Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2013.
Geldend van 15-03-2013 t/m heden

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 1 februari 2006, nr. WJZ 6008406, houdende regels ter zake vrijstelling van het toestemmingsvereiste ex artikel 3.10, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie)

De Minister van Economische zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 3.10, derde lid, 3.10, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • c. een afwijkend gebruik van de frequentieruimte: een afwijkend gebruik van de frequentieruimte dat bestaat uit scannen of jammen, ter uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, onderdeel a, b, d of e van de wet;

  • d. scannen: het met daartoe geschikte apparatuur automatisch en herhaald systematisch aftasten van een bepaalde frequentieband teneinde informatie te vergaren met betrekking tot een bepaald nummer of bepaalde nummers in een bepaald gebied;

  • e. jammen: het met daartoe geschikte apparatuur tijdelijk verstoren of onmogelijk maken van een normaal gebruik van een geselecteerd nummer of alle nummers over een bepaalde frequentieband in een bepaald gebied.

Artikel 2

Voor een afwijkend gebruik van de frequentieruimte is geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.22, derde lid, van de wet vereist voor zover de desbetreffende frequentieruimte ingevolge het frequentieplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet is bestemd voor openbare mobiele telecommunicatiediensten en wordt voldaan aan de artikelen 3 tot en met 9 van deze regeling.

Artikel 3

  • 1 Aan een afwijkend gebruik van de frequentieruimte ligt een besluit van of namens de Minister van Veiligheid en Justitie ten grondslag. Indien de bevoegdheid tot het nemen van besluiten als hier bedoeld door de Minister van Veiligheid en Justitie is gemandateerd, wordt van het mandaatbesluit alsmede van wijzigingen daarvan, een afschrift gezonden aan de Minister.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, omvat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van degene die het besluit heeft genomen, de datum en tijdstip waarop het besluit is genomen;

    • b. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte mag plaatsvinden;

    • c. de persoon of instantie aan wie de bevoegdheid tot een afwijkend gebruik van de frequentieruimte wordt verleend;

    • d. welke vorm van afwijkend gebruik van de frequentieruimte er plaats mag vinden en in geval van jammen, op welke wijze dit mag plaats vinden;

    • e. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur met behulp waarvan een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden, mag worden ingezet.

Artikel 4

  • 1 Het besluit tot een afwijkend gebruik wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie, of door de mandataris als bedoeld in artikel 3, eerste lid, schriftelijk aan de Minister gemeld binnen uiterlijk 24 uur nadat het is genomen.

  • 2 Het besluit tot een afwijkend gebruik dat uit jammen bestaat, wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie, of door de mandataris als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in ieder geval mondeling aan de Minister gemeld.

  • 3 Bij de melding worden de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, verstrekt. Indien het afwijkend gebruik uit jammen bestaat worden daarbij, voorzover mogelijk, tevens de te hanteren vermogens van de te gebruiken apparatuur verstrekt.

Artikel 5

  • 1 De periode als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, bedraagt:

    • a. in geval van scannen ten hoogste zeven dagen;

    • b. in geval van jammen ten hoogste 24 uur.

  • 2 Het afwijkend gebruik van de frequentieruimte geschiedt niet langer dan strikt noodzakelijk is voor het beoogde operationele doel. Het daarbij gebruikte vermogen is niet groter dan strikt noodzakelijk is voor het beoogde operationele doel.

Artikel 6

  • 1 De apparatuur die wordt gebruikt voor het afwijkend gebruik van de frequentieruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a. voorzover de apparatuur wordt gebruikt voor scannen is zij voorzien van een inrichting die de nummergegevens zodanig selecteert dat het selectieproces niet meer dan een plaatselijke, zeer geringe verandering van de functionaliteiten van het desbetreffende netwerk veroorzaakt;

    • b. de apparatuur is voorzien van een inrichting waarmee het uitgezonden vermogen kan worden geregeld;

    • c. de apparatuur is geregistreerd bij de Minister.

  • 2 De apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte is toegestaan, wordt opgeslagen op een door de korpschef aangewezen centrale plaats bij een regionale eenheid van de politie of de Landelijke eenheid.

Artikel 7

Met de in artikel 6 bedoelde apparatuur wordt gelijkgesteld apparatuur die rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoet aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 8

Bevoegd tot het bedienen van de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden zijn de in artikel 141, aanhef, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren die in het bezit zijn van een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen verklaring waaruit blijkt dat de desbetreffende opsporingsambtenaar voldoende kennis heeft van de juridische, technische en operationele aspecten van het gebruik van de apparatuur.

Artikel 9

  • 1 De in artikel 8 bedoelde opsporingsambtenaar maakt na het afwijkend gebruik van de frequentieruimte, proces-verbaal op. Het proces-verbaal vermeldt:

    • a. de data en de tijdstippen waarop en de locaties waar de apparatuur is gebruikt;

    • b. de vorm van afwijkend gebruik van de frequentieruimte die heeft plaatsgevonden en in geval van jammen, op welke wijze dit heeft plaatsgevonden;

    • c. de tijdens het gebruik van de apparatuur gehanteerde instellingen en vermogens; en,

    • d. de gegevens die door het gebruik van de apparatuur zijn verkregen.

  • 2 De opsporingsambtenaar brengt zo spoedig mogelijk, doch niet later dan zeven dagen na afloop van de in artikel 3, tweede lid, onder b, bedoelde periode, schriftelijk verslag uit aan de Minister van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c. Het verslag wordt door de Minister opgenomen in een daartoe aan te leggen centrale registratie.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte Justitie

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 februari 2006

De

Minister

van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst