Besluit reikwijdtebepalingen Wft

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m 31-10-2015

Besluit van 12 oktober 2006, houdende bepalingen ter uitvoering van de artikelen 1:10, 1:11, 3:5, 3:36 en 3:110 van de Wet op het financieel toezicht (Besluit Reikwijdtebepalingen Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 12 juli 2006, no. FM 2006-01704 M;

Gelet op de artikelen 1:10, 1:11, 3:5, 3:36 en 3:110 van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 2006, no. W06.06.0333/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, FM 2006-02265 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Afdeling 2.1. Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 1:10, aanhef en onderdeel a, en 3:36, zesde lid, van de wet

§ 2.1.1. Onderlinge waarborgmaatschappijen met zetel in Nederland

Artikel 2

  • 2 Bij de aanvraag van een verklaring legt de aanvrager aan de Nederlandsche Bank een gewaarmerkt afschrift van de statuten, een lijst met namen en adressen van zijn bestuurders en een programma van werkzaamheden over, dat bevat:

    • a. een opgave van de aard van de risico’s die de onderlinge waarborgmaatschappij voornemens is te dekken;

    • b. een uiteenzetting omtrent de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

    • c. een raming van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet;

    • d. bewijsstukken waaruit blijkt dat de onderlinge waarborgmaatschappij beschikt over de financiële middelen tot dekking daarvan;

    en voorts, voor de eerste drie boekjaren:

    • e. een raming van de andere dan de in onderdeel c bedoelde kosten van beheer, met name van de algemene kosten en de provisies;

    • f. een raming van de premies en van de schaden;

    • g. een raming van de liquiditeitspositie; en

    • h. een raming van de financiële middelen tot dekking van de verplichtingen en, voorzover van toepassing, tot dekking van de solvabiliteitsmarge bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 3

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent een verklaring als bedoeld in artikel 2 aan onderlinge waarborgmaatschappijen waarvan:

    • a. de statuten bepalen dat de leden tijdens de bedrijfsuitoefening verplicht zijn of kunnen worden volledig bij te dragen in de tekorten of dat de schadevergoedingsplicht naar gelang van de beschikbare middelen kan worden beperkt en dat bij de ontbinding de leden en zij die binnen de in de statuten bepaalde termijn hebben opgehouden leden te zijn, aansprakelijk zijn voor tekorten of dat de schadevergoedingsplicht naargelang de beschikbare middelen kan worden beperkt;

    • b. de bedrijfsuitoefening is beperkt tot slechts een van de branches, bedoeld in artikel 2:27, tweede lid, van de wet, met uitzondering van de branches Ongevallen, Ziekte, Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen, Algemene aansprakelijkheid, Krediet, Borgtocht en Hulpverlening;

    • c. de bij hen verzekerde risico’s op genoegzame wijze zijn herverzekerd, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat geen herverzekering behoeft plaats te vinden;

    • d. ten minste de helft van het jaarlijkse bruto premie-inkomen afkomstig is van de leden;

    • e. het aantal verzekeringnemers niet groter is dan drieduizend; en

    • f. het jaarlijkse bruto premie-inkomen niet meer dan € 455.000 beloopt.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen waarvan het aantal verzekeringnemers niet groter is dan tweehonderd en het jaarlijkse bruto premie-inkomen niet meer dan € 91.000 beloopt.

Artikel 4

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent een verklaring als bedoeld in artikel 2 aan onderlinge waarborgmaatschappijen die niet voldoen aan artikel 3 en waarvan:

    • a. de statuten bepalen dat de leden tijdens de bedrijfsuitoefening verplicht zijn of kunnen worden volledig bij te dragen in de tekorten, of dat de schadevergoedingsplicht naargelang de beschikbare middelen kan worden beperkt en dat bij de ontbinding de leden en zij die binnen de in de statuten bepaalde termijn hebben opgehouden leden te zijn, aansprakelijk zijn voor tekorten, of dat de schadevergoedingsplicht naar gelang van de beschikbare middelen kan worden beperkt;

    • b. de bedrijfsuitoefening zich niet uitstrekt tot de branches Ongevallen, Ziekte, Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen, Algemene aansprakelijkheid, Krediet, Borgtocht en Hulpverlening;

    • c. het jaarlijkse bruto premie-inkomen niet meer dan € 5.000.000 beloopt; en

    • d. tenminste de helft van het jaarlijkse bruto premie-inkomen afkomstig is van de leden.

Artikel 5

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen waarvan het aantal verzekeringnemers niet groter is dan tweehonderd en het jaarlijkse bruto premie-inkomen niet meer dan € 91.000 beloopt.

Artikel 6

  • 1 Een onderlinge waarborgmaatschappij waaraan op grond van artikel 4 een verklaring is verleend, dient binnen zes maanden na afloop van het boekjaar bij de Nederlandsche Bank een opgave in met betrekking tot de vanuit de vestigingen in Nederland gesloten schadeverzekeringen met betrekking tot in andere lidstaten gelegen risico’s.

  • 2 In de opgave worden per lidstaat en per branchegroep de in dat boekjaar geboekte premies, schaden en provisies vermeld, telkens zonder aftrek van herverzekering. De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de branchegroepen en het model van de opgave.

Artikel 7

  • 2 Met betrekking tot het verzekeren van bijkomende risico’s is het ingevolge artikel 3:36, vierde lid, van de wet bepaalde van toepassing met dien verstande dat de risico’s van de branche Rechtsbijstand uitsluitend als bijkomende risico’s mogen worden gecombineerd met branches waarbij risico’s worden verzekerd die verband houden met het gebruik van zeeschepen. Risico’s die verband houden met aansprakelijkheden ten aanzien waarvan de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van toepassing is worden evenwel niet als bijkomend risico verzekerd.

Artikel 8

  • 2 De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen moeten in toereikende mate in dezelfde muntsoort kunnen worden geïnd of te gelde gemaakt als die waarin de verplichtingen luiden. Deze waarden zijn in Nederland aanwezig, met dien verstande dat met betrekking tot een overeenkomst van communautaire co-assurantie deze waarden ter keuze van de onderlinge waarborgmaatschappij ook aanwezig mogen zijn in de andere lidstaten van waaruit de overige co-assuradeuren deelnemen aan de overeenkomst. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit lid beoogt te beschermen anderszins worden bereikt.

  • 3 Met betrekking tot het verzekeren van bijkomende risico’s is het bij of krachtens artikel 3:36, vierde lid, van de wet bepaalde van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de risico’s van de branche Rechtsbijstand uitsluitend als bijkomende risico’s mogen worden gecombineerd met branches waarbij risico’s worden verzekerd die verband houden met het gebruik van zeeschepen. Risico’s die verband houden met aansprakelijkheden ten aanzien waarvan de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van toepassing is mogen evenwel niet als bijkomend risico worden verzekerd.

Artikel 9

Voor de toepassing van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde worden onderlinge waarborgmaatschappijen die in het bezit zijn van een door de Nederlandsche Bank ingevolge deze paragraaf verleende verklaring beschouwd als schadeverzekeraar waaraan ingevolge het Deel Markttoegang financiële ondernemingen van de wet een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend.

Artikel 10

Indien een onderlinge waarborgmaatschappij voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat zij niet meer voldoet of zal voldoen aan artikel 3 of artikel 4, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 11

  • 2 De Nederlandsche Bank brengt de intrekking van een verklaring, verleend op grond van artikel 4, ter kennis van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten waarnaar de onderlinge waarborgmaatschappij vanuit Nederland diensten verricht.

Artikel 12

De Nederlandsche Bank kan onverminderd het bepaalde in artikel 1:104, eerste en tweede lid, van de wet een verklaring weigeren of intrekken indien een onderlinge waarborgmaatschappij deel uitmaakt of zal uitmaken van een groep en met het deel uitmaken van die groep naar het oordeel van de Nederlandsche Bank uitsluitend of in hoofdzaak wordt beoogd te bewerkstelligen dat een andere in die groep verbonden onderlinge waarborgmaatschappij voldoet of zal blijven voldoen aan artikel 3, eerste lid, onderdelen e en f, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 13

  • 1 De intrekking van een verklaring verplicht de onderlinge waarborgmaatschappij haar bedrijf af te wikkelen, tenzij de intrekking gepaard gaat met de verlening van een andere verklaring ingevolge dit besluit of met de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de wet.

  • 2 Op de onderlinge waarborgmaatschappij die ingevolge het eerste lid verplicht is haar bedrijf af te wikkelen, blijven gedurende de afwikkeling de bepalingen van dit besluit van toepassing.

  • 3 Gedurende de afwikkeling mag zonder toestemming van de Nederlandsche Bank geen wijziging worden gebracht in de verplichting van de leden om bij te dragen in de tekorten dan wel in de mogelijkheid de schadevergoedingsplicht te beperken.

§ 2.1.2. Ondernemingen of instellingen op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland

Artikel 14

  • 1 Op een onderneming op onderlinge grondslag van beperkte omvang met zetel buiten Nederland die vanuit een vestiging buiten Nederland door middel van dienstverrichting naar Nederland het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefent of uit wil oefenen en niet in het bezit is van een vergunning die overeenkomt met de in artikel 2:27, eerste lid, bedoelde vergunning, zijn de artikelen 2:34, 2:37 tot en met 2:47, 3:24, 3:58, tweede lid, 3:78, en 3:83 van de wet niet van toepassing, indien de onderneming aan de Nederlandsche Bank aantoont dat:

    • a. zij voldoet aan voorwaarden die overeenkomen met artikel 3 of artikel 4;

    • b. indien de betrokken vestiging zich in een lidstaat bevindt, op deze vestiging toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate overeenkomt met het toezicht ingevolge dit besluit of, indien de betrokken vestiging zich bevindt in een staat die geen lidstaat is, zij in de staat van haar zetel bevoegd is tot uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar en dit bedrijf vanuit een vestiging in die staat daadwerkelijk uitoefent.

  • 2 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2.2. Bepalingen ter uitvoering van artikel 1:10, aanhef en onderdeel b, van de wet

Artikel 16

Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 15:

  • a. legt in zijn statuten vast zich bij het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar te beperken tot de werkzaamheden die ingevolge artikel 3 van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën verricht mogen worden;

  • b. vermeldt in de jaarrekening dat alleen risico’s in verzekering zijn genomen voor rekening of met garantie van de Staat der Nederlanden.

Afdeling 2.3. Bepalingen ter uitvoering van artikel 1:10, aanhef en onderdeel c, van de wet

Artikel 17

Met uitzondering van de hoofdstukken 5.1 en 5.3, de afdelingen 5.4.1 en 5.4.2, en hoofdstuk 5.5 van de wet, zijn de ingevolge de wet gestelde regels niet van toepassing op verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen van beperkte omvang met zetel in Nederland die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen en:

  • a. die naar Nederlands recht zijn opgericht voor 1 januari 1995; en

  • b. waarvan het aantal meerderjarige verzekerden minder dan 3000 bedraagt.

Afdeling 2.4. Bepalingen ter uitvoering van artikel 1:11 van de wet

Artikel 18

Op een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland die in Nederland het bedrijf van schadeverzekeraar wil uitoefenen vanuit een in Nederland gevestigd bijkantoor zijn de artikelen 19 tot en met 26 van toepassing.

§ 2.4.1. De toegang tot het bedrijf van schadeverzekering

Artikel 19

  • 1 Een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland legt bij de notificatie, bedoeld in artikel 2:35 van de wet aan de Nederlandsche Bank een certificaat over, afgegeven door de terzake bevoegde toezichthoudende instantie van Zwitserland, waarin wordt verklaard in welke branches de aanvrager het bedrijf van schadeverzekeraar mag uitoefenen en dat hij beschikt over een solvabiliteitsmarge die overeenkomt met de ingevolge artikel 3:57 van de wet vereiste solvabiliteitsmarge. Het certificaat vermeldt voorts:

    • a. welk bedrag aan financiële middelen beschikbaar is om de te verwachten kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet in Nederland te dekken;

    • b. welke categorieën van risico’s door de schadeverzekeraar vanuit vestigingen in Zwitserland worden gedekt.

  • 2 Het certificaat wordt opgemaakt overeenkomstig een door de Nederlandsche Bank vast te stellen model.

Artikel 20

  • 1 Bij de notificatie legt een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland aan de Nederlandsche Bank een programma van werkzaamheden over als bedoeld in artikel 21.

  • 2 De Nederlandsche Bank legt het programma van werkzaamheden, zonodig vergezeld van haar opmerkingen, binnen twee maanden na ontvangst van de vereiste gegevens, bewijsstukken en inlichtingen voor advies voor aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in artikel 19, eerste lid.

  • 3 Indien de toezichthoudende instantie haar advies niet binnen drie maanden nadat zij het programma van werkzaamheden heeft ontvangen aan de Nederlandsche Bank heeft uitgebracht, wordt zij geacht geen bezwaar te hebben.

  • 4 De Nederlandsche Bank doet binnen een maand na ontvangst van het advies, bedoeld in het tweede lid, of binnen een maand na verloop van de termijn, bedoeld in het derde lid, van haar beslissing mededeling aan de schadeverzekeraar.

Artikel 21

  • 1 Het programma van werkzaamheden bevat:

    • a. een opgave van de aard van de risico’s die de schadeverzekeraar voornemens is te dekken;

    • b. een uiteenzetting omtrent de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

    • c. een raming van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet en bewijsstukken waaruit blijkt, dat het bijkantoor beschikt over de financiële middelen tot dekking daarvan, alsmede, indien een der te dekken risico’s behoort tot de branche Hulpverlening, een opgave van de ter beschikking van de schadeverzekeraar staande middelen voor het verstrekken van de overeengekomen hulp;

    • d. een raming voor de eerste drie boekjaren van de andere dan de in onderdeel c bedoelde kosten van beheer, met name van de algemene kosten en de provisies, van het bijkantoor;

    • e. een raming voor de eerste drie boekjaren van de premies en van de schaden van het bijkantoor; en

    • f. een raming voor de eerste drie boekjaren van de liquiditeitspositie van het bijkantoor.

  • 2 De schadeverzekeraar voegt bij het programma van werkzaamheden de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in de artikelen 361, eerste lid, onderscheidenlijk 391, eerste lid en 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van elk der laatste drie boekjaren, tenzij sedert de oprichting van de onderneming van de schadeverzekeraar nog geen drie boekjaren zijn verstreken en:

    • a. de schadeverzekeraar is opgericht ingevolge een fusie van bestaande schadeverzekeraars; of

    • b. de schadeverzekeraar is opgericht door een of meer bestaande schadeverzekeraars voor de uitoefening van een bepaalde branche, waarin een van de betrokken schadeverzekeraars voordien werkzaam was.

  • 3 Het programma van werkzaamheden bevat een opgave van de solvabiliteitsmarge met betrekking tot het gehele in en buiten Nederland uitgeoefende verzekeringsbedrijf.

Artikel 22

  • 1 In afwijking van artikel 3:118, eerste lid, onderdeel c, van de wet verleent de Nederlandsche Bank voor een overdracht van rechten en verplichtingen uit overeenkomsten aan een verzekeraar met zetel in Zwitserland geen toestemming alvorens de terzake bevoegde toezichthoudende autoriteit van Zwitserland heeft verklaard dat de overnemende verzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge bezit.

  • 2 In afwijking van artikel 3:118, derde lid, onderdeel a, van de wet kan de Nederlandsche Bank voor een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan een verzekeraar met zetel in Zwitserland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor slechts toestemming verlenen, indien de terzake bevoegde toezichthoudende autoriteit van Zwitserland heeft verklaard dat het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge.

§ 2.4.2. Technische voorzieningen

Artikel 23

Artikel 3:68 van de wet is van toepassing op een bijkantoor in Nederland van een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland.

Artikel 24

  • 1 Indien een bijkantoor in Nederland van een schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:68 van de wet bepaalde met betrekking tot de technische voorzieningen, kan de Nederlandsche Bank de vrije beschikking door het bijkantoor over de waarden die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van schadeverzekeraar, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.

  • 2 Alvorens een beperking of een verbod als bedoeld in het eerste lid uit te vaardigen stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van Zwitserland op de hoogte van haar voornemen.

  • 3 Een beperking of een verbod als bedoeld in het eerste lid kan de Nederlandsche Bank ook uitvaardigen, indien de toezichthoudende instantie van Zwitserland of van een andere lidstaat dan Nederland waar de schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland een vestiging heeft, dit verzoekt op grond van het feit dat het bijkantoor naar haar oordeel in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het bijkantoor kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.

  • 5 De beperking of het verbod wordt door de Nederlandsche Bank door middel van een deurwaardersexploot aan de schadeverzekeraar bekend.

  • 6 De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra het bijkantoor weer voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen of, wanneer de beperking of het verbod uitsluitend berust op het derde lid, zodra daartoe naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aanleiding bestaat, doch in elk geval zodra de in dat lid bedoelde toezichthoudende instantie de door haar opgelegde beperking of het verbod heeft opgeheven. De Nederlandsche Bank maakt de opheffing bekend aan het bijkantoor.

  • 7 De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het derde lid, alsmede de toezichthoudende instanties van de lidstaten waarnaar het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, vanuit Nederland diensten verricht in kennis van de uitvaardiging van de beperking of het verbod en de opheffing daarvan.

Artikel 25

  • 1 De Nederlandsche Bank vaardigt een beperking of een verbod als bedoeld in artikel 24 uit ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien de toezichthoudende instantie van Zwitserland dit verzoekt op grond van het feit dat de schadeverzekeraar met zetel in Zwitserland naar haar oordeel in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 3:136, tweede lid, van de wet.

  • 2 De schadeverzekeraar kan de ongeldigheid van een rechtshandeling, verricht in strijd met de beperking of het verbod, inroepen indien de wederpartij de maatregel kende of daarvan niet onkundig kon zijn.

  • 3 De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod, bedoeld in het eerste lid, op zodra de toezichthoudende instantie van Zwitserland dit verzoekt. Zij maakt de opheffing bekend aan de schadeverzekeraar. Tevens doet de Nederlandsche Bank van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waarheen de schadeverzekeraar vanuit Nederland diensten verricht.

Hoofdstuk 2a. Samenwerking tussen de toezichthouders

Bepaling ter uitvoering van artikel 1:50a van de wet

Artikel 26a

  • 2 De Autoriteit Financiële Markten brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.

  • 3 De Nederlandsche Bank volgt het advies, bedoeld in het eerste lid, tenzij zwaarwegende redenen betreffende de soliditeit van de aanvrager of de stabiliteit van het financiële stelsel naar het oordeel van de Nederlandsche Bank aanleiding tot afwijking geven. Indien de Nederlandsche Bank overweegt af te wijken, stelt zij de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid om haar advies mondeling toe te lichten. De Nederlandsche Bank motiveert een afwijking schriftelijk.

  • 4 Het advies, bedoeld in het eerste lid, maakt deel uit van het besluit ten aanzien van de vergunning of de instemming.

Hoofdstuk 3. Ontheffingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:5, vierde lid, van de wet

Artikel 27

  • 1 Een ontheffing als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, van de wet, kan, onverminderd artikel 28, worden verleend indien;

    • a. de nakoming van alle verplichtingen van de aanvrager die zijn ontstaan door het in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen, wordt gegarandeerd door:

      • 1°. een onderneming met een positief geconsolideerd eigen vermogen, waarvan de aanvrager dochtermaatschappij is;

      • 2°. een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen of een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

      • 3°. de Staat der Nederlanden of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden; of

      • 4°. een onderneming die behoort tot een door de Nederlandsche Bank aan te wijzen categorie; of

    • b. de aanvrager een door de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten op grond van de wet verleende vergunning heeft.

  • 2 De aanvrager van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, van de wet, toont aan dat zal worden voldaan aan artikel 28, eerste lid, en legt ten aanzien van de in dat lid bedoelde personen de volgende gegevens over:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in artikel 30; en

    • d. een opgave van referenten.

Artikel 28

  • 1 Het beleid van een houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, van de wet wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de houder van een ontheffing een orgaan is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de houder van een ontheffing wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 2 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door een toezichthouder voor de toepassing van de wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

  • 3 Op de vaststelling van de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 29 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 28, eerste lid, buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

Artikel 30

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 29, in ieder geval in aanmerking:

Artikel 31

  • 1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 29 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenten;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 28 bedoelde personen betrokken zijn geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 32

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 29 staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van de bijlage, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van de bijlage, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit als genoemd in onderdeel 5 van de bijlage, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De Nederlandsche bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 33, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 33

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 29, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van de aanvrager en de betrokken persoon of personen.

Artikel 34

  • 1 De houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, van de wet:

    • a. informeert, alvorens een overeenkomst aan te gaan terzake van het in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen zijn wederpartij duidelijk en volledig over diens rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst;

    • b. deelt de Nederlandsche Bank schriftelijk en onverwijld nadat hij daarvan in het kader van de normale bedrijfsvoering kennis heeft genomen een wijziging mede in de gegevens die eerder door hemzelf of door een financiële onderneming aan een toezichthouder zijn verstrekt ten behoeve van de beoordeling van de ingevolge de wet gestelde eisen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in artikel 28, eerste lid; en

    • c. deelt de Nederlandsche Bank schriftelijk het voornemen tot wijziging van de personen bedoeld in artikel 28, eerste lid, mede.

  • 2 De houder van een ontheffing geeft geen uitvoering aan het voornemen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voordat de Nederlandsche Bank heeft vastgesteld dat de betrouwbaarheid van de betrokken persoon buiten twijfel staat. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent de betrouwbaarheid:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de mededeling; of

    • b. inden de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de mededeling om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de mededeling.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een derde verzoekt om nadere gegevens als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, geeft zij daarvan kennis aan de houder.

  • 4 Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, legt de houder ten aanzien van de betrokken persoon de volgende gegevens over:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in artikel 30; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 5 Het tweede lid en het vierde lid, onderdelen b, c en d, zijn niet van toepassing indien de wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Ondertoezichtstelling financiële instellingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:110, tweede lid, van de wet

Artikel 35

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3:110, tweede lid van de wet wordt gedaan met gebruikmaking van het daartoe door de Nederlandsche Bank vastgestelde formulier dat op verzoek aan de aanvrager ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 Het aanvraagformulier en de daarbij ingevolge dit besluit te verstrekken gegevens worden in enkelvoud ingediend.

Artikel 36

  • 1 De gegevens, bedoeld in dit besluit, worden in een zodanige vorm verstrekt dat een goede beoordeling door de Nederlandsche Bank mogelijk is.

  • 2 De opstellers van verklaringen en rapportages ondertekenen of waarmerken deze.

Artikel 37

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 3:110, tweede lid, van de wet zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en het telefoon- en faxnummer van de bank of banken waarvan de financiële instelling dochtermaatschappij is;

    • b. een opgave van de naam, het adres en het telefoon- en faxnummer van de aanvrager;

    • c. een opgave van de rechtsvorm van de financiële instelling;

    • d. indien de aanvrager rechtspersoon is, een opgave van de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen;

    • e. indien de aanvrager is ingeschreven in het handelsregister, een opgave van het nummer van inschrijving;

    • f. indien aanwezig, een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de financiële instelling;

    • g. een opgave van de activiteiten die de aanvrager voornemens is te verrichten;

    • h. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de deskundigheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen van de financiële instelling;

    • i. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de aanvrager;

    • j. een beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • k. een beschrijving van de zeggenschapsstructuur aan de hand waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan artikel 3:16 van de wet;

    • l. een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, van de wet;

    • m. een beschrijving van het geconsolideerde toezicht, bedoeld in artikel 3:31 van de wet; en

    • n. bescheiden waaruit het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet en de te verwachten solvabiliteit, bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet blijken.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, de nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de relevante diploma’s;

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs; en

    • e. een opgave van referenten.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in de bijlage bij dit besluit; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 5 Het eerste lid, onderdeel i, is niet van toepassing indien het een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 38

  • 2 Een onderneming op onderlinge grondslag als bedoeld in artikel 14 die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 9a van het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen of op grond van artikel 13 van het Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994 bevoegd is diensten te verrichten naar Nederland vanuit een vestiging buiten Nederland en tevens daadwerkelijk zulke diensten verricht, wordt beschouwd bevoegd te zijn ingevolge artikel 14 van dit besluit.

Artikel 39

Artikel 40

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage behorend bij artikel 30

1. Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel a

1.1. Veroordelingen

Bij onherroepelijk vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel a

2.1. Veroordelingen

Bij rechterlijke uitspraak is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):

– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van

Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

Wegenverkeerswet 1994:

Algemene Douanewet

Invorderingswet 1990

Buitenlandse strafbepalingen

– Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2. Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.

2.3. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor DNB van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel b

3.1. Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2. Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voorzover die redelijkerwijs voor DNB van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel c

4.1. Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie, als bedoeld artikel 1:1 van de wet;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie, als bedoeld artikel 1:1 van de wet;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie, als bedoeld artikel 1:1 van de wet;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie, als bedoeld artikel 1:1 van de wet en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid; of

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 2:68, tweede lid, 2:125, tweede lid, 2:179, tweede lid, onderscheidenlijk 2:235, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor DNB van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel d

5.1. Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f van de AWR).

5.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor DNB van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 30, onderdeel e

  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).