen op het tegoed van ’s Rijks schatkist bij een bankinstelling door de rekening-couranthouders.

  • 2 Ten laste van de rekeningen-courant van de SVB en het UWV worden geboekt:

    • a. de afdrachten door de rekening-couranthouders ten gunste van het tegoed van ’s Rijks schatkist of ten gunste van het tegoed dat een derde bij ’s Rijks schatkist in rekening-courant aanhoudt;

    • b. de eventuele terugbetalingen aan de rijksbelastingdienst samenhangende met de afdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. de debetrente, bedoeld in artikel 5.18, vijfde lid;

    • d. de afschrijvingen van het tegoed van ’s Rijks schatkist bij een bankinstelling door de rekening-couranthouders.

  • 3 De Minister van Financiën sluit met de SVB en het UWV overeenkomsten ter uitwerking van het gebruik van de rekeningen-courant.

  • 4 In een overeenkomst als bedoeld in het derde lid worden afspraken vastgelegd over de wederzijdse informatievoorziening tussen enerzijds de Minister van Financiën en anderzijds respectievelijk de SVB en het UWV.

  • 5 De boekingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden door de Minister van Financiën van valutadata voorzien, zodanig dat deze data overeenkomen met de gemiddelde data waarop de premies door de rijksbelastingdienst worden geïnd.

Artikel 5.18. Rente-arrangement

  • 1 Over de dagelijkse credit-saldi van elk van de rekeningen-courant wordt door de Minister van Financiën een rente vergoed die gelijk is aan het 12-maands Euribor van de desbetreffende dag.

  • 2 Over de dagelijkse debet-saldi van elk van de rekeningen-courant wordt door de rekening-couranthouders een rente betaald die gelijk is aan het 1-maands Euribor.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt door de Minister van Financiën aan het UWV over het gedurende het gehele jaar aanwezige minimale creditsaldo van de rekening-courant ten behoeve van de financiële middelen van de gezamenlijke sectorfondsen een rente vergoed die gelijk is aan het effectief rendement op staatsobligaties met een resterende looptijd van 5 tot 6 jaar verhoogd met 10 basispunten. Voor de dagsaldi die boven dit minimale creditsaldo uitkomen, wordt over die meerdere saldi een aanvullende rente berekend. Daarvoor is het eerste lid van toepassing.

  • 4 De Minister van Financiën deelt de geldende rentepercentages schriftelijk aan de rekening-couranthouders mee.

  • 5 De rente wordt jaarlijks achteraf, met valutadatum 31 december van het jaar waarop de renteberekening betrekking heeft, ten gunste respectievelijk ten laste van de rekeningen-courant geboekt. Daartoe stelt de Minister van Financiën een rentenota op.

Artikel 5.19. Financiële middelen buiten de rekening-courant

De rekening-couranthouder is bevoegd een bedrag van ten hoogste € 2,5 miljoen buiten de rekening-courant te houden.

Artikel 5.20. Verdeelpercentage

  • 1 De totale opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting en de premies voor de sociale verzekeringen alsmede op looninkomsten betrekking hebbende naheffingsaanslagen, heffings- en invorderingsrente en boeteontvangsten worden uitgesplitst in een voor de afdracht vastgesteld verdeelpercentage per belasting/premiejaar.

  • 2 Het verdeelpercentage wordt maandelijks per belasting/premiejaar door de Minister van Financiën vastgesteld op basis van de in het belasting/premiejaar ontvangen loonaangiften en opgelegde naheffingen.

  • 3 Alle ontvangen gelden over het belasting/premiejaar worden verdeeld op basis van het verdeelpercentage, bedoeld in het eerste lid. De mutatie ten opzichte van de vorige periode vormt het af te dragen bedrag.

  • 4 Een jaar na afloop van het belasting/premiejaar wordt het verdeelpercentage voor het betreffende belasting/premiejaar definitief vastgesteld. Dit percentage wordt gehanteerd voor de definitieve verdeling van de ontvangen gelden over het betreffende belasting/premiejaar. De mutatie ten opzichte van de reeds betaalde bedragen, vormt het af te dragen bedrag. Dit verdeelpercentage wordt tevens gehanteerd voor alle betalingen die daarna worden geïnd.

Artikel 5.21. Toedelingspercentage

  • 1 De opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen worden uitgesplitst volgens een voor de loonheffing en voor de inkomensheffing afzonderlijk vastgesteld toedelingspercentage.

  • 2 Voorafgaand aan het belasting/premiejaar worden in overleg tussen de beheerders van de fondsen voor de volksverzekeringen en de Minister van Financiën voorlopige toedelingspercentages vastgesteld. De toedelingspercentages worden gebaseerd op de transactieramingen voor het desbetreffende belasting/premiejaar.

  • 3 In het tweede jaar na afloop van het belasting/premiejaar wordt het toedelingspercentage voor de loonheffing definitief vastgesteld. In het vierde kalenderjaar na afloop van het belasting/premiejaar wordt het toedelingspercentage voor de inkomensheffing definitief vastgesteld. De definitieve vaststelling vindt plaats op basis van de gerealiseerde belastingopbrengsten en leidt tot een correctie van de reeds afgedragen premie-opbrengsten aan de fondsen.

  • 4 De opbrengsten van de loonheffing en de inkomensheffing die door de rijksbelastingdienst worden geïnd nadat het toedelingspercentage definitief is vastgesteld, worden uitgesplitst op basis van het definitief vastgestelde toedelingspercentage.

  • 5 De correctie, bedoeld in het derde lid, wordt door de Minister van Financiën met de beheerder van dat fonds afgerekend.

Artikel 5.22. Rapportageverplichting rijksbelastingdienst

  • 1 De rijksbelastingdienst rapporteert uiterlijk de tiende werkdag na afloop van de maand over de opbrengsten, bedoeld in de artikelen 5.20 en 5.21 aan de Minister van Financiën en de SVB, het UWV en het Zorginstituut.

  • 2 In afwijking van het eerste lid vindt de rapportage over de laatste maand van het kalenderjaar uiterlijk de vijftiende werkdag na afloop van het kalenderjaar plaats.

Afdeling 3. Regels afdracht aan algemeen kinderbijslagfonds, toeslagenfonds, Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten en arbeidsongeschiktheidsfonds

§ 1. Algemeen

Artikel 5.23. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. Algemeen Kinderbijslagfonds: het Algemeen Kinderbijslagfonds, genoemd in artikel 29a van de AKW;

  • b. lasten met betrekking tot het Algemeen Kinderbijslagfonds: de op grond van de AKW uit te keren kinderbijslagen, alsmede de aan de uitvoering van de AKW verbonden kosten;

  • c. overige baten en lasten met betrekking tot het Algemeen Kinderbijslagfonds: de baten verkregen met toepassing van artikel 17a van de AKW, de baten verkregen met toepassing van artikel 17 van de AKW en de baten en lasten verkregen door interesten en diversen;

  • d. Wajong-fonds: het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, genoemd in artikel 5:1 van de Wajong;

  • e. Toeslagenfonds: het Toeslagenfonds, genoemd in artikel 31 van de Toeslagenwet;

  • f. overige baten en lasten met betrekking tot het Wajong-fonds: wettelijke rente, proceskosten, rentelasten, baten op grond van artikel 4:2 van de Wajong, en de vereveningsbijdrage, bedoeld in artikel 2:54 of 3:46 van de Wajong;

  • g. valutadag: de op de rekening-courantafschriften aangegeven dag van betaling;

  • h. overige baten en lasten met betrekking tot het Toeslagenfonds: wettelijke rente, proceskosten, rentelasten en de baten verkregen met toepassing van artikel 14a van de TW.

§ 2. Algemeen Kinderbijslagfonds

Artikel 5.24. Raming baten en lasten

  • 1 Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt de SVB aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot het Algemeen Kinderbijslagfonds, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per jaar.

  • 2 De bedragen in de opgave, bedoeld in het eerste lid, worden gespecificeerd naar het aantal kinderbijslaggerechtigden en het aantal kinderen naar leeftijdsklassen en naar rangorde uitgesplitst naar toepassing van artikel 12 van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 5.24a. Overgangsbepaling opgave vierde kwartaal 2010

[Vervallen per 01-04-2011]

Artikel 5.25. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.24, eerste lid, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de eerste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met de SVB, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.28. Afrekening

  • 2 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

§ 3. Toeslagenfonds en Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten

Artikel 5.29a. Middelen Toeslagenfonds en Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten

  • 1 Deze paragraaf heeft betrekking op de middelen voor het Toeslagenfonds en het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, waarin voorzien wordt door rijksbijdragen.

  • 2 De middelen voor Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten dienen ter dekking van lasten die op grond van enige wettelijk voorschrift ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten komen.

Artikel 5.29b. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 5.30. Raming baten en lasten

  • 1 Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot het Toeslagenfonds en het Wajong-fonds, uitgesplitst naar uitkeringslasten, tegemoetkomingen en toeslagen per maand en uitvoeringskosten per jaar.

  • 2 De bedragen in de opgave, bedoeld in het eerste lid, worden gespecificeerd naar de in artikel 5.29a, derde lid, genoemde wetten, met uitzondering van onderdeel b.

Artikel 5.30a. Overgangsbepaling opgave november en december 2010

[Vervallen per 01-04-2011]

Artikel 5.31. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.30, eerste lid, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten, toeslagen en tegemoetkomingen met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met het UWV, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.32. Raming uitgaven aan toeslagen, uitkeringen en uitvoeringskosten

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 5.33. Afdracht toeslagen, uitkeringen en uitvoeringskosten

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 5.34. Afrekening

  • 1 In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet SUWI, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in artikel 5.31, eerste lid, met betrekking tot hetToeslagenfonds en het Wajong-fonds opgenomen, waarbij de gegevens met betrekking tot het Toeslagenfonds tevens worden gespecificeerd naar de in artikel 5.29a, derde lid, genoemde wetten, met uitzondering van onderdeel b.

  • 2 De overige baten en lasten met betrekking tot het Toeslagenfonds en het Wajong-fonds kunnen in de jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, worden toegerekend aan respectievelijk de Toeslagenwet en de Wajong.

  • 3 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

§ 4. Arbeidsongeschiktheidsfonds

Artikel 5.36. Raming baten en lasten

  • 1 Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot het Arbeidsongeschiktheidsfonds, op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, en artikel 3.30 van de Wet arbeid en zorg, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per jaar.

  • 2 In deze paragraaf wordt onder uitkeringen verstaan de uitkeringslasten inclusief de door het UWV over die uitkeringen verschuldigde premies en vergoedingen, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht.

Artikel 5.36a. Overgangsbepaling opgave november en december 2010

[Vervallen per 01-04-2011]

Artikel 5.37. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.36, eerste lid, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met het UWV, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.38. Afrekening

  • 1 In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet SUWI, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in artikel 5.37, eerste lid, uitgesplitst naar uitkeringslasten en uitvoeringskosten, met betrekking tot hetArbeidsongeschiktheidsfonds opgenomen.

  • 2 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

Artikel 5.39. Vaststelling rijksbijdrage

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt jaarlijks voor 31 oktober het bedrag vast dat over het afgelopen kalenderjaar als rijksbijdrage als bedoeld in artikel 114, onderdeel f, van de Wet financiering sociale verzekeringen, ten gunste komt van het

Arbeidsongeschiktheidsfonds.

Afdeling 4. Regels voor afdracht Rijksbijdragen

§ 1. Rijksbijdrage uitvoeringskosten UWV

Artikel 5.40. Rijksbijdrage voor UWV

Artikel 5.41. Kosten BKWI

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de Wfsv, een periodiek voorschot ter hoogte van 1/12de deel van de in het eerste lid bedoelde kosten, met als valutadag de vijftiende dag van elke maand. De Minister kan na overleg met het UWV voor het in artikel 5.21, tweede lid, van het Besluit SUWI bedoelde organisatieonderdeel van het in de eerste zin genoemde bedrag afwijken.

Artikel 5.41a. Uitvoeringskosten beoordeling gemeentelijke doelgroep

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde uitvoeringskosten.

  • 3 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de Wfsv een voorschot ter hoogte van 1/12e deel van het in het tweede lid bedoelde bedrag, met als valutadag de vijftiende dag van elke kalendermaand.

  • 4 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan na overleg met het UWV van het in het tweede lid bedoelde bedrag afwijken.

  • 6 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 34931, datum inwerkingtreding 16-10-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

§ 2. Rijksbijdrage AIO

Artikel 5.42. Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder AIO: algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, van de Participatiewet.

Artikel 5.43. Raming baten en lasten

Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt de SVB aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot de toekenning van AIO, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per jaar.

Artikel 5.43a. Overgangsbepaling opgave vierde kwartaal 2010

[Vervallen per 01-04-2011]

Artikel 5.43b. Overgangsbepaling raming uitgaven voor 2011

[Vervallen per 01-02-2011]

Artikel 5.44. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.43, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met de SVB, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.47. Afrekening

  • 1 In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet SUWI, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, uitgesplitst naar uitkeringslasten en uitvoeringskosten, met betrekking tot de toekenning van AIO opgenomen.

  • 2 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

§ 3. Rijksbijdrage WKB

Artikel 5.49. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 5.50. Raming baten en lasten

Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt de SVB aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot de WKB, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per jaar.

Artikel 5.51. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.50, van:

    • a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met de SVB, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.52. Afrekening

  • 2 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

§ 4. Rijksbijdrage Remigratiewet

Artikel 5.53. Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder remigratiekosten: De kosten voor remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet, en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten.

Artikel 5.54. Raming baten en lasten

Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt de SVB aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot remigratiekosten, uitgesplitst naar kosten voor remigratievoorzieningen per maand en uitvoeringskosten per jaar.

Artikel 5.55. Betaling voorschot

  • 1 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 5.54, van:

    • a. geraamde kosten voor remigratievoorzieningen met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en

    • b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.

  • 2 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, na overleg met de SVB, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.

Artikel 5.56. Afrekening

  • 1 In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet SUWI, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, bedoeld in artikel 5.55, eerste lid, uitgesplitst naar kosten voor remigratievoorzieningen en uitvoeringskosten, met betrekking tot de remigratiekosten opgenomen.

  • 2 Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006 waarbij onderdeel 19 van bijlage 1 bij deze regeling terug werkt tot en met 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 december 2005

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

De

Staatssecretaris

van Financiën,

J.G. Wijn

Bijlage 1. , behorend bij artikel 5.2

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

1. Agrarisch bedrijf, omvattende:

  • 1. Akker- en weidebouw (inbegrepen vlasteelt, al dan niet samengaande met repelen van vlas en vlasknopbreken alsmede inbegrepen de werkzaamheden van de Staatslandbouwbedrijven van het Bureau Oogstvoorziening en soortgelijke instellingen).

  • 2. Veehouderij en pluimveehouderij (waarbij onder veehouderij tevens wordt begrepen het houden van pelsdieren).

  • 3. Tuinbouw:

    • a. Groenteteelt.

    • b. Fruitteelt.

    • c. Bloembollen.

    • d. Boomkwekerij.

    • e. Bloemisterij.

    • f. Tuinbouwzaadteelt.

    • g. Kruidenteelt.

  • 4. Hoveniersbedrijf.

  • 5. Bijenteelt.

  • 6. Bosbouw (inbegrepen de werkzaamheden van het Staatsbosbeheer).

  • 7. Griend- en rietcultuur.

  • 8. Veenbedrijf:

    • a. Veenderijen.

    • b. Turfstrooiselfabrieken.

  • 9. Loonondernemingen (ondernemingen, waarin de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak bestaan in het voor derden dorsen, ploegen, maaien, fraisen, eggen, schijfeggen, zaaien, kunstmeststrooien, vlastrekken, vlasknopbreken, sproeien of spuiten, dan wel het verrichten van andere oogst- en grondbewerkingswerkzaamheden)

  • 10. Grasdrogerijen.

  • 11. Aardappelsorteerinrichtingen.

  • 12. Jacht.

  • 13. Cultuurtechnische werken (inbegrepen objecten, uitgevoerd door de overheid).

  • 14. Visteelt.

2. Tabakverwerkende industrie, omvattende:

  • 1. Sigarenindustrie.

  • 2. Sigarettenindustrie.

  • 3. Kerftabakindustrie.

3. Bouwbedrijf,omvattende:

  • 1. Burgerlijke en utiliteitsbouw.

  • 2. Water- en wegenbouw, alsmede grondwerken.

  • 3. De grondboring, buizenleggers- en kabelleggersbedrijven.

  • 4. Het steenzettersbedrijf (glooiingen, kademuren, enzovoort).

  • 5. Het dakdekkersbedrijf, voor zover worden verwerkt pannen, leien, riet, stro, betonplaten, asbestplaten en dergelijke grondstoffen, met uitzondering van bitumen, asfalt en kunststofmaterialen.

  • 6. Andere bouwambachten.

  • 7. Het ovenbouwbedrijf.

  • 8. Fabrieksschoorsteenbouw.

  • 9. Het heiersbedrijf.

  • 10. Het slopersbedrijf, voor zover zich bezighoudende met het slopen van bouwwerken.

4. Baggerbedrijf, omvattende:

De baggerbedrijven, inclusief de rijswerkersbedrijven en de zand- en grindwinning.

5. Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie, omvattende:

  • 1. Houten emballage-industrie:

    • a. Houtwolindustrie.

    • b. Kistenindustrie.

    • c. Botervatenindustrie.

    • d. Vatenindustrie.

    • e. Kuipersbedrijven.

    • f. Sigarenkistenindustrie.

  • 2. Vervaardiging van houten huishoudelijke artikelen en speelgoederen.

  • 3. Klompenindustrie.

  • 4. Kurkenindustrie.

  • 5. Kurkplatenindustrie.

  • 6. Parket en hardhoutvloerenindustrie.

  • 7. Triplex- en fineerindustrie.

  • 8. Borstelwarenindustrie.

  • 9. Griendhout- en rietverwerkende industrie, inclusief hoepelmakerijen.

  • 10. Kuiperij.

  • 11. Biezenmattenmakerijen, biezensorteerderijen en mandenmakerijen.

  • 12. Luciferindustrie.

  • 13. Fabrieken van houten zonneschermen, houten rolluiken en dergelijke.

6. Timmerindustrie, omvattende:

  • 1. Deurenindustrie.

  • 2. Timmerfabrieken.

7. Meubel- en orgelbouwindustrie, omvattende:

  • 1. Meubelindustrie, meubelmakersambacht, meubelstoffeerderijen, matrassenindustrie (uitgezonderd metalen), alsmede vervaardiging van kussens en het matrassenmakersambacht.

  • 2. Orgelbouwersbedrijf.

  • 3. Doodkistenmakerijen.

  • 4. Lijstenfabrieken.

  • 5. Biljartfabrieken.

8. Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie, omvattende:

  • 1. Groothandel in hout.

  • 2. Houtzagerijen en -schaverijen (inbegrepen loonzagerijen en schaverijen).

  • 3. Houtbereidingsindustrie.

9. Grafische industrie, omvattende:

  • 1. Het boekdrukkers- en rasterdiepdrukbedrijf.

  • 2. Het boekbindersbedrijf en het papierwarenbedrijf (schoolschriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag, met of zonder linnen rug of linnen band, alle soorten blocnotes, zowel gekramd als aan de kop gelijmd als gespiraleerd als op andere wijze vervaardigd).

  • 3. Het lithografisch bedrijf.

  • 4. Het chemigrafische bedrijf.

  • 5. Het fotografisch bedrijf, al of niet verbonden met een detailhandel in fotoartikelen.

  • 6. Lettergieterijen.

  • 7. Lichtdrukkerijen en fotocopieerinrichtingen.

  • 8. Copieerinrichtingen.

  • 9. Kantoordrukinrichtingen.

  • 10. Rubberstempelindustrie.

  • 11. Enveloppenindustrie.

10. Metaalindustrie, omvattende:

  • 1. Metallurgische industrie.

  • 2. Scheepsbouw.

  • 3. Machinebouw.

  • 4. Staalbouw.

  • 5. Plaatverwerkende industrie.

  • 6. Draad-, draadwaren- en staaldraadkabelindustrie.

  • 7. Scheepsslopersbedrijf.

Gedetailleerde omschrijving van de metaalindustrie:

  • I. Tot de metaalindustrie behoort voor zover niet genoemd onder II, mits in de betrokken onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht:

    • 1. het bedrijf van be- en/of verwerken van metalen, waaronder onder meer wordt verstaan:

      • a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, draaien, emailleren, forceren, gieten, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, persen, pletten, samenstellen, slopen, smeden, smelten, trekken, vervaardigen en walsen van metaal (waaronder onder meer te verstaan: aluminium, blik, brons, koper, lood, messing, staal, tin, ijzer, zink en legeringen of composities hiervan) of metalen apparaten, drijfwerk, gereedschappen, machines, toestellen, voorwerpen en werktuigen (waaronder mede begrepen kracht- en arbeidswerktuigen, landbouwtractoren, machines en werktuigen), alles in de ruimste zin des woords, zoals appendages, automaten, automobielen, beelden, bliksemafleiders, blikwaren, bouten, brandkasten, bromfietsen, bruggen, buizen, capsules, draad, draadnagels, elektriciteitsmeters, elektroden, gaas, gasmeters, haarden, instrumenten (waaronder optische apparaten), jaloezieën, kachels, ketels, (o.a. voor centrale verwarming), kinderwagens, klinknagels, kroonkurken, matrassen, matrijzen, meubelen, moeren, motoren, motorrijwielen, muziekinstrumenten, ovens, radiatoren, ramen, reservoirs, rolhekken, rollend materiaal, rolluiken, rijwielen, schaatsen, schepen, schroeven, schuifhekken, sluitingen, stempels, tanks, taximeters, tuben, uurwerken, watermeters, zonweringen, sierhekken;

      • b. het staalblazen en/of zandstralen;

      • c. het verzinken en/of vertinnen, voor zover dit niet langs galvanotechnische weg geschiedt;

      • d. het revideren van verbrandingsmotoren en onderdelen daarvan in de ruimste zin;

    • 2. het elektrotechnische scheepsinstallatiebedrijf;

    • 3. het elektrotechnische wikkel- en reparateursbedrijf, omvattende het wikkelen of herstellen van gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties.

  • II. Ongeacht het aantal werknemers in de betrokken ondernemingen, behoort tevens tot de metaalindustrie:

    • 1. het hoogovenbedrijf met inbegrip van zijn nevenbedrijven;

    • 2. het walsen van staal;

    • 3. het ijzer- en staalgietersbedrijf;

    • 4. het vervaardigen en/of herstellen van vliegtuigen;

    • 5. het vervaardigen en/of herstellen van liften.

Onder vervaardigen, als bedoeld onder I en II, wordt eveneens verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.

11. Elektrotechnische industrie:

Tot de elektrotechnische industrie behoort, mits in de betrokken onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht met uitzondering van het elektrotechnische installateursbedrijf (voor zover niet betreffende het elektrotechnische scheepsinstallatiebedrijf), het radio- en televisieïnstallateurs- en reparateursbedrijf, het neoninstallateursbedrijf en het elektrotechnische nettenbouwbedrijf : het bedrijf van vervaardigen en/of herstellen van apparaten, installaties, stoffen, toestellen, voorwerpen, e.d., die elektrische energie of haar componenten afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken, zoals:

  • 1. produkten, dienende tot het meten, muteren, schakelen, transformeren en voortbrengen van elektrisch arbeidsvermogen;

  • 2. elektromotoren, elektrische huishoudelijke en industriële toestellen met en zonder elektrische beweegkracht, elektrische ovens, fornuizen, apparatuur voor het elektrisch lassen en accumulatoren;

  • 3. produkten, dienende tot het ondergronds transport van elektrisch arbeidsvermogen (grondkabel), en geïsoleerd draad;

  • 4. installatiemateriaal, waaronder smeltveiligheden;

  • 5. apparaten en instrumenten op het gebied van telefonie, telegrafie en andere telecommunicatiedoeleinden;

  • 6. gloeilampen, gasontladingsbuizen voor hoge en lage spanningen en elektronenbuizen;

  • 7. droge batterijen;

  • 8. radio-, radar-, televisie-, zend, ontvang- en distributie-apparatuur en van alle overige elektronische apparatuur, daaronder begrepen elektro-medische toestellen en instrumenten.

Onder vervaardigen wordt eveneens verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.

12. Metaal- en technische bedrijfstakken, omvattende:

  • 1. Het bedrijf van het be- en/of verwerken van metalen voor zover niet vallende onder de punten 2 tm 19, mits in de betrokken onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel minder dan 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht, waaronder onder meer wordt verstaan:

    • a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, draaien, emailleren, forceren, gieten, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, persen, pletten, samenstellen, slopen, smeden, smelten, trekken, vervaardigen, walsen van metaal (waaronder onder meer te verstaan: aluminium, blik, brons, koper, lood, messing, staal, tin, ijzer, zink en legeringen of composities hiervan) of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord, zoals apparaten, appendages, automaten, automobielen, beelden, bliksemafleiders, blikwaren, bouten, brandkasten, bruggen, buizen, capsules, draad, draadnagels, drijfwerk, elekroden, gaas, gemotoriseerde rijwielen, gereedschappen, haarden, instrumenten (waaronder optische apparaten), jaloezieën, kachels, ketels, kinderwagens, klinknagels, knopen, kroonkurken, machines, matrassen, matrijzen, meters (o.a. gas-, elektriciteits-, water- en taximeters), meubelen, moeren, motoren, motorrijwielen, muziekinstrumenten, onderdelen, ovens, ramen, reservoirs, rolhekken, rollend materieel, rolluiken, rijwielen, schaatsen, schepen, schroeven, schuifhekken, sierhekken, sluitingen, stempels, stoomketels, tanks, toestellen, tuben, uurwerken, werktuigen (waaronder mede begrepen kracht- en arbeidswerktuigen, landbouwmachines, tractoren en -werktuigen) en zonweringen.

