Regeling eenmalige uitkering spoorse doorsnijdingen

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-02-2006 en zichtdatum 23-02-2006.
Geldend van 23-02-2006 t/m 05-04-2006

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende regels met betrekking tot de toekenning van een eenmalige specifieke uitkering voor de uitvoering van projecten tot het opheffen of verminderen van knelpunten rondom het spoor (Regeling eenmalige uitkering spoorse doorsnijdingen)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. MIT: het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport;

  • c. project: project gericht op het opheffen of verminderen van knelpunten rondom het spoor met betrekking tot stedelijke bereikbaarheid en/of een verbetering van de kwaliteit van leefomgeving en/of een verbetering van de veiligheid en/of een positief effect op het spoorgebruik;

  • d. spoor: hoofdspoorwegen als aangewezen in het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen en de in onbruik geraakte spoorwegen;

  • e. plan: een beschrijving van de werkzaamheden die er toe leiden dat een project gerealiseerd wordt.

Artikel 2. Doel

De minister kan op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering ten behoeve van een project verstrekken aan gemeenten die aan het spoor gelokaliseerd zijn.

Artikel 3. Plafond

Het totale bedrag van de op grond van deze regeling te verlenen uitkeringen bedraagt € 297 miljoen.

Artikel 4. Maximale bijdrage

  • 1 De uitkering bedraagt ten hoogste 25% van de totale kosten van een project met dien verstande dat in de beschikking tot verlening van de uitkering het bedrag staat vermeld waarop de uitkering ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde bedrag kan niet meer bedragen dan € 40 miljoen per project.

  • 3 Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren de kosten van:

    • a. studies voor zover die door de minister aanvaardbaar worden geacht;

    • b. verwerving van een onroerende zaak voor zover die door de minister aanvaardbaar wordt geacht;

    • c. vergunningen en leges voorzover door de minister aanvaardbaar geacht;

    • d. bouwrente; deze is gelijk aan de rente van de meest recente staatslening op het moment van gunning van het werk; het bedrag en de termijn waarover de bouwrente vergoed wordt, behoeft de goedkeuring van de minister;

    • e. materialen;

    • f. werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

    • g. bijkomende voorzieningen nodig om de betrokken infrastructuur na voltooiing zijn functie te kunnen laten vervullen;

    • h. met het project samenhangende door de minister redelijk geachte schadevergoedingen aan derden;

    • i. voorlichting over de uitvoering van het project als begeleiding gedurende de bouw;

    • j. de omzetbelasting die niet op voet van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, in aftrek kan worden gebracht en geen recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds, waarbij de toepassing van artikel 2, tiende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, buiten aanmerking blijft;

    • k. de voorbereiding, administratie en toezicht voor zover gerelateerd aan het project. Het percentage is afhankelijk van de hoogte van de bouwkosten:

      • I. Projecten met bouwsom van meer dan € 100 miljoen tot een maximum van 13,75%;

      • II. Projecten met bouwsom tussen de € 10 en € 100 miljoen tot een maximum van 17%;

      • III. Projecten met bouwsom kleiner dan € 10 miljoen tot een maximum van 24%.

    • l. onvoorziene omstandigheden voorzover deze betrekking hebben op de kosten veroorzakende factoren genoemd in de onderdelen a tot en met i, waarbij een maximum geldt van 10%.

  • 4 Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

    • a. kosten van algemene bestuurlijke aard;

    • b. de kosten die reeds op grond van een andere regeling voor een financiële bijdrage van het Rijk of de Europese Unie in aanmerking komen;

    • c. de kosten gemaakt in verband met het verkrijgen van een accountantsverklaring.

  • 5 Indien voor de uitvoering van het project door het Rijk uit andere hoofde bijdragen worden verleend, wordt de uitkering op grond van deze regeling zodanig verlaagd dat de totale bijdrage van het Rijk niet meer dan 50% van de totale kosten bedraagt.

Artikel 5. Aanvraag uitkering

  • 1 De aanvraag voor een uitkering wordt aan de minister gericht en ingediend bij het Directoraat Generaal Personenvervoer.

  • 2 De aanvraag bevat ten minste een volledig ingevuld aanvraagformulier, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regeling en is ondertekend door het bestuur van de gemeente.

  • 3 De minister kan bepalen dat er in aanvulling op de in het tweede lid bedoelde gegevens, andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens worden overgelegd.

  • 4 De aanvraag wordt ingediend vóór 1 juni 2006.

Artikel 6. Niet voor uitkering in aanmerking komen

  • 1 De uitkering wordt niet verstrekt indien:

    • a. het project of onderdelen van het project zijn opgenomen in het MIT;

    • b. gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager naast de uitkering onvoldoende financiële middelen ter beschikking staan ter uitvoering van het project;

    • c. gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de voor de uitvoering van het project benodigde besluiten niet zullen worden verkregen;

    • d. het project naar het oordeel van de minister strijdig is met het vigerende rijksbeleid;

    • e. de uitvoeringswerkzaamheden voor het project al voor publicatiedatum van deze regeling zijn gestart.

Artikel 7. Procedure

  • 1 Na het verstrijken van de periode van indiening, bedoeld in artikel 5, worden de aanvragen in rangorde geplaatst. Daarbij worden de aanvragen beoordeeld naar de mate waarin de voorgestelde projecten voldoen aan de volgende criteria:

    • a. de bijdrage aan stedelijke bereikbaarheid;

    • b. de bijdrage aan kwaliteit van leefomgeving;

    • c. de bijdrage aan veiligheid;

    • d. de bijdrage aan het spoorgebruik.

  • 2 De criteria bedoeld in het eerste lid, zijn nader uitgewerkt in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 3 Om in de rangorde te kunnen worden opgenomen dient het project in ieder geval een bijdrage te leveren aan de stedelijke bereikbaarheid en een bijdrage aan een van de andere criteria bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De rangorde wordt vastgesteld op basis van de verwachte effectiviteit van het project.

  • 5 Nadat de projecten onderling vergeleken en gerangschikt zijn, wordt het plafond verdeeld in volgorde van de projecten met de hoogste score op effectiviteit.

  • 6 Indien in de rangorde een aanvraag aan de orde is, waarvoor een hoger bedrag wordt aangevraagd dan het bedrag dat met toepassing van het plafond resteert, wordt het toe te kennen bedrag bepaald gelijk aan het bedrag dat resteert.

  • 7 De minister wijst de resterende aanvragen af.

Artikel 8. Toekenning uitkering

  • 1 De minister beslist op een aanvraag voor een uitkering voor 1 februari 2007.

  • 2 De uitkering wordt toegekend onder de voorwaarde dat voor het deel van de uitkering dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 9. Verplichtingen bij verstrekken van de uitkering

De minister kan bij de verstrekking van de uitkering verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a. het moment waarop de uitkeringsontvanger aanvangt met de uitvoering van het project;

  • b. dat de uitkeringsontvanger handelt in overeenstemming met het ingediende project en het daarbij horende plan en het project uitvoert overeenkomstig het ingediende project.

  • c. de verantwoording op de uitkering.

Artikel 11. Voorschot

  • 1 De minister kan een voorschot verlenen.

  • 2 Bij de verstrekking wordt de fasering van de voorschotbetaling aangegeven.

Artikel 12. Aanvraag vaststelling uitkering

  • 1 De uitkeringsontvanger dient binnen zes maanden na voltooiing van het project een aanvraag in tot vaststelling van de uitkering.

Artikel 13. Vaststelling uitkering

  • 1 De minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2 Indien de beslissing niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3 Het bedrag van de uitkering wordt overeenkomstig de vaststelling, binnen 6 weken na vaststelling, betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 14. Onverschuldigd betaalde uitkeringen

De minister kan onverschuldigd betaalde uitkeringsbedragen en voorschotten terugvorderen voor zover na de betaling van de uitkering nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 15. Duur regeling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 augustus 2007, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 16. Titel regeling

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eenmalige uitkering spoorse doorsnijdingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Bijlage 1. als bedoeld in artikel 5, tweede lid

De aanvraag kan gericht worden aan de minister onder vermelding van ‘Aanvraag eenmalige uitkering spoorse doorsnijdingen’.

Postadres:

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Directoraat-Generaal Personenvervoer

Directie Spoor

Postbus 20901

2500 EX Den Haag

De aanvraag dient in ieder geval de volgende algemene informatie te bevatten:

Naam gemeente: …………………

Naam en functie contactpersoon: ………………………………………

Betrokken partners:

Bezoekadres: …………………………

Postadres: ……………………………

Postcode: …… Plaats: ………………

Telefoon: ……… Mobiel: …………

Fax: ……. E-mail: …………………

Ook moet naast het plan als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, een aantal projectgegevens worden geleverd:

  • Een beschrijving van het project alsmede het doel waaraan het project moet bijdragen.

  • Een beschrijving van de uitvoeringswerkzaamheden die met het project samenhangen.

  • In hoeverre voldoet het project aan de criteria en de daaronder benoemde elementen zoals weergegeven in bijlage 2. Hierbij wordt een kwantitatieve onderbouwing verwacht.

  • Welke procedures moeten nog worden doorlopen om het project ten uitvoer te brengen. Hoe verloopt het besluitvormingsproces en wat is de doorlooptijd van deze procedures.

  • Een gedegen financiële onderbouwing van het project, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a. Wat de kosten zijn voor het project;

    • b. Welke partijen welk bedrag (procentueel en absoluut) dragen;

    • c. Wat de gevraagde bijdrage van V&W is (procentueel en absoluut);

    • d. Voor welke jaren de uitkering wordt aangevraagd.

Bijlage 2. als bedoeld in artikel 7, eerste lid

A. Stedelijke bereikbaarheid

Voor wat betreft het criterium stedelijke bereikbaarheid wordt bezien in hoeverre het project de barrièrewerking van de spoorweginfrastructuur vermindert of opheft.

  • 1. In hoeverre worden nieuwe of bestaande woonwijken beter ontsloten?

  • 2. In hoeverre worden stedelijke voorzieningen beter ontsloten?

  • 3. In hoeverre wordt de relatie tussen functioneel samenhangende stedelijke gebieden verbeterd?

  • 4. In hoeverre wordt de capaciteit en doorstroming van het onderliggende wegennet verbeterd? Dit element wordt vertaald in wachttijden voor weggebruikers onder te verdelen in gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen en andere weggebruikers.

B. Kwaliteit leefomgeving

Voor wat betreft dit criterium wordt gekeken bij de beoordeling van het project naar aspecten die de leefomgeving van mensen raakt in relatie tot het spoor. Het gaat hierbij om:

  • 1. Is er sprake van een geluidssituatie waarbij de wettelijke normen worden overtreden en die worden verminderd als gevolg van realisatie van het project? Hierbij wordt gekeken naar:

    • a. woningen;

    • b. geluidsgevoelige bestemmingen;

    • c. geluidsgehinderden.

  • 2. Is er sprake van een geluidssituatie binnen de wettelijke normen welke wordt verminderd door realisatie van het project? Hierbij wordt gekeken naar:

    • a. woningen;

    • b. geluidsgevoelige bestemmingen;

    • c. geluidsgehinderden.

  • 3. In hoeverre is er sprake van overlast voor de omgeving als gevolg van trillingen? In welke mate wijzigt dit door maatregelen uit het project?

  • 4. In hoeverre leiden de maatregelen uit het project tot een verbetering van de luchtkwaliteit?

  • 5. In welke mate draagt het project bij aan de verbetering van de sociale veiligheid en belevingswaarde in het plangebied?

  • 6. In hoeverre er draagvlak is voor het project bij de inwoners en maatschappelijke organisaties?

  • 7. In welke mate draagt het plan bij aan de economische ontwikkeling van het plangebied en maakt het toekomstige stedelijke ontwikkelingen mogelijk?

C. Veiligheid

  • 1. In welke mate draagt het project bij aan verlaging van de ongevalskans op overwegen?

  • 2. In welke mate draagt het project bij aan verbetering van toezicht en overzicht op spoorwegkruisingen?

  • 3. In welke mate draagt het project bij aan het verhinderen van vandalisme?

  • 4. In welke mate draagt het project bij aan het verhinderen van suïcide?

  • 5. In welke mate draagt het project bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid van het spoor (voor hulpdiensten en als vluchtwegen)?

  • 6. In welke mate draagt het project bij aan verbetering van veiligheid op het omliggende wegennet?

D. Spoorgebruik

  • 1. In hoeverre is de toekomstvastheid en duurzaamheid van het spoorsysteem geborgd?

  • 2. In hoeverre draagt het project bij aan:

    • a. de capaciteit van het spoorsysteem;

    • b. beschikbaarheid van het spoorsysteem;

    • c. betrouwbaarheid van het spoorsysteem?

  • 3. Wat is het financiële en het type effect van de maatregelen op de beheer en instandhoudingskosten van de spoorweginfrastructuur?