Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-12-2006.
Geldend van 01-11-2006 t/m 31-12-2006

Wet van 5 juli 2006, houdende regels betreffende de melding van zeggenschap en kapitaalbelang in, alsmede de melding van het geplaatste kapitaal van effectenuitgevende instellingen (Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de reikwijdte van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 te vergroten, alsmede nieuwe regels te stellen met het oog op het vergroten van de doorzichtigheid van de zeggenschap en van het kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

    • a. uitgevende instelling: een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen als bedoeld in onderdeel d, onder 1° of 2°, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of in een andere lidstaat, of een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat die niet een lidstaat is, waarvan aandelen als bedoeld in onderdeel d, onder 1° of 2°, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland;

    • b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • c. kapitaal: het geplaatste kapitaal van de uitgevende instelling;

    • d. aandelen:

      • 1°. aandelen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

      • 2°. certificaten van aandelen of andere met certificaten van aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen;

      • 3°. andere verhandelbare waardebewijzen, niet zijnde opties als bedoeld onder 4°, ter verwerving van de onder 1° bedoelde aandelen of van de onder 2° bedoelde waardebewijzen;

      • 4°. opties ter verwerving van de onder 1° bedoelde aandelen of van de onder 2° bedoelde waardebewijzen. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder opties wordt verstaan;

    • e. stemmen: stemmen die op de aandelen kunnen worden uitgebracht, met inbegrip van rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van stemmen;

    • f. substantiële deelneming: vijf procent of meer van de aandelen, of het kunnen uitbrengen van vijf procent of meer van de stemmen; bij het bepalen van het aantal stemmen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon in een uitgevende instelling kan uitbrengen worden tot zijn stemmen mede gerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 13;

    • g. dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon of vennootschap waarin de rechten en bevoegdheden als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden uitgeoefend door een natuurlijk persoon;

    • h. meldingsplichtige: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij of krachtens deze wet een meldingsplicht heeft;

    • i. drempelwaarde: een percentage van het kapitaal of de stemmen, waarvan het bereiken, overschrijden of onderschrijden door degene die aandelen houdt of verwerft of stemmen kan uitbrengen of verwerft, leidt tot een meldingsplicht ingevolge deze wet;

    • j. gereglementeerde markt: een markt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 14, van richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);

    • k. lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • l. marketmaker: een persoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 8, van richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);

    • m. clearingbedrijf: het als bedrijf sluiten van overeenkomsten van koop en verkoop van aandelen, met een centrale tegenpartij als bedoeld in art. 212a, onderdeel c, van de Faillissementswet, van welke overeenkomsten de hoofdverbintenissen overeenkomen met de hoofdverbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten, gesloten door derden, of door de desbetreffende onderneming of instelling zelf in haar hoedanigheid van partij op een gereglementeerde markt;

    • n. handelsportefeuille: een portefeuille als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van richtlijn nr. 93/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEG L 141);

    • o. beheerder: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder uitgevende instelling niet verstaan een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van deze beleggingsmaatschappij direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.

Hoofdstuk 2. Meldingen betreffende het kapitaal en de stemmen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De uitgevende instelling meldt onverwijld aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waardoor dit kapitaal ten opzichte van de vorige melding met een procent of meer is gewijzigd. De uitgevende instelling kan tevens aan Onze Minister op ieder tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van de in het tweede lid bedoelde periodieke melding de overige wijzigingen van haar kapitaal melden.

  • 2 De uitgevende instelling meldt periodiek aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waarvoor geen meldingsplicht bestaat op grond van het eerste lid, eerste volzin, voor zover zij deze wijzigingen niet reeds heeft gemeld op grond van het eerste lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur worden de periode vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De uitgevende instelling meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in haar stemmen, voor zover deze wijziging niet voortvloeit uit wijzigingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid. Indien een wijziging in de stemmen voortvloeit uit een wijziging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, tweede volzin, kan de uitgevende instelling deze wijziging gelijktijdig met die wijziging melden aan Onze Minister.

  • 2 De uitgevende instelling meldt periodiek aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen in de stemmen waarvoor geen meldingsplicht bestaat op grond van het eerste lid, eerste volzin, voor zover zij deze wijzigingen niet reeds heeft gemeld op grond van het eerste lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de periode vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

  • 3 De uitgevende instelling meldt onverwijld aan Onze Minister elke uitgifte of intrekking met haar medewerking van aandelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, voor zover deze betrekking heeft op een procent of meer van haar kapitaal. De uitgevende instelling kan tevens aan Onze Minister op ieder tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van de in het vierde lid bedoelde periodieke melding elke overige uitgifte of intrekking van aandelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, melden.

  • 4 De uitgevende instelling meldt periodiek aan Onze Minister het totaal van de uitgegeven of ingetrokken aandelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2° waarvoor geen meldingsplicht bestaat op grond van het derde lid, eerste volzin, voor zover zij deze niet reeds heeft gemeld op grond van het derde lid, tweede volzin. Bij algemene maatregel van bestuur worden de periode vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een naamloze vennootschap naar Nederlands recht of een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat die niet een lidstaat is, die een uitgevende instelling wordt meldt onverwijld aan Onze Minister haar kapitaal en haar stemmen, alsmede de aandelen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

Hoofdstuk 3. Meldingen betreffende wijzigingen in zeggenschap en kapitaalbelang

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over aandelen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van het kapitaal waarover hij beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

  • 2 Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over stemmen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van de stemmen waarover hij beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

  • 3 De drempelwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn: 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een ieder wiens percentage van het kapitaal of van de stemmen waarover hij beschikt, naar hij weet of behoort te weten, een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt als gevolg van een wijziging die op grond van een melding als bedoeld in artikel 2 of 3 door Onze Minister in het register, bedoeld in artikel 17, is verwerkt, meldt dat aan Onze Minister. De melding vindt plaats uiterlijk op de vierde handelsdag na de in de vorige volzin bedoelde verwerking in het register. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat onder handelsdag wordt verstaan.

  • 2 De drempelwaarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, zijn: 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 40 procent, 50 procent, 60 procent, 75 procent en 95 procent.

  • 3 Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan Onze Minister. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 6, eerste lid.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 Een ieder wiens substantiële deelneming op 31 december om 24.00 uur ten opzichte van diens vorige melding een afwijkende samenstelling heeft als gevolg van de uitoefening van rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van stemmen of omgekeerd, meldt dat binnen vier weken na dat tijdstip aan Onze Minister. Aan de verplichting op grond van de eerste volzin is voldaan door een bestuurder of commissaris, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan als bedoeld in artikel 16, zevende lid.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een ieder die ophoudt een dochtermaatschappij te zijn en die beschikt over een substantiële deelneming of een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling, meldt dit onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een ieder die op het tijdstip waarop een naamloze vennootschap naar Nederlands recht een uitgevende instelling wordt naar hij weet of behoort te weten beschikt over een substantiële deelneming of een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in deze uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

  • 2 Een ieder die op het tijdstip waarop een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, een uitgevende instelling wordt naar hij weet of behoort te weten beschikt over een substantiële deelneming in deze uitgevende instelling, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen een meldingsplichtige behoort te weten dat hij beschikt over een substantiële deelneming in een uitgevende instelling.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen en ontheffingen inzake meldingen betreffende wijzigingen in zeggenschap en kapitaalbelang

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Iemand beschikt over de aandelen die hij houdt, alsmede over de stemmen die hij kan uitbrengen als aandeelhouder.

  • 3 Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die zijn dochtermaatschappij houdt, alsmede over de stemmen die zijn dochtermaatschappij kan uitbrengen. Een dochtermaatschappij wordt geacht niet te beschikken over aandelen of stemmen.

  • 4 Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die door een derde voor zijn rekening worden gehouden, alsmede over de stemmen die deze derde kan uitbrengen.

  • 5 Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitbrengen van de stemmen.

  • 6 Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemmen is geregeld.

  • 7 De beheerder van een beleggingsfonds als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen wordt geacht te beschikken over de aandelen die de bewaarder houdt en de daaraan verbonden stemmen. De bewaarder van een beleggingsfonds wordt geacht niet te beschikken over aandelen of stemmen.

  • 9 Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen die hij als gevolmachtigde naar eigen goeddunken kan uitbrengen.

  • 10 Het derde lid is volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels niet van toepassing op degene wiens dochtermaatschappij:

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De verplichtingen om te melden op grond van de artikelen 6 tot en met 11 zijn, voor zover de aandelen en de daaraan verbonden stemmen in de regelmatige uitoefening van hun bedrijf en gedurende een korte periode worden gehouden, niet van toepassing op:

  • 2 De verplichtingen om te melden op grond van de artikelen 6 tot en met 11 zijn, voor zover de aandelen en de daaraan verbonden stemmen worden gehouden in de regelmatige uitoefening van hun bedrijf, niet van toepassing op:

    • a. bewaarnemers van aandelen, voorzover deze de aan deze aandelen verbonden stemmen niet naar eigen goeddunken kunnen uitbrengen;

    • b. marketmakers die de beschikking krijgen of verliezen over aandelen en de daaraan verbonden stemmen waardoor, naar zij weten of behoren te weten, het percentage van het kapitaal of de stemmen waarover zij beschikken de drempelwaarde van 5 procent bereikt, overschrijdt of onderschrijdt, voor zover deze geen invloed uitoefenen in het bestuur van de desbetreffende uitgevende instelling en in hun lidstaat van herkomst een vergunning hebben als bedoeld in richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145).

  • 3 Voor zover de aandelen en de daaraan verbonden stemmen tot de handelsportefeuille behoren en de drempelwaarde van vijf procent niet overschrijden, en indien de stemmen niet worden uitgebracht en niet anderszins invloed wordt uitgeoefend in het bestuur van de desbetreffende uitgevende instellingen, zijn de verplichtingen om te melden op grond van de artikelen 6 tot en met 11, niet van toepassing op:

    • a. instellingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en instellingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 38 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 dan wel een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45 van die wet;

    • b. instellingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd en van de toezichthoudende autoriteit van die lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145);

    • c. kredietinstellingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd en van de toezichthoudende autoriteit van die andere lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 1, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126);

    • d. in een andere lidstaat gevestigde financiële instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel 5, van richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126).

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede of derde lid.

  • 5 Indien een in het eerste, tweede of derde lid bedoelde onderneming of instelling op het tijdstip waarop de toepasselijkheid van het eerste, tweede of derde lid eindigt de aandelen nog houdt dan wel de stemmen nog kan uitbrengen, wordt zij geacht op dat tijdstip de beschikking te hebben verkregen over deze aandelen en stemmen.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Met betrekking tot aandelen of stemmen in een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat die niet een lidstaat is, waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en voor welke aandelen Nederland lidstaat van ontvangst is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390):

  • a. zijn de artikelen 8, 9 en 10 niet van toepassing;

  • b. gelden, in afwijking van artikel 6, derde lid, voor de in artikel 6, eerste en tweede lid, genoemde meldingsplichten de drempelwaarden 5 procent en 10 procent, voor zover de meldingsplichtige een uitgevende instelling is die meldingsplichtig is als gevolg van het verkrijgen of verliezen van de beschikking over haar eigen aandelen;

  • c. gelden voor de in de artikelen 6 en 7 genoemde meldingsplichten de drempelwaarden 5 procent, 10 procent, 15 procent, 20 procent, 25 procent, 30 procent, 50 procent en 75 procent.

Hoofdstuk 5. Meldingen betreffende zeggenschap en kapitaalbelang door bestuurders en commissarissen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder gelieerde uitgevende instelling verstaan: iedere andere uitgevende instelling:

    • 1°. waarmee de uitgevende instelling in een groep is verbonden of waarin de uitgevende instelling een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien de meest recent vastgestelde omzet van die andere uitgevende instelling tenminste tien procent van de geconsolideerde omzet van de uitgevende instelling bedraagt; of

    • 2°. die rechtstreeks of middellijk meer dan vijfentwintig procent van het kapitaal van de uitgevende instelling verschaft.

  • 3 Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt aan Onze Minister de aandelen en stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Deze meldingen worden gedaan binnen twee weken na de aanwijzing of benoeming als bestuurder of commissaris.

  • 4 Een bestuurder of commissaris van een naamloze vennootschap die een uitgevende instelling wordt in de zin van het eerste lid, meldt onverwijld aan Onze Minister de aandelen en stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 11, eerste lid.

  • 5 Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling ten opzichte waarvan een andere naamloze vennootschap een gelieerde uitgevende instelling wordt in de zin van het tweede lid, meldt onverwijld aan Onze Minister de aandelen en stemmen in deze gelieerde uitgevende instelling waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van deze aandelen of stemmen een melding is gedaan op grond van de artikelen 6, eerste of tweede lid, 7, eerste lid, 8 of 11.

  • 6 Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in de aandelen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 6, eerste lid, of 8.

  • 7 Een bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in de stemmen in de uitgevende instelling en de gelieerde uitgevende instellingen waarover hij beschikt. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien terzake van hetzelfde feit een melding is gedaan op grond van artikel 6, tweede lid.

  • 8 Een uitgevende instelling meldt het feit dat een bestuurder of commissaris niet langer in functie is onverwijld aan Onze Minister.

  • 9 Indien een bestuurder van een uitgevende instelling een rechtspersoon is, zijn het derde tot en met het achtste lid van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke personen die het dagelijks beleid van deze rechtspersoon bepalen, alsmede op de natuurlijke personen die toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in deze rechtspersoon.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

Hoofdstuk 6. Het register

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Onze Minister houdt een register met de gegevens die worden gemeld op grond van deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting en de werking van het register.

  • 2 Onze Minister houdt de gegevens in het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

  • 3 Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, doet Onze Minister, nadat hij een melding heeft ontvangen, onverwijld mededeling van deze melding aan de desbetreffende uitgevende instelling en aan de meldingsplichtige. De in de eerste volzin bedoelde mededeling strekt voor de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn verplichting tot het doen van een melding heeft voldaan.

  • 4 Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, verwerkt Onze Minister binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop hij een melding heeft ontvangen, de daarin opgenomen gegevens, voor zover van toepassing, in het register. Onze Minister doet onverwijld na de in de vorige volzin bedoelde verwerking mededeling van de inhoud van de melding aan de desbetreffende uitgevende instelling.

  • 5 Indien Onze Minister de verwerking van een melding in het register heeft opgeschort op grond van artikel 19, zesde lid, verwerkt hij de in het vierde lid bedoelde gegevens in het register in elk geval binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop de gevorderde inlichtingen zijn verkregen dan wel, indien de gevorderde inlichtingen niet zijn verkregen, zodra hij verwerking in het register mogelijk acht. Onze Minister doet in dat geval onverwijld na de in de vorige volzin bedoelde verwerking mededeling van de melding aan de meldingsplichtige en mededeling van de inhoud van de melding aan de desbetreffende uitgevende instelling. De in de tweede volzin bedoelde mededeling strekt voor de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn verplichting tot het doen van een melding heeft voldaan.

Hoofdstuk 7. Toezicht en inlichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Indien een uitgevende instelling, op grond van een mededeling betreffende een melding als bedoeld in artikel 17, vierde lid, tweede volzin, of vijfde lid, tweede volzin, vermoedt dat een onjuiste melding is gedaan, stelt zij Onze Minister daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Onze Minister kan degene die een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan in de gelegenheid stellen alsnog een juiste melding te doen.

  • 2 Ter bevordering van de juistheid van het register, kan Onze Minister, onverminderd het derde lid, inlichtingen inwinnen of doen inwinnen bij:

    • a. de meldingsplichtige, indien Onze Minister het redelijk vermoeden heeft dat deze een onjuiste melding heeft gedaan;

    • b. effecteninstellingen, effectenbewaarbedrijven en houders van een effectenbeurs als bedoeld in de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

    • c. de uitgevende instelling die aandelen heeft uitgegeven en waarop het kapitaalbelang of de stemmen van de meldingsplichtige betrekking hebben;

    • d. de houder van een substantiële deelneming.

  • 3 Indien Onze Minister door toepassing van zijn bevoegdheden als bedoeld in het tweede lid het redelijk vermoeden heeft dat ten onrechte geen melding is gedaan, kan hij inlichtingen inwinnen of doen inwinnen bij degene van wie wordt vermoed dat deze meldingsplichtig is.

  • 4 Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.

  • 5 Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede en derde lid door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede lid, onder a en b, en derde lid door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen is, in aanvulling op de eerste volzin, artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede lid, onder b, door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen is, in aanvulling op de eerste en tweede volzin, artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt ingesteld, is degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 6 Onze Minister kan de verwerking van een melding in het register voor de duur van het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen als bedoeld in het tweede en derde lid opschorten. Hij stelt de uitgevende instelling en de meldingsplichtige van een opschorting in kennis.

  • 7 De meldingsplichtige verstrekt desgevraagd aan Onze Minister, binnen een door de Minister te stellen termijn, nadere gegevens op grond waarvan de melding is gedaan.

  • 8 Indien een melding naar het oordeel van Onze Minister onjuist is en de melding is niet hersteld, of indien een melding ten onrechte niet is gedaan en de juiste melding blijft achterwege, kan Onze Minister de naar zijn oordeel juiste gegevens in het register opnemen, nadat hij daarvan aan de betrokken uitgevende instelling en de meldingsplichtige mededeling heeft gedaan.

Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, verkregen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden verkregen, verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde laat, ten aanzien van degene op wie het eerste lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 In afwijking van artikel 20, eerste lid, kan Onze Minister gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;

    • b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn;

    • c. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt Onze Minister deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste of tweede lid aan Onze Minister verzoekt om de gegevens of inlichtingen die op grond van dat lid zijn verstrekt te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt dat verzoek slechts ingewilligd:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; of

    • b. indien die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten, wordt dit niet ingewilligd dan na toestemming van Onze Minister van Justitie.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, kan Onze Minister ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een Staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die Staat is belast met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op het effectenverkeer, inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij een ieder die ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

  • 2 Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door Onze Minister te stellen termijn.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Onze Minister kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in dat lid.

  • 2 Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het verzoek is belast.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Onze Minister kan de kosten die voor de uitvoering van deze wet worden gemaakt volgens door Onze Minister te stellen regels in rekening brengen bij de uitgevende instellingen.

Hoofdstuk 9. Overdracht van toezicht

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Met uitzondering van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24, om regels te stellen voor het verhaal van kosten, de bevoegdheid, bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, en de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 28, derde lid en 29, derde lid, kunnen taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze wet jegens Onze Minister, met uitzondering van de verplichting op grond van het vijfde lid, eerste volzin, als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

  • 2 Een overdracht vindt slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende eisen voldoet:

    • a. hij dient in staat te zijn de overgedragen taken en bevoegdheden naar behoren uit te oefenen; en

    • b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de betrokken rechtspersoon dat een onafhankelijke uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 3 Aan de overdracht kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

  • 4 De rechtspersoon stelt eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 september, het beleid vast met betrekking tot de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden in het komende kalenderjaar. Dit beleid wordt door de zorg van Onze Minister openbaar gemaakt.

  • 5 De rechtspersoon brengt eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, verslag uit aan Onze Minister over de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden in het voorgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door de zorg van Onze Minister openbaar gemaakt, met dien verstande dat gegevens met betrekking tot afzonderlijke uitgevende instellingen en degenen op wie een meldingsplicht rust niet worden opgenomen in het register, tenzij het gaat om gegevens die door Onze Minister reeds in het register zijn opgenomen.

Hoofdstuk 10. Vorderingen en beroep

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Indien een melding waartoe deze wet verplicht niet overeenkomstig deze wet is gedaan, kan de rechtbank van de plaats waar de betrokken uitgevende instelling is gevestigd, op vordering van degene die krachtens het tweede lid daartoe bevoegd is, de in het vierde lid genoemde maatregelen treffen. Indien een melding betrekking heeft op een vennootschap die buiten Nederland is gevestigd, is de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd.

  • 2 Tot het instellen van een vordering zijn bevoegd:

    • a. een of meer houders van aandelen die alleen of gezamenlijk beschikken over een substantiële deelneming;

    • b. een houder van een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling;

    • c. een uitgevende instelling.

  • 3 De bevoegdheid om de vordering in te stellen vervalt door verloop van drie maanden vanaf de dag waarop degene die bevoegd is de vordering in te stellen van de overtreding kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

  • 4 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. veroordeling van de meldingsplichtige tot melding overeenkomstig deze wet;

    • b. schorsing van het uitbrengen van de stemmen waarover de meldingsplichtige beschikt gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste drie jaren;

    • c. schorsing van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van de uitgevende instelling totdat over een maatregel als bedoeld in onderdeel d onherroepelijk is beslist;

    • d. vernietiging van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van de uitgevende instelling voor zover aannemelijk is dat dit besluit niet zou zijn genomen indien de stemmen waarover de meldingsplichtige beschikt niet zouden zijn uitgeoefend;

    • e. een bevel aan de meldingsplichtige om zich gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste vijf jaren te onthouden van het verkrijgen van de beschikking over aandelen of stemmen.

  • 5 Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en e, geldt niet voor aandelen die ten titel van beheer worden gehouden door een ander dan de meldingsplichtige, tenzij de meldingsplichtige bevoegd is om zich deze aandelen te verschaffen of te bepalen hoe de daaraan verbonden stemmen worden uitgeoefend.

  • 6 De rechtbank regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.

  • 7 De rechtbank kan op vordering van degene die de oorspronkelijke vordering heeft ingesteld of van degene tegen wie de maatregel is gericht de periode, bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en e, verkorten.

  • 8 Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

  • 9 Indien de vordering, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op aandelen die niet door de meldingsplichtige zelf worden gehouden of op stemmen die hij niet zelf als aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker kan uitbrengen, roept de eiser de desbetreffende houder, pandhouder of vruchtgebruiker in het geding op, zo die aan de eiser bekend is.

  • 10 Een onmiddellijke voorziening bij voorraad kan slechts worden gevorderd bij de president van de rechtbank die op grond van het eerste lid bevoegd is. De vordering kan slechts betrekking hebben op de maatregelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b, c en e. Het vijfde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Hoofdstuk 11. Dwangsom en bestuurlijke boete

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 3 Onze Minister kan regels stellen terzake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat. Voor zover Onze Minister met toepassing van artikel 25, eerste lid, de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete heeft overgedragen aan een rechtspersoon, komt de boete toe aan die rechtspersoon.

  • 3 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen terzake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 900 000 bedraagt.

  • 2 De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

  • 3 De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 4 Onze Minister kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht terzake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 30, is aangewezen.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Onze Minister legt de boete op bij beschikking.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a. het feit terzake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

    • b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

    • c. de termijn, bedoeld in artikel 35, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 32, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 32, tweede lid, is aangewezen.

  • 3 Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

  • 4 Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

  • 6 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de rechtspersoon die de boete heeft opgelegd.

  • 7 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

  • 8 Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien terzake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, alsmede het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 29 vervalt, indien Onze Minister terzake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten, kan Onze Minister, onverminderd artikel 20, eerste lid, het feit terzake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen.

Hoofdstuk 12. Openbaarmaking van overtredingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Onze Minister kan, in afwijking van artikel 20, eerste lid, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen, het feit dat een meldingsplichtige naar zijn oordeel een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan ter openbare kennis brengen.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat Onze Minister zijn handelen of nalaten op grond van artikel 40 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht terzake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De beschikking om op grond van artikel 40 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

  • c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 40 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 40 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien terzake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, alsmede het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 40 vervalt, indien Onze Minister het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 40 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 40 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk 13. Wijzigingen van andere wetten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.]

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

Artikel 50

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Handelsregisterwet 1996.]

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 2.]

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet toezicht effectenverkeer 1995.]

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet toezicht kredietwezen 1992.]

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.]

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf.]

Artikel 57

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Wet toezicht accountantsorganisaties.]

Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De uitgevende instelling meldt binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister haar kapitaal en haar stemmen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Indien op grond van artikel 2, eerste lid, of artikel 3, eerste lid, een onverwijlde melding dient plaats te vinden en een melding op grond van het onderhavige artikel nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de laatstbedoelde melding gelijktijdig met de onverwijlde melding gedaan.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam van de uitgevende instelling;

    • b. voor zover van toepassing: het nummer van inschrijving van de uitgevende instelling in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996;

    • c. het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • d. het kapitaal op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • e. het aantal en de soort aandelen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, waarin het kapitaal is verdeeld op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • f. het aantal en de soort stemmen op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • g. voor zover van toepassing: het aantal en de soort aandelen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan.

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een ieder die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, naar hij weet of behoort te weten, beschikt over een substantiële deelneming of over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een uitgevende instelling, doet daarvan binnen vier weken na dat tijdstip aan Onze Minister melding. Indien op grond van de artikelen 6, eerste of tweede lid, 7, eerste lid, 8 of 10 een onverwijlde melding dient plaats te vinden en een melding op grond van het onderhavige artikel nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de laatstbedoelde melding gelijktijdig met de onverwijlde melding gedaan.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam van de meldingsplichtige;

    • b. het adres en de woonplaats van de meldingsplichtige;

    • c. het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • d. de naam van de uitgevende instelling;

    • e. het aantal en de soort aandelen en stemmen waarover de meldingsplichtige beschikte op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • f. voor zover artikel 13, derde lid, eerste volzin, van toepassing is: de naam van de desbetreffende dochtermaatschappij;

    • g. het aantal en de aard van de stemmen.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Iedere bestuurder of commissaris van een uitgevende instelling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de beschikking heeft over aandelen of stemmen in deze uitgevende instelling of de daaraan gelieerde uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, doet daarvan binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister melding.

  • 2 Indien op grond van artikel 16, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, een onverwijlde melding dient plaats te vinden en een melding op grond van het eerste lid nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de laatstbedoelde melding gelijktijdig met de onverwijlde melding gedaan.

  • 3 Een melding als bedoeld in het eerste lid bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam van de meldingsplichtige;

    • b. het adres en de woonplaats van de meldingsplichtige;

    • c. het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan;

    • d. de naam van de uitgevende instelling of van de gelieerde uitgevende instellingen;

    • e. het aantal en de soort aandelen en stemmen in de uitgevende instelling of in de gelieerde uitgevende instellingen waarover de meldingsplichtige beschikte op het tijdstip waarop de meldingsplicht is ontstaan.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

In geval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep is ingesteld tegen een op grond van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 genomen besluit wordt op het beroep beslist met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.

Artikel 62

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet kosten in rekening zijn gebracht bij een vennootschap voor de uitvoering van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 worden die kosten geacht verschuldigd te zijn op grond van artikel 24 van deze wet.

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden de gegevens in het register, bedoeld in artikel 7a van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996, opgenomen in het register, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Artikel 66

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 67

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Deze wet wordt aangehaald als: Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 5 juli 2006

Beatrix

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eerste augustus 2006

De Minister van Justitie a.i. ,

S. M. Dekker

Bijlage , bedoeld in artikel 30 van de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Voor de onderstaande overtredingen, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de boetebedragen als volgt vastgesteld:

Tariefnummer:

Bedrag (vast tarief):

1

€    453

2

€    907

3

€ 5 445

4

€ 21 781

   

Overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:

Tariefnummer:

   

2

4

3

4

4

4

5

3

6, eerste en tweede lid

4

7, eerste lid

4

8

4

9

4

10

4

11

4

12

3

15

4

16, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid

4

16, tiende lid

3

18

1

19, eerste lid

2

19, vierde lid

2

19, vijfde lid

2

19, zevende lid

2

58, eerste lid

4

58, tweede lid

3

59, eerste lid

4

59, tweede lid

3

60, eerste en tweede lid

4

60, derde lid

3

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Op grond van artikel 32, tweede lid, behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.