De faciliteit van de geruisloze terugkeer is, gelet op artikel 14c, vierde lid, onderdeel
a, Wet Vpb, niet van toepassing op een onderlinge schuldverhouding tussen de vennootschap
en de voortzettende aandeelhouder. De vordering of schuld kan niet gaan behoren tot
het vermogen van de onderneming die door de aandeelhouder wordt voortgezet daar zij
door schuldvermenging tenietgaat. De vordering op of de schuld aan de aandeelhouder
wordt bij de vennootschap op de reguliere wijze bij de ontbinding van de vennootschap
in aanmerking genomen.
Om de belastingheffing over een door de voortzettende aandeelhouder ten laste van
het belastbare inkomen uit werk en woning afgewaardeerde vordering te verzekeren,
is een nadere voorwaarde (standaardvoorwaarde 12) gesteld.
Voor de bepaling van het inkomen uit aanmerkelijk belang wordt, indien de liquidatie-uitkering
is te splitsen in enerzijds de met toepassing van artikel 14c Wet Vpb voortgezette
onderneming en anderzijds een gedeelte waarop artikel 14c Wet Vpb niet van toepassing
is, de verkrijgingsprijs naar evenredigheid aan beide delen toegerekend.
Gebleken is dat de toepassing van het wettelijke systeem met betrekking tot het tenietgaan
van een vordering van de voortzettende aandeelhouder op de te ontbinden vennootschap
in sommige gevallen tot gevolg heeft dat per saldo de belastingclaim na terugkeer
is toegenomen. Het betreft hier de situatie dat het totaal van de vermogensbestanddelen
die niet kunnen gaan behoren tot de onderneming die wordt voortgezet, een negatieve
vermogenswaarde vertegenwoordigen. Deze situatie kan zich met name voordoen indien
een schuld van de vennootschap aan de aandeelhouder door vermenging tenietgaat.
Ik keur goed dat bij de bepaling van de terugkeerreserve de waarde van de vermogensbestanddelen
van de onderneming voorzover die door belastingplichtige wordt voortgezet, wordt verminderd
met de schuld van de vennootschap aan de aandeelhouder zoals die na toepassing van
de twaalfde standaardvoorwaarde op de balans van de vennootschap is gepassiveerd,
voorzover deze bij de ontbinding van de vennootschap niet tot uitdrukking komt in
het totale vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang. Aan deze goedkeuring verbind
ik de voorwaarde dat de ontbinding en vereffening van de vennootschap is voltooid.
Voorbeeld I
Fiscale balans BV op overgangstijdstip
ondernemingsgebonden activa
|
1.000
|
Aandelenkapitaal
|
40
|
overige activa
|
50
|
Winstreserves
|
60
|
|
|
schuld aan aandeelhouder
|
950
|
In de activa schuilen geen stille reserves. De vennootschap heeft geen aanspraak op
te verrekenen verliezen.
De schuld aan de aandeelhouder gaat door vermenging teniet en gaat daarom niet behoren
tot de vermogensbestanddelen van de voortgezette onderneming.
De terugkeerreserve wordt in dit geval als volgt berekend:
Waarde van de vermogensbestanddelen waarmee de onderneming wordt voortgezet
|
1.000
|
|
evenredig gedeelte verkrijgingsprijs
|
40
|
-/-
|
|
960
|
|
vrijgestelde winst Vpb (art. 14c Vpb)
|
nihil
|
-/-
|
Saldo
|
960
|
|
terugkeerreserve is 50% van 960 = 480
De schuld aan de aandeelhouder die niet gaat behoren tot de voortgezette onderneming
wordt op de reguliere wijze in het kader van de liquidatie van de vennootschap in
aanmerking genomen.
De uitkering in het kader van de liquidatie van de vennootschap bestaat uit bezittingen
50 -/- schulden 950. De liquidatie-uitkering bedraagt ten minste nihil; een negatieve
waarde komt niet als negatieve liquidatie-uitkering tot uitdrukking. De verkrijgingsprijs
van de aandelen is volledig toegerekend aan het gedeelte van de onderneming dat met
toepassing van artikel 14c wet Vpb wordt voortgezet door de aandeelhouders, daarom
bedraagt het evenredig gedeelte van de verkrijgingsprijs toe te rekenen aan de vermogensbestanddelen
die niet gaan behoren tot de onderneming die wordt voortgezet nihil. Vervreemdingsvoordeel
nihil -/- verkrijgingsprijs nihil = inkomen uit aanmerkelijk belang nihil.
Toepassing van het wettelijke systeem leidt ertoe dat in het voorbeeld de aanmerkelijkbelangclaim
voorafgaande aan de geruisloze terugkeer (25% × 60 = 15) niet wordt omgezet in een
terugkeerreserve waardoor een globaal gelijkwaardige inkomstenbelastingclaim in de
winstsfeer tot uitdrukking wordt gebracht (50% × 30 = 15), maar in een inkomstenbelastingclaim
in de winstsfeer van 50% × 480 = 240.
Deze verhoging van de belastingclaim wordt veroorzaakt doordat het tenietgaan van
de schuld van de vennootschap aan de aandeelhouder in het kader van de ontbinding
van de vennootschap fiscaal niet in aanmerking kan worden genomen.
In het voorbeeld is een gedeelte van 50 van de schuld aan de aandeelhouder verrekend
met de activa die niet gaan behoren tot de onderneming die niet wordt voortgezet.
Het resterende gedeelte van de schuld ad 900 leidt na voltooiing van de ontbinding
van de vennootschap tot een vermindering van de waarde van de vermogensbestanddelen
waarmee de onderneming wordt voortgezet met 900. Hierdoor bedraagt de terugkeerreserve
50% van 60 = 30.
Voorbeeld II
Fiscale balans BV op overgangstijdstip
Ondernemingsgebonden activa
|
1.000
|
Aandelenkapitaal
|
40
|
Overige activa
|
50
|
Schuld aandeelhouder
|
1.950
|
|
|
Winstreserves (negatief)
|
940
|
Totaal
|
1.050
|
|
1.050
|
In de activa schuilen geen stille reserves. Toepassing van de twaalfde standaardvoorwaarde
brengt mee dat de vennootschap de schuld ten gunste van de winst moet afwaarderen
tot 1.050. Na deze winstneming heeft de vennootschap geen aanspraak op te verrekenen
verliezen. De schuld aan de aandeelhouder gaat door vermenging teniet en gaat dus
niet behoren tot de vermogensbestanddelen van de voortgezette onderneming.
De terugkeerreserve bedraagt in casu, zonder rekening te houden met bovenstaande goedkeuring,
net zoals in voorbeeld 1, (50% van 960=) 480.
De uitkering in het kader van de liquidatie van de vennootschap bestaat uit bezitting
50 -/- schulden 1.050. De liquidatie-uitkering bedraagt ten minste nihil; de negatieve
waarde van het vermogen van de BV komt niet tot uitdrukking in het (totale) resultaat
uit aanmerkelijk belang.
Toepassing van de regeling inzake de geruisloze terugkeer leidt ertoe dat in het voorbeeld
de totale aanmerkelijkbelangclaim voorafgaande aan de geruisloze terugkeer (25 % ×
-/- 40 = -/- 10) niet wordt omgezet in een zodanige terugkeerreserve dat een globaal
gelijkwaardige inkomstenbelastingclaim tot stand wordt gebracht (50% × -/- 20 = -/-
10), maar tot een inkomstenbelastingclaim van 50% × 480 = 240.
Deze toename van de belastingclaim wordt veroorzaakt doordat het tenietgaan van de
schuld van de vennootschap in het kader van de ontbinding van de vennootschap fiscaal
niet in aanmerking kan worden genomen. De waarde in het economische verkeer van de
met de schuld corresponderende vordering bedraagt in het voorbeeld 1.050. Na verrekening
van dit bedrag met de activa die niet gaan behoren tot de onderneming die wordt voortgezet
(50), resteert een bedrag van 1.000 ter vermindering van de waarde van de vermogensbestanddelen
waarmee de onderneming wordt voortgezet.
De terugkeerreserve bedraagt nu:
Waarde vermogensbestanddelen waarmee de onderneming wordt voortgezet vermeerderd met
niet tot uitdrukking gekomen schuld
|
0
|
|
Evenredig deel verkrijgingsprijs
|
40
|
-/-
|
|
40
|
-/-
|
Vrijgestelde winst Vpb (14c VPB)
|
nihil
|
|
Saldo
|
40
|
-/-
|
De terugkeerreserve bedraagt 50% van -/- 40 = -/- 20.
De belastingclaim na terugkeer bedraagt 50% van – 20 = -/- 10, hetgeen overeenkomt
met de claim vóór toepassing van de regeling.