    • b. het vervaardigen en/of herstellen van apparaten, installaties, stoffen, toestellen, voorwerpen, e.d. die elektrische energie of haar componenten afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken;

    • c. het staalblazen en/of zandstralen;

    • d. het verzinken en/of vertinnen, voor zover dit niet langs galvanotechnische weg geschiedt.

  • 2. Het galvanotechnisch bedrijf, waaronder wordt verstaan het door middel van elekrotechnische werkwijze of op andere wijze metaalneerslag uit oplossingen op voorwerpen aanbrengen, metalen oxyderen of polijsten.

  • 3. Het graveerbedrijf, waaronder wordt verstaan het hand- en machinegraveren in metaal of andere stoffen.

  • 4. Het bedrijf van het lakken, moffelen, slijpen en/of polijsten van metalen.

  • 5. Het bedrijf van het herstellen van naaimachines.

  • 6. Het bedrijf van het vervaardigen, aanbrengen of herstellen van kunstledematen, orthopedische apparaten (beugels en spalken), orthopedische korsetten en andere medische bandages.

  • 7. Het modelmakersbedrijf, waaronder wordt verstaan het vervaardigen, repareren en wijzigen van gietmodellen, vormplaten en coquilles voor de metaalindustrie.

  • 8. Het motorvoertuigenbedrijf, waaronder te dezen wordt verstaan het bedrijf waarin één of meer van de hieronder genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend:

    • a. het verrichten van herstellingswerkzaamheden aan automobielen, auto-onderdelen toebehoren, dan wel aan motorrijwielen, motorrijwielonderdelen of -toebehoren;

    • b. het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan automobielen, auto-onderdelen of -toebehoren, dan wel aan motorrijwielen, motorrijwielonderdelen of -toebehoren;

    • c. het voorzien van automobielen of motorrijwielen van motorbrandstoffen of smeermiddelen;

    • d. het wassen van automobielen;

    • e. het stallen van automobielen of motorrijwielen;

    • f. het afleveringsklaarmaken en aan het publiek verkopen van automobielen of motorrijwielen.

  • 9.

    • a. Het vervaardigen, samenstellen, veranderen, onderhouden en/of herstellen van wagens, zoals aanhangwagens, opleggers, caravans en kampeerwagens, alsmede van carrosserieën, wisselcarrosserieën, carrosseriesegmenten, carrosserieplaatwerk of delen daarvan;

    • b. Het aanbrengen en/of herstellen ongeacht de gebruikte materialen van stofferingen aan onder a bedoelde objecten, alsmede aan c.q. in motorvoertuigen; het ongeacht de gebruikte materialen vervaardigen van produkten die dienen ter stoffering of bekleding, zoals onder meer hoezen, cabrioletkappen en hemels;

    • c. Het aanbrengen van beschermende lagen op onder a bedoelde objecten door onder meer spuiten, schilderen, lakken en dompelen;

    • d. Het aanbrengen van teksten en reclame op onder a bedoelde zelfvervaardigde, samengestelde, veranderde, onderhouden en/of herstelde objecten;

    • e. Het richten, meten, controleren en uitlijnen bij het herstellen van chassis en/of carrosserieën met behulp van richt- en meetapparatuur (richt- of meetbank, c.q. richtbank en mallen);

    • f. Het verlengen, inkorten, versmallen en/of verbreden van carrosserieën. Ten deze worden verstaan onder:

      • wagen: het gestel op wielen of glijvlakken om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen, met uitzondering van rijwielen, bromfietsen, motorrijwielen, motorvoertuigen, kinderwagens, landbouwtrekkers en andere mechanische werktuigen, rijdende kranen, vorkheftrucks en bulldozers, alsmede caravans, woonwagens, direktieketen en schaftwagens voor zover deze niet kunnen, mogen of bestemd zijn om te worden voortbewogen;

      • carrosserie: de open of gesloten opbouw van een wagen c.q. motorvoertuig, onder meer ter verkrijging van een wagen c.q. motorvoertuig met een speciale bestemming, zoals bijvoorbeeld autobussen, brandweerwagens, geldtransportwagens, koelwagens, ladderwagens, legerwagens, politiewagens, spaarbankwagens, tandartswagens, winkelwagens en ziekenwagens.

  • 10.

    • a. Het centrale-verwarmingsbedrijf, omvattende het monteren of repareren van installaties of onderdelen daarvan voor centrale verwarming, warmwatervoorziening, luchtbehandeling, ventilatie en koeling;

    • b. Het koeltechnisch bedrijf, omvattende het plaatsen en monteren of repareren van koel- en vriesinstallaties en installaties voor luchtbehandeling en ventilatie (deze laatste in koeltechnische zin).

  • 11.

    • a. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische zwak- en sterkstroominstallaties (elektrotechnisch installatiesbedrijf), met uitzondering van het elektrotechnisch scheepsinstallatiebedrijf, voor zover, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel in een dergelijke onderneming ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht;

    • b. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties ten behoeve van signalisering van en/of beveiliging tegen onbevoegde toegang, kwaadwillig gedrag en persoonlijke en/of materiële schade (elektrotechnisch beveiligingsinstallatiebedrijf);

    • c. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van installaties op het gebied van aarding en kathodische bescherming (aardingsbedrijf);

    • d. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van radio- en televisie-ontvangtoestellen, radio- en televisie-ontvanginstallaties, elektronische geluidsversterkers, elektronische geluidsversterkerinstallaties, alsmede bijbehorende hulptoestellen of onderdelen (radio- en televisie-installatie- en reparatiebedrijf);

    • e. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van installaties ten behoeve van ontvangst en distributie van radio- en televisiesignalen, alsmede van overdracht van informatie (installatiebedrijf voor collectieve antennes, kabeltelevisie en overige (tele)-communicatie). Hieronder zijn niet begrepen het leggen van kabels met de daaraan verbonden laswerkzaamheden, alsmede de voorbereidende en afsluitende grondwerkzaamheden, ten behoeve van de hiervoor omschreven doeleinden, indien en voor zover die werkzaamheden geen uitvloeisel zijn van de normale bedrijfuitoefening van het hiervoor omschreven installatiebedrijf;

    • f. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, vervaardigen, onderhouden, of bedrijfsvaardig opleveren van lichtinstallaties met gasontladingsbuizen van hoge spanning, waaronder begrepen het monteren en demonteren van deze buizen, alsmede algemene reclameverlichtingsinstallaties voor zover deze niet binnen een pand functioneren (lichtreclamebedrijf);

    • g. Het aanleggen, herstellen, uitbreiden, demonteren, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektriciteitsdistributienetten, straat- en terreinverlichting, elektronische bewegwijzeringsinstallaties, elektrotechnische verkeersregel-, verkeersmeting- en verkeerscontrole-installaties en elektrotechnische parkeerregelingsinstallaties (elektrotechnisch nettenbouw- en buiteninstallatiebedrijf). Hieronder zijn niet begrepen het leggen van kabels met daaraan verbonden laswerkzaamheden, alsmede de voorbereidende en afsluitende grondwerkzaamheden, ten behoeve van de hiervoor omschreven doeleinden, indien en voorzover die werkzaamheden geen uitvloeisel zijn van de normale bedrijfuitoefening van het hiervoor omschreven installatiebedrijf;

    • h. Het aanleggen, ontwerpen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden en bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties, of onderdelen daarvan, ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie alsmede informatieverwerking en regeling van industriële productieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen (communicatie- en industrieel automatiseringsinstallatiebedrijf);

    • i. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische installaties ten behoeve van exposities, beurzen, evenementen of feestverlichting (het tentoonstellingsinstallatiebedrijf);

    • j. Het met het oog op het gebruik van huishoudelijke elektrotechnische verbruikstoestellen bedrijfsmatig aanleggen, wijzigen, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van een aansluitpunt op een bestaande eindgroep van een sterkstroominstallatie (elektro-aansluitbedrijf);

    • k. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties of onderdelen daarvan aan boord van zich op zee bevindende objecten welke niet over een eigen voortstuwing beschikken (elektrotechnische off-shore installatiebedrijf);

    • l. Het wikkelen of herstellen van elektrotechnische machines en gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties (elektrotechnischwikkelbedrijf);

    • m. Het monteren en bedraden van elektrotechnische en elektronische apparatuur van bedienings-, schakel- en signaleringspanelen (elektrotechnischpaneelbouwbedrijf);

    • n. Het demonteren, repareren, monteren, vervangen, wijzigen, onderhouden en gebruiksgereed opleveren van apparaten, installaties, toestellen, voorwerpen e.d. die elektrische energie afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken (elektrotechnisch reparatiebedrijf). Alles voor zover in de onder l, m en n bedoelde ondernemingen, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende minder dan 1200 uren per week door bij een dergelijke onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht.

