Fiscale behandeling van participaties van commanditaire vennoten in film-cv’s en zeescheepvaart-cv’s

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008.]
Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-04-2007.
Geldend van 01-01-2006 t/m 16-07-2008

Fiscale behandeling van participaties van commanditaire vennoten in film-cv’s en zeescheepvaart-cv’s

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herdruk van het Besluit van 12 september 2005, nr. CPP2005/2205M. Met betrekking tot de film-cv’s is in onderdeel 4.1.1 de daarin opgenomen goedkeuring verlengd.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Dit besluit is een herdruk van het Besluit van 12 september 2005, nr. CPP2005/2205M. Wijziging ten opzichte van het Besluit van 12 september 2005 is dat met betrekking tot de film-cv’s de in punt 4.1.1 opgenomen goedkeuring is verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk omdat de notificatieprocedure van de nieuwe filmfaciliteiten in het Belastingplan 2006 bij de Europese Commissie nog niet is afgerond. De laatste alinea van onderdeel 3.3 (vóór het voorbeeld) is in verband hiermee toegevoegd. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt in onderdeel 3.2 van het besluit een nuancering op te nemen in verband met recent gewezen jurisprudentie.

2. Definities

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder:

  • a. zeeschip:

    een schip voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee, voor het vervoer van zaken of personen ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee dan wel voor het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee;

  • b. nieuw zeeschip:

    een zeeschip dat door de koper voor het eerst in gebruik wordt gesteld;

  • c. afschrijvingsgrondslag:

    aanschaffings- of voortbrengingskosten van een zeeschip verminderd met subsidie(s) en vervangings- of herinvesteringsreserve(s);

  • d. films:

    films die cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • 1. de film is primair bestemd voor vertoning in bioscopen, waarbij het niet mag gaan om een reclamefilm of om een voorlichtingsfilm;

    • 2. de voortbrengingskosten van de film gaan € 15.000.000 niet te boven;

    • 3. de voortbrenging van de film vindt plaats binnen een filmonderneming;

    • 4. van de totale voortbrengingskosten van de film heeft meer dan de helft betrekking op voortbrenging in Nederland;

    • 5. de film is door de Minister van Economische Zaken aangewezen als filminvestering.

3. Eén of meer ondernemingen

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Mij is de vraag gesteld of een belastingplichtige die als medegerechtigde verschillende participaties in film- en/of zeescheepvaart-cv’s heeft, één of meer ondernemingen drijft. Bij de beantwoording van deze vraag dienen naar mijn mening de overige activiteiten van de medegerechtigde tot uitgangspunt te worden genomen. Daarbij kunnen zich in beginsel twee situaties voordoen.

3.1. Eerste situatie: altijd één onderneming

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

De eerste situatie betreft het geval waarin de overige activiteiten van de medegerechtigde in belangrijke mate verband houden met filmproducties en/of zeescheepvaart of een daarmee nauw verbonden economische activiteit. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn indien:

  • a. de medegerechtigde tevens een IB-onderneming drijft die winst uit filmproducties en/of zeescheepvaart oplevert;

  • b. de medegerechtigde tevens een IB-onderneming drijft met een aan filmproducties en/of zeescheepvaart nauw verbonden economische activiteit;

  • c. de medegerechtigde tevens aanmerkelijkbelanghouder is in een vennootschap die een onderneming drijft met een activiteit als genoemd in a of b;

  • d. de medegerechtigde beleidsbepaler is in een onderneming/vennootschap als bedoeld in a, b of c. Tot de beleidsbepalers worden in ieder geval gerekend de directeuren en de commissarissen.

In elk van deze gevallen ligt het houden van de participaties in het verlengde van die overige activiteiten van de medegerechtigde. Het houden van die participaties moet dan worden aangemerkt als het drijven van één onderneming. In de gevallen als bedoeld in a of b vormen die participaties tezamen met de aldaar bedoelde ondernemingsactiviteiten één onderneming. Een keuzemogelijkheid zoals onder 3.2 voor de tweede situatie is beschreven, bestaat hier niet.

