Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria

Geraadpleegd op 12-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-06-2015 en zichtdatum 04-06-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 15-12-2015

Regeling van 16 februari 2006, nr. TRCJZ/2006/356, Directie Juridische Zaken, houdende een erkenningensystematiek en aanwijzing van laboratoria op veterinair terrein (Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 6, eerste en derde lid, en bijlage X, hoofdstuk C, onderdeel 2, van verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);

Gelet op bijlage B, hoofdstuk I, punt 2, en hoofdstuk II, punt 2, van richtlijn nr. 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194);

Gelet op beschikking nr. 2001/618/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 2001 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky voor het intracommunautaire handelsverkeer van varkens, betreffende criteria voor de over deze ziekte te verstrekken gegevens en houdende intrekking van de Beschikkingen 93/24/EEG en 93/244/EEG (PbEG L 215);

Gelet op beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEU L 41);

Gelet op beschikking nr. 2004/226/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen houdende erkenning van tests voor de opsporing van antilichamen tegen runderbrucellose in het kader van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEU L 68);

Gelet op beschikking nr. 2004/558/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma’s (PbEU L 249);

Gelet op artikel 10, 77, 78, 80 en 94 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Gelet op artikel 19, 22a, 22b van de Landbouwwet;

Gelet op artikel 5 van het Besluit inzake het in de handel brengen van dieren en producten en de toepassing van maatregelen met betrekking tot in Nederland gebrachte dieren en producten;

Gelet op artikel 9 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. TSE-verordening: verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);

  • b. verordening (EG) nr. 882/2004: verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

  • c. verordening (EG) nr. 2075/2005: verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees;

  • d. verordening (EG) nr. 1162/2009: verordening (EG) nr. 1162/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad;

  • e. richtlijn 64/432/EEG: richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

  • f. richtlijn 88/407/EEG: richtlijn nr. 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194);

  • g. richtlijn 2003/85/EG: richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PbEU L 306);

  • h. beschikking 2000/258/EG: beschikking nr. 2000/258/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren;

  • i. beschikking 2001/618/EG: beschikking nr. 2001/618/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 2001 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky voor het intracommunautaire handelsverkeer van varkens, betreffende criteria voor de over deze ziekte te verstrekken gegevens en houdende intrekking van de Beschikkingen 93/24/EEG en 93/244/EEG (PbEG L 215);

  • j. beschikking 2003/100/EG: beschikking nr. 2003/100/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma’s ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (PbEU L 41);

  • k. beschikking 2004/226/EG: beschikking nr. 2004/226/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen houdende erkenning van tests voor de opsporing van antilichamen tegen runderbrucellose in het kader van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (PbEU L 68);

  • l. beschikking 2004/558/EG: beschikking nr. 2004/558/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiïngsprogramma’s (PbEU L 249);

  • m. NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • n. RvA: Raad voor Accreditatie;

  • o. minister: Minister van Economische Zaken;

  • o. Richtlijn 92/66/EEG: Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG 1992, L 260).

Artikel 2

De onderzoeken, bedoeld in de bijlage, worden uitgevoerd met de in die bijlage opgenomen testmethodes, door een daartoe door de minister ingevolge deze regeling erkend of aangewezen laboratorium.

Artikel 3

  • 1 De minister kan, indien naar zijn oordeel is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in paragraaf 2, een erkenning verlenen aan een laboratorium voor één of meer in de bijlage opgenomen testmethodes.

  • 2 Indien een laboratorium bestaat uit verschillende vestigingen, beschikt elke vestiging over een afzonderlijke erkenning.

Artikel 4

  • 1 Voor het verrichten van één of meer in de bijlage opgenomen testmethoden kan de minister op aanvraag een laboratorium, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, gelijkstellen met een op grond van de onderhavige regeling erkend laboratorium.

  • 2 Een besluit tot gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen indien het laboratorium door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of staat is erkend voor het verrichten van de in de bijlage opgenomen testmethode, op basis van criteria waardoor een gelijkwaardig kwaliteits- en betrouwbaarheidsniveau wordt bereikt als op basis van de eisen in onderhavige regeling.

  • 3 Bij een aanvraag tot gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, worden documenten overgelegd waaruit blijkt dat het laboratorium voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

Paragraaf 2. Voorwaarden voor erkenning

Artikel 6

  • 1 Het laboratorium is door de RvA, of een andere accreditatieorganisatie die aantoonbaar voldoet aan ISO 17011 en ondertekenaar is van de meerzijdige overeenkomst van het Europese netwerk van accreditatie geaccrediteerd, conform NEN-EN-ISO/IEC 17025, voor de testmethode waarvoor de erkenning wordt aangevraagd.

  • 2 Indien het laboratorium een erkenning voor een testmethode als bedoeld in de bijlage, onder 1, aanvraagt, is mede uit een audit, uitgevoerd door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, gebleken dat de testmethode overeenkomstig de door het laboratorium in het kader van de accreditatie, bedoeld in het eerste lid, opgestelde documentatie en analysevoorschriften wordt uitgevoerd.

Artikel 7

Indien het laboratorium niet beschikt over de accreditatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de aanvraag voor de accreditatie is ingediend bij de RvA, en

  • 2. mede uit een audit, uitgevoerd door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven, is gebleken dat de testmethode, bedoeld in de bijlage, onder 1 tot en met 10, respectievelijk de testmethode, bedoeld in de bijlage, onder 11, overeenkomstig de door het laboratorium in het kader van die accreditatie opgestelde documentatie en analysevoorschriften wordt uitgevoerd.

Artikel 8

Het laboratorium heeft deelgenomen aan een ringtest, georganiseerd door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven, waaruit is gebleken dat het laboratorium de testmethode voldoende nauwkeurig uitvoert.

Artikel 8a

Een laboratorium dat een erkenning voor de testmethode, bedoeld in de bijlage, onder 10, aanvraagt, is met gunstig resultaat beoordeeld door het laboratorium, genoemd in artikel 1 van beschikking 2000/258/EG, en voldoet aan de bepalingen die de Europese Commissie vaststelt op grond van artikel 3 van genoemde beschikking.

Paragraaf 3. Aanvraag voor erkenning

Artikel 9

  • 1 De aanvraag voor een erkenning als bedoeld in artikel 3 wordt bij de NVWA ingediend met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier.

  • 2 Bij het aanvraagformulier worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd:

    • a. het bewijs van accreditatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of een kopie van de aanvraag voor een accreditatie, bedoeld in artikel 7, onderdeel 1, en

    • b. indien artikel 7 van toepassing is, de door het laboratorium in het kader van de accreditatie, opgestelde documentatie en analysevoorschriften.

  • 3 Bij een aanvraag voor een erkenning voor een testmethode als bedoeld in de bijlage, onder 1, wordt tevens een technische omschrijving van het elektronisch in- en uitslagregister, bedoeld in artikel 16, onder c, overgelegd.

  • 4 Bij een aanvraag voor een erkenning voor de testmethode, bedoeld in de bijlage, onder 10, worden tevens documenten overgelegd waaruit blijkt dat het laboratorium voldoet aan het bepaalde in artikel 8a.

Paragraaf 4. Verplichtingen van een erkend laboratorium

Artikel 11

  • 1 Indien de erkenning is verleend terwijl het laboratorium niet beschikt over de accreditatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, dient het laboratorium binnen vier maanden na de datum waarop de erkenning is verleend, geaccrediteerd te zijn overeenkomstig artikel 6, eerste lid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt dat indien in 2012 een erkenning is verleend voor een testmethode als bedoeld in de bijlage, onder 11, en het laboratorium gevestigd is in een slachthuis of wildverwerkingsinrichting, het laboratorium binnen 12 maanden na de datum waarop de erkenning is verleend geaccrediteerd dient te zijn overeenkomstig artikel 6, eerste lid.

Artikel 12

  • 1 Het laboratorium verricht een onderzoek als bedoeld in de bijlage, met de testmethode waarvoor het laboratorium erkend is.

  • 2 Het laboratorium voert de testmethodes uit met reagentia of testkits waarvan de uitgangswaarden voldoen aan de Europese regelgeving of goede laboratoriumpraktijken, zoals gecontroleerd door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven.

Artikel 13

  • 2 Het laboratorium meldt niet-negatieve testresultaten van het onderzoek, bedoeld in de bijlage, onder 8, en de testresultaten van het onderzoek, bedoeld in de bijlage, onder 9, tevens schriftelijk of elektronisch aan het Productschap voor Vee en Vlees.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, stuurt het laboratorium monsters die niet-negatieve testresultaten geven op Trichinellose direct naar het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven.

Artikel 14

Het laboratorium rapporteert elk kwartaal aan de NVWA elektronisch over de in dat kwartaal uitgevoerde onderzoeken, bedoeld in de bijlage, alsmede over de uitslagen van die onderzoeken, overeenkomstig een door de NVWA opgesteld format.

