Bijlage Subsidiekader NCDO 2007–2010
I. Uitgangspunten
Het draagvlak voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling in de Nederlandse
samenleving is groot. Ruim driekwart van de bevolking steunt de omvang van het overheidsbudget
op dit terrein, of wil dit zelfs verhoogd zien. Daarnaast geven burgers zelf fors
aan internationale goede doelen en zijn zij actief in particuliere initiatieven, zowel
in het buitenland als in meningsvormingsactiviteiten in Nederland zelf.
Ondanks deze – door de tijd heen constante – grote maatschappelijke steun voor internationale
samenwerking, treden er veranderingen op in het draagvlak. Zo staat internationale
samenwerking laag op het prioriteitenlijstje van de burger (in vergelijking met andere
beleidsthema’s als werk, zorg, veiligheid) en is er groeiende scepsis over de effectiviteit
van internationale samenwerking. Mede uit onvrede over de prestaties van de professionals
bij de overheid, de multilaterale instellingen en de niet-gouvernementele organisaties
nemen steeds meer burgers het heft in eigen hand en zetten zelfstandig ontwikkelingsprojecten
op. Daarnaast is er een groeiende groep burgers die niet meer vanzelfsprekend, vanuit
levensbeschouwing, geloof, ideologie, of welbegrepen eigenbelang in de uitbreiding
van onze eigen welvaart, affiniteit met de doelen van internationale samenwerking
heeft.
Deze veranderingen hebben consequenties voor het draagvlakbeleid van de Nederlandse
overheid. Allereerst dient de overheid naast het informeren over het beleid veel nadrukkelijker
te communiceren in termen van resultaat: laten zien dat internationale samenwerking
werkt. Daarnaast dient de burger via interactieve methoden (internet, debat) meer
‘co-producent’ van het beleid te worden.
Internationaal vergelijkend OESO-onderzoek laat zien dat de kennis van het publiek
over internationale samenwerking (die over het algemeen gering is) aanzienlijk kan
toenemen door gerichte educatie op dit terrein. Om draagvlak te versterken zijn er
volgens de OESO drie zaken noodzakelijk:
-
– Publiek bewustzijn van de vraagstukken rond mondiale armoede en ontwikkeling.
-
– Transparantie van het beleid van internationale samenwerking.
-
– Zichtbaarheid van de effectiviteit en resultaten van internationale samenwerking.
Communicatie en publiekseducatie over beleid kan alleen vrucht dragen indien er een
‘draagvlakbodem’ onder ligt die zorgt voor betrokkenheid, zingeving en handelingsperspectief.
Het is niet gewenst dat de overheid deze laag als enige onderhoudt. Er is mede-eigenaarschap
nodig en ruimte voor debat, die beide het beste gedijen op afstand van de overheid.
Naast de overheid is een intermediair nodig. NCDO is de meest natuurlijke organisatie
om als intermediair op te treden. NCDO is een zelfstandige organisatie met een draagvlakmissie
en vervult een brugfunctie tussen overheid en burger (en vice-versa) waarbij de nadruk
ligt op het zichtbaar maken van resultaten van (overheids)beleid op het terrein van
internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling en resultaten van activiteiten
van burgers.
II. Doelstelling en taken
Kerntaak van NCDO is het handhaven en versterken (verbreden en verdiepen) van het
maatschappelijke en politieke draagvlak in Nederland voor internationale samenwerking
en duurzame ontwikkeling.
Draagvlak is een multi-dimensionaal begrip, dat kennis, houding en gedrag omvat. Een
doeltreffend en doelmatig draagvlakbeleid voor internationale samenwerking en duurzame
ontwikkeling leidt tot het resultaat dat kennis en meningsvorming worden weerspiegeld
in een houding en het gedragspatroon van de Nederlandse burger/samenleving.
Specifieke doelen daarbij zijn:
-
– Het inzichtelijk maken van (de resultaten van) het Nederlandse beleid voor internationale
samenwerking en duurzame ontwikkeling.
Resultaat: Meer Nederlanders weten wat de resultaten van het overheidsbeleid in het
bijzonder en van het particulier initiatief (maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven,
burgers etc.) in het algemeen zijn en staan positief t.o.v. internationale samenwerking.
(behoud en vergroting van het draagvlak).
-
– Het inzichtelijk maken van de aard en omvang van het Nederlands beleid voor internationale
samenwerking en duurzame ontwikkeling.
Resultaat: Meer Nederlanders weten dat internationale samenwerking meer behelst dan
noodhulp en ontwikkelingshulp en zich ook uitstrekt tot thema’s als vrede en veiligheid,
handel en beleidscoherentie (verdieping van het draagvlak).
-
– Het helpen vertalen van betrokkenheid van burgers en maatschappelijke actoren in (wijziging
van) houding en gedrag.
Resultaat: Meer Nederlanders geven actief uiting aan hun betrokkenheid bij internationale
samenwerking door bijvoorbeeld inzet van middelen, het aanpassen van gedrag, actieve
steun voor internationale samenwerking en het zelf uitvoeren van draagvlak- en/of
ontwikkelingsactiviteiten (verdieping van het draagvlak).
-
– Het slaan van een brug tussen de overheid en het particulier initiatief.
Resultaat: Er bestaat bij professionals en actieve burgers meer wederzijds begrip
voor elkaars rol en het besef van de complementariteit daarin.
-
– Het bereiken van doelgroepen, sectoren die thans niet geïnformeerd zijn over en betrokken
zijn bij internationale samenwerking.
Resultaat: Nieuwe doelgroepen zijn geïdentificeerd, geïnformeerd en betrokken.
-
– Het onderhouden en uitbouwen van een kenniscentrum voor communicatie over en draagvlakontwikkeling
voor internationale samenwerking.
Resultaat: De kennis over (vorming van) de publieke opinie met betrekking tot internationale
samenwerking en de methoden en technieken voor draagvlakontwikkeling zijn state of
the art.
III. Taakuitvoering en -afbakening
In de bijdrage aan deze doelen heeft NCDO drie taken:
-
A. Het zelfstandig uitvoeren van activiteiten op het terrein van publiekscommunicatie,
of opdrachtverlening aan derden hiertoe.
-
B. Het verlenen van subsidie voor draagvlakactiviteiten van particulieren en organisaties
die niet door het ministerie van Buitenlandse Zaken i.h.k. van TMF/MFS gesubsidieerd
worden.
-
C. Het genereren van actuele kennis ten aanzien van (innovatieve) ontwikkelingen op het
terrein van draagvlakontwikkeling
A. Zelfstandig (doen) uitvoeren van publiekscommunicatie en andere activiteiten
Dit betreft activiteiten waarbij NCDO zelf initiatiefnemer of co-producent is. Deze
initiatieven worden in het jaarplan opgenomen. Daarnaast is er in het jaarplan ruimte
voor niet voorziene communicatie-activiteiten, zodat kan worden ingesprongen op de
actualiteit.
B. Subsidiëring van draagvlakactiviteiten
Dit betreft activiteiten waarvoor het initiatief ligt bij de aanvrager. De aanvragende
organisaties worden gefinancierd voorzover hun beleid en strategie passen binnen het
NCDO beleidskader 2007–2010.
Uitsluitend organisaties die niet door BZ gesubsidieerd worden i.h.k. van TMF/MFS
komen in aanmerking voor subsidie.
Voor de uitvoering van haar subsidiebeleid hanteert NCDO een transparant subsidie-
en beoordelingskader.
De NCDO-subsidieregelingen concentreren zich op activiteiten in Nederland en omvatten
in ieder geval:
-
– een subsidieregeling voor organisaties die draagvlakactiviteiten gericht op het Nederlandse
publiek uitvoeren;
-
– een subsidieregeling voor verdubbeling van (draagvlak)activiteiten van particulier
initiatief (Kleinschalige Plaatselijke Activiteiten). Omdat deze KPA-activiteiten
ook een ontwikkelingscomponent (effect in ontwikkelingsland) hebben, dient deze vergezeld
te gaan van een procedure waarbij ook de kwaliteit van de projecten in ontwikkelingslanden
wordt gemonitord en bewaakt.
De rollen van NCDO als opdrachtgever en co-producent (initiatief ligt bij NCDO) moeten
zich in haar procedures en werkwijzen onderscheiden van haar rol als subsidieverlener
(initiatief ligt bij aanvrager). NCDO richt hiervoor drie onderscheiden procedures
in.
Taakafbakening
In de taakafbakening tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en NCDO richt het
ministerie zich primair op de directe en actuele beleidscommunicatie. NCDO maakt via
publiekscommunicatie en draagvlakactiviteiten (resultaten van) het beleid van internationale
samenwerking en duurzame ontwikkeling inzichtelijk en licht dit toe. Daarnaast creëert
NCDO ruimte voor meningsvorming en debat.
Het ministerie zorgt voor een procedure en werkwijze waarbij NCDO in staat wordt gesteld
om tijdig resultaten van overheidsbeleid (en van Nederlands overheidsbeleid t.a.v.
Europees beleid) te communiceren .
Naast NCDO werken ook maatschappelijke organisaties en andere actoren (gemeenten,
provincies, bedrijven, kennisinstituten etc.) in toenemende mate aan draagvlakontwikkeling.
De activiteiten van NCDO zijn eigenstandig ten opzichte van die van het maatschappelijk
middenveld en andere relevante actoren.
NCDO kan opdrachten van derden accepteren. In de NCDO bedrijfsvoering worden zij onderscheiden
van de middelen uit de programmafinanciering.
IV. Bestuurlijk model
-
– Het subsidieprogramma zal op 1 januari 2007 van start gaan en lopen tot 1 januari
2011. Het betreft programmafinanciering.
-
– Status NCDO: De Stichting NCDO is een zelfstandige organisatie met een onafhankelijk
bestuur. NCDO stelt zelfstandig haar statuten vast en richt haar eigen bestuur en
bureau in onder een statutaire directeur.
-
– NCDO is, voor de uitvoering van haar subsidietaken, aangemerkt als zelfstandig bestuursorgaan
(zbo). Tijdens de subsidieperiode zal, conform Kabinetsbesluit, een keuze moeten worden
gemaakt of NCDO voor die taak onder de werking van de Kaderwet zbo’s zal worden gebracht
of niet.
-
– NCDO stelt zelfstandig, na overleg met de minister, haar meerjarenbeleidskader vast.
-
– NCDO stelt ter onderbouwing van de gevraagde financiering een meerjarenprogrammaplan,
een bedrijfsplan en een meerjarenbegroting op.
-
– De jaarplannen, begrotingen, jaarverslagen en jaarrekeningen worden binnen dit meerjarenprogrammaplan
en bedrijfsplan door het bestuur van de Stichting NCDO vastgesteld en jaarlijks ter
goedkeuring voorgelegd aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding
daarvan zullen in een afstemmingsoverleg de voornemens en planningen van NCDO en van
het ministerie aan de orde komen. NCDO geeft voorrang aan afstemming met het ministerie
van Buitenlandse Zaken in de jaarlijkse keuze van prioritaire thema’s en de uitwerking
daarvan in de jaarplannen.
-
– Het vastgestelde beleid van het ministerie is leidend in de jaarlijkse themakeuze.
-
– De minister kan in algemene zin aanwijzingen geven aan NCDO. NCDO is gehouden aan
volkenrechtelijke verplichtingen en legt in geval van twijfel uit eigen beweging besluiten
in concept vorm voor aan de minister. Besluiten die raken aan andere regelingen, zoals
subsidie aan omroepen en tv-programmamakers worden ter goedkeuring voorgelegd aan
de RVD.
-
– Besluiten van NCDO staan open voor bezwaar van burgers en organisaties binnen een
interne bezwaarschriftenprocedure en kunnen na uitputting van die procedure bij de
rechter ter beoordeling voorgelegd worden. In dat laatste geval wordt NCDO zo nodig
door de landsadvocaat vertegenwoordigd.
-
– Op onderdelen van de in de subsidie opgenomen programma’s en activiteiten worden randvoorwaarden
uitgewerkt in een uitvoeringsovereenkomst.
-
– Eerste aanspreekpunt voor NCDO binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken is de
Directie Voorlichting en Communicatie (DVL).
V. Beschikbaar bedrag
De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 bevat in de artikelen 9.1 en 9.2 de grondslag voor subsidiëring van activiteiten met het oog op meningsvorming, voorlichting
en bevordering van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking NCDO ontvangt op die
titel nagenoeg al haar financiële middelen in het raamwerk van een meerjaren-programmafinanciering
van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de periode 2007–2010.
De ruimte voor dit subsidiekader NCDO is maximaal € 148 miljoen, verdeeld over gelijke
jaartranches van maximaal € 37 miljoen. Wanneer de minister daartoe aanleiding ziet,
kan dit bedrag worden verhoogd, ten behoeve van de uitvoering van specifieke activiteiten.
VI. Toetsing
NCDO dient een subsidieaanvraag in bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het
ministerie toetst of de specifieke beoogde resultaten van de subsidierelatie met NCDO
op de juiste wijze wordt geadresseerd in de subsidieaanvraag, inclusief het meerjarenprogrammaplan
en -begroting en het bedrijfsplan van NCDO.
Het voorstel wordt getoetst op basis van de volgende algemene criteria, in relatie
tot de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft:
-
– Kwaliteit van de strategische (omgeving)analyse.
-
– Visie op samenwerking met het ministerie en wijze waarop aan deze samenwerking uitvoering
wordt gegeven.
-
– Adequate interventiestrategie, operationele doelstellingen en beoogde resultaten.
-
– Uitwerking van interventiestrategieën en programma’s in Doelen, Resultaten, Activiteiten
en Middelen (DRAM).
-
– Uitwerking van beoogde resultaten in SMART-systematiek (Specifiek, Meetbaar/aantoonbaar,
Acceptabel/voor BZ en andere stake holders, Realistisch/realiseerbaar binnen een duidelijk
aangegeven tijdvak en Tijdsgebonden).
-
– Aard en kwaliteit van de relaties met derden.
-
– Kwaliteit van het beleid t.a.v. personeel en innovatie ten dienste van doelmatigheid,
waaronder kennismanagement.
-
– Kwaliteit van bestaande procedures en systemen op het gebied van monitoring en evaluatie.
-
– Evaluatie- en kwaliteitsmanagement.
-
– Kwaliteit van het financieel en administratief management.
Daarnaast zal de aanvraag beoordeeld worden op basis van de volgende criteria:
-
– Het hanteren van en werken volgens geoperationaliseerde definities van draagvlak.
-
– Bijdrage van de beoogde resultaten aan handhaven en versterken (verbreden en verdiepen)
van draagvlak voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling in Nederland.
-
– Het hanteren van een adequaat subsidiebeleid, vormgegeven in een subsidie- en beoordelingskader,
waarmee tot een transparante beoordeling van en besluitvorming over verzoeken tot
(mede)financiering kan worden gekomen.
-
– Mate waarin een brug wordt geslagen tussen het particuliere initiatief en de overheid.
-
– Mate waarin het voorstel innovatieve elementen bevat.
-
– Mate waarin programma’s en activiteiten zijn toegesneden op specifieke, relevante
doelgroepen.
-
– Verankering van kwaliteitsbeheer, planning, monitoring, evaluatie en lerend vermogen.
VII. Kwaliteitsbewaking en -ontwikkeling
Voor de gehele subsidieperiode (2007–2010) stelt NCDO een subsidieaanvraag, inclusief
meerjarenprogrammaplan en -begroting en bedrijfsplan op. Na goedkeuring van deze stukken
door het ministerie worden deze plannen telkens op jaarbasis verder ingevuld en geconcretiseerd
in een NCDO-jaarplan. Dit jaarplan wordt niet later dan november van het jaar voorafgaande
aan het planjaar ingediend. Het ministerie zorgt voor bespreking van het plan in een
afstemmingsoverleg niet later dan eind december in het jaar voorafgaande aan het planjaar.
In het jaarplan wordt flexibele ruimte opgenomen om op de actualiteit te kunnen inspelen.
Het jaarplan behoeft de goedkeuring van het ministerie.
Voor planning en uitvoering van programma’s en activiteiten ingegeven door de actualiteit
kan door het mnisterie of door NCDO zonodig een actualiteitenoverleg bijeengeroepen
worden.
Verantwoording wordt jaarlijks afgelegd in een jaarverslag (uiterlijk op 1 juni van
het daarop volgende jaar in te dienen), waarin op heldere wijze, en waar mogelijk
gekwantificeerd, wordt aangegeven wat de relatie is tussen de gestelde doelen en behaalde
resultaten, en de effecten daarvan. De jaarstukken (jaarverslag, jaarrekening) worden
na vaststelling door het bestuur van de Stichting NCDO aangeboden aan de minister
voor Ontwikkelingssamenwerking en worden tevens met duidelijke vermelding op de website
van NCDO gepubliceerd. De resultaten van NCDO-evaluaties worden, voorzien van beleidsconclusies,
aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ter beschikking gesteld.
Het jaarplan en jaarverslag wordt getoetst op:
-
– Kwaliteit van de toepassing van de strategische (omgeving)analyse.
-
– Uitvoering van de samenwerking met het ministerie.
-
– Het hanteren van en werken volgens geoperationaliseerde definities van draagvlak.
-
– De wijze en plausibiliteit (DRAM) waarop de interventiestrategie, operationele doelstellingen
hebben bijgedragen aan de beoogde resultaten.
-
– Uitwerking van beoogde resultaten in SMART-systematiek (Specifiek, Meetbaar/aantoonbaar,
Acceptabel/voor BZ, Realistisch/realiseerbaar binnen een duidelijk aangegeven tijdvak
en Tijdsgebonden).
-
– Wijze waarop de doelstellingen uit de bedrijfsvoering werden gewaarborgd met name
t.a.v. personeelsbeleid, de handhaving van de kwaliteit van bestaande procedures en
systemen op het gebied van financiën volgens afgesproken inhoudelijke en financiële
standaarden en administratief management, monitoring, systemen van evaluatie-, monitoring
en kwaliteitsmanagement en de wijze waarop het lerend vermogen werd gewaarborgd.
-
– Wijze waarop het subsidiebeleid van NCDO, vormgegeven in een subsidie- en beoordelingskader,
is uitgevoerd.
-
– De mate waarin het management aandacht heeft geschonken aan doeltreffendheid en doelmatigheid.
De jaarrekening wordt getoetst op:
-
– De relatie tussen de financiële uitgaven en de goedgekeurde programma’s en activiteiten
uit het jaarplan.
-
– De doelmatigheid en rechtmatigheid van de bestedingen.
-
– Het financiële absorptievermogen van de organisatie (liquiditeit) en de relatie tussen
het eigen vermogen en de solvabiliteit.
-
– Aanwezigheid van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid afgegeven
door een accountant conform een door het ministerie opgesteld controleprotocol.
Bovenstaande criteria zullen nader uitgewerkt worden in het financiële reglement als
bijlage bij de beschikking. In dit reglement worden de afspraken met betrekking tot
de financiële en beheersmatige verhouding tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken
en de NCDO vastgelegd.
Eind 2009 vindt een externe evaluatie plaats van het totale subsidieprogramma van
NCDO.
Voortgangsgesprekken vinden plaats op grond van de jaarplan-begroting/jaarverslag-jaarekening-cyclus.
NCDO is verantwoordelijk voor een adequaat systeem van monitoring en evaluatie. NCDO
wordt geacht op basis van bevindingen tijdig bijsturing te verrichten en hiervoor
zonodig toestemming te vragen van de minister. De minister houdt, met name aan de
hand van financiële en inhoudelijke rapportages, toezicht op de besteding van de middelen
en de voortgang en is verantwoordelijk voor de uiteindelijke vaststelling van de verleende
subsidie.