3.2. Tweede situatie: een keuzemogelijkheid

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

De tweede situatie betreft het geval waarin de overige activiteiten van de medegerechtigde niet in belangrijke mate verband houden met filmproducties en/of zeescheepvaart of een daarmee nauw verbonden economische activiteit. In een dergelijke situatie kan er twijfel over bestaan of een medegerechtigde met meer participaties in film- en/of zeescheepvaart-cv’s de keuze heeft de door hem gehouden participaties tot één onderneming te rekenen dan wel deze participaties aan te merken als evenzovele ondernemingen. Het ligt naar mijn mening niet voor de hand iedere participatie als een afzonderlijke onderneming aan te merken, indien de medegerechtigde meer dan een beperkt aantal participaties houdt. Ik stel mij op het standpunt dat het houden van meer dan drie participaties in beginsel moet worden aangemerkt als één onderneming, doch dat bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel kunnen leiden. Ik verwijs in dit verband naar Hof Amsterdam 17 maart 2005, nr. 03/4290, V-N 2005/27.15. Het voorgaande geldt met ingang van het jaar waarin het aantal participaties in commanditaire vennootschappen de drie overschrijdt. Ik merk nog op dat dit maximum per branche geldt. Anders gezegd, er bestaat een keuzemogelijkheid drie participaties in drie verschillende film-cv’s en drie participaties in drie verschillende zeescheepvaart-cv’s aan te merken als in totaal zes ondernemingen. In dit verband wijs ik nadrukkelijk op de volgende alinea.

Participaties worden altijd tot één onderneming gerekend indien een medegerechtigde:

  • meer dan één participatie in eenzelfde commanditaire vennootschap houdt;

  • participaties in verschillende commanditaire vennootschappen houdt waarbij deze participaties slechts gezamenlijk konden worden verworven (zogenoemde ‘koppelverkoop’);

  • participaties in verschillende commanditaire vennootschappen houdt waarvan de resultaten in één pool zijn ingebracht, tenzij met betrekking tot de zeescheepvaart-cv’s deze pool beperkt blijft tot het samenbrengen van vrachtinkomsten en/of off-hire risico.

Indien belastingplichtige ervoor kiest zijn participaties aan te merken als evenzovele ondernemingen, is deze keuze onherroepelijk. Een dergelijke keuze zal uiterlijk bij de aangifte over het jaar waarin een participatie is verkregen, kenbaar moeten worden gemaakt.

3.3. Gevolgen invoering Wet IB 2001

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna Wet IB 1964) konden commanditaire vennoten onder voorwaarden fiscaal als ondernemer worden beschouwd. De volgende fiscale faciliteiten waren voor de commanditaire vennoten in de film- en zeescheepvaart-cv’s het meest aantrekkelijk: de investeringsaftrek (artikel 11, van de Wet IB 1964), de willekeurige afschrijving (artikel 10, derde lid, van de Wet IB 1964) en de stakingsvrijstelling (artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 1964).

Een van de gevolgen van de invoering van de Wet IB 2001 is dat commanditaire vennoten niet langer fiscaal als ondernemer maar als medegerechtigde worden aangemerkt. Zij kunnen onder de Wet IB 2001 een beroep doen op de willekeurige afschrijving (artikel 3.34 van de Wet IB 2001) en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (artikel 3.41 van de Wet IB 2001). Door de invoering van de samentelbepaling in artikel 3.41, derde lid, van de Wet IB 2001 sorteert laatstgenoemde aftrek echter geen effect meer. Volledigheidshalve merk ik nog op dat medegerechtigden geen beroep kunnen doen op de stakingsaftrek (artikel 3.79 van de Wet IB 2001).

Teneinde de overgang tussen oud en nieuw recht niet te abrupt te laten verlopen is in Hoofdstuk 2, artikel I, onderdelen D en Da, van de Invoeringswet Wet IB 2001 overgangsrecht opgenomen. Ik merk nog op dat in artikel XIII van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) ook de onderdelen Db en Dc zijn opgenomen, welke betrekking hebben op een tijdelijke tegemoetkoming scheepvaart 2001 respectievelijk film 2001. Inmiddels zijn de onderdelen Db en Dc verletterd in Dc en Dd (Tweede Nota van Wijziging BP 2001, TK 2000–2001, 27 431, nr. 8). Om Europeesrechtelijke redenen heeft het kabinet afgezien van invoering van onderdeel Dc (de tijdelijke tegemoetkoming voor zeescheepvaart-cv’s voor 2001). Onderdeel Dd is bij KB van 6 augustus 2001, Stb. 2001, 371, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 in werking getreden. Omdat de Europese Commissie niet tijdig goedkeuring heeft verleend aan de maatregelen voor de film die in het belastingplan 2002 zijn opgenomen, heeft de Staatssecretaris van Financiën vooruitlopend op wetgeving goedgekeurd dat de tijdelijke tegemoetkoming film 2001 doorloopt tot 16 juli 2002 (Art. II, onderdeel B, wet van 11 december 2002, Stb. 2002, 613). De bedoelde wettelijke regeling, de filminvesteringsaftrek en de willekeurige afschrijving film, is bij KB van 2 juli 2002, Stb. 2002, 360, in werking getreden op 16 juli 2002. Het pakket maatregelen ter bevordering van de Nederlandse filmindustrie is met ingang van 1 januari 1999 voor een periode van vijf jaren ingevoerd en loopt derhalve af op 1 januari 2004. De desbetreffende wettelijke bepalingen zijn uit de Wet IB 2001 en de Wet Vpb 1969 gehaald (Kamerstukken II, 2002–2003, 29 035, nr. 2). Op 9 oktober 2003 is de motie Bakker/De Grave (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200, nr. 49) aangenomen. Daarin wordt gevraagd de bestaande regeling eenmalig effectief te verlengen tot 1 januari 2005 waarbij de financiering wordt gevonden binnen het budget 2003 voorzover dit nog ruimte biedt. Dit heeft geleid tot een Nota van wijziging inzake het voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige Fiscale maatregelen 2004) (29 035). In artikel XXa wordt aan deze motie uitvoering gegeven. De Europese Commissie heeft haar goedkeuring verleend aan de verlenging en artikel XXA is bij KB van 23 december 2003, Stb. 2003, 536, in werking getreden met ingang van 1 januari 2004.

In de Wet van 16 december 2004, Stb. 2004, 653, houdende wijziging van enige belastingwetten (Belastingplan 2005) (29 767) is in artikel XXXIA voorzien in een verlenging van de relevante wettelijke bepalingen voor de kalenderjaren 2005 tot en met 2007. De Europese Commissie heeft haar goedkeuring verleend aan de verlenging en artikel XXXIA is bij KB van 16 juli 2005, Stb. 2005, 379, in werking getreden met ingang van 1 januari 2005.

In de Wet van 13 december 2005, Stb. 2005, 683, houdende wijziging van enige belastingwetten (Belastingplan 2006) (30 306) is in artikel I, onderdelen B, C,G, H, I, J, K, BB, DD, artikel II, artikel V, onderdeel C, artikel VI en artikel XXVII, onderdeel A, een aantal nieuwe en aangepaste filmfaciliteiten opgenomen. De inwerkingtreding hiervan is blijkens artikel XXXV, derde lid, van het Belastingplan 2006 afhankelijk van de notificatieprocedure bij de Europese Commissie. Deze blijkt op 1 januari 2006 nog niet te zijn afgerond, zodat de per 31 december 2005 bestaande regeling vooralsnog wordt gecontinueerd, inclusief de in onderdeel 4.1.1 van dit besluit opgenomen goedkeuring.

Het hieronder opgenomen schema geeft duidelijkheid over de toepassing van genoemde wetsartikelen (mits overigens aan de wettelijke voorwaarden is voldaan).

Ontstaan medegerechtigdheid

Toepassing artikel 8-1-d wet IB 1964

Toepassing artikel 11 wet IB 1964

t/m 12-1-2000

t/m 2006 (maximaal 3×, zowel voor film- als voor zeescheepvaart-cv’s)

per onderneming (maximaal 3×, zowel voor film- als voor zeescheepvaart-cv’s)

Na 12-1-2000

Vóór 1-1-2001

t/m 2006 (in totaal slechts 1×)

per onderneming (maximaal 3×, zowel voor film- als voor zeescheepvaart-cv’s)

Na 31-12-2000

Vóór 16-7-2002

t/m 2004 (in totaal slechts 1×)

per onderneming (maximaal 3×, zowel voor film- als voor zeescheepvaart-cv’s)

Voorbeeld

Iemand participeert in één cv (medegerechtigdheid ontstaan vóór 12 januari 2000), alsmede in twee film-cv’s (medegerechtigdheid ontstaan na 12 januari 2000 maar vóór 1 januari 2001) en twee zeescheepvaart-cv’s (medegerechtigdheid ontstaan na 12 januari 2000 maar vóór 1 januari 2001). Met betrekking tot de medegerechtigdheid ontstaan vóór 12 januari 2000 gelden (mits aan de wettelijke voorwaarden is voldaan) de ‘oude’ regels, zowel voor de stakingsvrijstelling als voor de investeringsaftrek. Met betrekking tot de medegerechtigdheid ontstaan na 12 januari 2000 maar vóór 1 januari 2001 kan hij te zijner tijd één maal de stakingsvrijstelling ex artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB1964 genieten. Ten aanzien van de investeringsaftrek geldt deze beperking niet, indien betrokkene er althans voor kiest de desbetreffende participaties als vier aparte ondernemingen aan te merken.

4. Bijzondere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

4.1. Met betrekking tot de filmindustrie:

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

4.1.1. Bijdrage van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

De bijdrage van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film (NFF) in de productiekosten van een film is een achtergestelde lening die slechts hoeft te worden terugbetaald indien de film voldoende heeft opgebracht om andere financiers te voldoen. Van hetgeen de film meer opbrengt moet een deel worden aangewend voor de terugbetaling aan het NFF. Een dergelijke terugbetalingsverplichting dient in de balans te worden opgenomen voor de waarde in het economische verkeer. Ik keur echter goed dat de bijdrage gedurende vijf jaren na de aanvang van het kalenderjaar waarin deze is verstrekt, wordt gezien als een achtergestelde lening met een 100%-terugbetalingsverplichting. Dit houdt in dat de bijdrage voor de bepaling van de afschrijvingen niet in mindering hoeft te worden gebracht op de voortbrengingskosten van de film en dat de terugbetalingsverplichting gedurende die periode niet geheel of gedeeltelijk zal vrijvallen. Na verloop van de termijn van vijf jaren zal de bijdrage door de soepele terugbetalingsvoorwaarde, voor zover nog niet is terugbetaald, veelal wel vrijvallen. De vrijval van de terugbetalingsverplichting heeft geen gevolgen voor de eventueel genoten kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Evenmin kan – voorzover de vrijval plaatsvindt binnen de desinvesteringsbijtellingstermijn van vijf jaren – het standpunt worden ingenomen dat sprake is van een fictieve desinvestering in de zin van artikel 3.47, vijfde lid, van de Wet IB 2001.

Deze goedkeuring vervalt na inwerkingtreding van de artikelen waarnaar artikel XXXV, derde lid, van het Belastingplan 2006 verwijst. Hierna verstrekte bijdragen van het NFF vallen derhalve niet meer onder deze regeling.

4.1.2. Ontwikkelingskosten

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

De ontwikkelingskosten van films (scenario’s e.d.) hoeven niet te worden geactiveerd en kunnen direct ten laste van het resultaat worden gebracht.