Artikel 15

  • 1 Het laboratorium verleent medewerking aan periodieke monitoring, uitgevoerd door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde monitoring bestaat in ieder geval per erkenning uit:

    • a. ten minste één keer per jaar een audit;

    • b. ten minste 2 ringtesten per jaar;

    • c. een controle inzake de nauwkeurigheid van de testmethode en de betrouwbaarheid van testuitslagen.

  • 3 Indien een laboratorium beschikt over meer dan één erkenning, worden de audits, bedoeld in het tweede lid, onder a, gecombineerd uitgevoerd.

Artikel 16

Onverminderd de voorgaande artikelen, dient een laboratorium dat erkend is voor een testmethode als bedoeld in de bijlage, onder 1:

  • a. te voldoen aan artikel 6, derde lid, van de TSE-verordening;

  • b. geen inzage te verlenen in of geen mededelingen te doen over resultaten van de onderzoeken, anders dan aan de ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van deze regeling, aan medewerkers van het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, die werkzaamheden verrichten in het kader van de uitvoering van de taken, bedoeld in bijlage X, hoofdstukken A en C, van de TSE-verordening, alsmede aan medewerkers van de RvA, die werkzaamheden verrichten in het kader van het verlenen van de accreditatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

  • c. een elektronisch in- en uitslagregister van de monsters operationeel te hebben dat is gekoppeld aan een elektronisch register van de NVWA of van een andere door de NVWA aangewezen organisatie op een zodanige wijze dat de minister op ieder gewenst moment een koppeling kan leggen tussen de monsters en het individuele rund, waarvan het monster afkomstig is;

  • d. maandelijks aan de minister te rapporteren over de in die maand uitgevoerde onderzoeken, bedoeld in de bijlage, onder 1, de uitslagen van die onderzoeken en de leeftijd van de onderzochte dieren, overeenkomstig een door de minister opgesteld format.

Artikel 16a

Een laboratorium dat erkend is voor een testmethode als bedoeld in de bijlage, onderdelen 12 en 14 tot en met 27, zendt van 10% van alle voor het onderzoek naar de daar genoemde ziekten verzamelde stoffen een monster naar het Centraal Veterinair Instituut te Lelystad.

Paragraaf 5. Schorsing en intrekking van de erkenning

Artikel 17

  • 1 De minister kan de erkenning, bedoeld in artikel 3, schorsen voor een door hem te bepalen termijn indien het laboratorium niet voldoet aan één of meer voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in paragraaf 2 of 4.

  • 2 In geval van een schorsing van de erkenning als bedoeld in het eerste lid, voert het laboratorium de desbetreffende testmethode niet uit. Indien de erkenning wordt geschorst omdat het laboratorium niet voldoet aan artikel 11, kan de minister besluiten dat het laboratorium de testmethode mag blijven verrichten.

  • 3 De minister kan de erkenning, bedoeld in artikel 3, intrekken indien:

    • a. het laboratorium zich niet houdt aan het tweede lid;

    • b. na afloop van de schorsing, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het laboratorium nog steeds niet voldoet aan één of meer voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in paragraaf 2 of 4;

    • c. blijkt dat binnen een periode van twaalf maanden na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, het laboratorium opnieuw niet voldoet aan één of meer voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in paragraaf 2 of 4, of

    • d. het laboratorium niet voldoet aan één of meer voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in paragraaf 2 of 4, en naar het oordeel van de minister afbreuk is gedaan aan de correctheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek.

  • 4 Voordat een besluit tot schorsing of intrekking wordt genomen, wordt het laboratorium in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn alsnog aan de voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in paragraaf 2 of 4 te voldoen.

  • 5 De minister kan de erkenning met onmiddellijke ingang intrekken indien sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdeel d, en het belang van de dier- en volksgezondheid een intrekking met onmiddellijke ingang vereist.

Artikel 18

  • 1 De minister kan een besluit tot gelijkstelling als bedoeld in artikel 4 schorsen of intrekken indien het laboratorium niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4, tweede lid.

Paragraaf 6. Aanwijzing laboratoria

Artikel 19

  • 1 Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad voert de ingevolge de TSE-verordening te verrichten onderzoeken op overdraagbare spongiforme encefalopathieën uit, met uitzondering van het onderzoek, bedoeld in de bijlage, onder 1, dat wordt uitgevoerd door op grond van artikel 3 erkende laboratoria.

Artikel 20

  • 1 Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad is aangewezen om de onderzoeken, bedoeld in de bijlage, onder 1 tot en met 10 en 12 tot en met 25, uit te voeren.

  • 2 De Gezondheidsdienst voor dieren wordt aangewezen om de onderzoeken, bedoeld in de bijlage onder 3, 26, 27, 28 en 29 uit te voeren.

Artikel 20a

Plant Research International BV, Business Unit Biointeracties, bijen@wur, te Wageningen voert de onderzoeken uit, te verrichten ingevolge artikel 7, vierde lid, van verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PbEU L 73).

Artikel 20b

Het NVWA laboratorium voeder- en voedselveiligheid en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven, zijn aangewezen om het onderzoek, bedoeld in de bijlage, onder 11, uit te voeren.

Artikel 20c

Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad wordt aangewezen als laboratorium, bedoeld in artikel 57, aanhef en onderdeel a, van Richtlijn nr. 2006/88/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 oktober 2006, betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PbEG L 328).

Artikel 20d

Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, wordt aangewezen als laboratorium, bedoeld in Bijlage V, onderdeel 3, van verordening (EU) nr. 139/2013 van de Europese Commissie van 7 januari 2013 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van bepaalde vogels in de Unie en de desbetreffende quarantainevoorschriften (PbEU L 47).

Artikel 20e

Innovative Modern Agriculture IMA - Wageningen B.V. wordt aangewezen als testlaboratorium als bedoeld in hoofdstuk IV, onderdeel 1, van beschikking nr. 2006/968/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten (Pb L 401).

Artikel 20g

  • 1 Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, is aangewezen als erkend laboratorium voor het werken met levend mond- en klauwzeervirus als bedoeld in artikel 65, onderdelen b en c, van richtlijn 2003/85/EG.

  • 2 Merial S.A.S., Lelystad Laboratory, te Lelystad, is aangewezen als erkend laboratorium voor het werken met levend mond- en klauwzeervirus voor de productie van vaccins als bedoeld in artikel 65, onderdeel c, van richtlijn 2003/85/EG.

  • 3 Het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, functioneert ten minste met inachtneming van de in bijlage XII, onder 1., van richtlijn 2003/85/EG bedoelde normen inzake bioveiligheid.

Paragraaf 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

Het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad, en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, te Bilthoven, verstrekken de resultaten van:

uitsluitend aan de NVWA en het desbetreffende laboratorium.

Artikel 22

  • 1 Erkenningen die zijn verleend op grond van de Regeling erkenning laboratoria snelle BSE-testen worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 3 van deze regeling.

Artikel 22a

Besluiten tot erkenning van laboratoria genomen door de voorzitter van het Productschap Pluimvee en Eieren op grond van het Besluit erkenningsvoorwaarden en werkwijzen laboratoria (PPE) 2011 die golden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, worden met ingang van 1 januari 2015 voor de duur van 1 jaar geacht te zijn genomen op grond van deze regeling, onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden.

Artikel 24

[Red: Wijzigt de Regeling retributies VWA veterinaire en hygiënische aangelegenheden.]

Artikel 25

[Red: Wijzigt de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.]

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage : Onderzoeken en voorgeschreven testmethodes

Nr.

Onderzoek naar:

Testmethode:

1.

BSE als bedoeld in:

– bijlage III, hoofdstuk A, onder I, onderdelen 2.1 en 2.2, van de TSE-verordening

De tests als bedoeld in Bijlage X, hoofdstuk C, onderdeel 4, van de TSE-verordening

2

Runderbrucellose als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II, van richtlijn 88/407/EEG

– export derde landen

De tests als bedoeld in beschikking 2004/226/EG

De tests, bedoeld in bijlage C bij richtlijn 64/432/EEG.

3

Enzoötische boviene leukose als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II, van richtlijn 88/407/EEG

– export naar derde landen

De tests als bedoeld in bijlage D, hoofdstuk II, van richtlijn 64/432/EEG

4

IBR/IPV als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II, van richtlijn 88/407/EEG

– beschikking 2004/558/EG;

– export derde landen

Een BHV1-gB ELISA en indien toegestaan BHV1-gE ELISA

5

BVD/MD als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II, van richtlijn 88/407/EEG

– export derde landen

Een BVDV-antigeen ELISA en BVDV-antilichaam ELISA

6

Campylobacter fetus ssp. Venerealis als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II, van richtlijn 88/407/EEG

– export derde landen

Een bacteriologisch onderzoek door middel van kweek van praeputiaal of vaginaal spoelsels

7

Trichomonas foetus als bedoeld in:

– bijlage B, hoofdstuk I en II van richtlijn 88/407/EEG

– export derde landen

Een cultureel onderzoek door middel van kweek van praeputiaal of vaginaal spoelsels

8

Aujeszky als bedoeld in Beschikking 2008/185

Een gE ELISA of een Auj-gB ELISA

9

Genotypering van schapen:

– Artikel 99a van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

Elke methode ter bepaling van de aminozuren op codons 136, 154, en 171 van het PrP gen van beide allelen die door het Centraal Veterinair Instituut, te Lelystad als voldoende betrouwbaar wordt beoordeeld.

10.

Doelmatigheid van antirabiësvaccins serologische tests als bedoel in artikel 3, eerste lid van beschikking 2000/258/EG

 

11.

Onderzoek naar trichinella als bedoeld in artikel 2, eerste lid, tweede alinea, en derde lid, derde alinea, van verordening (EG) nr. 2075/2005

De referentiemethode als bedoeld in bijlage I, van verordening (EG) nr. 2075/2005, met eventueel daarbij één of meer gelijkwaardige methoden als bedoeld in hoofdstuk II van bijlage I van de verordening

12.

Afrikaanse paardenpest (APP) of

African horse sickness

ELISA: competitieELISA/indirecte ELISA

Complementbindingsreactie

13.

Contagious Equine Metritis (CEM) of Taylorella equigenitalis

Cultureel bacteriologisch onderzoek (kweek) of (realtime) polymerasekettingreactie (PCR)

14.

Dourine of

Trypanosoma equiperdum

Complementbindingsreactie

15.

Surra of

Trypanosoma evansi

Card agglutination test (CATT)

Microscopisch onderzoek van bloeduitstrijkje

16.

Equine infectious anaemie (EIA)

Agargelimmunodiffusie test (AGIDT)

17.

Salmonella abortus equi of

Equine paratyphoid

Serumagglutinatietest

18.

Equine piroplasmosis of

Theilleria equi en Babesia caballi

Indirect fluorescent antibody test (IFAT)

ELISA

Microscopisch onderzoek van bloeduitstrijkje

19.

Rhinopneumonie (ER)

Virusneutralisatietest

Virusisolatie

20.

Virale arteritis (EVA)

Virusneutralisatietest, Virusisolatie (sperma), of (realtime) polymerasekettingreactie (PCR)

21.

Malleus of

Kwade droes of

Glanders

Complementbindingsreactie

22.

Venezulaanse/Eastern

en Western equine encephalomyelitis (VEE/EEE/WEE)

Hemagglutinatie-inhibitie test (HI)

Complementbindingsreactie

Plaque reduction neutralisation test (PRNT)

23.

Vesiculaire stomatitis (VS)

ELISA

Complementbindingsreactie

24.

West Nile koorts (WNF)

IgM capture ELISA (=MAC ELISA)

25.

Brucella melitensis

De Bengaals-rood test (RBT) als genoemd in bijlage C van de Richtlijn 91/96/EEG

26.

Onderzoek naar de werking van vaccinatie tegen Newcastle disease als bedoeld in artikel 93c van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

De methode, bedoeld in bijlage III, hoofdstuk 6 van Richtlijn 92/66/EEG

27.

Onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen aviaire influenza als bedoeld in artikel 86 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

De Agargelprecipitatietest, voor zover het monsters afkomstig van vleeskuikens betreft of een Elisa-test, voor zover het andere dieren dan vleeskuikens betreft

28

Mycoplasma gallisepticum

Serum plate agglutination-(SPA) test, haemagglutinatie-test, ELISA of PCR

 

Mycoplasma synoviae

Serum plate agglutination-(SPA) test, haemagglutinatie-test, ELISA of PCR

 

Mycoplasma meleagridis

Serum plate agglutination-(SPA) test, haemagglutinatie-test, ELISA of PCR

29

Salmonella arizonae

Kweek

 

Salmonella Gallinarum

Kweek en Serum plate agglutination-(SPA) test

 

Salmonella-Pullorum

Kweek en Serum plate agglutination-(SPA) test

30

Salmonella enteritidis

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.

 

Salmonella typhimurium

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.

 

Salmonella hadar

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.

 

Salmonella infantis

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.

 

Salmonella java

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.

 

Salmonella virchow

Detectie aan de hand van de MSRV methode zoals beschreven in ISO 6579 annex D of serotypering met het Kaufmann-White-LeMinor schema volgens de ISO 6579-3 methode.