Verordening welzijnsnormen konijnen (PPE) 2006

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
[Regeling treedt (deels) in werking per 23-04-2006.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-12-2001 en zichtdatum 03-10-2024.
Geldend van 23-04-2011 t/m 31-12-2014

Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 9 februari 2006, houdende vaststelling van voorschriften met het oog op het welzijn van konijnen in de konijnenhouderij (Verordening welzijnsnormen konijnen (PPE) 2006)

Het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren;

Gelet op de artikelen 93, eerste lid, 95, 102 en 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en de artikelen 4, 6 en 7 van het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren,

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. productschap:

Productschap Pluimvee en Eieren;

b. bestuur:

bestuur van het productschap;

c. voorzitter:

voorzitter van het productschap;

d. konijnen:

dieren van de soort Oryctolagus cuniculus, behorende tot de orde der Lagomorpha, die worden gehouden voor de productie van nakomelingen bestemd voor menselijke consumptie of voor de productie van konijnenvlees bestemd voor menselijke consumptie;

e. konijnenhouder:

de ondernemer die konijnen houdt;

f. voedsters:

alle vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt of geïnsemineerd waaronder niet-gespeende jongen;

g. vleeskonijnen:

jonge konijnen vanaf het spenen tot de leeftijd van ca. 80 dagen;

h. opfokkonijnen:

nog niet dekrijpe konijnen die worden gehouden voor de fokkerij, vanaf de leeftijd van ca. 80 dagen tot de eerste dekking of inseminatie;

i. fokrammen:

mannelijke konijnen die ten minste éénmaal gedekt hebben óf waar ten minste éénmaal sperma van is afgenomen en bestemd zijn voor het fokken van vleeskonijnen of fokmateriaal;

j. spenen:

het scheiden van de jonge konijnen van de voedster;

k. kooi:

afgesloten ruimte bestemd voor het houden van konijnen;

l. nestkast:

de ruimte, verbonden met de kooi, waar de voedster haar jongen werpt;

m. nestmateriaal:

bodemmateriaal voor de nestkast;

n. groep:

aantal konijnen dat samen in een kooi is gehuisvest;

o. uitvalpercentage:

het aantal niet-levend afgevoerde gespeende konijnen gedeeld door (het aantal aangekochte gespeende konijnen vermeerderd met het aantal levende gespeende konijnen) vermenigvuldigd met 100 procent.

p. leefoppervlakte:

de voor een konijn beschikbare oppervlakte, bestaande uit de vloeroppervlakte van de kooi plus de bodemoppervlakte van een eventuele nestkast plus de oppervlakte van een eventueel plateau.

§ 2. Huisvesting

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De huisvesting van voedsters voldoet ten minste aan de volgende eisen:

    • a. 3 dagen voor de verwachte datum van werpen tot en met 18 dagen na het werpen heeft een voedster de beschikking over een nestkast, met een minimale oppervlakte van 700 cm2 , voorzien van nestmateriaal;

    • b. de kooi is voorzien van een horizontaal aangebracht plateau, waarvan de oppervlakte ten minste 900 cm2 bedraagt. De breedte van het plateau bedraagt ten minste 20 cm. Indien het plateau van draadgaas is gemaakt, is de diameter van de bovenliggende draad ten minste 2,45 mm. De afstand van het plateau tot aan de bodem van de kooi en van het plateau tot aan de bovenkant van de kooi bedraagt ten minste 25 cm.

    • c. per voedster is een vloeroppervlakte van ten minste 4500 cm2 beschikbaar, waarbij de oppervlakte van de vloer van de nestkast en van het plateau kunnen worden meegerekend;

    • d. de hoogte van de kooi is over ten minste 950 cm2 van het vloeroppervlak ten minste 60 cm. De doorgang van de bodem naar het plateau is ten minste 25 cm breed.

    • e. indien een deel van de kooi een gaasbodem heeft, dient het gaas van het bovenliggende draad een diameter te hebben van ten minste 3,0 mm. Hierbij moet de afstand tussen het middelpunt van de bovenliggende draden minimaal 10 mm en maximaal 16 mm bedragen.

  • 2 De huisvesting van voedsters die drachtig of dekrijp zijn èn van opfokkonijnen voldoet ten minste aan de volgende eisen:

    • a. per voedster of opfokkonijn is een vloeroppervlakte van ten minste 2000 cm2 beschikbaar;

    • b. de hoogte van de kooi is over ten minste 80% van het vloeroppervlak van de kooi ten minste 40 cm;

    • c. indien een deel van de kooi een gaasbodem heeft, dient het gaas van het bovenliggende draad een diameter te hebben van ten minste 3,0 mm. Hierbij moet de afstand tussen het middelpunt van de bovenliggende draden minimaal 10 mm en maximaal 16 mm bedragen.

  • 3 De huisvesting van fokrammen voldoet ten minste aan de volgende eisen:

    • a. per fokram is een vloeroppervlakte van ten minste 4000 cm2 beschikbaar;

    • b. de hoogte van de kooi is overal ten minste 60 cm;

    • c. indien de kooi een gaasbodem heeft, dient het gaas van het bovenliggende draad een diameter te hebben van ten minste 3,0 mm. Hierbij moet de afstand tussen het middelpunt van de bovenliggende draden minimaal 10 mm en maximaal 16 mm bedragen.

  • 4 De huisvesting van vleeskonijnen voldoet ten minste aan de volgende eisen:

    • a. vleeskonijnen worden in groepen van ten minste 2 dieren gehouden;

    • b. indien een groep uit minder dan 5 dieren bestaat is per vleeskonijn een vloeroppervlakte van ten minste 700 cm2 beschikbaar;

    • c. indien een groep uit 5 of meer dieren bestaat is per vleeskonijn een vloeroppervlakte van ten minste 600 cm2 beschikbaar;

    • d. de afstand tussen de bovenkant en de onderkant van de kooi bedraagt over ten minste 80% van het vloeroppervlak ten minste 40 cm;

    • e. indien plateaus zijn aangebracht dienen deze minimaal 10 cm breed te zijn en de afstand van het plateau tot aan de bodem en van het plateau tot aan de bovenkant van de kooi moet minimaal 25 cm zijn. De oppervlakte van het plateau kan worden meegerekend in de totale vloeroppervlakte. Daarnaast dient op minimaal ¼ van de totale vloeroppervlakte de afstand tussen de bodem en de bovenkant van de kooi 40 cm hoog te zijn;

    • f. indien de kooi een gaasbodem heeft, dient het gaas van het bovenliggende draad een diameter te hebben van ten minste 3,0 mm. Hierbij moet de afstand tussen het middelpunt van de bovenliggende draden minimaal 10 mm en maximaal 16 mm bedragen.

§ 3. Verrijking leefomgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Konijnen hebben te allen tijde de beschikking over ruwvoer of knaagmateriaal dat voorziet in de knaagbehoefte

  • 2 Het materiaal is niet schadelijk voor de gezondheid van de konijnen.

§ 4. Stalklimaat

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In de stal wordt een dag- en nachtritme gehanteerd dat bestaat uit minimaal 8 uur licht en minimaal 8 uur donker, waarvan in beide gevallen 4 uur aaneengesloten.

  • 2 De lichtintensiteit in de stal bedraagt voor voedsters en fokrammen op dierhoogte minimaal 20 Lux gedurende ten minste 8 uur per dag.

  • 3 Tussen de licht- en donkerperiode wordt voor voedsters en fokrammen een schemerperiode van minimaal een uur toegepast.

§ 5. Voervoorzieningen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Konijnen hebben onbeperkt toegang tot drinkwater.

  • 2 Konijnen hebben onbeperkt toegang tot voer. In geval het voer over een aantal maaltijden per dag wordt gespreid, dient de totale hoeveelheid minimaal de dagelijkse voederbehoefte te omvatten .

§ 6. Dekleeftijd

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De minimale leeftijd van een opfokkonijn voor de 1e dekking of inseminatie bedraagt 15 weken.

§ 7. Controle door de konijnenhouder

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De konijnenhouder controleert ten minste twee keer per etmaal de gezondheid van de konijnen, het goed functioneren van voer- en watervoorzieningen en het stalklimaat.

  • 2 Klinisch zieke konijnen worden afgescheiden van klinisch gezonde konijnen, tenzij een dierenarts anders beslist.

  • 3 Konijnen die ondraaglijk lijden dienen te worden gedood.

  • 4 Dode konijnen dienen onmiddellijk uit de stal te worden verwijderd.

§ 8. Uitval

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De konijnenhouder draagt er zorg voor dat het uitvalpercentage op maandbasis niet hoger is dan 10%.

  • 2 Zodra het uitvalpercentage op maandbasis hoger is dan 10% raadpleegt de konijnenhouder een dierenarts.

  • 3 Zodra wordt vastgesteld dat het uitvalpercentage op jaarbasis hoger is dan 10% raadpleegt de konijnenhouder een in konijnengezondheidszorg gespecialiseerde dierenarts om maatregelen te nemen gericht op het verlagen van het uitvalpercentage. Deze dierenarts is een andere dan de op grond van het tweede lid geraadpleegde dierenarts.

  • 4 De door de in het derde lid bedoelde dierenarts gegeven adviezen worden schriftelijk vastgelegd en worden door de konijnenhouder opgevolgd.

  • 5 De adviezen van de dierenarts worden gedurende twee jaar door de konijnenhouder in zijn administratie bewaard.

  • 6 Alle door de dierenarts gemaakte kosten - in verband met de in de leden 2, 3 en 4 verrichte werkzaamheden - komen voor rekening van de konijnenhouder.

§ 9. Administratie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De konijnenhouder houdt in zijn administratie maandelijks nauwgezet de volgende gegevens bij:

    • a. het aantal levend geboren konijnen;

    • b. het aantal konijnen dat gespeend wordt;

    • c. het aantal voedsters, vleeskonijnen, fokrammen en opfokkonijnen dat van buiten het bedrijf van de konijnenhouder wordt aangevoerd;

    • d. het uitvalpercentage van voedsters en opfokkonijnen gezamenlijk en het uitvalpercentage van vleeskonijnen;

    • e. het aantal voedsters, vleeskonijnen, fokrammen en opfokkonijnen dat levend wordt afgevoerd;

    • f. de al dan niet op advies van of door een dierenarts verstrekte preventieve of curatieve medicaties of vaccinaties;

    • g. de uitgevoerde ingrepen;

    • h. eventuele calamiteiten.

  • 2 De konijnenhouder voert een zodanige administratie, dat de gegevens, genoemd in het eerste lid, te allen tijde op een eenvoudige wijze kunnen worden gekend.

§ 10. Controle verplichting

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De konijnenhouder laat zich jaarlijks ten minste één maal op eigen kosten controleren op de naleving van het bepaalde in deze verordening door een door de voorzitter erkende controle-instantie.

  • 2 De konijnenhouder is er voor verantwoordelijk dat het rapport van bevindingen van de controle als bedoeld in het eerste lid binnen veertien dagen na de dag van de controle door het productschap is ontvangen.

  • 3 Indien de voorzitter vaststelt dat de konijnenhouder de verordening niet naleeft, kan de voorzitter de konijnenhouder bij besluit verplichten tot een herstelcontrole door de in het eerste lid bedoelde controle-instantie.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De controle-instantie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, kan op aanvraag worden erkend door de voorzitter.

  • 2 De te erkennen controle-instantie voldoet aan de criteria voor erkenning zoals deze door het bestuur bij besluit zijn vastgesteld. Het bestuursbesluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 3 Aan een erkenning kunnen nadere voorschriften of voorwaarden worden verbonden. De erkenning kan door de voorzitter worden ingetrokken indien is vastgesteld dat niet langer aan de criteria voor erkenning of de aan de erkenning verbonden nadere voorschriften of voorwaarden wordt voldaan.

§ 11. Toezicht

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door een door het bestuur bij besluit aangewezen dienst en door het bestuur aangewezen personen. Dit besluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 2 Ondernemers zijn verplicht:

    • a. aan de door het bestuur aangewezen personen al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die nodig zijn voor de vervulling van hun taak;

    • b. aan de door het bestuur aangewezen personen inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die nodig zijn voor de vervulling van hun taak;

    • c. aan de door het bestuur aangewezen personen te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar dan wel voorraden (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal), tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen dan wel worden vervoerd;

    • d. te gedogen dat de door het bestuur aangewezen personen monsters nemen uit de voorraden van het bedrijf van de ondernemer (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal), ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen en van de door het bestuur aangewezen

  • 3 De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling op te maken.

§ 12. Handhaving

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

§ 13. Gegevensverwerking

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De door het productschap uit hoofde van deze verordening verkregen gegevens omtrent ondernemingen worden in handen gesteld van de voorzitter; zij worden, behoudens aan personeelsleden van het secretariaat van het productschap alsmede ten behoeve van de handhaving van het bepaalde in deze verordening, niet verder bekendgemaakt.

  • 2 De door de voorzitter aangewezen rechtspersoon, dienst en personen dienen, ter bescherming van de privacy van de ondernemer, vertrouwelijk en op verantwoorde wijze om te gaan met de uit hoofde van het toezicht verkregen gegevens.

  • 3 De voorzitter kan, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, besluiten tot bekendmaking van getotaliseerde gegevens omtrent groepen van ondernemingen, doch nimmer op zodanige wijze dat daaruit gegevens omtrent een bepaalde onderneming kunnen worden afgeleid.

§ 14. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid dient de huisvesting van de konijnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, te voldoen aan een aantal onderdelen van de huisvestingseisen en wel zodanig dat een score van minimaal 50% van het maximaal te behalen aantal punten wordt behaald volgens het puntensysteem zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 3 De punten die kunnen worden behaald of zijn behaald door te voldoen aan artikel 2, eerste lid, onder e., worden alleen toegekend dan wel behouden indien daarnaast is voldaan aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder f.

§ 15. Ontheffing

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De voorzitter kan op schriftelijk verzoek van de konijnenhouder van de in het tweede lid genoemde bepalingen ontheffing verlenen ingeval de konijnenhouder ten genoegen van de voorzitter aantoont:

    • a. zijn onderneming noodgedwongen te beëindigen na een periode van vijf jaar na inwerkingtreding van deze verordening;

    • b. voornemens te zijn een innovatieve ontwikkeling gericht op verbetering van het dierenwelzijn door te voeren, maar dat deze wordt belemmerd door één of meer bepalingen van de verordening.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan worden verleend ten aanzien van het bepaalde in artikel 15, tweede lid. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan worden verleend ten aanzien van één of meer bepalingen van de verordening.

  • 3 Aan een ontheffing kunnen voorschriften of voorwaarden worden verbonden. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Een ontheffing kan te allen tijde worden ingetrokken. Indien een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder a., wordt ingetrokken, is de overgangsbepaling van artikel 15, eerste lid, niet meer van toepassing.

  • 4 Een ontheffing wordt verleend voor de duur van één jaar. Op aanvraag kan verlenging van de ontheffing worden verleend voor een periode van één jaar en zo vervolgens telkens voor een periode van één jaar. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder a, vervalt in ieder geval op het moment van afloop van de periode, bedoeld in artikel 15, eerste lid.

  • 5 Alvorens te beslissen tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder b, wint de voorzitter advies in bij de Klankbordgroep Praktijkonderzoek Konijnenhouderij van het productschap.

§ 16. Slotbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening welzijnsnormen konijnen (PPE) 2006.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag van publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Zoetermeer, 9 februari 2006

J.J. Ramekers

voorzitter

S.B.M. Jongerius

secretaris

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 5 april 2006.

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2

Punten bij voldoening

1) b

10

c

10

d

10

e en f

5

 

35

2) a

10

b

10

c

5

 

25

4) a

5

b of c

20

d

10

f

5

 

40

Totaal

100