  • 12. De goud- en zilvernijverheid, waaronder wordt verstaan:

    • a. het vervaardigen van:

      • 1. gebruiksvoorwerpen van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen van andere non-ferro-metalen;

      • 2. sieraden en monturen van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van sieraden en monturen van andere non-ferro-metalen;

      • 3. medailles, insignes, enz. van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van medailles, insignes, enz. van andere non-ferro-metalen;

    • b. het herstellen van, dan wel het verrichten van een deelbewerking aan of voor de onder a genoemde voorwerpen.

  • 13. Het aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen:

    • ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies,

    • tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie, bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals leidingen, apparaten, kanalen, tanks e.d., voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio’s e.d.

  • 14. Het bedrijf van:

    • a. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van huisrioleringen;

    • b. het vervaardigen, aanbrengen, herstellen of onderhouden van uit aluminium, zink, lood of koper bestaande dakbedekkingen of onderdelen daarvan, bekledingen aan of op bouwwerken, afvoerpijpen voor regenwater of onderdelen daarvan;

    • c. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van installaties voor gas- of watervoorziening of gedeelten daarvan;

    • d. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van brandleidingen, sprinklerinstallaties of sanitaire installaties of gedeelten daarvan.

  • 15. Het motorenrevisiebedrijf, omvattende het revideren van verbrandingsmotoren en onderdelen daarvan in de ruimste zin, voor zover, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel in een dergelijke onderneming gedurende minder dan 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht.

  • 16. Het rijwielkleinbedrijf, waaronder wordt verstaan:

    • a. het herstellen, verkopen of verhuren van al dan niet gemotoriseerde rijwielen;

    • b. het geven van gelegenheid tot stalling van al dan niet gemotoriseerde rijwielen.

  • 17. Het bedrijf van het repareren en/of onderhouden van kantoormachines.

  • 18. De diamantenindustrie, omvattende:

    • a. het zagen, snijden, slijpen, overslijpen of kloven van sierdiamant;

    • b. het bewerken van ruwe slijpdiamant tot geslepen sierdiamant;

    • c. het vervaardigen van industriediamant.

  • 19. Het bedrijf van:

    • a. het vervaardigen en/of herstellen van vaartuigen in de ruimste zin van het woord, ongeacht het verwerkte materiaal, voor zover niet vallende onder de groep 1a;

    • b. het verschaffen van ligplaats aan en/of gelegenheid geven tot stalling of berging van vaartuigen in jachthavens, boothuizen, loodsen of op de vaste wal, al dan niet samengaande met herstelwerkzaamheden aan vaartuigen;

    • c. het verhuren van vaartuigen, al dan niet samengaande met herstelwerkzaamheden hieraan.

    Onder vervaardigen wordt eveneens verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.

13. Bakkerijen, omvattende:

  • 1. Broodfabrieken.

  • 2. Brood- en banketbakkerijen.

14. Suikerverwerkende industrie, omvattende:

  • 1. Beschuit-, koek-, biscuit-, banket- en wafelfabrieken.

  • 2. Suikerverwerkende industrie.

  • 3. Vervaardiging en verwerking van cacaopoeder, cacaoboter, chocolademassa en couverture.

15. Slagersbedrijven

16. Slagers overig, omvattende:

  • 1. Vleesgrossierderij.

  • 2. Loonslachterij.

  • 3. Abattoirs.

  • 4. Vetsmelterij.

  • 5. Afvallenhandel (darmen).

  • 6. Vleeswarenindustrie.

17. Detailhandel en ambachten, omvattende:

  • A. Detailhandel:

    • 1.

      • a. Winkelbedrijven (met inbegrip van een daaraan verbonden reparatieafdeling, voor zover deze reparatieafdeling uitsluitend of praktisch uitsluitend werkzaam is voor het eigen winkelbedrijf, doch met uitzondering van grootwinkelbedrijven en detailhandel in foto-artikelen, verbonden aan een fotografisch atelier);

      • b. Detailhandel in meubelen, in woningtextiel en in behangselpapier, alsmede de detailhandelszaken, waaraan, behalve de woningstoffeerderij en/of de behangerij, ook nog een meubelreparatieafdeling en/of het meubelstoffeerdersambacht is verbonden, voor zover deze reparatieafdeling en/of dit ambacht uitsluitend of praktisch uitsluitend werkzaam zijn (is) voor de eigendetailhandel.

    • 2. Bazars, toko’s.

    • 3. Brandstoffenbedrijven.

    • 4. Handel in onroerend goed; woningbureaus.

    • 5. Handel in vaartuigen.

    • 6. Markt- en tentoonstellingswezen, veilingen en beurzen, waar in het algemeen goederen en detail worden verhandeld.

    • 7. Venters- en opkopersbedrijven.

    • 8. Verhuurinrichtingen.

    • 9. Advies-, bemiddelings- en plaatsingsbureaus.

  • B. Ambachten:

    Hier worden bedoeld ambachten, die geen grootindustrie naast zich vinden, zoals bijvoorbeeld verzorgings- en dienstverlenende bedrijven, waaronder:

    • 1. Kappersbedrijven.

    • 2. Schoonheidsinstituten.

    • 3. Schoenreparatiebedrijven.

    • 4. Maatschoenbedrijven.

    • 5. Schoorsteenvegersbedrijven.

    • 6. Begrafenisondernemingen.

    • 7. Zeilmakerijen (waaronder vlaggen).

    • 8. Tandtechnische werkplaatsen.

    • 9. Paramentenateliers.

    • 10. Woningstoffeerdersbedrijf.

    • 11. Behangersbedrijf.

  • C. Huishoudelijk personeel.

18. Reiniging

Hier worden bedoeld schoonmaakbedrijven, glazenwassersbedrijven, gevelreinigingsbedrijven e.d.

19. Grootwinkelbedrijf

Warenhuizen en filiaalbedrijven in de detailhandel die een loonsom WW van tenminste € 5.890.425 hebben

20. Havenbedrijven, omvattende:

  • 1. Stuwadoorsbedrijven.

  • 2. Machinale los- en laadbedrijven.

  • 3. Cargadoorsbedrijven.

  • 4. Expediteursbedrijven.

  • 5. Vemen.

  • 6. Koelhuizen.

  • 7. Opslagbedrijven.

  • 8. Tankbedrijven.

  • 9. Graanbedrijven.

  • 10. Controlebedrijven.

  • 11. Schuitevoerdersbedrijven.

  • 12. Ontvangers en expediteurs van houtladingen.

  • 13. Houtvlottersbedrijven.

  • 14. Werkzaamheden verricht door walpersoneel van rederijen.

  • 15. Algemene havendiensten (met inbegrip van bewaking).

21. Havenclassificeerders

Scheepsonderhoud- en classificeerdersbedrijven.

22. Binnenscheepvaart, omvattende:

  • 1. Personenvervoer binnenland.

  • 2. Binnenlandse beurtvaart (waaronder beurtvaartagenten).

  • 3. Binnenlandse wilde vaart.

  • 4. Sleepvaart (inbegrepen het bergingsbedrijf, hetwelk zijn arbeidsterrein voornamelijk vindt op de binnenwateren).

  • 5. Buitenlandse binnenscheepvaart (Rijnvaart e.d.).

  • 6. Bijzonder vervoer.

  • 7. Tankvaart.

  • 8. Schelpenwinning.

  • 9. Duikbedrijf.

23. Visserij, omvattende:

  • 1. Zee- en kustvisserij.

  • 2. Zoetwatervisserij.

  • 3. Oester- en mosselteelt.

  • 4. IJsselmeervisserij.

  • 5. Vislos- en vissorteerbedrijven.

24. Koopvaardij,omvattende:

  • 1. Zeescheepvaart.

  • 2. Kustvaart.

  • 3. Walvisvaart.

  • 4. Bergingsbedrijf (met uitzondering van de bedrijven die hun arbeidsterrein voornamelijk vinden op de binnenwateren).

25. Vervoer KLM

26. Vervoer NS

27. Vervoer posterijen, omvattende:

Postvervoerbedrijven als bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de Postwet 2009.

28. Taxivervoer

29. Openbaar vervoer

30. Besloten busvervoer

31. Overig personenvervoer te land en in de lucht

32. Overig goederenvervoer te land en in de lucht

33. Horeca algemeen, omvattende:

  • 1. Hotel-, restaurant, café- en aanverwante bedrijven.

  • 2. Pension- en kamerverhuurbedrijven.

34. Horeca catering

Contractcatering.

35. Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen, omvattende:

  • 1. Ziekenhuizen.

  • 2. Sanatoria.

  • 3. Verpleeghuizen.

  • 4. Herstellingsoorden.

  • 5. Kinder- en kleuterkoloniehuizen.

  • 6. Kleuterdagverblijven.

  • 7. Bad- en zweminrichtingen.

  • 8. Speeltuinen.

  • 9. Speelterreinen.

  • 10. Instellingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding en sportbeoefening.

  • 11. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven:

    • a. Behartiging van lichamelijke gezondheidsbelangen;

    • b. Ziekenverpleging;

    • c. Prenatale zorg;

    • d. Kraamverzorging;

    • e. Zuigelingenzorg;

    • f. Kleuterzorg;

    • g. Oudeliedenzorg;

    • h. Zorg voor doofstommen, blinden, gebrekkigen en andere mindervaliden;

    • i. Hulpverlening bij rampen en ongelukken;

    • j. Opleiding van verloskundigen;

    • k. Opleiding van verplegenden.

  • 12. Artsen.

  • 13. Tandartsen.

  • 14. Apothekers.

  • 15. Dierenartsen.

  • 16. Paramedische bedrijven.

  • 17. Psychiatrische inrichtingen.

  • 18. Medisch-opvoedkundige bureaus.

  • 19. Bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden.

  • 20. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven:

    • a. Behartiging van geestelijke gezondheidsbelangen;

    • b. Zorg voor geesteszieken en zenuwlijders;

    • c. Drankbestrijding;

    • d. Herstel van drankzuchtigen;

    • e. Prostitutiebestrijding;

    • f. Zorg voor a-socialen;

    • g. Jeugdhulp;

    • h. Kinderbescherming;

    • i. Reclassering;

    • j. Bescherming van vrouwen en meisjes.

  • 21. Jeugdherbergen.

  • 22. Onderwijsinstellingen:

    • A. Voorbereidend en lager onderwijs.

    • B. Uitgebreid lager onderwijs.

    • C. Voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs.

      • a. h.b.s;

      • b. Lycea;

      • c. Gymnasia.

    • D. Hoger onderwijs.

    • E. Vakonderwijs.

    • F. Kunst- en tekenacademie.

    • G. Muziekonderwijs.

    • H. Dansonderwijs.

    • I. Opleidingsinstellingen.

  • 23. Bureaus voor beroepskeuze en psychotechnische adviesbureaus.

  • 24. Kerkgenootschappen.

  • 25. Kloosterorden.

  • 26. Congregaties.

  • 27. Zending.

  • 28. Missie.

  • 29. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven:

    • a. Zorg voor wezen;

    • b. Zorg voor onbehuisden;

    • c. Zorg voor behoeftigen;

    • d. Woekerbestrijding;

    • e. Voorschotverlening;

    • f. Opleiding voor maatschappelijk werk;

    • g. Gezinszorg;

  • 30. Kinderbewaarplaatsen.

  • 31. Crèches.

  • 32. Consultatiebureaus voor maatschappelijke zorg.

  • 33. Rusthuizen.

  • 34. Het exploiteren van begraafplaatsen en crematoria.

  • 35. Ambulancevervoer.

36 en 37: Vervallen

38. Banken, omvattende:

  • 1. Handelsbanken.

  • 2. Spaarbanken.

  • 3. Hypotheekbanken:

    • a. Hypotheekbanken;

    • b. Scheepshypotheekbanken.

  • 4. Landbouwkredietbanken.

  • 5. Andere financierings-en kredietinstellingen.

39. Verzekeringswezen

40. Uitgeverij

41. Groothandel I (met inbegrip van daartoe behorende nevenwerkzaamheden, welke uitsluitend of praktisch uitsluitend ten behoeve van de eigen groothandel worden verricht), omvattende:

  • 1. Groothandel in bouwmaterialen.

  • 2. Groothandel in technische producten en metalen.

  • 3. Bandengroothandel, inclusief het bandenservicebedrijf (verkoop aan het publiek).

42. Groothandel II (met inbegrip van daartoe behorende nevenwerkzaamheden, welke uitsluitend of praktisch uitsluitend ten behoeve van de eigen groothandel worden verricht), omvattende:

  • 1. Overige groothandel (exclusief groothandel en grossiers in vlees-/slachtafvallen en groothandel in hout).

  • 2. Tussenpersonen t.b.v. de handel.

  • 3. Coöperatieve aan- en verkoopverenigingen.

  • 4. Fruitpachtersbedrijf.

  • 5. Veilingen op het gebied van het land- en tuinbouwbedrijf, alsmede eiermijnen.

43. Zakelijke Dienstverlening I, omvattende:

  • 1. Kantoren van advocaten.

  • 2. Notariskantoren.

  • 3. Deurwaarderskantoren en bureaus voor rechtskundige bijstand.

  • 4. Kantoren van accountants en belastingconsulenten.

  • 5. Octrooibureaus.

44. Zakelijke Dienstverlening II, omvattende:

  • 1. Reclame-adviesbureaus.

  • 2. Marketing- en PR-bureaus.

  • 3. Efficiencybureaus en economische adviesbureaus.

  • 4. Ingenieurs- en architektenbureaus.

  • 5. Software-ontwikkeling.

  • 6. Expertisebureaus.

45. Zakelijke Dienstverlening III, omvattende:

  • 1. Effectenhandelaren, voor zover geen handelsbanken zijnde.

  • 2. Administratieve en trustkantoren.

  • 3. Effectendepots.

  • 4. Stamboekverenigingen.

  • 5. Tussenpersonen t.b.v. bank-/verzekeringswezen en onroerend goed.

  • 6. Administratiekantoren.

  • 7. Beheersmaatschappijen.

  • 8. Beleggingsmaatschappijen.

  • 9. Ziekenhuisverplegingsverenigingen

  • 10. Journalistiek.

  • 11. Nieuws- en persbureaus.

  • 12. Verenigingskantoren en concernadministraties.

  • 13. Tolken en translateurs.

  • 14. Recherchebureaus.

  • 15. Incassobureaus.

  • 16. Exploitatie onroerend goed.

  • 17. Beheren en onderhouden van woningen door ingevolge de Woningwet toegelaten woningbouwcorporaties.

  • 18. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.

46. Zuivelindustrie, omvattende:

  • 1. Boterindustrie.

  • 2. Kaasindustrie.

  • 3. Melkproduktenindustrie.

  • 4. Melkinrichtingen (met uitzondering van de kleine slijtersbedrijven).

  • 5. Melk-, boter-, kaas- en melkproduktenstations.

  • 6. Zuivelverkooporganisaties.

47. Textielindustrie, omvattende:

  • 1. Katoenindustrie:

    • a. Katoenspinnerij;

    • b. Naaigarenfabricage;

    • c. Twijnerijen;

    • d. Breigarenindustrie;

    • e. Witweverij;

    • f. Bontweverij;

    • g. Vitrageweverij;

    • h. Poolweefselweverij;

    • i. Katoenen-dekenweverij;

    • j. Eigen finishing;

    • k. Loonfinishing;

    • l. Effilocheerderijen.

  • 2. Linnenindustrie:

    • a. Vlasspinnerij;

    • b. Linnenweverij;

    • c. Veredeling van linnen garens of weefsels.

  • 3. Rayonweverij, rayonveredeling.

  • 4. Wolindustrie:

    • a. Kunstwolindustrie;

    • b. Kamgarenspinnerij;

    • c. Fabricage van geperst vilt;

    • d. Wollenstoffenweverij en kaardgarenspinnerij;

    • e. Trijpweverij;

    • f. Wollen-dekenindustrie;

    • g. Veredeling van wol en wollen produkten.

  • 5. Tapijt- en cocosindustrie.

  • 6. Bastvezelindustrie en aanverwante industrieën:

    • a. Hennep;

    • b. Jute;

    • c. Sisal en manilla;

    • d. Papierspinnerij;

    • e. Zwaardoekweverij;

    • f. Kapokverwerking;

    • g. Touwslagerijen.

  • 7. Verwerking van dierlijk haar.

  • 8. Band- en vlechtindustrie.

  • 9. Tricot- en kousenindustrie.

  • 10. Het vervaardigen en herstellen van netten, de twijnerij daaronder begrepen.

  • 11. Breierijen.

  • 12. Handweverijen.

48. Steen-, cement, glas- en keramische industrie, omvattende:

  • 1. Baksteenindustrie.

  • 2. Dakpannenindustrie.

  • 3. Cement- en cementwarenindustrie, waaronder begrepen:

    • a. Bouwplatenindustrie;

    • b. Betonwarenindustrie.

  • 4. Kalkindustrie, gipsindustrie en mergelindustrie (met inbegrip van de mergelwinning).

  • 5. Kalkzandsteenindustrie.

  • 6. Bouwaardewerkindustrie en vuurvaste steenindustrie.

  • 7. Krijtfabrieken.

  • 8. Aardewerk- en porseleinindustrie; sanitair aardewerk en tegelindustrie.

  • 9. Beeldgieterijen, uitgezonderd de vervaardiging van metalen beelden.

  • 10. Glasindustrie, glasbewerkingsinrichtingen en glas-in-loodzetterijen.

  • 11. Asbestcement- en asbestcementwarenindustrie.

  • 12. Aardewerkambachten.

49. Chemische industrie, omvattende

  • 1. Vervaardiging van stikstofmeststoffen, salpeterzuur en ammoniak.

  • 2. Vervaardiging van superfosfaat en zwavelzuur.

  • 3. Vervaardiging van carbid en niet elders ingedeelde gassen.

  • 4. Vervaardiging van zeep, was- en reinigingsmiddelen.

  • 5. Vervaardiging van verf en inkt:

    • a. Verf, lakken, vernissen, inkt en chemische kantoorbehoeften;

    • b. Chemische verfstoffen.

  • 6. Vervaardiging van koolteerprodukten en aanverwante artikelen:

    • a. Koolteerdestillatieprodukten en afgeleiden daarvan;

    • b. Bitumineuze, teerhoudende dakbedekkingsmaterialen;

    • c. Insekticiden en plantenziektenbestrijdingsmiddelen.

  • 7. Vervaardiging van kaarsen, glycerine en vetzuren.

  • 8. Beenderverwerking, destructiebedrijven en technisch vetsmelten.

  • 9. Vervaardiging van technische plakmiddelen en textielhulpmiddelen.

  • 10. Vervaardiging van niet elders ingedeelde kunststoffen.

  • 11. Vervaardiging van diverse organische produkten, alsmede zwart buskruit en springstoffen, schuimblusmiddelen en vuurwerk.

  • 12. Vervaardiging van diverse anorganische produkten en diverse chloorkoolwaterstoffen.

  • 13. Vervaardiging van kosmetische artikelen, parfumerieën en tandreinigingsmiddelen.

  • 14. Vervaardiging van poetsmiddelen.

  • 15. Witwasserij-industrie.

  • 16. Chemische wasserij en ververij (voor zover niet verbonden aan een textielbedrijf).

  • 17. Chemische laboratoria.

  • 18. Vervaardiging van linoleum, vloerzeil en balatum.

  • 19. Knopenindustrie.

  • 20. Fotochemische industrie.

  • 21. Cokesfabrieken.

50. Voedingsindustrie, omvattende:

  • 1. Groentenverwerkende industrie:

    • a. Verduurzaamde groenten, augurken en tafelzuren in hermetisch gesloten verpakking;

    • b. Gezouten groenten en zuurkool;

    • c. Gedroogde en ingevroren groenten en fruit.

  • 2. Fruitverwerkende industrie:

    • a. Fruitpulp;

    • b. Jams, vruchtenmoes, fruitconserven, appel- en perensiropen;

    • c. Uit fruit bereide sappen, dranken, sausen en essences.

  • 3. Oliefabrieken.

  • 4. Olieraffinage en olieharding, margarine en spijsvettenindustrie:

    • a. Olieraffinaderijen en oliehardingsfabrieken;

    • b. Spijsoliefabrieken;

    • c. Margarine-industrie;

    • d. Industrie van eetbare vetten.

  • 5. Visverwerkende industrie:

    • a. Visconservenfabrieken;

    • b. Vismeelfabrieken;

  • 6. Aardappelverwerkende industrie:

    • a. Aardappelmeelindustrie;

    • b. Aardappelvlokken- en aardappelbakmeelindustrie.

  • 7. Suikerindustrie.

  • 8. Maalindustrie:

    • a. Broodbloemindustrie;

    • b. Zeeuwse bloem- en roggebloemfabrieken;

    • c. Ongebuild tarwemeel- en roggemeelfabrieken.

  • 9. Graanverwerkende industrie:

    • a. Rijstpellerijen;

    • b. Havermoutfabrieken;

    • c. Gortpellerijen;

    • d. Boekweitgrutten- en boekweitmeelfabrieken;

    • e. Erwtensplitterijen;

    • f. Rijstmalerijen.

  • 10. Graanverwerkende industrie:

    • a. Maïs-, tarwe- en rijstzetmeelindustrie;

    • b. Gist-, spiritus- en moutwijnindustrie;

    • c. Maalderij.

  • 11. Brouwerijen en mouterijen:

    • a. Brouwerijen;

    • b. Handelsmouterijen.

  • 12. Koffiebranders en theepakkers.

  • 13. Veevoederindustie.

  • 14. Meelverwerkende industrie:

    • a. Fabrieken van vermicelli, macaroni en aanverwante artikelen;

    • b. Zelfrijzend-bakmeelfabrieken.

  • 15. Zetmeel- en zoetstofverwerkende industrie:

    • a. Glucosefabrieken;

    • b. Zwarte-stroopfabrieken;

    • c. Veredeld-zetmeelfabrieken;

    • d. Fabrieken van puddingpoeder en aanverwante artikelen;

    • e. Karamel- en koffiestroopfabrieken.

  • 16. Alcoholhoudende en alcoholvrije dranken:

    • a. Distilleerderijen;

    • b. Fabrieken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;

    • c. Mineraalwaterindustrie.

  • 17. Diverse derivaten van landbouwprodukten-verwerkende industrieën:

    • a. Azijn- en mosterdfabrieken;

    • b. Fabrieken van bakkerijgrondstoffen;

    • c. Fabrieken van cichorei en peekoffie;

    • d. Fabrieken van soepen, bouillon, jusprodukten, spijzen- en soeparoma’s;

    • e. Ruwijsfabrieken;

    • f. Vervaardiging van consumptie-ijs.

51. Algemene industrie, omvattende:

  • A. Papier.

    • 1. Papierindustrie:

      • a. Cellulose-industrie;

      • b. Halfstoffen voor de papierindustrie;

      • c. Courantenpapier;

      • d. Druk- en schrijfpapier en kartonl

      • e. Verpakkingspapier en karton;

      • f. Speciale soorten papier en kartons.

    • 2. Strokartonindustrie:

      • a. Strokarton (beplakt en onbeplakt) en stropapier;

      • b. Speciale papier- en kartonprodukten uit stro;

      • c. Golfkartonindustrie;

      • d. Vervaardiging van strohulzen en het vlechten van stro.

  • B. Papierverwerkende industrie (voorzover niet behorende tot de sector Grafische industrie, sub 2):

    • 1. Papieren-zakkenindustrie.

    • 2. Kartonnage-industrie.

    • 3. Behangselpapier-, plakband- en paraffinepapierindustrie en overige papier- en kartonverwerkende industrieën.

  • C. Rubberverwerkende industrie:

    • 1. Banden en aanverwante artikelen.

    • 2. Vulcaniseer- en coverbedrijven.

    • 3. Zacht- en hardrubberartikelen.

    • 4. Rubberschoenen en aanverwante artikelen.

    • 5. Kunstleder en gerubberde weefsels.

    • 6. Rubbervervangingsgrondstoffen.

  • D. Medisch-pharmaceutische industrie.

  • E. Diverse delfstoffen en aanverwante bedrijven.