4.2. Met betrekking tot de zeescheepvaart

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

4.2.1. Toepassing forfaitaire wijze van winstvaststelling

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Indien een medegerechtigde niet meer dan drie participaties in zeeschepen houdt die ieder worden aangemerkt als één onderneming, kan de medegerechtigde voor ieder van de participaties afzonderlijk in het daarvoor geldende jaar een verzoek doen de winst uit zeescheepvaart op forfaitaire wijze te bepalen aan de hand van de tonnage. Daarbij kan zich de situatie voordoen dat voor één of enkele participaties een dergelijk verzoek wordt gedaan en voor de andere participatie(s) niet. Overschrijdt daarna door verwerving het aantal participaties de drie, dan worden de participaties in zeeschepen waarvan de winst op forfaitaire wijze wordt bepaald tot één onderneming gerekend; de andere participaties worden tot één andere onderneming gerekend. Op het eerstvolgende tijdstip waarop voor beide ondernemingen een verzoek voor toepassing van de forfaitaire winstvaststelling kan worden gedaan dan wel de mogelijkheid tot wederopzegging van dat verzoek bestaat, wordt voor beide ondernemingen dezelfde keuze gemaakt met betrekking tot het regime van winstbepaling. Alle participaties maken vanaf dat tijdstip deel uit van één onderneming.

Voorbeeld

Iemand verwerft in elk van de jaren 1998, 1999 en 2000 één commanditaire participatie en merkt die aan als evenzovele ondernemingen. Voor de in 1998 en 1999 verworven participaties wordt een verzoek gedaan voor toepassing van de forfaitaire winstvaststelling. Met betrekking tot de in 2000 verworven participatie wordt een dergelijk verzoek niet gedaan en blijft het normale regime van toepassing. In 2001 wordt een vierde participatie verworven, ter zake waarvan het normale regime van toepassing blijft. Door de verwerving van de vierde participatie zouden de participaties als één onderneming moeten worden aangemerkt. Als gevolg van de toepassing van verschillende regimes van winstvaststelling is dit echter niet mogelijk. Wel worden de twee participaties waarvan de winst forfaitair wordt vastgesteld, vanaf 2001 aangemerkt als één onderneming (hierna: onderneming 1). De beide andere participaties worden dan eveneens als één onderneming (hierna: onderneming 2) aangemerkt.

Tot onderneming 1 behoren twee participaties die in 1998 en 1999 verworven zijn. Na tien jaren kan deze onderneming een nieuwe keuze maken met betrekking tot de wijze van winstvaststelling. Omdat onderneming 1 vóór 2001 uit twee afzonderlijke ondernemingen bestond met ieder een eigen tien-jaarstermijn, geldt voor onderneming 1 de tien-jaarstermijn van de oudste onderneming. Onderneming 1 kan dus in 2008 een nieuwe keuze maken.

Tot onderneming 2 behoren de twee participaties die in 2000 en 2001 zijn verworven. De in 2001 verworven participatie is nimmer een afzonderlijke onderneming geweest en is deel gaan uitmaken van de onderneming waartoe de in 2000 verworven participatie behoorde. Onderneming 2 kan in 2010 een nieuwe keuze maken.

Onderneming 1 en onderneming 2 zullen echter dezelfde keuze moeten maken, waardoor er vanaf 2010 nog slechts sprake is van één onderneming. Deze onderneming zal dan in 2018 weer een nieuwe keuze kunnen maken.

4.2.2. Behandeling op 16 mei 1997 bestaande participaties

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Indien een belastingplichtige op de datum van het besluit van 16 mei 1997, nr. DB97/1666M, twee of meer commanditaire participaties heeft en deze heeft aangemerkt als evenzovele ondernemingen, wordt deze keuze ook na de datum van genoemd besluit gerespecteerd. Alle nieuwe participaties worden dan tezamen tot één onderneming gerekend. Met betrekking tot deze onderneming is dan óf de forfaitaire winstvaststelling óf het normale regime van winstvaststelling van toepassing.

Voorbeeld 1

Iemand bezit op 16 mei 1997 drie resp. tien commanditaire participaties en heeft deze met goedvinden van de fiscus als evenzovele ondernemingen aangemerkt. Na deze datum koopt hij er twee participaties bij. Die twee participaties worden dan tezamen tot één onderneming gerekend. De belastingplichtige kan in dit geval derhalve fiscaal nooit meer dan vier resp. elf ondernemingen bezitten.

Voorbeeld 2

Iemand bezit op 16 mei 1997 twee commanditaire participaties en heeft deze met goedvinden van de fiscus als evenzovele ondernemingen aangemerkt. Na deze datum koopt hij er twee participaties bij. Die twee participaties worden dan tezamen tot één onderneming gerekend. De belastingplichtige kan in dit geval derhalve fiscaal nooit meer dan drie ondernemingen bezitten.

Voorbeeld 3

Indien een belastingplichtige op 16 mei 1997 één commanditaire participatie heeft dan kan een tweede participatie desgewenst als een tweede onderneming worden aangemerkt. Zodra door aanschaf van een participatie het aantal van drie wordt overschreden, worden alle na datum van dit besluit aangeschafte participaties tot één onderneming gerekend. In dit voorbeeld ontstaan op dat moment derhalve in totaal twee ondernemingen.

4.2.3. Afschrijving zeeschepen

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Mij is de vraag voorgelegd op welke wijze een systeem van degressieve afschrijving op zeeschepen moet worden toegepast. Bij de beantwoording van deze vraag heb ik de volgende benadering gekozen.

Met inachtneming van het volgende ben ik bereid een systeem van degressieve afschrijving toe te staan voor nieuwe zeeschepen alsmede voor jonge gebruikte zeeschepen.

Voor de gehanteerde begrippen en definities verwijs ik naar onderdeel 2 van dit besluit.

Het hierna beschreven systeem van degressieve afschrijving kan worden toegepast op nieuwe zeeschepen en op zeeschepen die zijn aangeschaft binnen een periode van 132 maanden (11 jaar) na de eerste in gebruikneming en op of ná 1 januari 1996 door belastingplichtige in gebruik zijn gesteld. Indien een zeeschip ná 1 januari 1996 in gebruik is gesteld, doch ook vóór dat tijdstip op enig moment eigendom was van belastingplichtige of een met belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dan wel een met hem verbonden natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van die wet, is onderdeel 4.2.3 van dit besluit niet van toepassing.

4.2.3.1. De bepaling van het afschrijvingspercentage

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Bij toepassing van een degressief afschrijvingssysteem wordt het afschrijvingspercentage als volgt bepaald:

(1 – (p/100)) = R/A

p = afschrijvingspercentage

n = levensduur

R = residuwaarde

A = afschrijvingsgrondslag

In de bijlage bij deze aanschrijving is een tabel opgenomen waarin voor verschillende levensduren het afschrijvingspercentage reeds is berekend. Het afschrijvingspercentage wordt afgerond op één cijfer achter de komma, waarbij de afronding naar beneden plaatsvindt.

Voorbeeld (× 1.000)

aanschaffingskosten zeeschip

30.000

af: subsidies en vervangingsreserves

10.000

afschrijvingsgrondslag

20.000

n = 15 jaren

R = 15% van 30.000 = 4.500

A = 20.000

R/A = 0,2250

De R/A-coëfficiënt van 0,2250 wordt in de tabel opgezocht in de kolom die behoort bij een levensduur van 15 jaren. Het bijpassende afschrijvingspercentage ligt tussen 9,4 en 9,5 zodat met betrekking tot dit zeeschip een afschrijvingspercentage van (afgerond) 9,4 moet worden toegepast.

4.2.3.2. Voorwaarden

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Een degressief systeem van afschrijving kan worden toegepast onder de volgende voorwaarden.

  • Er wordt afgeschreven op het zeeschip als geheel. Een verdeling van het schip in bijvoorbeeld casco, motor, navigatiemiddelen en inventaris met elk een eigen afschrijving, is niet toegestaan.

  • Bij de afschrijving van een nieuw zeeschip wordt uitgegaan van een residuwaarde van 15% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten en een levensduur van 15 jaren.

  • Bij de afschrijving van zeeschepen welke niet meer dan 132 maanden (11 jaar) na de eerste ingebruikname zijn aangeschaft wordt uitgegaan van de veronderstelde residuwaarde en de levensduur zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Groep

Op het moment van aanschaf van het zeeschip door koper verstreken perioden van 12 maanden of delen daarvan sedert de eerste ingebruikneming

Levensduur in jaren

Residuwaarde in % van de aanschaffings- of voortbrengingskosten

1

1 t/m 3

15

15

2

4 t/m 7

13

19

3

8 t/m 11

11

24

De volgens deze tabel bepaalde residuwaarde en levensduur worden tot uitgangspunt genomen bij de vaststelling van het afschrijvingspercentage. Indien een belastingplichtige het voornemen heeft een zeeschip gedurende een kortere periode dan de in de tabel aangegeven levensduur te exploiteren, wordt de residuwaarde evenredig hoger gesteld. Het afschrijvingspercentage ondergaat in dat geval geen wijziging.

Indien op de aanschaffings- of voortbrengingskosten geen subsidie(s) en/of vervangingsreserve(s) in mindering worden gebracht, is het percentage van de afschrijving maximaal. Bij nieuwe zeeschepen is dit percentage 11,8.

4.2.3.3. Afschrijving op gebruikte zeeschepen ouder dan 11 jaar

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Voor zeeschepen die zijn aangeschaft buiten de periode van 132 maanden na de eerste ingebruikneming (schepen ouder dan 11 jaar) dient door de inspecteur van geval tot geval te worden beoordeeld welk systeem van afschrijving moet worden gehanteerd, wat de resterende levensduur zal zijn en welke residuwaarde in acht dient te worden genomen.

4.2.4. Investeringsaftrek; ter beschikking stellen

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

4.2.4.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

In zijn arrest van 22 mei 1991, BNB1991/240*, heeft de Hoge Raad beslist dat het in reischarter geven van een schip voor de toepassing van de WIR niet kan worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van dat schip in de zin van artikel 61a, vijfde lid, aanhef en letter i, van de Wet IB 1964 (tekst 1983). Mij is de vraag voorgelegd of dit ook geldt voor een zogenoemd time-charter.

4.2.4.2. Time-charter

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Ik heb hierop geantwoord dat ik van mening ben dat het in time-charter geven van een schip voor de toepassing van de investeringsaftrek (artikel 3.40 van de Wet IB 2001) niet als ter beschikking stellen van dat schip wordt aangemerkt.

5. Inwerkingtreding en intrekking besluit

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2006. Het besluit van 12 september 2005, BCPP 2005/2205M, is met ingang van de datum inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken.

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 16-07-2008]

Afschrijvingspercentage

Levensduur in jaren

 

11

13

15

1

0,8953

0,8775

0,8601

1,1

0,8854

0,8661

0,8471

1,2

0,8756

0,8548

0,8344

1,3

0,8659

0,8436

0,8218

1,4

0,8563

0,8325

0,8094

1,5

0,8468

0,8216

0,7972

1,6

0,8374

0,8108

0,7851

1,7

0,8281

0,8002

0,7732

1,8

0,8189

0,7897

0,7615

1,9

0,8098

0,7793

0,7500

2

0,8007

0,7690

0,7386

2,1

0,7918

0,7589

0,7273

2,2

0,7829

0,7489

0,7163

2,3

0,7742

0,7390

0,7054

2,4

0,7655

0,7292

0,6946

2,5

0,7569

0,7195

0,6840

2,6

0,7484

0,7100

0,6736

2,7

0,7400

0,7006

0,6633

2,8

0,7317

0,6913

0,6531

2,9

0,7235

0,6821

0,6431

3

0,7153

0,6730

0,6333

3,1

0,7072

0,6641

0,6235

3,2

0,6992

0,6552

0,6139

3,3

0,6913

0,6465

0,6045

3,4

0,6835

0,6378

0,5952

3,5

0,6758

0,6293

0,5860

3,6

0,6681

0,6209

0,5770

3,7

0,6605

0,6126

0,5681

3,8

0,6530

0,6043

0,5593

3,9

0,6456

0,5962

0,5506

4

0,6382

0,5882

0,5421

4,1

0,6310

0,5803

0,5337

4,2

0,6238

0,5725

0,5254

4,3

0,6166

0,5647

0,5172

4,4

0,6096

0,5571

0,5092

4,5

0,6026

0,5496

0,5012

4,6

0,5957

0,5422

0,4934

4,7

0,5889

0,5348

0,4857

4,8

0,5821

0,5276

0,4781

4,9

0,5754

0,5204

0,4707

5

0,5688

0,5133

0,4633

5,1

0,5622

0,5064

0,4560

5,2

0,5558

0,4995

0,4489

5,3

0,5494

0,4927

0,4418

5,4

0,5430

0,4859

0,4349

5,5

0,5367

0,4793

0,4280

5,6

0,5305

0,4728

0,4213

5,7

0,5244

0,4663

0,4146

5,8

0,5183

0,4599

0,4081

5,9

0,5123

0,4536

0,4016

6

0,5063

0,4474

0,3953

6,1

0,5004

0,4412

0,3890

6,2

0,4946

0,4351

0,3829

6,3

0,4888

0,4292

0,3768

6,4

0,4831

0,4232

0,3708

6,5

0,4774

0,4174

0,3649

6,6

0,4719

0,4116

0,3591

6,7

0,4663

0,4059

0,3534

6,8

0,4609

0,4003

0,3477

6,9

0,4555

0,3948

0,3422

7

0,4501

0,3893

0,3367

7,1

0,4448

0,3839

0,3313

7,2

0,4396

0,3786

0,3260

7,3

0,4344

0,3733

0,3208

7,4

0,4293

0,3681

0,3156

7,5

0,4242

0,3629

0,3105

7,6

0,4192

0,3579

0,3055

7,7

0,4142

0,3529

0,3006

7,8

0,4093

0,3479

0,2958

7,9

0,4044

0,3431

0,2910

8

0,3996

0,3383

0,2863

8,1

0,3949

0,3335

0,2817

8,2

0,3902

0,3288

0,2771

8,3

0,3855

0,3242

0,2725

8,4

0,3809

0,3196

0,2682

8,5

0,3764

0,3151

0,2638

8,6

0,3719

0,3107

0,2595

8,7

0,3674

0,3063

0,2553

8,8

0,3630

0,3019

0,2511

8,9

0,3587

0,2977

0,2470

9

0,3544

0,2935

0,2430

9,1

0,3501

0,2893

0,2390

9,2

0,3459

0,2852

0,2351

9,3

0,3417

0,2811

0,2313

9,4

0,3376

0,2771

0,2275

9,5

0,3335

0,2732

0,2237

9,6

0,3295

0,2693

0,2201

9,7

0,3255

0,2654

0,2164

9,8

0,3216

0,2616

0,2129

9,9

0,3177

0,2579

0,2093

10

0,3138

0,2542

0,2059

10,1

0,3100

0,2505

0,2025

10,2

0,3062

0,2469

0,1991

10,3

0,3025

0,2434

0,1958

10,4

0,2988

0,2399

0,1926

10,5

0,2952

0,2364

0,1894

10,6

0,2915

0,2330

0,1862

10,7

0,2880

0,2297

0,1831

10,8

0,2845

0,2263

0,1801

10,9

0,2810

0,2231

0,1771

11

0,2775

0,2198

0,1741

11,1

0,2741

0,2166

0,1712

11,2

0,2707

0,2135

0,1683

11,3

0,2674

0,2104

0,1655

11,4

0,2641

0,2073

0,1627

11,5

0,2608

0,2043

0,1600

11,6

0,2576

0,2013

0,1573

11,7

0,2544

0,1984

0,1547

11,8

0,2513

0,1955

0,1500

11,9

0,2482

0,1900

 

12

0,2451

   

12,1

0,2400

   

12,2