Besluit uniforme saneringen

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-05-2014.
Geldend van 01-07-2013 t/m heden

Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen (Besluit uniforme saneringen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2005, nr. MJZDJZ2005159565, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 39b van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 8 september 2005, nr. W08.05.0360/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 januari 2006, nr. DJZ 2005202055, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: de Wet bodembescherming;

  • b. bevoegd gezag: gedeputeerde staten en daarmee op grond van artikel 88 van de wet gelijkgestelde bestuursorganen, dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in gevallen als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van de wet;

  • c. saneringslocatie: het gedeelte van het grondgebied van het geval van verontreiniging van een land- of waterbodem waarop de melding, bedoeld in artikel 6 betrekking heeft;

  • d. terugsaneerwaarde: de getalsmatige invulling van het concentratieniveau voor stoffen in de bodem dat met een sanering moet worden gerealiseerd;

  • e. isolatielaag: een leeflaag of een andere duurzame aaneengesloten afdeklaag.

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is van toepassing op een sanering die behoort tot een krachtens artikel 39b van de wet bij ministeriële regeling aangewezen categorie van uniforme saneringen, indien met betrekking tot die sanering een voornemen kenbaar is gemaakt overeenkomstig artikel 39b, derde lid, van de wet.

  • 2 Degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, voeren de sanering uit overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens dit besluit.

Artikel 3

  • 1 Degene die saneert, maakt in geval van een landbodem gebruik van een saneringsaanpak bestaande uit:

    • a. het verplaatsen van verontreinigde grond;

    • b. het saneren van verontreinigde grond door middel van een open ontgraving;

    • c. het aanbrengen van een isolatielaag;

    • d. het saneren van verontreinigd grondwater;

    • e. een combinatie van a, b, c of d.

  • 2 Degene die saneert, maakt in geval van een waterbodem gebruik van een saneringsaanpak bestaande uit:

    • a. het verplaatsen van verontreinigd sediment;

    • b. het ontgraven of baggeren van verontreinigd sediment;

    • c. het aanbrengen van een isolatielaag;

    • d. een combinatie van a, b of c.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de saneringsaanpak.

Artikel 4

  • 1 Bij ministeriële regeling worden per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent aspecten van de sanering, waartoe onder meer behoren:

    • a. de grootte van de verontreinigde bodemoppervlakte van de saneringslocatie;

    • b. de aard en omvang van de verontreinigingen;

    • c. de hoeveelheid, kwaliteit en afvoerbestemming van bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond, grondwater en baggerspecie;

    • d. de hoeveelheid en kwaliteit van de aan te voeren grond of baggerspecie.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden in geval van een landbodem per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent het saneringsresultaat, waartoe onder meer kunnen behoren:

    • a. de dikte, aard, constructie en kwaliteit van de aan te brengen isolatielaag;

    • b. de terugsaneerwaarde.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden in geval van een waterbodem per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent het saneringsresultaat, waartoe onder meer kunnen behoren:

    • a. de dikte, aard, constructie en kwaliteit van de aan te brengen isolatielaag;

    • b. de kwaliteit van de waterbodem na het ontgraven of baggeren van het verontreinigde sediment.

Artikel 5

  • 1 Voorafgaand aan de melding, bedoeld in artikel 6, wordt onderzoek gedaan met betrekking tot de kwaliteit van de bodem van de saneringslocatie.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden per categorie van uniforme saneringen nadere regels gesteld met betrekking tot het bodemonderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2. Melding uniforme sanering

Artikel 6

  • 1 Degene die het voornemen heeft te saneren overeenkomstig dit besluit verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de wet in ieder geval met betrekking tot de saneringslocatie aan het bevoegd gezag gegevens over:

    • a. de van toepassing zijnde categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 2;

    • b. de van toepassing zijnde saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3;

    • c. de invulling van de te realiseren aspecten van de sanering en het saneringsresultaat, bedoeld in artikel 4;

    • d. het uitgevoerde bodemonderzoek, bedoeld in artikel 5.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder d, betreffen, afhankelijk van de categorie van uniforme saneringen, onder meer gegevens omtrent:

    • a. het vroegere, huidige en toekomstige gebruik;

    • b. de bodemopbouw en geohydrologische situatie;

    • c. de aard en omvang van de verontreinigingen van de saneringslocatie;

    • d. de verspreiding van verontreinigende stoffen uit de bovengrond;

    • e. de kwaliteit van de af te voeren grond.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen per categorie van uniforme saneringen nadere regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens.

  • 4 De gegevens worden verstrekt op een formulier waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Artikel 6a

Een kennisgeving als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de wet, wordt achterwege gelaten indien de melding, bedoeld in artikel 6, een sanering betreft waarbij zich de in artikel 7, eerste lid, bedoelde omstandigheden voordoen.

Paragraaf 3. Saneringswerkzaamheden

Artikel 7

  • 1 Met de sanering kan worden begonnen nadat vijf werkdagen zijn verstreken vanaf de datum van ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 6, indien de volgende omstandigheden zich voordoen:

    • a. toegepast wordt de saneringsaanpak verplaatsen van verontreinigde grond, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, onder a;

    • b. het verplaatsen betreft het tijdelijk uitplaatsen van grond, waarbij de grond na ontgraving weer wordt teruggebracht in het profiel van ontgraving;

    • c. de bodem is tot ontgravingsdiepte verontreinigd, en

    • d. er is geen isolatielaag op de saneringslocatie aanwezig.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de saneringsaanpak in de omstandigheden, genoemd in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1 De saneringswerkzaamheden vangen aan uiterlijk twaalf maanden nadat het bevoegd gezag de melding, bedoeld in artikel 6, heeft ontvangen.

  • 2 De melding vervalt indien de saneringswerkzaamheden niet binnen de termijn van twaalf maanden zijn aangevangen.

  • 3 Degene die saneert dan wel degene die de sanering feitelijk uitvoert, meldt de datum van aanvang van de saneringswerkzaamheden binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kunnen per categorie van uniforme saneringen regels worden gesteld omtrent:

  • a. de wijze waarop de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd;

  • b. het verstrekken van gegevens tijdens de sanering aan het bevoegd gezag en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt;

  • c. de milieukundige begeleiding;

  • d. de in het kader van de milieukundige begeleiding verzamelde gegevens over de saneringsuitvoering.

Artikel 10

  • 1 Degene die saneert dan wel degene die de sanering feitelijk uitvoert, meldt wijzigingen ten opzichte van de gegevens verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 6 schriftelijk aan het bevoegd gezag.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de melding van de wijzigingen. Deze regels hebben onder meer betrekking op:

    • a. de wijze waarop de wijzigingen worden gemeld;

    • b. de termijn waarbinnen de wijzigingen worden gemeld.

Artikel 11

  • 1 De datum van voltooiing van de sanering dient binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn na beëindiging van de saneringswerkzaamheden aan het bevoegd gezag schriftelijk te worden gemeld.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan per categorie van uniforme saneringen verschillen.

Paragraaf 4. Evaluatieverslag en nazorg

Artikel 13

  • 1 Na de uitvoering van de sanering doet degene die de landbodem of waterbodem heeft gesaneerd daarvan binnen acht weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden schriftelijk verslag aan het bevoegd gezag.

  • 2 Het verslag bevat de volgende gegevens:

    • a. de vermelding van de gerealiseerde aspecten van de sanering en het saneringsresultaat, bedoeld in artikel 4, en

    • b. de in het kader van de milieukundige begeleiding verzamelde gegevens, bedoeld in artikel 9.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens, waarbij per categorie uniforme saneringen kan worden bepaald dat de vermelding van gegevens, bedoeld in het tweede lid, achterwege kan blijven.

  • 4 Het verslag wordt verstrekt op een formulier waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Artikel 14

  • 1 Het verslag, bedoeld in artikel 13, behoeft de instemming van het bevoegd gezag, dat slechts met het verslag instemt indien de sanering voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 4.

  • 2 Het bevoegd gezag beslist met betrekking tot de instemming binnen acht weken na de indiening van het verslag.

  • 3 In afwijking van het eerste lid behoeft het verslag geen instemming indien het betrekking heeft op een sanering behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie uniforme saneringen.

Artikel 15

  • 2 De eigenaar, erfpachter of gebruiker van de saneringslocatie waar het aanbrengen van een isolatielaag, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, onder c, heeft plaatsgevonden:

    • a. treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het in stand houden en onderhouden alsmede waar nodig het herstellen, verbeteren of vervangen van de isolatielaag, en

    • b. neemt de noodzakelijke beperkingen in het gebruik van de bodem of het watersysteem in acht.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de maatregelen en beperkingen, bedoeld in het tweede lid.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Dit besluit is niet van toepassing op saneringen waarvoor, voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, overeenkomstig artikel 39 van de wet is ingestemd met een daarop betrekking hebbend saneringsplan.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking met ingang van de vijfde dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 februari 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de negende februari 2006

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner