Bijlage behorende bij het Besluit Participatiewet
Deze bijlage bevat een nadere toelichting bij de verdeelsystematiek zoals deze is
beschreven in artikel 3 van het Besluit. Daarnaast bevat deze bijlage een toelichting op het verdeelmodel
zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit.
Algemene beschrijving verdelingssystematiek
De wijze waarop de uitkering voor gemeenten wordt vastgesteld is afhankelijk van het
aantal inwoners. Voor gemeenten met 15.000 inwoners of minder (kleine gemeenten) wordt
de uitkering volledig historisch bepaald. Dit betekent dat het budget wordt berekend
op basis van de historisch gerealiseerde gemeentelijke lasten, waarbij rekening wordt
gehouden met de groei of krimp van het aantal huishoudens in de tussenliggende periode.
Concreet betekent dit dat het uitgavenaandeel in jaar t-2 (gecorrigeerd voor groei
en krimp van huishoudens tussen 1 januari t-2 en 1 januari t-1) gelijk is aan het
budgetaandeel in jaar t. Voor de bepaling van de uitkering wordt dit budgetaandeel
(ofwel gecorrigeerde uitgavenaandeel) vermenigvuldigd met het voor jaar t beschikbare
macrobudget.
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met meer dan 40.000 inwoners
(grote gemeenten) wordt gebruik gemaakt van de objectief vastgestelde gemeentelijke
uitkeringskosten. Deze worden op grond van artikel 6 van het besluit bepaald aan de hand van een objectief verdeelmodel. Een toelichting
op dit objectief verdeelmodel is opgenomen in het vervolg van deze bijlage. Voor de
uitkering aan dak- en thuislozen ontvangen deze gemeenten een aparte extra uitkering.
Een toelichting hierop is ook opgenomen in deze bijlage.
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten tussen de 15.000 en 40.000 inwoners
(middelgrote gemeenten) wordt deels gebruik gemaakt van de objectief vastgestelde
gemeentelijke uitkeringskosten (plus de uitkering voor dak- en thuislozen) en wordt
deels gebruik gemaakt van de gerealiseerde gemeentelijke lasten (gecorrigeerd voor
groei of krimp van huishoudens). Voor deze groep gemeenten bestaat de uitkering dus
uit een objectief en een historisch bepaald deel. Welk deel objectief en welk deel
historisch wordt bepaald hangt af van het aantal inwoners. Bij een stijgend aantal
inwoners loopt het aandeel dat objectief wordt bepaald lineair op van 0% bij 15.000
inwoners tot 100% bij 40.000 inwoners. Voor deze gemeenten wordt allereerst berekend
wat het budgetaandeel zou zijn als dit volledig historisch zou zijn bepaald. Net als
bij kleine gemeenten wordt hierbij rekening gehouden met de groei of krimp van het
aantal huishoudens in de tussenliggende periode. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd
met het voor de gemeente berekende aandeel dat historisch wordt bepaald en het beschikbare
macrobudget. Het resultaat hiervan is het historisch verdeelde deel van de uitkering.
De objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten worden bepaald op basis van
de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Het verdeelmodel berekent een objectieve
grondslag die vervolgens gebruikt wordt om een budgetaandeel te berekenen in het objectief
te verdelen deel van het macrobudget. De formule hiervoor is te vinden in artikel 3 van het Besluit. Het budgetaandeel wordt berekend door eerst het product te berekenen
van 1) het objectief te verdelen percentage (m in de formule uit het besluit) en 2)
de objectieve grondslag. Dit product wordt vervolgens gedeeld door de som van dit
product voor alle gemeenten. De uitkomst hiervan (een budgetaandeel) wordt vermenigvuldigd
met het objectief te verdelen deel van het macrobudget. Het resultaat is het objectief
vastgestelde deel van de gemeentelijke uitkering. Het objectief te verdelen deel van
het macrobudget wordt bepaald door op het totaal beschikbare macrobudget alle historisch
verdeelde (delen van de) uitkeringen en de uitkeringen voor dak- en thuislozen in
mindering te brengen. Deze systematiek garandeert dat de historisch verdeelde uitkeringen
en de uitkeringen ten behoeve van dak- en thuislozen onafhankelijk van de objectieve
verdeling worden vastgesteld.
Voor alle gemeenten worden ten slotte het objectief berekende deel van de uitkering,
het historisch berekende deel van de uitkering en de uitkering ten behoeve van dak-
en thuislozen bij elkaar opgeteld. Alle gemeenten ontvangen daarnaast eenmalig voor
het jaar 2017 een uitkering ten behoeve van vergunninghouders die in de periode januari
tot en met juli 2016 gehuisvest zijn. Een toelichting hierop is opgenomen in deze
bijlage.
Alle uitkeringsdelen bij elkaar opgeteld vormen het voorlopig budget van gemeenten.
Dit budget wordt uiterlijk drie maanden voor het begin van het uitvoeringsjaar bekend
gemaakt aan gemeenten. Op basis van het voorlopig budget wordt voor elke gemeente
het aandeel berekend in het totaal beschikbare voorlopige macrobudget. Dit budgetaandeel
wordt per beschikking aan gemeenten bekend gemaakt en wijzigt daarna niet meer. Het
macrobudget kan nog wel wijzigen op grond van artikel 71, eerste lid van de Pw waarmee het gemeentelijk budget ook kan wijzigen. Het definitieve macrobudget voor
het lopende uitvoeringsjaar wordt in beginsel bekend gemaakt tegelijk met de bekendmaking
van het voorlopig macrobudget voor het volgende uitvoeringsjaar. Gemeenten ontvangen
een beschikking met het definitieve budget.
Het objectief verdeelmodel
De basis voor de berekening van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten
is een niet-lineair (logit) verdeelmodel met indicatoren op meerdere niveaus, namelijk
huishoud-, gemeente- en buurtniveau. Hiermee wordt de kans op bijstand voor een huishouden
ingeschat. Het huishouden is het niveau waarop gemeenten bepalen of recht op bijstand
bestaat en hiermee sluit het verdeelmodel aan bij de praktijk van bijstandverlening.
De kans op bijstand (te verklaren variabele) is bepaald op peildatum 5 januari 2014.
Bij het bepalen van de kans op bijstand is rekening gehouden met de instroom van de
nieuwe doelgroep door ervan uit te gaan dat 75% van de historische instroom in de
WSW en de Wajong uiteindelijk zal instromen in de Participatiewet. Er is vervolgens aangenomen dat 75% van deze groep zal zijn ingestroomd in 2017.
De in het model opgenomen verklarende variabelen zijn grotendeels individuele kenmerken
van huishoudens aangevuld met omgevingskenmerken. Daarbij is voor de individuele huishoudkenmerken
onderscheid gemaakt tussen indicatoren die corrigeren voor mensen in een huishouden
die geen recht hebben op bijstand en indicatoren die van belang zijn voor de kans
op bijstand van personen in een huishouden. Bij de omgevingskenmerken wordt onderscheid
gemaakt tussen indicatoren die een rol spelen aan de vraagkant van de arbeidsmarkt
(de vraag naar werk; de beschikbare banen) en de aanbodkant van de arbeidsmarkt (het
aanbod van werk; de kenmerken van de beroepsbevolking). Daarnaast kunnen ook buurteffecten
van invloed zijn op de kans voor bijstand, los van de huishoudkenmerken en de regionale
beschikbaarheid van werk.
De in het model opgenomen verklarende indicatoren zijn opgenomen in tabel 1 (hh staat voor huishouden).
Tabel 1: in verdeelmodel opgenomen indicatoren
Indicatoren
|
Niveau
|
Bron
|
Niet-rechthebbenden
|
|
|
Te veel vermogen
|
|
|
Alleenstaande, vermogen boven € 5.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Alleenstaande, vermogen tot € 5.000, overwaarde boven € 50.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen boven € 10.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen tot € 10.000, overwaarde boven € 50.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Andere uitkering
|
|
|
AO-uitkering, mate van AO 15–80% of onbekend in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 80–100% in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
WW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Kan/wil niet werken
|
|
|
Student (mbo/hbo/wo) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Aanbodkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Leeftijd
|
|
|
Leeftijd 18 tot 20 jaar in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Leeftijd 20 tot 25 jaar in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
25 tot 30-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
30 tot 40-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
40 tot 50-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezinssituatie
|
|
|
Alleenstaande (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 5–12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 12–18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 5–12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 12–18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18–
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar zonder kinderen
|
Huishouden
|
CBS
|
Instellingsbewoner
|
Huishouden
|
CBS
|
Thuiswonend meerderjarig kind
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig huishouden
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen in Corporatiewoning
|
Huishouden
|
CBS
|
Afkomst
|
|
|
Autochtoon in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Turk in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Surinaam in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Nederlands Antilliaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Marokkaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Ghanees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Somaliër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afrikaan (excl. Marokkaan, Ghanees, Somaliër) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afghaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Irakees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Syriër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig niet-westers in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Joegoslavisch in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig westers in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Opleiding
|
|
|
Aandeel laagst opgeleiden in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
HCI (human capital index) onbekend (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Middelbare of hoge HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezondheid
|
|
|
Zorgkosten boven € 50.000 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gebruik GGZ-zorg in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor verslaving in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor depressie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor psychose in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit minder dan 4 hoofdgroepen in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 4 tot 6 hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 6 tot 8 medicijngroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit meer dan 8 hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Vraagkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Beschikbaarheid van banen
|
|
|
Banen per lid beroepsbevolking in gemeente, gecorrigeerd voor grenspendel
|
Gemeente
|
Atlas voor gemeenten
|
Werken onder je niveau
|
|
|
Aandeel werkend onder zijn niveau in gemeente
|
Gemeente
|
Atlas voor gemeenten
|
Aandeel studenten (hbo/wo) onder de potentiële beroepsbevolking in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
Aandeel WW’ers onder de beroepsbevolking in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
Regionaal klantenpotentieel
|
Gemeente
|
CBS
|
Buurteffecten
|
|
|
Arbeidsethos
|
|
|
Aandeel van de beroepsbevolking in gemeente in buurt waar werken niet de norm is
|
gemeenten
|
Atlas voor Gemeenten
|
Leefbaarheid
|
|
|
Index overlast en onveiligheid
|
Buurt
|
Atlas voor gemeenten
|
De inschatting van de kans op bijstand gebeurt door – voor de in het model opgenomen
verklarende variabelen – een coëfficiënt (gewicht) te berekenen. Met deze coëfficiënten
kan voor elk huishouden in de dataset een objectieve kans op bijstand worden bepaald.
De dataset wordt gevormd door integrale gegevens die grotendeels afkomstig zijn van
het CBS. Voor iedere persoon in de dataset is bepaald tot welk huishouden hij behoort
en wat de kenmerken van zijn huishouden en zijn omgeving zijn. Voor enkele omgevingsfactoren
wordt gebruik gemaakt van gegevens van Atlas voor gemeenten.
Nadat de bijstandskans voor elk huishouden is bepaald wordt aan de hand van bruto
bijstandsbedragen bepaald welk bedrag een huishouden aan bijstand zou ontvangen. Hiervoor
wordt de bijstandskans vermenigvuldigd met het relevante bruto bijstandsbedrag. Deze
bruto bijstandsbedragen zijn afgeleid van de netto bijstandsbedragen zoals deze in
juni voorafgaand aan het uitvoeringsjaar per ministeriële regeling bekend zijn gemaakt.
De bruto bijstandsbedragen zijn afhankelijk van het type huishouden en het aantal
huishoudleden (de kostendelersnorm). Tabel 2 bevat de normbedragen zoals deze in het
model zijn gehanteerd.
Tabel 2: bruto bijstandsnormen per 1 juli naar type huishouden en aantal kostendelers
Type huishouden
|
Normbedrag
|
Alleenstaande (ouder), leeftijd 21 tot aow
|
€ 14.946,47
|
Alleenstaande (ouder), 18, 19 of 20 jaar
|
€ 2.894,40
|
Gehuwd paar, beide partners leeftijd 21 tot aow
|
€ 19.333,04
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
€ 5.788,80
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
€ 9.139.08
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
€ 11.270,04
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
€ 15.974,84
|
Alleenstaande (ouder) in institutioneel huishouden
|
€ 3.712,56
|
Gehuwd paar in institutioneel huishouden
|
€ 5.774,52
|
Aantal kostendelers (21+)
|
|
1 persoon
|
€ 14.946,47
|
2 personen
|
€ 9.666,62
|
3 personen
|
€ 7.906,48
|
4 personen
|
€ 7.026,50
|
5 personen
|
€ 6.498,48
|
6 personen
|
€ 6.146,53
|
7 personen
|
€ 5.982,60
|
8 personen
|
€ 5.862,96
|
9 personen
|
€ 5.769,84
|
10 personen (of meer)
|
€ 5.695,44
|
Bij tabel 2 wordt opgemerkt dat bij het verwerken van de kostendelersnorm in de bruto
bijstandsbedragen rekening is gehouden met de groepen die uitgezonderd zijn van de
kostendelersnorm: jongeren tot 21 jaar, studenten (mbo/hbo/wo) en personen die in
een instelling verblijven. Het is niet mogelijk om rekening te houden met de uitzondering
voor commerciële kamerhuurders vanwege het ontbreken van gegevens hierover. Daarnaast
wordt geen onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande en paar in een instelling.
Aan ieder persoon in een institutioneel huishouden wordt het normbedrag voor een alleenstaande
toegekend.
Voor studenten wordt de bruto norm op 0 gesteld. Thuiswonende kinderen van 18 jaar
of ouder worden als zelfstandige huishoudens gezien met een eigen recht op bijstand.
Als voor alle huishoudens het te verwachten bijstandsbedrag is bepaald worden deze
voor elke gemeente bij elkaar opgeteld. Het resulterende bedrag vormt de input voor
de verdelingssystematiek zoals beschreven onder het kopje «algemene beschrijving verdeelsystematiek».
Berekeningswijze uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen
Het benodigde budget ten behoeve van de uitkering aan dak- en thuislozen wordt apart
bepaald. Gemeenten ontvangen dit budget voor zover de gemeentelijke uitkering objectief
wordt verdeeld. Voor gemeenten die (deels) historisch worden verdeeld geldt dat de
uitgaven aan dak- en thuislozen meelopen in de historische verdeling. De uitgaven
aan dak- en thuislozen maken namelijk onderdeel uit van de realisaties van gemeenten.
Het budget voor dak- en thuislozen wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen
de netto uitgaven van een gemeente aan deze doelgroep en de totale netto uitgaven
van alle gemeenten aan uitkeringen op grond van de Pw, de IOAW en de IOAZ. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd met het totaal beschikbare macrobudget en
het percentage dat een gemeente objectief wordt verdeeld (de m in de formule). De
uitgaven voor levensonderhoud aan startende zelfstandigen in het kader van de Bbz 2004 worden hierbij buiten beschouwing gelaten omdat deze niet als aparte post door het
CBS worden geregistreerd en alleen de totale uitgaven aan Bbz-uitkeringen worden geregistreerd.
Deze gegevens worden ontleend aan het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB)
van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze bestanden bevatten gegevens over
de netto uitkeringen op grond van de wet, IOAWIOAZ, bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag en de Bbz. De bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag worden net als de Bbz buiten beschouwing gelaten voor het bepalen van de totale netto uitgaven aan uitkeringen.
Berekeningswijze uitkering ten behoeve van gehuisveste vergunninghouders
Van de hierboven beschreven verdelingssystematiek wordt voor de verdeling voor 2017
eenmalig afgeweken om beter rekening te kunnen houden met de verhoogde asielinstroom
die in Nederland heeft plaatsgevonden. Voor deze groep wordt voor de verdeling een
apart budget ter grootte van € 100 miljoen uit het voorlopig macrobudget gereserveerd
en verdeeld. Het macrobudget dat – na aftrek van de € 100 miljoen – overblijft wordt
verdeeld volgens de reguliere systematiek.
Voor de verdeling van dit budget wordt gekeken naar het aantal gehuisveste vergunninghouders
bij gemeenten in de periode januari tot en met juli 2016. Het aandeel dat een individuele
gemeente ontvangt van het genoemde budget van €–100 miljoen wordt bepaald door het
aantal gehuisveste vergunninghouders van een individuele gemeente in de genoemde periode
als percentage van het totaal aantal gehuisveste vergunninghouders in deze periode.
Bepalingen over de gehanteerde data en omgaan met jaarlijkse herindelingen
De budgetberekening geschiedt op grond van de cijfers zoals die bij het vaststellen
van de verdeling beschikbaar zijn. Indien deze cijfers hierna nog wijzigen (bijvoorbeeld
door toepassing van een alternatieve meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen
de budgetten hiervoor niet worden aangepast. Geregeld vinden er herindelingen en fusies
van gemeenten plaats. Het kan nodig zijn om vast te stellen welke waarden van de verdeelkenmerken
voor de nieuwe gemeenten zullen worden toegepast. In dat geval zal voor de nieuwe
gemeenten een redelijke schatting worden gemaakt van de toestand zoals die op het
moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die
datum reeds was ingegaan.