Examenstof
Het basisexamen inburgering heeft tot doel na te gaan of personen die in aanmerking
willen komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf voldoen aan de eisen op het
gebied van de beheersing van de Nederlandse taal en van kennis van de Nederlandse
samenleving. In het basisexamen inburgering worden onderzocht:
-
a. de leesvaardigheid in het Nederlands;
-
b. de luister- en spreekvaardigheid in het Nederlands en;
-
c. de kennis van de Nederlandse samenleving.
Het examenprogramma is een uitwerking van de examenstof zoals omschreven in het advies
over het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland van de Adviescommissie
Normering Inburgeringseisen en de maatregelen uit de brief aan de Tweede Kamer inzake
Huwelijks- en gezinsmigratie (2 oktober 2009, Kamerstukken II, 2009-2010, 32175, nr.
1).
Afnamecondities
De examenonderdelen leesvaardigheid, luister- en spreekvaardigheid en kennis van de
Nederlandse samenleving worden afgenomen in één zitting. Alle drie de examenonderdelen
worden afgenomen door middel van een telefonische verbinding met een geautomatiseerd
systeem. De opgaven worden mondeling of schriftelijk (examenonderdeel leesvaardigheid)
in het Nederlands gepresenteerd. De antwoorden van de kandidaten worden automatisch
opgeslagen.
Beoordeling
Het examenwerk voor de drie examenonderdelen wordt beoordeeld door middel van automatische
scoring. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt bij het vaststellen
van de examens en de daarbij behorende beoordeling, de cesuur vast.
De kandidaat is geslaagd voor het basisexamen inburgering indien het resultaat voor
alle drie de onderdelen van het examen voldoende is.
Het resultaat van het basisexamen inburgering wordt in de gevallen waarin niet door
middel van het geautomatiseerde systeem tot een beoordeling kan worden gekomen, beoordeeld
door examinatoren.
Leesvaardigheid
De inhoud van het examen
Met het examenonderdeel leesvaardigheid wordt gemeten in hoeverre kandidaten het Latijnse
schrift beheersen en geschreven Nederlands kunnen lezen en begrijpen. Het examenonderdeel
bevat in totaal 55 items. De items worden willekeurig geselecteerd uit een grote itembank,
zodanig dat elke kandidaat een verschillende set items krijgt voorgelegd. In het kader
van het onderhoud van de itembank is een aantal items in het examen opgenomen dat
niet meetelt voor de uitslag. Het examenonderdeel leesvaardigheid bestaat uit 5 delen:
-
1. Woordrijen oplezen
De kandidaat ziet in het toetsboekje vier rijen woorden en wordt gevraagd deze rijen
hardop te lezen. De rijen bestaan uit acht woorden en worden aangeboden in een volgorde
van oplopende moeilijkheidsgraad: elke volgende rij is moeilijker dan de vorige. Een
voorbeeld:
-
– en, de, ook, bal, wil, zee, ham, boom
-
2. Zinnen oplezen
De kandidaat ziet in het toetsboekje acht zinnen en wordt gevraagd deze hardop te
lezen. De zinnen variëren in lengte tussen de 6 en 11 woorden. Een voorbeeld:
-
3. Teksten oplezen
De kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten en wordt gevraagd deze hardop
te lezen. Eén van deze drie teksten wordt aangeboden in een op handschrift gelijkende
vorm. De teksten variëren in lengte tussen de 40 en 50 woorden. Een voorbeeld:
-
4. Zinnen oplezen en aanvullen
De kandidaat ziet in het toetsboekje 28 onvolledige items met elk drie mogelijkheden
voor aanvulling. De kandidaat wordt gevraagd de zinnen hardop te lezen en uit de drie
gegeven alternatieven het juiste woord te kiezen om de zin af te maken. Een item kan
bestaan uit één of twee zinnen en bevat tussen de 7 en 23 woorden (inclusief de drie
antwoordmogelijkheden). Een voorbeeld:
-
5. Vragen bij teksten beantwoorden
De kandidaat ziet in het toetsboekje drie korte teksten met vier korte vragen per
tekst en wordt gevraagd tekst en vragen stil te lezen. De teksten variëren in lengte
tussen de 52 en 84 woorden. De kandidaat wordt er vooraf op gewezen dat er aantekeningen
gemaakt mogen worden. Vervolgens hoort de kandidaat de vragen en reageert met een
enkel woord of een kort zinnetje. De vragen veronderstellen geen specifieke kennis
van de Nederlandse cultuur, geschiedenis of andere thema’s maar hebben uitsluitend
betrekking op de tekst. Een voorbeeld:
Afnamecondities
Voorafgaand aan het examen krijgt de kandidaat een instructieblad met instructies
voor het examenonderdeel leesvaardigheid. Bij de afname van het examen wordt aan de
kandidaat een toetsboekje met opgaven en instructies verstrekt. De instructies voor
het oplezen en beantwoorden van vragen worden ook via de telefoon gegeven door een
geautomatiseerde systeem bij het begin van elk nieuw onderdeel in de vorm van een
voorbeeld. Door middel van geluidssignalen wordt aangegeven wanneer de kandidaat geacht
wordt te spreken en wanneer een onderdeel ten einde is. De kandidaat mag op het toetsboekje
aantekeningen maken. Deze aantekeningen tellen niet mee in de beoordeling. Alleen
de mondelinge antwoorden tellen voor de uitslag.
Duur van het examen
Het examenonderdeel leesvaardigheid duurt ongeveer 25 minuten.
De beoordeling van het examenwerk
De reacties van de kandidaten worden beoordeeld op de volgende aspecten:
-
– Verklanking;
-
– Correctheid;
-
– Leestempo;
-
– Expressiviteit;
-
– Begrip.
De uitslag
De totaalscores van een kandidaat voor het examenonderdeel leesvaardigheid worden
gerelateerd aan het Europees Raamwerk voor moderne Talen (Common European Framework
of Reference for modern languages). Dit examenonderdeel heeft een bereik van geen
leesvaardigheid tot en met niveau A1 leesvaardigheid van het Europees Raamwerk. Dit
verklaart de verschillen in moeilijkheidsgraad van de items. Om een ‘voldoende’ te
behalen voor het onderdeel leesvaardigheid van het basisexamen inburgering moet de
kandidaat een score behalen die aantoont dat de kandidaat minimaal leesvaardigheidsniveau
A1 van het Europees Raamwerk bereikt heeft. Beheersing van niveau A1 betekent dat
de kandidaat de volgende taalhandelingen kan verrichten:
-
– Lezen: de kandidaat kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen,
bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi.
De totaalscore op het examenonderdeel leesvaardigheid kan variëren tussen 10 (minimale
score) en 35 (maximale score).
De zak/slaaggrens voor het niveau A1 voor het examenonderdeel leesvaardigheid is vastgesteld
op 26.
Luister- en spreekvaardigheid
De inhoud van het examen
Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid omvat het reageren op opgaven en
het beantwoorden van vragen waarmee wordt gemeten in hoeverre kandidaten in normaal
tempo gesproken Nederlands kunnen verstaan en daar op een verstaanbare wijze en in
een normaal conversatietempo op kunnen reageren.
Het examenonderdeel bevat in totaal 50 items. De items worden per soort opgave willekeurig
geselecteerd uit een grote itembank, zodanig dat elke kandidaat een verschillende
set items krijgt voorgelegd. Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bestaat
uit 5 delen:
-
1. Zinsrepetitie
De kandidaat hoort losse zinnen, gesproken in normaal spreektempo. De kandidaat moet
de zinnen nazeggen. De zinnen variëren in lengte tussen de 3 en 15 woorden. De zinnen
worden aangeboden in een volgorde van oplopende moeilijkheidsgraad. Voorbeelden:
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 12 opgaven waarvan
11 opgaven gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
2. Korte vragen
De kandidaat hoort korte vragen, gesproken in een normaal spreektempo, en beantwoordt
de vragen met een enkel woord of een kort zinnetje. De vragen betreffen basisinformatie,
en veronderstellen géén specifieke kennis over de Nederlands cultuur, geschiedenis
of andere thema’s. Voorbeelden:
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 14 opgaven waarvan
er 13 gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
3. Zinsrepetitie
Dit onderdeel van het examen is gelijk aan het eerste deel: er worden 12 – nieuwe
– zinnen aangeboden die herhaald moeten worden.
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 12 opgaven. Deze
12 opgaven worden alle automatisch gescoord.
-
4. Tegenstellingen
De kandidaat hoort een woord en reageert door een woord met een tegenovergestelde
betekenis te noemen. Voorbeelden:
-
– Hoog – laag
-
– Niet – wel
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 10 opgaven waarvan
er 9 gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
5. Verhalen navertellen
De kandidaat hoort twee korte verhaaltjes, die in normaal spreektempo worden verteld.
De kandidaat moet de verhaaltjes zo goed mogelijk navertellen. De verhaaltjes bevatten
tussen de 2 en de 6 zinnen, en tussen de 30 en de 90 woorden. Voorbeeld:
-
– Fred reed naar huis. Hij was niet blij, want het gesprek met de laatste klant was
niet zo goed verlopen. Fred had geen goede indruk op de klant gemaakt. Die zou vast
niets van hem willen kopen. Toen hij de sleutel in het slot stak, besefte Fred dat
hij ook nog zijn tas bij de klant had laten staan.
De antwoorden van de kandidaat op dit laatste deel worden niet automatisch gescoord
en hebben geen invloed op de score. De opgaven worden beoordeeld door menselijke beoordelaars
en gebruikt voor onderzoek naar de kwaliteit van de toets.
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 2 opgaven.
Afnamecondities
Voorafgaand aan het examen krijgt de kandidaat een instructieblad met instructies
voor het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid. De instructies voor het doen
van de verschillende onderdelen worden ook aan het begin van elk nieuw onderdeel in
de vorm van een voorbeeld via de telefoon gegeven door een geautomatiseerd systeem.
Door middel van geluidssignalen wordt aangegeven wanneer de kandidaat geacht wordt
te spreken en wanneer een onderdeel ten einde is.
Duur van het examen
Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid duurt ongeveer 15 minuten.
De beoordeling van het examenwerk
De antwoorden van de kandidaten worden beoordeeld op de volgende aspecten:
-
– uitspraak;
-
– vloeiendheid;
-
– zinsbouw;
-
– woordenschat.
De uitslag
De totaalscore van een kandidaat voor het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid
worden gerelateerd aan het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen (Common European
Framework of Reference). Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid heeft een
bereik van géén mondelinge beheersing van het Nederlands tot en met volledige mondelinge
beheersing van het Nederlands. Dit verklaart de verschillen in moeilijkheidsgraad
van de items. Om een ‘voldoende’ te behalen voor het basisexamen inburgering moet
de kandidaat een score behalen die aantoont dat de kandidaat minimaal beheersingsniveau
A1 bereikt heeft. Beheersing van niveau A1 betekent dat de kandidaat de volgende taalhandelingen
kan verrichten:
-
– Luisteren: de kandidaat kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die hem/haarzelf,
zijn/haar familie en directe omgeving betreffen wanneer de mensen langzaam en duidelijk
spreken.
-
– Spreken: de kandidaat kan eenvoudige uitdrukkingen en zinnen gebruiken om de eigen
omgeving en de mensen in de naaste omgeving te beschrijven.
De totaalscore op het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid kan variëren tussen
10 (geen beheersing) en 80 (beheersing op ‘native-speaker’-niveau).
De zak/slaaggrens voor het niveau A1 wordt vastgesteld op 26.
Kennis van de Nederlandse samenleving
De inhoud van het examen
Het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving bevat 30 vragen, behorende
bij foto’s die geselecteerd zijn uit de film ‘Naar Nederland’. De vragen veronderstellen
dat kandidaten kennis genomen hebben van de film ‘Naar Nederland’ (in de eigen taal
of in het Nederlands). Voor het examen is rekening gehouden met een minimale mondelinge
beheersing van het Nederlands. Het examenonderdeel bevat 30 vragen uit een totale
verzameling van 100 vragen. De examenstof bestaat uit de inhoud van de film ‘Naar
Nederland’ en de 100 vragen en antwoorden daarbij.
De kandidaat kan kennis nemen van alle vragen uit de totale verzameling van 100 vragen
via het zelfstudiepakket. Met de film ‘Naar Nederland’, het fotoboek en de bijbehorende
DVD (met daarop de langzaam uitgesproken vragen en antwoorden) kunnen kandidaten zich
voorbereiden op het examen.
Inhoud van de vragen
De vragen hebben betrekking op de kernpunten uit de film ‘Naar Nederland’. Over zeven
onderwerpen uit die film zal een kandidaat op het examen één of meerdere vragen gesteld
krijgen:
-
1. Nederland: geografie, vervoer en wonen;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: de ligging van Nederland in de wereld,
de ligging van Nederland in Europa, de ligging van Nederland t.o.v. de zeespiegel,
de oppervlakte van Nederland, de bevolkingsdichtheid van Nederland, de wegen in Nederland,
de vervoermiddelen in Nederland, de woningen in Nederland.
-
2. Geschiedenis;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: Willem van Oranje, de tachtigjarige oorlog,
de Gouden Eeuw en de VOC, de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, enkele naoorlogse
ontwikkelingen.
-
3. Staatsinrichting, politiek en grondwet;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: democratie, de grondwet, het politieke
stelsel, de belangrijkste grondrechten, rechten en verplichtingen, omgangsvormen.
-
4. De Nederlandse taal en het belang van het leren ervan;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: de Nederlandse taal, lesmethoden, volwassenenonderwijs.
-
5. Opvoeding en onderwijs;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: Nederlandse opvoedmethoden, verantwoordelijkheid
voor kinderen, onderwijsvormen.
-
6. Gezondheidszorg;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: verplichte ziektekostenverzekering, huisarts
en gespecialiseerde artsen, consultatiebureau.
-
7. Werk en inkomen;
In dit onderdeel komen onder meer aan bod: wie werken er in Nederland, wanneer en
waar moet je werk zoeken, in welke sectoren is er werk, regels sollicitatiegesprek
in Nederland.
De film bevat tevens een achtste onderwerp om de kandidaten een indruk te geven hoe
de afname van het examen op de ambassade in zijn werk gaat. Over dit deel van de film
worden geen vragen gesteld in het examen.
Aard van de vragen
De kandidaat hoort korte vragen, gesproken in een langzaam spreektempo en beantwoordt
de vragen met een enkel woord of enkele woorden.
Er worden drie soorten vragen gesteld:
-
1. Ja / nee vragen.
-
2. Open vragen met een gesloten, eenduidig antwoord.
-
3. Gesloten vragen met twee antwoordmogelijkheden.
Voorbeeldvragen
Voorbeeldvraag 1:
Is er in Nederland scheiding van kerk en staat?
Antwoord: Ja
Voorbeeldvraag 2:
U ziet de Nederlandse vlag. Wat zijn de kleuren van de Nederlandse vlag?
Antwoord: rood, wit, blauw.
Voorbeeldvraag 3:
U ziet een foto. Is dit Willem van Oranje of prinses Maxima?
Antwoord: Willem van Oranje
Afnamecondities
Tijdens het examen beantwoordt de kandidaat 30 mondeling gestelde vragen. De vragen
worden gesteld aan de hand van een foto uit een examenfotoboekje, dat kandidaten aan
het begin van het examen wordt overhandigd. Voorafgaand aan de 30 examenvragen horen
de kandidaten twee oefenvragen.
Duur van het examen
Het examenonderdeel kennis van de Nederlandse samenleving bestaat uit één deel en
duurt ongeveer 15 minuten.
De beoordeling van het examenwerk
De antwoorden van de kandidaten worden beoordeeld op de juistheid van het antwoord.
Uitspraak en vlotheid van spreken spelen bij het beantwoorden geen rol.
De uitslag
De uitslag voor het examenonderdeel kennis van de Nederlandse samenleving kan variëren
van 0 tot 100. De kandidaat is geslaagd als hij/zij minimaal 70% van de vragen correct
heeft beantwoord.