Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Wet van 22 december 2005, houdende regels die een geconcentreerde aanpak van grootstedelijke problemen mogelijk maken (Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in daartoe aan te wijzen gebieden binnen gemeenten de wettelijke mogelijkheden te verruimen om grootstedelijke problemen aan te pakken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Huisvestingswet 2014;

    • b. regio: gebied dat uit een oogpunt van het functioneren van de woonruimtemarkt als een samenhangend geheel kan worden beschouwd;

    • c. huisvestingsverordening: verordening als bedoeld in artikel 4 van de Huisvestingswet 2014;

    • d. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Hoofdstuk 2. Onroerendezaakbelastingen

Artikel 2

Dit hoofdstuk is van toepassing in kansenzones, die door de gemeenteraad zijn aangewezen overeenkomstig artikel 3.

Artikel 3

  • 1 Een gebied binnen een gemeente dat een bijzondere behoefte heeft aan omschakeling wegens lokale sociaal-economische problemen kan door de gemeenteraad als kansenzone worden aangewezen indien het voldoet aan de volgende eisen:

    • a. binnen het gebied bedraagt

      • 1°. het aantal niet-actieven ten minste 25 percent, en

      • 2°. het aantal huishoudens met een laag inkomen ten minste 45 percent,

    • b. het gebied heeft ten minste 5.000 en ten hoogste 30.000 inwoners.

  • 2 Voor het vaststellen van de percentages, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van de meest recente cijfers zoals die zijn vastgesteld door het Centraal bureau voor de statistiek, op basis van de definities die dat bureau hanteert voor de in dat lid genoemde begrippen.

  • 3 Het besluit waarin een kansenzone wordt aangewezen bevat een beschrijving van de kansenzone die ten minste de volgende elementen omvat:

    • a. het gebied van de kansenzone, vergezeld van een kaart;

    • b. een beschrijving van de sociaal-economische situatie in de kansenzone, inclusief een toets aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, waarbij de herkomst van de gegevens zodanig is, dat zij controleerbaar zijn.

  • 4 Een kansenzone kan slechts een maal als zodanig worden aangewezen. Deze aanwijzing geldt voor de duur van ten hoogste vier jaar. Deze termijn kan vier maal met telkens ten hoogste vier jaar worden verlengd. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 2 De vermindering wordt zodanig vastgesteld dat deze niet leidt tot een negatieve aanslag.

  • 3 Het bedrag van de vermindering wordt op het aanslagbiljet vermeld.

  • 4 Indien binnen het grondgebied van een gemeente meer dan een kansenzone is aangewezen wordt de vermindering van de belastingaanslag, bedoeld in het eerste lid, voor alle kansenzones op dezelfde wijze bepaald.

  • 5 Het eerste tot met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de belastingen, bedoeld in artikel 221 van de Gemeentewet, voor zover die worden geheven ter zake van bedrijfsruimten.

Hoofdstuk 3. Toegang tot de woningmarkt

Artikel 5

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen waarin aan woningzoekenden op grond van artikel 8 eisen kunnen worden gesteld.

  • 2 Onze Minister kan op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen waarin aan woningzoekenden op grond van artikel 9 voorrang wordt verleend.

  • 3 Ter beperking van overlast en criminaliteit kan Onze Minister op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen, waar aan personen die op het tijdstip van de aanvraag van een huisvestingsvergunning de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, geen huisvestingsvergunning voor in de huisvestingsverordening aangewezen categorieën van woonruimte wordt verleend, indien:

  • 4 De aanwijzing, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, geschiedt voor de duur van ten hoogste vier jaar. Deze termijn kan op aanvraag van de gemeenteraad vier maal met telkens ten hoogste vier jaar worden verlengd. Het eerste, tweede of derde lid van dit artikel en de artikelen 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Van een aanvraag tot verlenging, als bedoeld in het vierde lid, maakt in ieder geval deel uit een evaluatie van de maatregel die op grond van de aanwijzing, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, in een complex, straat of gebied is toegepast. Het college van burgemeester en wethouders houdt voor dit doel de noodzakelijke gegevens bij. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 6

  • 1 Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, maakt de gemeenteraad naar het oordeel van Onze Minister voldoende aannemelijk dat de beoogde aanwijzing van de in de aanvraag genoemde complexen, straten of gebieden:

    • a. noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente, en

    • b. voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste of derde lid, geschiedt uitsluitend indien is voldaan aan het eerste lid, en de gemeenteraad naar het oordeel van Onze Minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat woningzoekenden, aan wie als gevolg van die aanwijzing geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte in de aangewezen complexen, straten of gebieden, voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio waarin de gemeente is gelegen passende huisvesting te vinden.

  • 3 Bij de aanvraag bedoeld in artikel 5, derde lid, maakt de gemeenteraad naar het oordeel van Onze Minister voldoende aannemelijk waarom de verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a, of het onderzoek op basis van politiegegevens, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b, het meest geschikte instrument is voor het bestrijden van overlast en criminaliteit.

  • 4 Onze Minister kan gedeputeerde staten advies vragen over de mogelijkheden, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Onze Minister neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied, bedoeld in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, een besluit omtrent die aanwijzing. Indien Onze Minister zijn besluit niet binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin, aan de gemeenteraad bekend heeft gemaakt, wordt het besluit tot aanwijzing geacht te zijn genomen.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister trekt de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, in indien hem is gebleken dat:

    • a. niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 6, eerste lid, of

    • b. de woningzoekenden, aan wie als gevolg van de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste of derde lid, geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte in de aangewezen complexen, straten of gebieden, onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen de regio waarin de gemeente is gelegen voor hen passende huisvesting te vinden.

  • 2 Onze Minister trekt de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, voorts in indien de gemeenteraad daarom verzoekt.

Artikel 8

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De gemeenteraad kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in de huisvestingsverordening bepalen dat woningzoekenden die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene zijn van de regio waarin de gemeente is gelegen, slechts voor een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in aanmerking komen indien zij beschikken over:

    • a. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;

    • b. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;

    • c. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;

    • d. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;

    • e. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, of

    • f. studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.

  • 2 De gemeenteraad bepaalt in de huisvestingsverordening dat burgemeester en wethouders aan een woningzoekende die niet voldoet aan de eisen, genoemd in het eerste lid, een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in dat lid kunnen verlenen, indien het weigeren van die huisvestingsvergunning tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.

Artikel 9

  • 1 De gemeenteraad kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in de huisvestingsverordening bepalen dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die voldoen aan in die verordening vastgelegde sociaal-economische kenmerken.

Artikel 10

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een huisvestingsvergunning voor in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in de op basis van artikel 5, derde lid, aangewezen complexen, straten of gebieden, niet wordt verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in een woonruimte in dat complex, die straat of dat gebied willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in dat complex, die straat of dat gebied.

  • 2 De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een persoon van 16 jaar en ouder die zich op een later tijdstip bij de houder van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wil huisvesten over een huisvestingsvergunning dient te beschikken. Zulk een huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van die persoon zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het complex, de straat of het gebied waarin de woonruimte is gelegen.

  • 3 De gemeenteraad past de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, toe indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders kan aan een woningzoekende aan wie onder toepassing van het eerste of tweede lid geen huisvestingsvergunning zou kunnen worden verleend, alsnog een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in die leden verlenen, indien het weigeren ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.

Artikel 10a

  • 1 Indien op basis van de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, derde lid, in een aangewezen complex, straat of gebied een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening op basis van de aard van de problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied welke van de in het tweede lid genoemde politiegegevens betrokken mogen worden bij dat onderzoek.

  • 2 Bij een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend rekening worden gehouden met de volgende gedragingen uit de politiegegevens:

    • a. het veroorzaken van overlast die hinderlijk of schadelijk is voor personen of een gevaar oplevert voor de veiligheid of gezondheid van personen door:

      • 1°. geluid of trillingen;

      • 2°. het plaatsen, werpen of hebben van stoffen of voorwerpen;

      • 3°. het verrichten van handelingen waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm, stof, stank of irriterend materiaal wordt verspreid;

      • 4°. vervuiling, verontreiniging of schadelijk of hinderlijk gedierte in de woning of de directe omgeving ervan;

    • b. onrechtmatig gebruik van een woning;

    • c. gebruik van beledigende of discriminerende taal of uitingen jegens of intimidatie van omwonenden of bezoekers;

    • d. gewelddadigheden of openlijke geweldpleging tegen, dan wel bedreiging of mishandeling van omwonenden of bezoekers;

    • e. activiteiten die strafbaar zijn gesteld op grond van de Opiumwet in of in de omgeving van de woning;

    • f. openbare dronkenschap in de omgeving van de woning;

    • g. het plegen van vermogensdelicten met een directe relatie tot de woonomgeving;

    • h. brandstichting, vernieling en vandalisme in de omgeving van de woning;

    • i. radicaliserende, extremistische of terroristische gedragingen die strafbaar zijn gesteld op grond van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 10b

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Indien bij de aanvraag van een huisvestingsvergunning voor een in de huisvestingsverordening aangewezen woonruimte in een complex, straat of gebied waarvoor op basis van artikel 5, derde lid, onderdeel b, een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, stelt het college van burgemeester en wethouders de burgemeester hiervan in kennis, die de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente gelegen is, verzoekt zo spoedig mogelijk een overzicht van de politiegegevens te verstrekken die betrekking hebben op de op grond van artikel 10a, eerste lid, in de huisvestingsverordening genoemde gedragingen van de woningzoekende alsmede van de personen van 16 jaar en ouder die met hem de woonruimte willen betrekken.

  • 2 De politiechef, verstrekt aan de burgemeester uitsluitend de in artikel 10a, eerste lid, bedoelde relevante politiegegevens over gedragingen die hebben plaatsgevonden in de periode van ten hoogste vier jaren voor het tijdstip van de aanvraag van de huisvestingsvergunning. Deze periode bedraagt ten hoogste twee jaren indien de betrokkene op het tijdstip van die aanvraag nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De politiechef verstrekt de politiegegevens niet indien het verstrekken ervan een nog niet afgerond strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.

  • 3 De politiechef voorziet de te verstrekken politiegegevens van een duiding.

  • 4 De burgemeester beoordeelt op basis van de volgende criteria de verstrekte politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef:

    • a. de aard en ernst van de gedragingen, waarbij zwaarder gewicht wordt toegekend aan gedragingen die bij wet strafbaar gesteld zijn dan aan andere gedragingen;

    • b. de frequentie en onderlinge samenhang van de gedragingen;

    • c. de overlast die de gedragingen hebben veroorzaakt;

    • d. het tijdsverloop sinds de gedragingen zijn geconstateerd;

    • e. de relatie tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied. De burgemeester geeft naar aanleiding van de beoordeling een woonverklaring af, waaraan voorschriften verbonden kunnen zijn.

  • 5 Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, weigert het college van burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning, indien de overgelegde woonverklaring daartoe aanleiding geeft. Indien aan de woonverklaring voorschriften zijn verbonden, worden deze voorschriften opgenomen in de huisvestingsvergunning.

  • 6 Indien de burgemeester voornemens is een negatieve woonverklaring af te geven op grond van de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, of aan de woonverklaring voorschriften te verbinden, stelt hij de aanvrager van de woonverklaring in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 7 De burgemeester verwerkt de aan hem op basis van het tweede lid verstrekte politiegegevens en de duiding, bedoeld in het derde lid, uitsluitend ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag van een huisvestingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.

  • 8 De burgemeester kan van de bevoegdheden in dit artikel uitsluitend mandaat verlenen aan de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

  • 9 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. het onderzoek, bedoeld in artikel 10a, eerste lid;

    • b. de evaluatie ten behoeve van het verslag, bedoeld in artikel 17, en

    • c. de verwerking van de persoonsgegevens ten behoeve van het onderzoek bedoeld in onderdeel a, en de evaluatie, bedoeld in onderdeel b. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op de vastlegging, de beveiliging, de bewaartermijn en de vernietiging van de persoonsgegevens.

Artikel 10c

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk binnen een bij die algemene maatregel van bestuur te stellen termijn.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 17

Onze Minister zendt iedere vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 18

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 december 2005

Beatrix

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties ,

A. Pechtold

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,

S. M. Dekker

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ,

J. W. Remkes

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ,

M. C. F. Verdonk

Uitgegeven de negenentwintigste december 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner