Metrologiewet

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2013 en zichtdatum 27-08-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 24-01-2014

Wet van 2 februari 2006, houdende regels omtrent meeteenheden en omtrent het in de handel brengen en het gebruik van meetinstrumenten (Metrologiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels met betrekking tot meeteenheden en het in de handel brengen en het gebruik van meetinstrumenten op een aan de eisen van deze tijd aangepaste en overzichtelijke wijze vast te stellen, daarbij onder meer rekening houdend met de implementatie van EG-regelgeving op het terrein van de metrologie en in het bijzonder van richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • b. EG-besluit: bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europese Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

  • c. meetinstrument: apparaat of systeem met een meetfunctie;

  • d. onderdeel: apparaat dat onafhankelijk functioneert en dat samen met andere compatibele onderdelen of een compatibel meetinstrument, een meetinstrument vormt;

  • e. geregelde meettaak: meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

  • f. geregeld meetinstrument: meetinstrument bestemd voor een geregelde meettaak ten aanzien waarvan krachtens artikel 5, eerste lid, regels zijn gesteld;

  • g. overeenstemmingsbeoordeling: beoordeling van de overeenstemming van een meetinstrument of van een onderdeel, met de gestelde eisen;

  • h. in de handel brengen: voor het eerst al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen van een voor een eindgebruiker bestemd meetinstrument;

  • i. in gebruik nemen: eerste gebruik van een voor een eindgebruiker bestemd meetinstrument voor het doel waarvoor het was bestemd;

  • j. aangewezen instantie: ingevolge artikel 12 aangewezen instantie;

  • k. toezichthoudende instantie: op grond van artikel 27, eerste lid, aangewezen rechtspersoon.

Hoofdstuk 2. Meeteenheden en standaarden

Artikel 2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor grootheden meeteenheden worden vastgesteld en kunnen tevens regels worden gesteld betreffende:

  • a. het symbool, de aanduiding, de omschrijving en het gebruik van een meeteenheid;

  • b. de benaming en de meetstandaard van een grootheid.

Artikel 3

  • 1 Indien krachtens artikel 2 een nationale meetstandaard van een grootheid wordt verwezenlijkt of beheerd, wijst Onze Minister één in Nederland gevestigde instelling aan die tot taak heeft zorg te dragen voor het verwezenlijken en beheren van die nationale meetstandaard.

  • 2 Voor een aanwijzing komt in aanmerking een instelling die

    • a. wat betreft organisatie, personeel en materieel zodanig is ingericht dat de verwezenlijking of het beheer van de nationale meetstandaard van de betrokken grootheid kan worden verricht met inachtneming van hetgeen terzake door de bevoegde organen van het op 20 mei 1875 te Parijs gesloten verdrag ter verzekering van de internationale eenheid en de volmaking van het metrieke stelsel (Stb. 1929, 219) in het kader van dat verdrag is bepaald of in overeenstemming met het terzake bepaalde in een EG-besluit en

    • b. de in het eerste lid bedoelde taak onafhankelijk kan vervullen.

  • 3 De aanwijzing kan worden ingetrokken indien:

    • a. de betrokken instelling daarom verzoekt;

    • b. blijkt dat de instelling de op grond van deze wet gestelde regels ten aanzien van de meetstandaard niet naleeft;

    • c. de instelling niet meer voldoet aan de in het tweede lid bedoelde eisen;

    • d. de instelling niet voldoet aan andere uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.

  • 4 Een op grond van het eerste lid aangewezen instelling herleidt de meetstandaarden van aangewezen instanties en toezichthouders op hun verzoek naar de nationale meetstandaard van de betrokken grootheid.

  • 5 Onze Minister kan een instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taak.

Artikel 4

  • 1 Er is een Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden die tot taak heeft:

    • a. toezicht uit te oefenen op de verwezenlijking en het beheer van nationale meetstandaarden en omtrent dat toezicht jaarlijks verslag uit te brengen aan Onze Minister en hem overigens van raad te dienen;

    • b. advies uit te brengen over aangelegenheden in verband met de meetstandaarden van grootheden.

  • 2 De raad wordt door Onze Minister in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over het voornemen tot een aanwijzing of tot een intrekking van een aanwijzing op grond van artikel 3.

  • 3 De raad bestaat uit ten hoogste negen leden.

Hoofdstuk 3. Meetinstrumenten

Artikel 5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen uit hoofde van openbaar belang, volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieubescherming en consumentenbescherming of ten behoeve van eerlijke handel, van heffing van belastingen of van andere heffingen, regels worden gesteld omtrent meetinstrumenten met een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing, onder meer betreffende:

    • a. de eisen waaraan een meetinstrument, dan wel een onderdeel van een meetinstrument, moet voldoen;

    • b. de omstandigheden waaronder een meetinstrument wordt gebruikt;

    • c. de aanwijzing van normen die overeenkomen met geharmoniseerde Europese normen voor een meetinstrument of met normatieve documenten en lijsten waarvan de referenties binnen de Europese Unie op de daarvoor geldende wijze zijn bekendgemaakt;

    • d. de merktekens waaruit blijkt dat een meetinstrument voldoet aan de gestelde eisen, alsmede andere merktekens en opschriften.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overeenstemmingsbeoordelingen van meetinstrumenten, alsmede omtrent het aanbrengen van de merktekens en opschriften en de aanwijzing van degenen die daartoe bevoegd zijn.

  • 3 In de in het eerste en tweede lid bedoelde regels kan onderscheid worden gemaakt tussen het in de handel brengen, in gebruik nemen, verhandelen en het gebruik van meetinstrumenten.

Artikel 6

  • 1 Een geregeld meetinstrument ondergaat een voor dat meetinstrument op grond van artikel 5 voorgeschreven overeenstemmingsbeoordeling voordat het in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.

  • 2 Met meetinstrumenten die een in het eerste lid bedoelde overeenstemmingsbeoordeling hebben ondergaan, worden gelijkgesteld meetinstrumenten die in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht en die door een gelijkwaardige, door die staat erkende instantie op hun overeenstemming met de gestelde eisen zijn beoordeeld, mits bij die beoordeling aan gelijkwaardige eisen is voldaan.

Artikel 7

Een in gebruik genomen geregeld meetinstrument ondergaat een op grond van artikel 5 voor dat meetinstrument voorgeschreven overeenstemmingsbeoordeling:

  • a. voordat het meetinstrument weer wordt gebruikt na een reparatie of een verandering die van invloed kan zijn op de meetfunctie;

  • b. na schending van de merktekens;

  • c. op verzoek van de eigenaar of de gebruiker.

Artikel 8

Een meetinstrument dat bij de overeenstemmingsbeoordeling voldoet aan de aan dat meetinstrument gestelde eisen, wordt overeenkomstig de krachtens artikel 5 gestelde regels voorzien van de voor dat meetinstrument vastgestelde merktekens en opschriften.

Artikel 9

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het in de handel brengen, verhandelen of in gebruik nemen van andere meetinstrumenten dan geregelde meetinstrumenten, in verband met de uitvoering van een EG-besluit, regels als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en tweede lid, worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Toetsende instanties bij overeenstemmingsbeoordelingen

Paragraaf 1. Aangewezen instanties en erkenningen

Artikel 10

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de eisen vastgesteld waaraan instanties moeten voldoen die een toetsende taak in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling uitvoeren.

Artikel 11

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instantie volgens bij die regeling vastgestelde regels een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een erkenning kan verlenen om bepaalde werkzaamheden uit te voeren in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling van in gebruik genomen meetinstrumenten.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde regels wordt bepaald op welke wijze bekendheid wordt gegeven aan een verleende of ingetrokken erkenning.

Artikel 12

  • 1 Onze Minister wijst de instanties aan die bevoegd zijn tot het uitvoeren van een toetsende taak in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling van een meetinstrument. Hij kan daarbij bepalen dat de instantie een bevoegdheid heeft een erkenning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, te verlenen.

  • 2 Voor aanwijzing komt in aanmerking een instantie die een daartoe strekkende aanvraag doet en die voldoet aan de krachtens artikel 10 gestelde eisen.

  • 3 Aan een aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Indien door de Commissie van de Europese Gemeenschappen een kenmerk of identificatienummer voor de aangewezen instantie is vastgesteld, wordt dit opgenomen in de aanwijzing. Voorts kan in de aanwijzing een vastgesteld nationaal kenmerk of identificatienummer voor de aangewezen instantie worden opgenomen.

  • 5 Onze Minister trekt een aanwijzing in indien:

    • a. de aangewezen instantie daarom verzoekt;

    • b. de aangewezen instantie niet langer voldoet aan de krachtens artikel 10 gestelde eisen;

    • c. de aangewezen instantie de haar op grond van deze wet toegekende taken verwaarloost.

Artikel 13

  • 1 Onze Minister doet van de aanwijzing van een instantie mededeling in de Staatscourant onder vermelding van de procedures van overeenstemmingsbeoordeling, het meetinstrument waarvoor de bevoegdheid is verleend en in voorkomend geval van de bevoegdheid een erkenning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, te verlenen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een aanwijzing.

Artikel 14

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de taakuitoefening en de werkwijze van aangewezen instanties en van personen aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 11 is verleend.

Artikel 15

Onze Minister kan ook na de aanwijzing van een instantie voorschriften verbinden aan de aanwijzing of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien dat als gevolg van een EG-besluit of de technische ontwikkeling noodzakelijk is.

Artikel 16

  • 1 Een aangewezen instantie verstrekt Onze Minister alle informatie die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Onze Minister kan inzage vorderen van de zakelijke gegevens en bescheiden voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Een aangewezen instantie is verplicht Onze Minister of een door hem daartoe aangezochte deskundige of instelling gelegenheid te geven, na te gaan of de aangewezen instantie voldoet aan de gestelde eisen en voorschriften.

Artikel 17

Met een aangewezen instantie als bedoeld in artikel 12 wordt gelijkgesteld een door een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie die bevoegd is tot het uitvoeren van toetsende werkzaamheden in het kader van dezelfde procedures van overeenstemmingsbeoordeling van het desbetreffende meetinstrument.

Paragraaf 2. Aanwijzing ingevolge wederzijdse erkenningsovereenkomst

Artikel 18

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het aanwijzen van instanties in verband met de uitvoering van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en een derde land betreffende de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordelingen van meetinstrumenten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer betreffen:

    • a. de eisen waaraan instanties voor aanwijzing moeten voldoen;

    • b. de gronden voor schorsing of intrekking van een aanwijzing;

    • c. de door instanties te hanteren tarieven;

    • d. het toezicht op de instanties;

    • e. de vergoeding van kosten van aanwijzing en toezicht.

Paragraaf 3. Tarieven en jaarverslag

Artikel 19

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de vergoeding door de aangewezen instantie van de kosten voor de werkzaamheden voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 12 en 16, tweede lid.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister kan tarieven vaststellen die de aangewezen instanties ten hoogste mogen berekenen voor de door hen verrichte werkzaamheden in het kader van de overeenstemmingsbeoordeling van een meetinstrument. Daarbij kunnen voor verschillende werkzaamheden verschillende tarieven worden vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan tarieven vaststellen die de aangewezen instanties ten hoogste mogen berekenen voor hun werkzaamheden in verband met het verlenen van een erkenning als bedoeld in artikel 11.

Artikel 21

  • 1 Een aangewezen instantie zendt jaarlijks voor 1 juni een verslag van de werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar aan Onze Minister.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan het verslag.

Hoofdstuk 5. Verboden

Paragraaf 1. Verboden

Artikel 22

  • 1 Het is verboden:

    • a. een grootheid uit te drukken in een andere meeteenheid dan de meeteenheid die krachtens artikel 2 voor die grootheid is vastgesteld;

    • b. voor een grootheid een benaming te bezigen in strijd met de krachtens artikel 2 gestelde regels.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen gevallen of omstandigheden worden bepaald waarin het in het eerste lid bedoelde verbod niet geldt.

Artikel 23

  • 1 Het is verboden een geregeld meetinstrument in de handel te brengen, in gebruik te nemen of voordat het in gebruik is genomen verder te verhandelen, indien het niet overeenstemt met de eisen die terzake aan dat instrument krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel a, zijn gesteld.

  • 2 Het is verboden een geregeld meetinstrument in de handel te brengen, in gebruik te nemen of voordat het in gebruik is genomen, verder te verhandelen indien dat niet is voorzien van de merktekens waaruit de overeenstemming met de aan dat instrument krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel a, terzake gestelde eisen blijkt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in daarbij aangegeven gevallen of omstandigheden een vrijstelling geldt van het in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid, opgenomen verbod.

  • 4 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, onderscheidenlijk, het tweede lid, opgenomen verbod.

  • 5 Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de vergoeding van de kosten voor de behandeling van een aanvraag om ontheffing, alsmede omtrent de wijze van betaling.

Artikel 24

  • 1 Het is verboden een meetinstrument te gebruiken, te bezitten of voorhanden te hebben voor een geregelde meettaak indien dat meetinstrument:

    • a. niet een geregeld meetinstrument is dat overeenstemt met de eisen die terzake krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel a, aan dat meetinstrument zijn gesteld of

    • b. niet is voorzien van de vereiste merktekens.

  • 2 Het is verboden een meetinstrument te gebruiken voor een geregelde meettaak indien dat meetinstrument

  • 3 Het is verboden anders dan overeenkomstig de krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel b, gestelde regels gebruik te maken van een geregeld meetinstrument voor de geregelde meettaak waarvoor het is bestemd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor een meetinstrument, al dan niet in daarbij aangegeven gevallen of omstandigheden, zonodig onder beperkingen, een vrijstelling geldt of een ontheffing kan worden verleend van het in het eerste, tweede, of derde lid, opgenomen verbod. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de vergoeding van de kosten voor de behandeling van een aanvraag om ontheffing, alsmede omtrent de wijze van betaling.

Artikel 25

  • 2 Het is verboden een meetinstrument te voorzien van een merkteken of opschrift dat kan leiden tot verwarring met krachtens de artikelen 5, eerste lid, onderdeel d, of 9 voorgeschreven merktekens en opschriften.

Artikel 26

De in artikel 9 bedoelde regels kunnen een verbod inhouden om meetinstrumenten die niet aan de daarin gestelde eisen voldoen, in de handel te brengen, in gebruik te nemen of te verhandelen.

Hoofdstuk 6. Toezicht en maatregelen

Paragraaf 1. Toezichthoudende instantie

Artikel 27

  • 2 De aan te wijzen rechtspersoon voldoet aan de volgende eisen:

    • a. hij is wat betreft organisatie, personeel en materieel in staat de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen;

    • b. hij beschikt over standaarden die herleidbaar zijn naar nationale meetstandaarden van grootheden of naar andere meetstandaarden van grootheden die worden beheerd of verwezenlijkt met inachtneming van hetgeen terzake door de bevoegde organen van het in artikel 3, tweede lid, bedoelde verdrag in het kader van dat verdrag is bepaald;

    • c. hij is niet een aangewezen instantie als bedoeld in artikel 12;

    • d. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de taak, alsmede naleving van de in deze wet neergelegde verplichtingen, is gewaarborgd.

  • 3 Wijziging van de statuten van de rechtspersoon behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring indien de statuten na de wijziging onvoldoende zouden zijn afgestemd op het uitoefenen van het toezicht en op de in het tweede lid gestelde eisen. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien:

    • a. de rechtspersoon daarom verzoekt;

    • b. de rechtspersoon zijn taak niet naar behoren uitoefent of zijn verplichtingen op grond van deze wet niet naleeft;

    • c. de rechtspersoon niet meer voldoet aan de in het tweede lid opgenomen eisen.

  • 5 Van een beschikking tot aanwijzing of tot intrekking van een aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 28

  • 1 Onze Minister kan, in voorkomend geval na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, ten aanzien van een meetinstrument of ten behoeve van een meettaak in plaats van de in artikel 27 bedoelde rechtspersoon een andere instelling belasten met de zorg voor een of meer onderdelen van het toezicht, bedoeld in artikel 27, eerste lid.

  • 3 Een instelling als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Onze Minister oefent zijn bevoegdheden ten aanzien van de instelling, bedoeld in het eerste lid, uit na overleg met Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid de instelling ressorteert.

Artikel 29

  • 1 De toezichthoudende instantie wijst werknemers aan die zijn belast met het toezicht, bedoeld in artikel 27, eerste lid.

  • 2 Een besluit tot aanwijzing van werknemers als bedoeld in het eerste lid wordt door de aangewezen rechtspersoon aan Onze Minister medegedeeld en in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 30

  • 2 De op grond van artikel 29, eerste lid, aangewezen werknemers mogen bij het toezicht in hun oordeel betrekken de bevindingen van personen, die in de uitoefening van een beroep of bedrijf meetinstrumenten controleren of onderhouden, indien de toezichthoudende instantie zich er van heeft verzekerd dat die personen over de vereiste deskundigheid beschikken en de onafhankelijkheid van het toezicht niet in het geding is.

Artikel 31

Onze Minister kan, indien een EG-besluit daartoe noodzaakt, de toezichthoudende instantie opdragen gebruik te maken van haar bevoegdheden om de naleving van deze wet af te dwingen.

Artikel 33

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de gegevensverstrekking door de toezichthoudende instantie aan aangewezen instanties en aan de instanties die in andere lidstaten van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte belast zijn met het toezicht op de naleving van regels op het terrein van de metrologie die voortvloeien uit een EG-besluit.

Paragraaf 2. Maatregelen

Artikel 34

  • 2 Het model van het in het eerste lid bedoelde afkeurmerkteken wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 35

  • 1 De toezichthoudende instantie is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de artikelen 22 tot en met 25 en de krachtens artikel 26 gestelde regels.

  • 2 De te betalen geldsom van een verbeurde dwangsom komt toe aan de Staat.

Artikel 36

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van te nemen maatregelen en te volgen procedures ingeval sprake is van overtreding van de artikelen 23 of 24 of van een krachtens artikel 26 vastgesteld verbod bij alle of een deel van de meetinstrumenten van een specifiek model, waarvoor ingevolge een EG-besluit regels krachtens artikel 5 of artikel 9 zijn gesteld.

  • 2 De toezichthoudende instantie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van overtredingen als bedoeld in het eerste lid. Zij vermeldt daarbij tevens welke maatregelen zij heeft genomen of voornemens is te nemen ter voorkoming van verdere overtredingen.

Hoofdstuk 7. Rechtsbescherming

Artikel 37

Beslissingen van een aangewezen instantie of van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan wie op grond van artikel 11 een erkenning is verleend, bij de uitvoering van toetsende werkzaamheden in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling van een meetinstrument, die als gevolg of als strekking hebben dat het instrument niet voldoet aan de gestelde eisen, worden aan de betrokkenen schriftelijk en onder opgave van redenen medegedeeld.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 39

Indien krachtens artikel 5 regels zijn gesteld ten aanzien van een onderdeel van een meetinstrument, zijn de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 van overeenkomstige toepassing op dat onderdeel.

Artikel 40

  • 1 Onze Minister zendt elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid van het functioneren van de aangewezen instanties en in voorkomend geval van een krachtens artikel 28 aangewezen instelling.

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 1. Overgangsbepalingen

Artikel 45

  • 1 In afwijking van artikel 23 mogen geregelde meetinstrumenten waarop richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten van toepassing is, in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of voor ingebruikneming verder worden verhandeld, indien uiterlijk 29 oktober 2006 overeenkomstig artikel 11a van de IJkwet een model van die instrumenten is toegelaten en zij voldoen aan de regels die op die datum bij of krachtens de IJkwet ten behoeve van het in de handel brengen of in gebruik nemen van toepassing waren op die instrumenten.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing tot de datum waarop de geldigheidsduur van de op grond van artikel 11a van de IJkwet afgegeven verklaring inzake de toelating van het model van het meetinstrument is verstreken, dan wel bij gebreke daaraan, tot 1 november 2016 of een door Onze Minister te bepalen eerdere datum.

  • 3 Indien voor een meetinstrument als bedoeld in het eerste lid op grond van artikel 21b van de IJkwet een vrijstelling of ontheffing is verleend, blijft deze vrijstelling of ontheffing geldig tot 1 november 2016.

Artikel 46

  • 1 In afwijking van artikel 23 mogen andere geregelde meetinstrumenten dan bedoeld in artikel 45 in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of voor ingebruikneming verder worden verhandeld indien uiterlijk 29 oktober 2006 overeenkomstig artikel 11a van de IJkwet een model van die instrumenten is toegelaten en zij voldoen aan de regels die op die datum bij of krachtens de IJkwet ten behoeve van het in de handel brengen of in gebruik nemen van toepassing waren op die instrumenten.

  • 2 Indien voor een ander geregeld meetinstrument dan bedoeld in artikel 45, eerste lid, regels worden gesteld, worden daarbij de verkregen rechten uit een op grond van artikel 21b of 21c, van de IJkwet verleende ontheffing voor het desbetreffende meetinstrument die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 44 geldig was, geëerbiedigd.

Artikel 47

  • 1 Indien krachtens artikel 5 regels gelden inzake het gebruik van een meetinstrument wordt bij de toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdelen a en b, een voor de desbetreffende meettaak bestemd meetinstrument, dat onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel 44 voldeed aan de bij of krachtens de IJkwet gestelde regels betreffende het gebruik, beschouwd als een geregeld meetinstrument dat voldoet aan de krachtens artikel 5 gestelde regels.

  • 2 Het eerste lid geldt tenzij bij een overeenstemmingsbeoordeling op grond van artikel 7 of anderszins blijkt dat het instrument niet aan de bij of krachtens de IJkwet gestelde regels voldoet.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan voor een meetinstrument worden bepaald dat het eerste lid na een daarbij te bepalen termijn niet meer geldt.

Artikel 48

  • 2 De op grond van artikel 27 aangewezen rechtspersoon draagt zorg voor het toezicht op de naleving van de artikelen 45, 46 en 47.

Artikel 49

  • 1 Een erkenning als bedoeld in artikel 26 van de IJkwet van een bevoegdheid tot het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot een meetinstrument blijft geldig tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van artikel 44.

  • 2 De artikelen 26c tot en met 26g van de IJkwet en de daaruit voortvloeiende voorschriften en beperkingen blijven gedurende de periode bedoeld in het eerste lid van toepassing en Onze Minister wijst één aangewezen instantie aan die de in die artikelen bedoelde taken en bevoegdheden van de ijkinstelling uitoefent.

  • 3 De ijkbevoegde, die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 26 van de IJkwet is gedurende de in het eerste lid bedoelde periode bevoegd de werkzaamheden die ingevolge de IJkwet tot zijn bevoegdheid behoorden, ten aanzien van de in artikel 45, eerste lid, bedoelde meetinstrumenten voordat deze in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, slechts uit te oefenen voorzover deze volgens de regels en voorschriften van de IJkwet worden beoordeeld.

  • 4 De in het derde lid bedoelde ijkbevoegde die beschikt over een krachtens artikel 11 verleende erkenning, is bevoegd:

    • a. de in het derde lid bedoelde werkzaamheden tot 1 november 2016 te verrichten;

    • b. de werkzaamheden die ingevolge de IJkwet tot zijn bevoegdheid behoorden ten aanzien van de in artikel 47 bedoelde meetinstrumenten te verrichten.

  • 5 De rechtspersoon die op grond van artikel 22 van de IJkwet was aangewezen als ijkinstelling draagt ten behoeve van de uitvoering van dit artikel of op verzoek van de ijkbevoegde, de archiefbescheiden inzake een erkenning op grond van artikel 26 van de IJkwet over aan de aangewezen instantie, bedoeld in het tweede lid, of aan de aangewezen instantie bij wie degene die over de erkenning beschikte een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 11 doet.

Artikel 50

  • 1 Op aanvragen om een toelating van een model als bedoeld in artikel 11a, van de IJkwet, verzoeken om ontheffing als bedoeld in de artikelen 21b en 21c van die wet en aanvragen om erkenning van ijkbevoegdheid als bedoeld in artikel 26 van die wet, waarop nog geen besluit is genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 44, wordt beslist met toepassing van het recht zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip.

  • 2 Ten aanzien van bezwaarschriftprocedures, beroepsprocedures en andere gerechtelijke procedures waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 44 nog geen definitief bindende beslissing is genomen, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip van toepassing.

  • 3 De op grond van artikel 22 van de IJkwet aangewezen rechtspersoon blijft voor de toepassing van dit artikel fungeren als ijkinstelling.

Artikel 51

Indien een of meer van de artikelen 1 tot en met 42 eerder in werking treden dan artikel 44, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met het oog op de afstemming van uit de IJkwet en uit deze wet voortvloeiende taken, rechten en verplichtingen.

Paragraaf 2. Slotbepalingen

Artikel 52

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 2 februari 2006

Beatrix

De Minister van Economische Zaken ,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zestiende maart 2006

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner