Interimwet stad-en-milieubenadering

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2009 en zichtdatum 13-12-2024.
Geldend van 01-07-2008 t/m 14-07-2009

Wet van 19 januari 2006, houdende regels met betrekking tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit in stedelijk en landelijk gebied en met betrekking tot coördinatie van procedures (Interimwet stad-en-milieubenadering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in bepaalde gevallen afwijking van wettelijke voorschriften mogelijk te maken in het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit en dat het voorts wenselijk is om een procedure in de wet te regelen voor het coördineren van besluitvorming teneinde die besluitvorming te versnellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

§ 2. Bevoegdheid tot afwijking van wettelijke voorschriften

Artikel 2

De gemeenteraad kan ten behoeve van het vestigen van milieugevoelige bestemmingen en van het vestigen of verplaatsen van kleinschalige bedrijvigheid bij functiemenging van wonen en werken, ten aanzien van een door hem aangewezen projectgebied in het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit, besluiten:

Artikel 3

De gemeenteraad kan ten aanzien van een door hem aangewezen projectgebied in het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit, besluiten:

  • a. dat, in afwijking van artikel 4 van de Wet ammoniak en veehouderij, een vergunning kan worden verleend voor het oprichten van een veehouderij onder intrekking van de rechtsgeldige vergunning voor een bestaande veehouderij die binnen dat projectgebied dichter bij een zeer kwetsbaar gebied is gevestigd, met dien verstande dat:

    • 1°. indien het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan het aantal dat in de bestaande veehouderij aanwezig mocht zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de op te richten veehouderij ten hoogste gelijk is aan de ammoniakemissie die de bestaande veehouderij zou mogen veroorzaken, of

    • 2°. indien het aantal dieren per diercategorie van de op te richten veehouderij hoger is dan het aantal dat in de bestaande veehouderij aanwezig mocht zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de op te richten veehouderij ten hoogste gelijk is aan de ammoniakemissie die de bestaande veehouderij zou mogen veroorzaken indien daarop artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing zou zijn, en

  • b. dat, in afwijking van artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij, een vergunning kan worden verleend voor het veranderen van een veehouderij onder intrekking van de rechtsgeldige vergunning voor een of meer andere binnen dat projectgebied bestaande, met de te veranderen veehouderij samen te voegen veehouderijen die dichter bij een zeer kwetsbaar gebied zijn gevestigd, met dien verstande dat:

    • 1°. indien het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan het aantal dat in de samen te voegen veehouderijen aanwezig mag zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de te veranderen veehouderij ten hoogste de ammoniakemissie bedraagt die de samen te voegen veehouderijen zouden mogen veroorzaken, of

    • 2°. indien het aantal dieren per diercategorie hoger is dan het aantal dat in de samen te voegen veehouderijen aanwezig mag zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de te veranderen veehouderij ten hoogste de ammoniakemissie bedraagt die de samen te voegen veehouderijen zouden mogen veroorzaken indien daarop artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing zou zijn.

Artikel 4

  • 1 Van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, wordt geen gebruik gemaakt:

    • a. met betrekking tot milieukwaliteitsnormen, gesteld bij of krachtens de Luchtvaartwet of de Wet luchtvaart;

    • b. met betrekking tot milieukwaliteitsnormen, gesteld krachtens artikel 108 van de Wet geluidhinder voorzover die normen betrekking hebben op luchtvaartterreinen, of

    • c. voorzover dat leidt tot een geluidsbelasting binnen een woning met gesloten ramen, die hoger is dan 33 dB.

  • 3 De gemeenteraad maakt van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 2 en 3, uitsluitend gebruik, indien:

    • a. hij tot het oordeel is gekomen dat het rekening houden met milieukwaliteit in de ruimtelijke planvorming, het nemen van brongerelateerde maatregelen en het optimaal benutten van wettelijke voorschriften niet toereikend zijn om zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit te bereiken;

    • b. een melding als bedoeld in artikel 11 is gedaan, en

    • c. hij een bestemmingsplan of herziening daarvan vaststelt overeenkomstig artikel 12.

Artikel 5

  • 1 Een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van het projectgebied en een of meerdere kadastrale kaarten waarop de begrenzing van dat gebied is aangegeven;

    • b. de milieukwaliteitsnorm of het andere wettelijke voorschrift ten aanzien waarvan het besluit een afwijking bevat;

    • c. de norm met betrekking tot de kwaliteit van het milieu of het andere wettelijke voorschrift, welke geldt ter vervanging van de milieukwaliteitsnorm of het andere wettelijke voorschrift waarvan wordt afgeweken;

    • d. de wijze waarop nadelige gevolgen voor het milieu van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden beperkt en voorzover nodig gecompenseerd, en

    • e. de termijn waarvoor de afwijking geldt.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat een besluit als bedoeld in artikel 2 onder verwijzing naar de bijgevoegde kadastrale kaart:

    • a. een beschrijving van de onroerende zaken waarop dat besluit betrekking heeft;

    • b. de kadastrale aanduiding van die onroerende zaken;

    • c. de grootte van elk van de desbetreffende percelen volgens de basisregistratie kadaster, en

    • d. indien een in de beschrijving opgenomen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, de grootte van dat gedeelte.

  • 3 Op de bijgevoegde kadastrale kaart, bedoeld in het tweede lid, zijn de desbetreffende onroerende zaken en de bijhorende percelen en perceelsgedeelten duidelijk aangegeven.

Artikel 6

De motivering van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, bevat ten minste een beschrijving van:

  • a. de visie van de gemeenteraad op de gewenste leefomgevingskwaliteit van het projectgebied, mede in relatie tot het ruimtegebruik en de leefomgevingskwaliteit in het gebied waarbinnen het projectgebied is gelegen;

  • b. de wijze waarop getracht of overwogen is door rekening te houden met milieukwaliteit in de ruimtelijke planvorming, brongerelateerde maatregelen en optimale benutting van wettelijke voorschriften zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit te bereiken;

  • c. de daarbij ondervonden of te voorziene beperkingen ten aanzien van een milieukwaliteitsnorm of ander wettelijk voorschrift en een uiteenzetting over de meerwaarde die de afwijking daarvan met zich brengt met het oog op het bereiken van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit;

  • d. de gevolgen die de uitvoering van het besluit met zich brengt voor de onderscheiden onderdelen van het milieu, de volksgezondheid en de objecten binnen het projectgebied;

  • e. de overwegingen met betrekking tot het beperken en voorzover nodig compenseren van de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door de afwijking van een milieukwaliteitsnorm of een ander wettelijk voorschrift;

  • f. de wijze waarop bij de voorbereiding van het besluit belanghebbenden en bestuursorganen die het aangaat, zijn betrokken;

  • g. de naar voren gebrachte zienswijzen en uitgebrachte adviezen en de overwegingen van de gemeenteraad omtrent de naar voren gebrachte zienswijzen en uitgebrachte adviezen, en

  • h. indien het besluit een bepaalde termijn bevat, de overwegingen die hebben geleid tot de in het besluit aangegeven termijn waarvoor de afwijking geldt en de maatregelen die zullen worden getroffen teneinde die termijn niet te overschrijden.

Artikel 7

Voorzover de nadelige gevolgen voor het milieu van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 niet kunnen worden voorkomen of beperkt, worden die nadelige gevolgen gecompenseerd in of in de directe omgeving van het projectgebied op een wijze die de belangen, genoemd in de aanhef van de artikelen 2 en 3, dient.

Artikel 8

Indien de uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 onvoorziene en ontoelaatbare effecten heeft op het milieu of de volksgezondheid, neemt de gemeenteraad noodzakelijke maatregelen teneinde die effecten tot een toelaatbaar niveau terug te brengen.

§ 3. Bevoegdheid tot afwijking van wettelijke voorschriften in reconstructiegebieden

Artikel 9

Indien op een deel van een reconstructiegebied artikel 27 van de Reconstructiewet concentratiegebieden van toepassing is, kunnen provinciale staten van de provincie waarin dat reconstructiegebied geheel of grotendeels is gelegen ten aanzien van een door hen aan te wijzen projectgebied binnen dat deel van het reconstructiegebied in het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit, besluiten:

  • a. dat, in afwijking van artikel 4 van de Wet ammoniak en veehouderij, een vergunning kan worden verleend voor het oprichten van een veehouderij onder intrekking van de rechtsgeldige vergunning voor een bestaande veehouderij die binnen het projectgebied, bedoeld in de aanhef, dichter bij een zeer kwetsbaar gebied is gevestigd, met dien verstande dat:

    • 1°. indien het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan het aantal dat in de bestaande veehouderij aanwezig mocht zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de op te richten veehouderij ten hoogste gelijk is aan de ammoniakemissie die de bestaande veehouderij zou mogen veroorzaken, of

    • 2°. indien het aantal dieren per diercategorie in de op te richten veehouderij hoger is dan het aantal dat in de bestaande veehouderij aanwezig mocht zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de op te richten veehouderij ten hoogste gelijk is aan de ammoniakemissie die de bestaande veehouderij zou mogen veroorzaken indien daarop artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing zou zijn, en

  • b. dat, in afwijking van artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij, een vergunning kan worden verleend voor het veranderen van een veehouderij onder intrekking van de rechtsgeldige vergunning voor een of meer andere binnen het projectgebied, bedoeld in de aanhef, bestaande, met de te veranderen veehouderij samen te voegen veehouderijen die dichter bij een zeer kwetsbaar gebied zijn gevestigd, met dien verstande dat:

    • 1°. indien het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan het aantal dat in de samen te voegen veehouderijen aanwezig mag zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de te veranderen veehouderij ten hoogste de ammoniakemissie bedraagt die de samen te voegen veehouderijen zouden mogen veroorzaken, of

    • 2°. indien het aantal dieren per diercategorie hoger is dan het aantal dat in de samen te voegen veehouderijen aanwezig mag zijn, de toegestane ammoniakemissie uit de dierenverblijven behorende tot de te veranderen veehouderij ten hoogste de ammoniakemissie bedraagt die de samen te voegen veehouderijen zouden mogen veroorzaken indien daarop artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing zou zijn.

Artikel 10

  • 3 Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring van een besluit als bedoeld in artikel 9 van deze wet of van een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring is genomen.

  • 4 Indien goedkeuring wordt onthouden aan het reconstructieplan dat betrekking heeft op het projectgebied, wordt tevens goedkeuring onthouden aan het besluit, bedoeld in artikel 9 van deze wet.

§ 4. Totstandkoming van een besluit tot afwijking van wettelijke voorschriften

Artikel 11

  • 1 Burgemeester en wethouders melden het voornemen om een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 te nemen aan gedeputeerde staten.

  • 2 De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:

    • a. een omschrijving van het projectgebied en een of meerdere kadastrale kaarten waarop de begrenzing van dat gebied is aangegeven;

    • b. het gewenste ruimtegebruik in het projectgebied, voorzover dat verband houdt met de toepassing van artikel 2 of 3;

    • c. een beschrijving van de omstandigheden op grond waarvan wordt verwacht dat het rekening houden met milieukwaliteit in de ruimtelijke planvorming, het nemen van brongerelateerde maatregelen en het optimaal benutten van wettelijke voorschriften niet toereikend zijn om zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit te bereiken;

    • d. de milieukwaliteitsnorm of het andere wettelijke voorschrift waarvan afwijking wordt overwogen, en

    • e. een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid in het projectgebied.

  • 3 Van de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig mededeling gedaan door kennisgeving van de melding of van de inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad, een dag- of nieuwsblad of huis-aan-huisblad en langs elektronische weg.

  • 4 Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de melding, bedoeld in het eerste lid, aan de inspecteur.

Artikel 12

  • 1 In dit artikel wordt onder bevoegd gezag verstaan: bestuursorgaan dat ten aanzien van een projectgebied belast is met toepassing van een milieukwaliteitsnorm of ander wettelijk voorschrift waarvan op grond van artikel 2 of 3 afwijking wordt overwogen.

  • 2 De voorbereiding, het nemen en de terinzagelegging van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding, het nemen en de terinzagelegging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot het projectgebied.

  • 3 Artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en de krachtens die wet gestelde voorschriften omtrent totstandkoming en inhoud van het bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat

    • a. burgemeester en wethouders gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, het bevoegd gezag in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over het ontwerpbesluit, tenzij een orgaan van de gemeente als bevoegd gezag of adviseur is aangewezen;

    • b. het bevoegd gezag bij de voorbereiding van zijn advies de bestuursorganen betrekt die ingevolge wettelijk voorschrift zijn aangewezen om hem terzake van advies te dienen;

    • c. naar voren gebrachte zienswijzen omtrent het ontwerp van het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, zo spoedig mogelijk doch in elk geval daags na afloop van de terinzageligging van het ontwerpbesluit aan gedeputeerde staten worden gestuurd;

    • d. het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, met het betrokken bestemmingsplan tevens daags na vaststelling langs elektronische weg naar gedeputeerde staten worden toegezonden;

    • e. in afwijking van genoemd artikel 3.8, derde lid, beide besluiten gelijktijdig zes weken na hun vaststelling bekend worden gemaakt.

Artikel 13

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

  • 2 Indien naar voren gebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, kan goedkeuring als bedoeld in het eerste lid worden onthouden wegens strijd met het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en met het belang van het bereiken van het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit.

  • 3 Gedeputeerde staten maken hun besluit tot onthouding van goedkeuring binnen zes weken na het vaststellingsbesluit aan de gemeente bekend. Artikel 10.31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen, indien binnen de in de eerste volzin genoemde termijn geen besluit tot onthouding van goedkeuring aan de gemeenteraad is bekendgemaakt.

Terugwerkende kracht

Stb. 2009, 297, datum inwerkingtreding 15-07-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2008.

2 Indien naar voren gebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, kan goedkeuring als bedoeld in het eerste lid worden onthouden wegens strijd met het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en met het belang van het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit.

Artikel 14

§ 5. Uitvoering van een besluit tot afwijking van wettelijke voorschriften

Artikel 15

  • 1 Het bestuursorgaan dat is belast met de uitvoering van en het toezicht op de naleving van de milieukwaliteitsnormen, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, of de andere wettelijke voorschriften, bedoeld in de artikelen 2, onderdeel b, en 3, neemt bij de uitoefening van zijn taak ten aanzien van een projectgebied het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, in acht.

Artikel 16

  • 2 Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid ingevolge een besluit of uitspraak in rechte is vernietigd, ingetrokken of gewijzigd, doen burgemeester en wethouders daarvan mededeling aan het kantoor, bedoeld in het eerste lid. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

§ 5a. Toezicht op de uitvoering en de handhaving

Artikel 16a

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast, daarbij aan te geven gegevens verstrekken aan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren. Bij de regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij de regeling worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.

§ 6. Verslagleggingsplicht

Artikel 17

  • 1 Burgemeester en wethouders zenden gedeputeerde staten gedurende een periode van vijf jaar jaarlijks een verslag over de voortgang en de bevindingen met betrekking tot de uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3.

  • 2 De periode, genoemd in het eerste lid, vangt aan een jaar nadat gedeputeerde staten het besluit, bedoeld in de artikelen 2 en 3, hebben goedgekeurd.

  • 3 Op verzoek van gedeputeerde staten zetten burgemeester en wethouders na afloop van de periode, genoemd in het eerste lid, de verslaglegging voort gedurende een door gedeputeerde staten te bepalen redelijke termijn van ten hoogste vijf jaar.

  • 4 Gedeputeerde staten zenden twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en een jaar voor het tijdstip waarop deze wet vervalt aan Onze Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verslag, bedoeld in het eerste en vierde lid.

§ 7. Beroep

Artikel 18

  • 1 Tegen een besluit omtrent goedkeuring van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 4 Het beroep tegen een besluit ter uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 kan geen grond vinden in bedenkingen tegen het laatstbedoelde besluit.

Artikel 19

  • 1 Tegen een besluit omtrent goedkeuring van een besluit als bedoeld in artikel 9 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 3 Het beroep tegen een besluit ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 9 kan geen grond vinden in bedenkingen tegen het laatstbedoelde besluit.

§ 9. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 24

Artikel 25

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervalt vijf jaar na dat tijdstip.

  • 2 Deze wet blijft van toepassing op besluiten als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 9 die voor het tijdstip waarop deze wet vervalt, genomen zijn.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 19 januari 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de eenendertigste januari 2006

De Minister van Justitie

J. P. H. Donner