Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft

Geraadpleegd op 24-12-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot aanvullend prudentieel toezicht op banken, levensverzekeraars, schadeverzekeraars en beleggingsondernemingen die tot een financiële groep behoren (Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01503 M;

Gelet op richtlijn nr. 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2003 L 35), richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126) en Richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330) en de artikelen 3:270, tweede lid, 3:280, vierde lid, 3:284, derde lid, 3:285, 3:286 en 3:296 tot en met 3:299 van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2006, nr. W06.06.0260/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-01859U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

De in dit besluit bedoelde financiële ondernemingen passen de in dit besluit beschreven methoden consistent toe.

Artikel 2a

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:269a, eerste lid, van de wet, beschikt over:

    • a. adequate procedures met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid om alle bestaande materiële risico’s te bepalen en te meten en het eigen vermogen naar behoren af te stemmen op de risico’s;

    • b. gedegen rapportage- en jaarrekeningsystemen, met het oog op de bepaling, meting, bewaking en beheersing van de intragroepsovereenkomsten en -posities en de risicoconcentratie.

  • 2 De onderneming beschikt tevens met het oog op het risicobeheer, bedoeld in artikel 3:269a, eerste lid, onderdeel a, van de wet, over:

    • a. een gedegen bestuur en beheer, waarin is voorzien in goedkeuring en periodieke evaluatie van de strategieën en het beleid door de passende bestuursorganen op het niveau van het financiële conglomeraat met betrekking tot alle risico’s die zij aangaan;

    • b. een adequaat kapitaaltoereikendheidsbeleid om te anticiperen op de gevolgen van de bedrijfsstrategie van de gereglementeerde entiteiten in het financieel conglomeraat voor het risicoprofiel en de kapitaaltoereikendheid, bedoeld in artikel 3:296 van de wet;

    • c. adequate procedures om te waarborgen dat de risicobewakingssystemen van de gereglementeerde entiteiten in het financieel conglomeraat goed geïntegreerd zijn in hun organisatie en dat alle maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de systemen die worden toegepast in alle ondernemingen die onder het aanvullende toezicht vallen met elkaar in overeenstemming zijn, zodat de risico’s op het niveau van het financiële conglomeraat kunnen worden gemeten, bewaakt en beheerst.

Hoofdstuk 2. Geconsolideerd toezicht op beleggingsondernemingen en banken

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:270, tweede lid, en 3:280, vierde lid, van de wet

Artikel 3

  • 1 Een onderneming is van te verwaarlozen betekenis als bedoeld in artikel 3:270, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien het balanstotaal van die onderneming, tezamen met dat van andere bij het toezicht op de betrokken beleggingsonderneming of bank te betrekken ondernemingen van te verwaarlozen betekenis, lager is dan het laagste van de twee volgende bedragen:

    • a. € 10.000.000; of

    • b. één procent van het balanstotaal van de moederonderneming of van de onderneming die de deelneming houdt.

  • 2 In dit artikel wordt onder onderneming verstaan een beleggingsonderneming, een financiële instelling, een bank of een onderneming die nevendiensten verricht, en die dochteronderneming is van een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank of waarin een deelneming wordt gehouden door die Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank.

Artikel 4

  • 1 Een beleggingsonderneming of bank als bedoeld in artikel 3:280, eerste lid, van de wet dient de in het derde lid van dat artikel bedoelde rapportage eenmaal per jaar bij de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank in, tenzij de Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank, indien de solvabiliteit door ontwikkelingen bij de beleggingsonderneming of bank in het gedrang is of zou kunnen komen, besluit dat er gerapporteerd wordt met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten of -posities als bedoeld in artikel 3:280, derde lid, van de wet worden verstaan overeenkomsten of posities die een door de Nederlandsche Bank vast te stellen drempel, gerelateerd aan de aanwezige solvabiliteit, te boven gaan. Alvorens de drempel vast te stellen, voert de Nederlandsche Bank overleg met de betrokken Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank. De Nederlandsche Bank stelt geen kwalitatieve of andere kwantitatieve drempels vast.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de categorieën overeenkomsten en posities die in de rapportage worden betrokken en de rapportage.

  • 4 De in het derde lid bedoelde regels hebben uitsluitend betrekking op:

    • a. het model van de staat;

    • b. de reikwijdte van toepassing van de staat en de mate van detaillering van de in te vullen gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de staat;

    • c. de waardering van de posten overeenkomstig de waarderingsmethoden die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast;

    • d. de te hanteren valuta en rekeneenheid;

    • e. de afronding; en

    • f. de termijn waarbinnen de rapportage wordt verstrekt; met dien verstande dat deze niet korter is dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van hoofdstuk 6 van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet.

Hoofdstuk 2a. Aanvullend toezicht op Nederlandse verzekeraars in een verzekeringsrichtlijngroep

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:288a, eerste en tweede lid, 3:288b, derde lid, 3:288e, tweede lid, en 3:288f, tweede lid, van de wet

Afdeling 2a.1. Algemene bepalingen

Artikel 4a

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op verzekeraars met zetel in Nederland die onder het toepassingsgebied van de richtlijn solvabiliteit II vallen.

Afdeling 2a.2. Financiële positie

Artikel 4b

  • 1 Een deelnemende verzekeraar als bedoeld in artikel 3:288a, eerste lid, van de wet of een verzekeringsholding of gemengde financiële holding als bedoeld in artikel 3:288a, tweede lid, van de wet voert de berekening, waaruit moet blijken dat de solvabiliteit van de verzekeringsrichtlijngroep waarvan de verzekeraar of holding deel uitmaakt voldoet aan artikel 3:288a, eerste onderscheidenlijk tweede lid, ten minste eenmaal per jaar uit. De verzekeraar of holding voert de berekening onverwijld opnieuw uit indien het risicoprofiel van de groep duidelijk afwijkt van de aannames die ten grondslag lagen aan de laatste berekening, of indien de groepstoezichthouder daarom verzoekt vanwege aanwijzingen dat het risicoprofiel sinds die laatste berekening duidelijk is veranderd. De verzekeraar of holding meldt de uitkomst van de herberekening aan de groepstoezichthouder.

  • 2 De verzekeraar of holding maakt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, gebruik van methode 1 (standaardmethode op basis van consolidatie van jaarrekeningen), bedoeld in artikel 230 van de richtlijn solvabiliteit II, tenzij de groepstoezichthouder het gebruik van methode 2 (alternatieve methode op basis van aftrek en aggregatie), bedoeld in artikel 233 van de richtlijn solvabiliteit II, of een combinatie van methode 1 en methode 2 voorschrijft vanwege het feit dat de uitsluitende toepassing van methode 1 ongepast zou zijn.

  • 3 De verzekeraar of holding kan voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep slechts gebruik maken van een intern model, indien daartoe overeenkomstig artikel 231, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II bij de groepstoezichthouder een aanvraag is ingediend, en de aanvraag overeenkomstig dat artikel is ingewilligd.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank groepstoezichthouder is, neemt zij een besluit over de aanvraag, bedoeld in het derde lid, overeenkomstig artikel 231, eerste tot en met zesde lid, van de richtlijn solvabiliteit II en met inachtneming van de artikelen 343 tot en met 345, 348 en 349 van de verordening solvabiliteit II.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde berekening geschiedt met inachtneming van titel II, hoofdstukken I en II, van de verordening solvabiliteit II. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de optie, bedoeld in artikel 227, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn solvabiliteit II.

  • 6 Op de in het eerste lid bedoelde berekening zijn de overgangsmaatregelen, bedoeld in artikel 308 ter, zestiende lid en zeventiende lid, eerste en tweede alinea, van de richtlijn solvabiliteit II, van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2a.3. Kapitaalopslag

Artikel 4c

  • 1 Indien het solvabiliteitskapitaalvereiste van een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, die onderdeel is van een verzekeringsrichtlijngroep, wordt berekend op basis van een overeenkomstig artikel 231 van de richtlijn solvabiliteit II op groepsniveau goedgekeurd intern model, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de omstandigheden, bedoeld artikel 238, tweede lid, van de richtlijn solvabiliteit II zich voordoen, kan zij een kapitaalopslag toepassen of eisen dat de verzekeraar zijn solvabiliteitskapitaalvereiste berekent op basis van de standaardformule.

  • 2 Indien een verzekeraar zijn solvabiliteitskapitaalvereiste berekent op basis van de standaardformule en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat de omstandigheden, bedoeld in artikel 238, derde lid, van de richtlijn solvabiliteit II zich voordoen, kan zij een onderset van parameters, genoemd in dat lid, die kenmerkend zijn voor die verzekeraar voorschrijven of in de in artikel 37 van de richtlijn bedoelde gevallen een kapitaalopslag op het solvabiliteitskapitaalvereiste toepassen.

Artikel 4d

De Nederlandsche Bank beoordeelt of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding geven tot het opleggen van een kapitaalopslag op het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 3:288b, tweede lid, aan de hand van artikel 232 van de richtlijn solvabiliteit II, met inachtneming van titel I, hoofdstuk X, afdeling 1, van de verordening solvabiliteit II, en bepaalt de hoogte van de op te leggen kapitaalopslag aan de hand van artikel 37, tweede lid, van de richtlijn, met inachtneming van titel I, hoofdstuk X, afdeling 2, van de verordening.

Afdeling 2a.4. Groepen met gecentraliseerd risicobeheer

Artikel 4e

  • 1 De artikelen 238 en 239 van de richtlijn solvabiliteit II inzake de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste onderscheidenlijk de niet-naleving van dat vereiste zijn van toepassing op elke Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar die de dochteronderneming is van een andere verzekeraar indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 236, onderdelen a tot en met d, van genoemde richtlijn en de moederonderneming een aanvraag tot toepassing van de artikelen 238 en 239 van de richtlijn heeft gedaan en deze aanvraag is ingewilligd overeenkomstig de procedure van artikel 237 van die richtlijn.

  • 2 De moederonderneming informeert de groepstoezichthouder en de Nederlandsche Bank indien niet langer aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 236, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de richtlijn solvabiliteit II is voldaan. In dat geval, of indien de groepstoezichthouder daarom verzoekt op grond van een verrichte verificatie, presenteert de moederonderneming een plan om binnen een passende termijn opnieuw aan al die voorwaarden te voldoen.

  • 3 De toepassing van de artikelen 238 en 239 van de richtlijn solvabiliteit II eindigt overeenkomstig artikel 240, eerste lid, van de richtlijn, indien niet langer aan alle voorwaarden is voldaan en de groepstoezichthouder heeft vastgesteld dat het in het tweede lid bedoelde plan ontoereikend is of niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd.

Afdeling 2a.5. Rapportages

Artikel 4f

  • 1 Een verzekeraar of holding als bedoeld in artikel 4b die deel uitmaakt van een verzekeringsrichtlijngroep waarvoor de Nederlandsche Bank als groepstoezichthouder is aangewezen, dient bij de Nederlandsche Bank binnen de ingevolge artikel 373, onderscheidenlijk artikel 375, tweede lid, van de verordening solvabiliteit II voorgeschreven termijnen toezichtrapportages in met de volgende informatie:

    • a. de toezichtinformatie, bedoeld in artikel 372, eerste lid, van de verordening solvabiliteit II;

    • b. de aanvullende toezichtinformatie, bedoeld in artikel 372, tweede lid, van de verordening solvabiliteit II;

    • c. de toezichtinformatie, bedoeld in de artikelen 376 en 377 van de verordening solvabiliteit II;

    • d. andere voor toezichtdoeleinden benodigde periodieke informatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de richtlijn solvabiliteit II.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van titel II, hoofdstuk VI, van de verordening solvabiliteit II, regels met betrekking tot de rapportages, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 35, zesde tot en met achtste lid, van de richtlijn solvabiliteit II, ontheffing verlenen van:

    • a. de verplichting periodieke rapportagestaten vaker dan eenmaal per jaar te verstrekken;

    • b. itemgewijze rapportageverplichtingen.

Hoofdstuk 3. Aanvullend toezicht op verzekeraars met beperkte risico-omvang in een richtlijngroep

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:281a, derde lid, en 3:281b, eerste lid, van de wet

Afdeling 3.1. Intragroepsovereenkomsten en -posities

Artikel 5

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in de aanhef van artikel 3:281a, eerste lid, van de wet dient de in het tweede lid van dat artikel bedoelde rapportage eenmaal per jaar in. De Nederlandsche Bank kan, indien de solvabiliteit door ontwikkelingen bij een verzekeraar in het gedrang is of zou kunnen komen, besluiten dat de verzekeraar rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten of -posities als bedoeld in artikel 3:281a, tweede lid, van de wet worden verstaan overeenkomsten of posities die een door de Nederlandsche Bank vast te stellen drempel, gerelateerd aan de vereiste solvabiliteit, te boven gaan. Alvorens de drempel vast te stellen, voert de Nederlandsche Bank overleg met de betrokken verzekeraar. De Nederlandsche Bank stelt geen kwalitatieve of andere kwantitatieve drempels vast.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de categorieën overeenkomsten en posities die in de rapportage worden betrokken en de rapportage. Artikel 4, vierde lid, is van toepassing.

Afdeling 3.2. Aangepaste solvabiliteit

Artikel 6

  • 2 De verzekeraar rapporteert de aangepaste solvabiliteit eenmaal per jaar, tenzij de Nederlandsche Bank, indien de aangepaste solvabiliteit door ontwikkelingen bij de verzekeraar in het gedrang is of zou kunnen komen, besluit dat er gerapporteerd moet worden met een hogere frequentie.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de rapportage, bedoeld in het tweede lid. Artikel 4, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 7

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 past voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit een van de in bijlage A bij dit besluit opgenomen berekeningsmethoden toe. Hij betrekt bij die berekening iedere rechtstreeks of middellijk met hem verbonden verzekeraar.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat een verzekeraar geen aangepaste solvabiliteit behoeft te berekenen, indien:

    • a. de verzekeraar een verbonden verzekeraar is van een andere Nederlandse verzekeraar en de verzekeraar in aanmerking wordt genomen bij de voor die andere verzekeraar uitgevoerde berekening; of

    • b. de verzekeraar dezelfde moederonderneming heeft als een andere Nederlandse verzekeraar en in aanmerking wordt genomen bij de voor die andere verzekeraar uitgevoerde berekening.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt slechts een besluit als bedoeld in het tweede lid, indien de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen van de bij de berekening betrokken verzekeraars adequaat over de in dat lid bedoelde ondernemingen verdeeld zijn.

Artikel 8

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 gebruikt de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen bij de berekening van het eigen vermogen niet meerdere malen voor de verschillende verzekeraars die bij de berekening betrokken zijn.

  • 2 De verzekeraar betrekt bij de berekening van zijn aangepaste solvabiliteit niet de waarde van de activa die dienen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste van andere rechtstreeks of middellijk met hem verbonden verzekeraars.

  • 3 De verzekeraar betrekt bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit geen vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van de wederzijdse financiering tussen hem en andere rechtstreeks of middellijk met hem verbonden ondernemingen.

Artikel 9

De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit.

Hoofdstuk 4. Financiële conglomeraten

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:296 tot en met 3:298 van de wet

Afdeling 4.1. Aanvullende kapitaaltoereikendheid

Artikel 23

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:296, eerste lid, van de wet berekent de aanvullende kapitaaltoereikendheid van het financieel conglomeraat in overeenstemming met de ingevolge dit hoofdstuk voorgeschreven regels.

  • 2 De onderneming past voor de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid een van de in bijlage B bij dit besluit opgenomen berekeningsmethoden toe.

  • 3 De aanvullende kapitaaltoereikendheid is voldoende indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, niet negatief is.

  • 4 Onverminderd het tweede lid kan de Nederlandsche Bank, indien zij coördinator is, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financieel conglomeraat, besluiten welke van die methoden de onderneming voor de berekening toepast.

Artikel 24

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:296, eerste lid, van de wet verstrekt de in het vierde lid van dat artikel bedoelde berekening eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien ontwikkelingen in de aanvullende kapitaaltoereikendheid daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming de berekening met een hogere frequentie verstrekt.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over de aanvullende kapitaaltoereikendheid en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 25

  • 1 Ongeacht welke van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde methoden wordt toegepast, betrekt de onderneming, bedoeld in artikel 23, het totale solvabiliteitstekort van een dochteronderneming bij de berekening, indien het groepslid een dochteronderneming is en zij een solvabiliteitstekort of, indien het groepslid een niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële marktsector is, een theoretisch solvabiliteitstekort heeft.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank coördinator is en zij van oordeel is dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal van de dochteronderneming in eigendom heeft, strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kan zij besluiten dat de onderneming het solvabiliteitstekort van die dochteronderneming proportioneel in aanmerking neemt. Indien tussen de groepsleden geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de Nederlandsche Bank, indien zij coördinator is, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties, het gedeelte van het solvabiliteitstekort dat de onderneming bij de berekening betrekt, rekening houdend met de aansprakelijkheid waartoe de bestaande betrekkingen aanleiding geven.

  • 3 Ongeacht welke van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde methoden wordt toegepast:

    • a. is het meerdere malen gebruiken van vermogensbestanddelen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen op het niveau van het financiële conglomeraat of de creatie van eigen vermogen binnen de groep niet toegestaan; met het oog daarop zijn de relevante regels van de desbetreffende sectorale voorschriften van overeenkomstige toepassing;

    • b. betrekt de onderneming bij de berekening van de aanwezige solvabiliteit voor iedere deelsector in het financieel conglomeraat de eigenvermogensbestanddelen als omschreven in de voor die deelsector geldende sectorale voorschriften; indien er een tekort aan eigen vermogen is op het niveau van het financiële conglomeraat, betrekt de onderneming bij die berekening alleen de eigenvermogensbestanddelen die op grond van elk van de sectorale voorschriften in aanmerking komen;

    • c. houdt de onderneming bij de berekening van het eigen vermogen van het financiële conglomeraat rekening met de beperkingen die voor de berekening van het eigen vermogen gelden op grond van de voor elk van de deelsectoren geldende sectorale voorschriften;

    • d. betrekt de onderneming bij de berekening van het eigen vermogen van het financiële conglomeraat alleen het eigen vermogen voorzover dit effectief overdraagbaar en beschikbaar is tussen de verschillende groepsleden in het licht van de doeleinden van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften;

    • e. berekent de onderneming het theoretische solvabiliteitsvereiste voor een niet-gereglementeerd groepslid uit de financiële marktsector volgens de regels waaraan dat groepslid krachtens de desbetreffende sectorale voorschriften zou moeten voldoen indien het een gereglementeerde entiteit van die specifieke deelsector zou zijn;

    • f. berekent de onderneming het theoretische solvabiliteitsvereiste van een gemengde financiële holding in overeenstemming met de sectorale voorschriften van de belangrijkste deelsector in het financiële conglomeraat.

Afdeling 4.2. Risicoconcentratie, intragroepsovereenkomsten en -posities en risicobeheer- en internecontroleprocedures

Artikel 26

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:297, eerste lid, van de wet verstrekt de in dat artikel bedoelde rapportage met betrekking tot de significante risicoconcentraties eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien de omstandigheden van een bepaalde onderneming daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante risicoconcentraties worden verstaan risicoconcentraties, welke een door de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financiële conglomeraat, vast te stellen passende drempel, gerelateerd aan het reglementaire eigen vermogen of de technische voorzieningen, te boven gaan.

  • 3 De Nederlandsche Bank bepaalt, na overleg met de andere toezichthoudende instanties, welke categorieën risico’s van de gereglementeerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat worden gerapporteerd op basis van artikel 3:297, eerste lid, van de wet. Daarbij houdt de Nederlandsche Bank rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van het financiële conglomeraat.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over risicoconcentraties en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 27

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:298, eerste lid, van de wet verstrekt de in dat artikel bedoelde rapportage over significante intragroepsovereenkomsten en -posities eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien de omstandigheden van een bepaalde onderneming daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten en -posities worden verstaan intragroepsovereenkomsten en -posities welke een door de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financiële conglomeraat, vast te stellen passende drempel, gerelateerd aan het reglementaire eigen vermogen of de technische voorzieningen, te boven gaan.

  • 3 De Nederlandsche Bank bepaalt, na overleg met de andere toezichthoudende instanties, welke categorieën overeenkomsten of posities van de gereglementeerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat worden gerapporteerd op basis van artikel 3:298, eerste lid, van de wet. Daarbij houdt de Nederlandsche Bank rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van het financiële conglomeraat.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over intragroepsovereenkomsten en -posities en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 29

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage A. bij artikel 20

Methode 1. Aftrek en aggregatie

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van:

    • de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

  • ii. de som van:

    • de boekwaarde van de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar bij de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Indien de deelneming in de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar geheel of ten dele bestaat uit een middellijk belang wordt in punt ii), eerste streepje, de waarde daarvan in de berekening betrokken met inachtneming van de desbetreffende opeenvolgende deelnemingen. Ook worden in de punten i), tweede streepje, en ii), derde streepje, de proportionele delen van, onderscheidenlijk, de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van die herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de berekening begrepen.

Methode 2. Aftrek van een vereiste

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

    en

  • ii. de som van:

    • het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Voor de waardering van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge worden deelnemingen vastgesteld op basis van de nettovermogenswaarde, overeenkomstig artikel 389, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Methode 3. Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen en is het verschil tussen:

  • i. de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge berekend op basis van de geconsolideerde gegevens;

    en

  • ii.

    •  – hetzij de som van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden herverzekeraars, levensverzekeraars of schadeverzekeraars zoals dat voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekeningen in aanmerking genomen is;

    • hetzij het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge die op basis van de geconsolideerde gegevens berekend is.

Het bepaalde ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge en de berekening van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge op basis van de geconsolideerde gegevens.

Bijlage B. bij artikel 23, tweede lid

Methode 1. Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening.

De kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. het eigen vermogen van het financiële conglomeraat, berekend op basis van de geconsolideerde positie van de groep; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

    en

  • ii. de som van de solvabiliteitsvereisten voor elke sector van de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten van de groep, in voorkomend geval met inbegrip van de solvabiliteitsvereisten voor de gemengde financiële holding; de solvabiliteitsvereisten voor elke sector van de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten worden berekend volgens de desbetreffende sectorale voorschriften.

Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten die niet bij de bovenbedoelde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, en in voorkomend geval voor de gemengde financiële holding van het financieel conglomeraat, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.

Methode 2. Aftrek en aggregatie

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.

De kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van het eigen vermogen van elke tot het financiële conglomeraat behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten, in voorkomend geval met inbegrip van de gemengde financiële holding; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

    en

  • ii. de som van:

    • de solvabiliteitsvereisten voor elke tot de groep behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten, in voorkomend geval met inbegrip van de solvabiliteitsvereisten voor de gemengde financiële holding; deze solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de relevante sectorale voorschriften;

      en

    • de boekwaarde van de deelnemingen in andere entiteiten van de groep.

Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector, bedoeld in artikel 2, punt 8, van de richtlijn financiële conglomeraten, en in voorkomend geval voor de gemengde financiële holding van het financieel conglomeraat, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.

Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen krachtens het derde lid.

Methode 3. Combinatie van de methoden 1 en 2

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van een combinatie van de methoden 1 en 2.

Bij de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 worden het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de groepsleden berekend door toepassing van de sectorale voorschriften met betrekking tot de vorm en de mate van de consolidatie die zijn neergelegd in met name artikel 18 van de verordening kapitaalvereisten en bijlage I, punt 1, onder B, van richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330).

Bij de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 2 wordt rekening gehouden met het proportionele deel van de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een ander groepslid bezit. Onder «proportioneel deel» wordt verstaan het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk door deze onderneming wordt gehouden.