    • 1. Aardolie-industrie, waaronder ressorteert:

      • a. De winning van aardolie en aardgas;

      • b. De verwerking van aardolie tot halffabrikaten en/of eindprodukten, zoals:

        • 1. Gas;

        • 2. Benzine;

        • 3. Kerosine (petroleum);

        • 4. Gasolie;

        • 5. Smeerolie-grondstoffen;

        • 6. Asfaltbitumen;

        • 7. Stookoliën;

        • 8. Petroleumcokes;

      • c. De verwerking, veredeling en regeneratie van bovengenoemde halffabrikaten tot:

        • 1. Gas (vloeibaar en gasvormig);

        • 2. Speciale benzines (kookpunt benzine, minerale terpentijn);

        • 3. Minerale smeermiddelen, te weten smeeroliën en consistentvetten;

        • 4. Transformator-, turbine-, technische witte-, medicinale oliën;

        • 5. Industriële minerale oliën zoals emulgeerbare-, hydraulische-, roestwerende-, textiel-, spoeloliën en roestwerende vetten;

      • d. Vervaardiging en bewerking van vaste paraffines (minerale wassen), vaseline (petrolatum);

      • e. Fabrieksmatige verwerking van asfalt-bitumina tot asfalt en speciale asfalt-bitumina, al dan niet vermengd met mineraal en/of vezels.

    • 2. Zoutwinningsbedrijf.

    • 3. Zoutziederijen.

    • 4. Bruinkoolgroeven.

    • 5. Brikettenfabrieken.

  • F. Kledingindustrie:

    • 1. Vervaardiging van dames-, heren-, en kinderconfectie (inclusief bedrijfs-, regen-, sport-, leder- en oliedoekkleding.

    • 2. Vervaardiging van overhemden en lingerie (inclusief nachtkleding, babykleding en schorten).

    • 3. Vervaardiging van korsetten, bustehouders, bretels en sokophouders.

    • 4. Vervaardiging van huishoudtextielgoederen (voor zover zij niet geschiedt in bedrijven waar de aangewende textielstoffen zijn vervaardigd).

    • 5. Pelterijen.

    • 6. Vervaardiging van hoofdbekleding:

      • a. Herenhoeden;

      • b. Dames- en kinderhoeden;

      • c. Petten;

      • d. Uniformpetten.

    • 7. Vervaardiging van specialiteiten:

      • a. Dassen;

      • b. Parapluies en parasols;

      • c. Sierkleedjes, theemutsen en bewerkte gordijnen;

      • d. Nouveautés;

      • e. Kopwatten;

      • f. Diversen (handwerken, uniformuitrustingen, capuchons en dergelijke).

    • 8. Vervaardiging van gestikte dekens.

    • 9. Textielverwerkende ambachten:

      • a. Maatkleermakerij;

      • b. Modisterij;

      • c. Hoeden- en pettenmakerij;

      • d. Bontwerkerij.

  • G. Leder- en lederverwerkende industrie:

    • 1. Lederindustrie.

    • 2. Schoenindustrie (met inbegrip van de fabricage van lederen onderdelen).

    • 3. Drijfriemenindustrie.

    • 4. Lederwarenindustrie (met inbegrip van de vervaardiging van lederen handschoenen).

    • 5. Bontbereiderijen.

52. Uitzendbedrijven, omvattende:

  • 1. De werkgever, die zich in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf of beroep bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde, waarbij die arbeidskrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waarin tevens een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, wordt ingedeeld in sector 52, mits met dit ter beschikking stellen van arbeidskrachten meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid.

  • 2. Met de arbeidskrachten, bedoeld in onderdeel 1, worden voor de toepassing daarvan gelijkgesteld arbeidskrachten ten aanzien van wie het beding, bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel, al dan niet met toepassing van het zevende lid van dat artikel, (inmiddels) is beëindigd.

  • 3. De werkgever die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, bedoeld in onderdeel 1, wordt wanneer met dat ter beschikking stellen meer dan 15% doch niet meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid, voorzover het die werkzaamheden betreft, ingedeeld in sector 52.

  • 4. Met de werkgever, bedoeld in de vorige onderdelen, wordt gelijkgesteld de werkgever, die op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek arbeidskrachten ter beschikking stelt – niet zijnde arbeidskrachten als bedoeld in onderdeel 1, mits door die arbeidskrachten geen werkzaamheden worden verricht die sec functioneel bezien voor meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis aan één sector kunnen worden toegerekend.

  • 5. In afwijking van de voorgaande onderdelen kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat een werkgever wordt ingedeeld in een andere sector dan sector 52.

53. Bewakingsondernemingen

54. Culturele instellingen, omvattende:

  • 1. Toonkunstenaars.

  • 2. Opera- en toneelgezelschappen.

  • 3. Variété-, circusinstellingen en kermisgezelschappen.

  • 4. Film.

  • 5. Beeldhouwkunst.

  • 6. Schilderkunst.

  • 7. Letterkundigen.

  • 8. Musea, archieven, monumenten en bibliotheken.

  • 9. Andere culturele instellingen.

  • 10. Zendgemachtigden op het gebied van radio en televisie, alsmede omroepproductiebedrijven.

55. Overige takken van bedrijf en beroep, omvattende:

  • 1. Rayonindustrie.

  • 2. Vlasbewerkende industrie.

  • 3. Poetsdoekenindustrie.

  • 4. Kaaspakkersbedrijf.

  • 5. Vervaardiging van wasdoek.

  • 6. Overige niet genoemde groepen, welke niet verwant zijn aan de in de andere onderdelen vermelde takken van bedrijf en beroep, zoals het exploiteren van dierenasiels, het manegebedrijf, het exploiteren van rijwielbewaarplaatsen en van parkeerplaatsen voor auto’s en dergelijke.

56. Schildersbedrijf

57. Stukadoorsbedrijf, omvattende:

  • 1. Het stukadoorsbedrijf, inclusief het steengaasstellersbedrijf en het wittersbedrijf.

  • 2. Het vloerenleggersbedrijf.

  • 3. Het steen-, houtgraniet- en kunststeenbedrijf.

58. Dakdekkersbedrijf, omvattende:

Het dakdekkersbedrijf voor zover worden verwerkt bitumen, asfalt en kunststofmaterialen.

59. Mortelbedrijf, omvattende:

Het mortelbedrijf voor zover het betreft natte mortel.

60. Steenhouwersbedrijf

61. Overheid, onderwijs en wetenschappen, omvattende:

  • 1. Onderwijsinstellingen.

  • 2. Ziekenhuizen, voorzover geëxploiteerd door en vanwege de overheid.

  • 3. Onderzoeksinstellingen.

  • 4. Onderwijsondersteunende instellingen.

62. Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht, omvattende:

  • 1. Hoge colleges van Staat.

  • 2. Departementen van algemeen bestuur.

  • 3. Belastingwezen.

  • 4. Gevangeniswezen.

  • 5. Politie.

  • 6. Rechtswezen.

63. Overheid, defensie omvattende:

  • 1. Militair personeel.

  • 2. Burgerdefensie personeel.

  • 3. Dienstplichtig personeel.

64. Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen, omvattende:

  • 1. Provincies.

  • 2. Gemeenten.

  • 3. Waterschappen.

65. Overheid, openbare nutsbedrijven

66. Overheid, overige instellingen, omvattende:

Overheidsinstellingen, welke qua activiteiten niet zijn te rangschikken onder de hiervoor vermelde overheidssectoren.

67. Werk en (re)Integratie, omvattende:

Instellingen of diensten die zich bezighouden met de feitelijke uitvoering van:

68. Railbouw, omvattende:

Het (doen) uitvoeren van werkzaamheden aangaande het (aan)leggen van een verdicht ballastbed, dwarsliggers en rails op bouwrijp gemaakte spoordijken, spoorbruggen, viaducten en tunnels, alsmede het verrichten van herstel en onderhoud (operationeel beheer) aan genoemde railstructuren, alsmede de verhuur met bemanning van specifiek groot materieel

ten behoeve van deze werkzaamheden.

69. Telecommunicatie, omvattende:

  • 1. Exploitanten van telefonie- en telegraafnetwerken.

  • 2. Exploitanten van kabelnetwerken ten behoeve van het doorgeven van signalen op het gebied van telecommunicatie.

  • 3. Exploitanten van overige telecommunicatievoorzieningen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 43624, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

19. Grootwinkelbedrijf

Warenhuizen en filiaalbedrijven in de detailhandel die een loonsom WW van tenminste € 5.968.128 hebben