In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied;
dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;
geuremissiefactor: bij ministeriële regeling vastgestelde geuremissie per dier, behorende bij een daartoe
aangewezen diercategorie en huisvestingssysteem;
geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden
gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een
daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd
voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van
het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning,
bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
geurhinder: gevolgen voor het milieu door de emissie van geur;
huisvestingssysteem: gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde
wijze worden gehouden;
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen,
verladen of wegen van dieren.