Besluit prudentiële regels Wft

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014.
Geldend van 01-01-2014 t/m 07-04-2014

Besluit van 12 oktober 2006, houdende prudentiële regels voor financiële ondernemingen die werkzaam zijn op de financiële markten (Besluit prudentiële regels Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01567 M;

Gelet op de artikelen 3:9, derde lid, 3:10, tweede en derde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:29, derde lid, 3:36, vierde lid, 3:40, 3:41, 3:42, 3:43, tweede lid, 3:47, zesde lid, 3:48, 3:52, 3:53, derde lid, 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, 3:57, tweede en zevende lid, 3:59, tweede lid, 3:62, tweede lid, 3:63, tweede lid, 3:67, vierde lid, 3:71, tweede lid, 3:72, vijfde en zevende lid, 3:73, 3:74, tweede lid, 3:78, tweede lid, 3:81, tweede lid, 3:83, tweede lid, 3:87, tweede lid, 3:88, vierde lid, 3:89, eerste lid, 3:96, derde en vierde lid, 3:99, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en de richtlijnen nr. 73/239/EEG, 85/611/EEG, 88/357/EEG, 91/674/EEG, 92/49/EEG, 93/6/EEG, 93/22/EEG, 2000/12/EG, 2000/46/EG en 2002/83/EG;

De Raad van State gehoord, advies van 27 juli 2006, nr. W06.06.0265/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-2352 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

back-to-back lening: kredietinstrument waarbij de kredietnemer geld of financiële instrumenten ter beschikking krijgt, waartegenover de kredietverstrekker een zekerheid ontvangt, direct of indirect, uit eigen liquide middelen van de kredietnemer;

business line: afgezonderde categorie activiteiten, bedoeld in bijlage X, deel 2, tabel 2, van de herziene richtlijn banken;

daggeld: kortlopende vorderingen die dagelijks opvraagbaar zijn en die uiterlijk twee werkdagen na opvraging dan wel opzegging moeten worden terugbetaald;

entiteit voor securitisatiedoeleinden: onderneming:

  • a. die geen bank is;

  • b. die is opgericht ten behoeve van een of meer securitisaties;

  • c. wier activiteiten zich beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor die securitisaties;

  • d. wier oprichting dient om haar verplichtingen te scheiden van de verplichtingen van de initiator; en

  • e. wier eigenaars hun deelneming onvoorwaardelijk in pand kunnen geven of kunnen verkopen;

gedekte obligatie:

obligatie ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a. de obligatie is of wordt uitgegeven door een bank met zetel in Nederland;

  • b. de obligatie is gedekt door activa die, indien de uitgevende bank in gebreke blijft, bij voorrang aangewend worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van rente op de obligatie;

  • c. de activa zijn ten behoeve van de obligatiehouders veiliggesteld:

    • 1°. door overgang onder algemene of bijzondere titel naar een rechtspersoon die uitsluitend tot doel heeft het in onderdeel b genoemde te bewerkstelligen en door vestiging van een pandrecht of een met pandrecht vergelijkbaar zekerheidsrecht naar buitenlands recht ten behoeve van een andere, zodanige rechtspersoon; of

    • 2°. op een andere, bij ministeriële regeling vast te stellen wijze;

  • d. de activa bieden gedurende de looptijd van de obligatie voldoende dekking voor de aflossing van de hoofdsom en betaling van rente op de obligatie, alsmede voor betalingen inzake het beheer en de administratie van de activa;

  • e. op de activa is het recht van toepassing van een lidstaat, de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Japan, de Republiek Korea, Hong Kong, Singapore, Australië, Nieuw-Zeeland of Zwitserland; en

  • f. de uitgevende bank heeft geen aandelenbelang in de rechtspersonen, bedoeld onder c, onder 1º, oefent daarin geen beleidsbepalende zeggenschap uit en is ook niet op andere wijze gerechtigd tot een eigendomsbelang in die rechtspersonen.

gemiddeld uitstaand elektronisch geld: het gemiddelde totale bedrag gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

geregistreerde gedekte obligatie:

obligatie, behorend tot een categorie die:

  • a. is opgenomen op een lijst waarvan de gegevens door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 22, vierde lid, van de richtlijn beleggingsinstellingen ter beschikking zijn gesteld aan het publiek, of

  • b. is geregistreerd overeenkomstig artikel 124b;

groepsbestuurder: ieder die binnen een groep het beleid bepaalt;

groep van verbonden wederpartijen: ten minste twee personen die uit een oogpunt van de te lopen risico’s als een geheel moeten worden beschouwd omdat zij:

  • a. met elkaar zijn verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur; of

  • b. zodanig onderling verbonden zijn dat, indien een van hen financiële problemen, in het bijzonder financieringsproblemen of betalingsproblemen, zou ondervinden, in elk geval een van de anderen waarschijnlijk ook in financieringsproblemen of betalingsproblemen zou komen;

grote posities: niet naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling ten aanzien van een wederpartij of groep van verbonden wederpartijen waarvan de waarde ten minste tien procent van het toetsingsvermogen bedraagt, uitgezonderd:

  • a. de activa en posten buiten de balanstelling die een financiële onderneming in mindering brengt op haar toetsingsvermogen;

  • b. de niet naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling die worden aangehouden in het kader van de normale afwikkeling van:

    • 1°. valutatransacties binnen twee werkdagen nadat de betaling heeft plaatsgevonden;

    • 2°. effectentransacties binnen vijf werkdagen nadat de betaling heeft plaatsgevonden of nadat de effecten geleverd zijn indien deze levering eerder plaatsvindt;

    • 3°. in het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta, correspondent bankieren en clearing van financiële instrumenten, de afwikkeling en bewaring ten behoeve van cliënten, uitgestelde ontvangsten bij de financiering en andere posten in verband met die diensten of activiteiten die uiterlijk tot en met de volgende werkdag bestaan;

    • 4°. in het geval van betalingsverrichtingen, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing en afwikkeling in elke valuta en correspondent bankieren, de posities die op dezelfde dag dat ze zijn aangegaan, ook weer worden afgewikkeld jegens financiële ondernemingen die deze diensten aanbieden;

ondernemingsgebonden herverzekeraar: herverzekeraar waarvan alle aandelen worden gehouden door een financiële onderneming die geen verzekeraar is of door een onderneming die geen financiële onderneming is, of die deel uitmaakt van een groep die geen verzekeringsgroep is als bedoeld in de afdelingen 3.6.1. en 3.6.3. van de wet, en die uitsluitend risico’s in herverzekering neemt van de eerdergenoemde financiële onderneming onderscheidenlijk onderneming of van de ondernemingen die deel uitmaken van de groep waarvan hij deel uitmaakt;

incident: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van de desbetreffende financiële onderneming;

initiator: onderneming die:

  • a. zelf of via een andere onderneming rechtstreeks of middellijk partij is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of mogelijke verplichtingen van de debiteur of mogelijke debiteur die worden gesecuritiseerd, zijn ontstaan; of

  • b. vorderingen van een derde koopt, in haar balans opneemt en vervolgens securitiseert;

integriteitgevoelige functie:

  • a. leidinggevende functie direct onder die van de personen die het beleid van een financiële onderneming bepalen of mede bepalen; of

  • b. functie waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico inhoudt voor de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;

integriteitsrisico: gevaar voor aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van een financiële onderneming als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven;

internationale jaarrekeningstandaarden: internationale standaarden voor jaarrekeningen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van toepassing zijn verklaard overeenkomstig artikel 3 van verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 (PbEG L 243);

interne modellenmethode: methode waarbij de som van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling voor de kredietrisico’s van een financiële onderneming wordt bepaald op basis van een intern model;

kalenderpost: actiefpost of passiefpost waarvan de kasinstromen respectievelijk kasuitstromen als gevolg van aflossing of rentebetalingen in de vervalkalender worden opgenomen;

kans op wanbetaling: kans dat een wederpartij over een periode van een jaar in gebreke blijft;

kasstromen van het kernbedrijf: kasstromen van leningen die met een vaste termijn zijn verstrekt aan tegenpartijen, die geen kantoren en bancaire deelnemingen zijn die niet in de rapportage worden betrokken, die geen banken en geen professionele geldmarktpartijen zijn, en van deze tegenpartijen met een vaste termijn opgenomen gelden, met inbegrip van te ontvangen onderscheidenlijk te betalen rente;

kredietbeoordeling: taxatie van de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling door een bepaalde debiteur op al zijn verplichtingen of een deel van zijn verplichtingen;

kredietbeoordelingsbureau: bureau dat kredietbeoordelingen opstelt;

kredietrisicovermindering: techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan activa en posten buiten de balanstelling;

kredietverbetering: contractuele regeling die de kans op wanbetaling en de mate van wanbetaling van een securitisatiepositie vermindert ten opzichte van de situatie waarin van die regeling geen sprake zou zijn;

leningverstrekkende financiële onderneming: financiële onderneming die een vordering heeft, ongeacht of daaraan een lening ten grondslag ligt;

maandperiode: eerste kalendermaand volgend op de verslagdatum;

niet-volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door de garantie van een derde partij om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere in de overeenkomst tot kredietprotectie vermelde gebeurtenissen die betaling onder de overeenkomst of afwikkeling van de overeenkomst tot gevolg hebben;

officiële stand-by faciliteiten: liquiditeitsgarantie die, onder door de Nederlandsche Bank te stellen voorwaarden, is ontvangen van onderscheidenlijk afgegeven door een binnenlandse of buitenlandse bank;

omgekeerde retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de wederpartij te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet is toegestaan een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

omrekeningsfactor: verhouding tussen het op een bepaald moment onbenutte bedrag van een kredietlijn dat naar verwachting opgenomen wordt en openstaat in geval van wanbetaling en het onbenutte bedrag van die kredietlijn, waarbij de omvang van de kredietlijn wordt bepaald door de toegestane limiet, tenzij de niet-toegestane limiet hoger is;

operationeel risico: risico van verliezen als gevolg van tekortschietende of falende interne procedures en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen, met inbegrip van juridische risico’s;

opgenomen effectenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

opgenomen grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een wederpartij aan een financiële onderneming grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de financiële onderneming op een tijdstip in de toekomst of zodra de wederpartij daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

professionele geldmarktpartij: persoon die geen bank is en die in het kader van zijn middelenbeheer transacties verricht op de geldmarkt met bij de geldmarkt passende volumes en op die markt met enige regelmaat opereert op een manier die vergelijkbaar is met die van een bank;

retrocessie: overeenkomst waarbij een verzekeraar een gedeelte van het door hem herverzekerde risico, tegen betaling van herverzekeringspremie, overdraagt aan een andere verzekeraar;

retrocessieovereenkomst: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten, grondstoffen of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen verkoopt, onder de ontbindende voorwaarde deze of vervangende effecten of grondstoffen tegen een vastgestelde prijs op een door de financiële onderneming te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, indien:

  • a. in geval van gegarandeerde rechten, de garantie is verstrekt door een gereglementeerde markt die houder is van de rechten; en

  • b. de overeenkomst bepaalt dat het de financiële onderneming niet toegestaan is een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan een wederpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen;

revolverende vordering: vordering waarbij de wederpartij het openstaande bedrag mag laten variëren tot een van tevoren afgesproken limiet;

risicomeetsysteem: systeem voor de meting van het operationeel risico;

securitisatie: transactie of regeling waarbij:

  • a. het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen wordt onderverdeeld in ten minste twee tranches;

  • b. de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen afhangen van de prestatie van de vordering of de verzameling van vorderingen; en

  • c. de rangorde van de tranches bepalend is voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling;

securitisatiepositie: vordering in het kader van een securitisatie;

sponsor: onderneming, niet zijnde een initiator, die securitisatieregelingen waarbij vorderingen van derden worden gekocht, opzet en beheert;

stresstest: onderzoek naar de risico’s die ontstaan als zich veranderingen in de marktsituatie voordoen of zouden voordoen die een ongunstige invloed uitoefenen op de toereikendheid van het toetsingsvermogen van een financiële onderneming, en naar de risico’s die ontstaan als zekerheidsrechten worden uitgeoefend in crisissituaties;

suppletiebijdragen: bedragen die het bestuur van een onderlinge waarborgmaatschappij krachtens haar statuten in verband met een nadelig saldo over enig boekjaar te allen tijde en zonder bijkomende voorwaarden van haar leden kan eisen;

synthetische securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de onderverdeling in tranches van het kredietrisico van een vordering of verzameling van vorderingen geschiedt door middel van kredietderivaten of garanties; en

  • b. de vordering of verzameling van vorderingen in de balanstelling van de initiator blijft opgenomen;

tegenpartijkredietrisico: risico dat de wederpartij bij een transactie in gebreke blijft voordat de definitieve afwikkeling van de met de transactie samenhangende kasstromen heeft plaatsgevonden;

traditionele securitisatie: securitisatie waarbij:

  • a. de gesecuritiseerde vorderingen in economische zin worden overgedragen aan een entiteit voor securitisatiedoeleinden die daartoe effecten uitgeeft;

  • b. de eigendom van de gesecuritiseerde vorderingen door de initiator wordt overgedragen of de kasstromen uit hoofde van de gesecuritiseerde vorderingen door middel van een overeenkomst van subdeelneming door de initiator worden overgedragen; en

  • c. de uitgegeven effecten niet leiden tot een betalingsverplichting voor de initiator;

tranche: contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico van een gesecuritiseerde vordering of verzameling van vorderingen, waarbij een securitisatiepositie in dit segment een groter of kleiner risico op verlies meebrengt dan een securitisatiepositie van dezelfde omvang in elk ander segment, indien geen rekening wordt gehouden met de volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de securitisatieposities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;

verlies bij wanbetaling: verhouding tussen het verwachte economisch verlies op een vordering als gevolg van wanbetaling, met inachtneming van de tijdwaarde van geld, en het naar verwachting uitstaande bedrag bij wanbetaling;

verslagdatum: datum van de dag direct voorafgaande aan de periode waarover wordt gerapporteerd;

verstrekte effectenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij effecten uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert;

verstrekte grondstoffenlening: overeenkomst waarbij een financiële onderneming aan een wederpartij grondstoffen uitleent tegen zekerheid, onder de ontbindende voorwaarde dat de wederpartij op een tijdstip in de toekomst of zodra de financiële onderneming daarom verzoekt, gelijkwaardige grondstoffen teruglevert;

vervalkalender: overzicht van contractuele looptijden van overeenkomsten gesloten door een financiële onderneming;

vervroegde-aflossingsbepaling: contractuele bepaling op grond waarvan de securitisatieposities van beleggers voor de oorspronkelijke vervaldatum van de uitgegeven effecten geheel of gedeeltelijk worden afgelost;

verwachte verliespost: product van de kans op wanbetaling, het verlies bij wanbetaling en de waarde van een actief of post buiten de balanstelling;

verwateringsrisico: risico dat de waarde van een kortlopende handelsvordering afneemt door crediteringen aan de debiteur;

volgestorte kredietprotectie: kredietrisicovermindering waarbij het kredietrisico met betrekking tot een vordering van een financiële onderneming wordt beperkt door het recht van die financiële onderneming om bij wanbetaling van de wederpartij of bij andere specifieke gebeurtenissen in verband met de wederpartij die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het kredietrisico met betrekking tot de vordering:

  • a. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te gelde te maken;

  • b. bepaalde activa of posten buiten de balanstelling over te nemen;

  • c. de eigendom van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verwerven of te behouden;

  • d. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te verlagen; of

  • e. de waarde van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling te vervangen door het verschil tussen deze waarde en de waarde van een vordering op de financiële onderneming;

voorraadposten: liquide activa die niet in de vervalkalender worden opgenomen;

vorderingswaarde: waarde van een niet naar risico gewogen actief of post buiten de balanstelling;

waarde van de gekwalificeerde deelneming: koopprijs van een aandeel, op het moment van de verwerving of vergroting van de gekwalificeerde deelneming, vermenigvuldigd met het aantal verworven aandelen;

wanbetaling:

  • a. situatie waarin een financiële onderneming het onwaarschijnlijk acht dat een debiteur zijn verplichtingen jegens haar, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming volledig zal nakomen zonder dat de financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen zal moeten overgaan tot maatregelen; of

  • b. situatie waarin een debiteur meer dan negentig dagen in gebreke is bij het nakomen van een aanzienlijke verplichting jegens een financiële onderneming, de moederonderneming of een van de dochterondernemingen van de financiële onderneming;

weekperiode: eerste zeven kalenderdagen volgend op de verslagdatum;

de wet: de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

De artikelen 1, 4, 5 tot en met 25, 27 tot en met 31, 35, 48, 50, 59 tot en met 62, 89 tot en met 94, 102, 103, 138, 139, en 145 zijn, voor zover zij betrekking hebben op banken, van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van de wet.

Artikel 3

Hoofdstuk 10 is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die uitsluitend een beleggingsdienst als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet verlenen. In afwijking van artikel 130 verstrekt een beleggingsonderneming als bedoeld in de vorige volzin slechts staten ten behoeve van het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot het minimum vermogen ingevolge de artikelen 3:53, eerste lid, en 3:54, eerste lid, van de wet. De artikelen 131 tot en met 133 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3a

  • 1 De hoofdstukken 9 en 10 zijn niet van toepassing op betaalinstellingen:

    • a. voor zover zij uitsluitend in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;

    • b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand; en

    • c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving.

  • 2 Een betaalinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

  • 3 Indien een betaaldienstverlener zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.

Artikel 4

  • 1 Berekeningen met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen, de solvabiliteit, de kapitaalbuffer onderscheidenlijk de liquiditeit op grond van de hoofdstukken 9, 10, 10A onderscheidenlijk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de enkelvoudige jaarrekening zoals opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

  • 2 Berekeningen met betrekking tot de solvabiliteit van banken op grond van hoofdstuk 10, de kapitaalbuffer van banken op grond van hoofdstuk 10A en de liquiditeit van banken op grond van hoofdstuk 11 worden, voor zover niet anders is bepaald, gedaan op basis van de geconsolideerde jaarrekening indien deze wordt opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekeningstandaarden.

Hoofdstuk 2. Betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:9, derde lid, en 3:99, derde lid, van de wet

Artikel 5

De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, 3:11, 3:13, 3:37, derde lid en vierde lid, 3:47, eerste en vijfde lid, 3:99, eerste lid, of 3:149 van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

Artikel 6

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in ieder geval in aanmerking:

Artikel 7

  • 1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 5 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 5 bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 8

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 5 staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage A, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage A, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 9

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van de clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank of verzekeraar en de betrokkene.

Hoofdstuk 3. Integere uitoefening van het bedrijf

Artikel 10

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, 3:11, 3:12, 3:12a, 3:13 of 3:14 van de wet draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico´s.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt er zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet zijn neerslag vindt in procedures en maatregelen.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, stelt alle relevante bedrijfsonderdelen in kennis van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 4 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de uitvoering en de systematische toetsing van het beleid en de procedures en maatregelen.

  • 5 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor onafhankelijk toezicht op de uitvoering van het beleid en de procedures en maatregelen met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf en beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden gerapporteerd aan de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21.

  • 6 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf onder toezicht van de personen belast met de taak, bedoeld in artikel 21, tot een gepaste bijstelling leiden.

Artikel 11

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen van:

    • a. personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen;

    • b. groepsbestuurders;

    • c. leden van het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming; en

    • d. andere werknemers of andere personen die in haar opdracht op structurele basis werkzaamheden voor haar verrichten, met haar belangen of die van haar cliënten.

  • 2 De entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen en groepsbestuurders.

  • 3 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en vindt telkens slechts plaats na instemming door het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming dan wel namens een daartoe aangewezen orgaan.

  • 4 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of groepsbestuurders vindt, indien de dienst buiten de grenzen van het bij de financiële onderneming bestaande systeem van personeelscondities wordt verleend, uitsluitend plaats in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

  • 5 Financiële dienstverlening door de entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling of verzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, aan leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, alsmede aan familieleden, niet zijnde personeelsleden, van personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen, van groepsbestuurders en van leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, geschiedt uitsluitend in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de gebruikelijke commerciële voorwaarden en zekerheden.

Artikel 12

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, neemt naar aanleiding van een incident maatregelen die zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.

  • 3 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, informeert de Nederlandsche Bank onverwijld omtrent incidenten.

Artikel 13

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, maakt een onderbouwde beoordeling van de betrouwbaarheid van personen die zij wil benoemen in een integriteitsgevoelige functie.

  • 2 De financiële onderneming, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van degenen die, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden in een integriteitgevoelige functie verrichten.

Artikel 14

  • 1 Een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf over procedures en maatregelen met betrekking tot de acceptatie van cliënten.

  • 2 Onverminderd het bepaalde ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme beschikt een bank, levensverzekeraar, premiepensioeninstelling of bijkantoor als bedoeld in het eerste lid, over procedures en maatregelen met betrekking tot het vaststellen van de identiteit van cliënten en van de verificatie daarvan. De bank, levensverzekeraar, onderscheidenlijk het bijkantoor, accepteert een cliënt niet indien de identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig het daarvoor opgestelde beleid.

  • 3 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt met het oog op een integere uitoefeningvan het bedrijf over organisatorische en administratieve procedures en maatregelen die betrekking hebben op risicoclassificaties ten aanzien van cliënten, producten of diensten.

  • 4 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de analyse van gegevens van cliënten, mede in relatie tot de door de cliënt afgenomen producten of diensten, en terzake van de detectie van afwijkende transactiepatronen. Aan de hand van voornoemde procedures en maatregelen bepaalt de financiële onderneming tevens de risico’s van bepaalde cliënten, producten of diensten voor de integere uitoefening van haar bedrijf.

  • 5 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk het bijkantoor, draagt zorg voor de documentatie en vastlegging met betrekking tot de acceptatie en indeling naar risico van cliënten, de identificatie en verificatie van de gegevens van cliënten en de bewaking van het handelen van cliënten. Dergelijke gegevens worden tot vijf jaar na de dienstverlening of het beëindigen van de relatie bewaard.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf regels stellen met betrekking tot het door banken en bijkantoren van banken als bedoeld in het eerste lid te voeren beleid met betrekking tot afgeschermde rekeningen.

Artikel 15

  • 1 Een bank of bijkantoor van een bank als bedoeld in artikel 11, eerste lid, beschikt over procedures met betrekking tot de verstrekking van back-to-back leningen.

  • 2 Indien de bank of het bijkantoor voornemens is een back-to-back lening te verstrekken, onderzoekt zij of het krediet voor legitieme doeleinden gebruikt zal worden.

  • 3 Indien er een back-to-back lening wordt verstrekt, legt de bank of het bijkantoor de overeenkomst met vermelding van de gestelde essentiële zekerheden, deugdelijk vast.

Artikel 16

  • 1 Een financiële onderneming of bijkantoor als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderzoekt, op verzoek van de Nederlandsche Bank, of in haar administratie bepaalde personen of instellingen voorkomen die naar het oordeel van Onze Minister, in verband met vermoede terroristische activiteiten of daarmee verband houdende activiteiten, de integriteit van de financiële sector kunnen schaden.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de uitkomst van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, binnen een door de Nederlandsche Bank te stellen termijn, aan de Nederlandsche Bank.

Hoofdstuk 4. Beheerste uitoefening van het bedrijf

§ 4.1. Algemene aspecten van de bedrijfsvoering

Artikel 17

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:26 of 3:27 van de wet omvat:

    • a. een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur;

    • b. een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c. een adequate vastlegging van rechten en verplichtingen;

    • d. eenduidige rapportagelijnen; en

    • e. een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie.

  • 2 De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard, omvang, risico’s en complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 3 De bedrijfsvoering wordt op een inzichtelijke wijze vastgelegd.

  • 4 De effectiviteit van de organisatie-inrichting en van de procedures en maatregelen wordt ten minste jaarlijks op onafhankelijke wijze getoetst. Daartoe beschikt de financiële onderneming of het bijkantoor over een organisatieonderdeel dat deze interne controlefunctie uitoefent. De financiële onderneming of bijkantoor voorziet erin dat gesignaleerde tekortkomingen worden opgeheven.

Artikel 17a

Het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 17, vierde lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft als taak:

  • a. het vaststellen en uitvoeren van een controleplan om de deugdelijkheid en effectiviteit van de systemen, interne controleprocedures en regels van de bank te onderzoeken en te beoordelen;

  • b. het doen van aanbevelingen op basis van de resultaten van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel a;

  • c. het controleren of aan deze aanbevelingen gevolg wordt gegeven; en

  • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de interne controle en de genomen maatregelen in geval van gesignaleerde tekortkomingen.

Artikel 17b

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de bedrijfsvoering van afwikkelondernemingen.

Artikel 18

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een adequate functiescheiding met het oog op een beheerste bedrijfsvoering.

Artikel 19

  • 1 De bedrijfsvoering van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 voorziet in een juiste, tijdige en volledige vastlegging van alle rechten en verplichtingen van de financiële onderneming of bijkantoor in een daartoe bestemde administratie.

  • 2 De administratie, bedoeld in het eerste lid, van een premiepensioeninstelling is zodanig dat deze geen belemmering vormt of kan vormen voor de toepassing van het in artikel 4:71a van de wet bepaalde.

Artikel 20

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een informatiesysteem dat een effectieve beheersing van de bedrijfsprocessen en de risico’s mogelijk maakt en dat voorziet in interne en externe informatiebehoeften.

  • 2 De financiële onderneming of bijkantoor beschikt over procedures en maatregelen om de integriteit, voortdurende beschikbaarheid en beveiliging van geautomatiseerde gegevensverwerking te waarborgen.

  • 3 De functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking sluiten aan bij de organisatiestructuur.

Artikel 21

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 beschikt over een organisatieonderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een compliancefunctie uitoefent. Het organisatieonderdeel heeft als taak het controleren van de naleving van wettelijke regels en van interne regels die de financiële onderneming of bijkantoor zelf heeft opgesteld.

  • 2 Het organisatieonderdeel, bedoeld in het eerste lid, van een bank als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, tweede lid, van de wet die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, heeft voorts als taak:

    • a. het adviseren van de personen die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten bij de naleving van wettelijke regels en interne regels;

    • b. het toezien op de deugdelijkheid en effectiviteit van de interne regels en procedures;

    • c. het beoordelen van de effectiviteit van de procedures die zijn opgesteld en maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde onvolkomenheden bij de naleving van wettelijke regels en interne regels op te heffen; en

    • d. het ten minste jaarlijks rapporteren aan de personen die het dagelijks beleid van de bank bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank inzake aangelegenheden met betrekking tot de naleving van wettelijke regels en interne regels. In de jaarlijkse rapportage wordt met name vermeld of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde tekortkomingen.

  • 3 Het organisatieonderdeel van een bank als bedoeld in het tweede lid beschikt over de nodige autoriteit, middelen, deskundigheid en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken onafhankelijk en effectief te kunnen uitoefenen.

Artikel 22

De opdracht tot onderzoek van de jaarrekening van een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 17 aan de externe accountant voorziet in een toetsing en beoordeling op hoofdlijnen met betrekking tot de toereikendheid van de organisatie-inrichting en risicobeheersing.

Artikel 22a

De werknemers van een bank die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 2:11 van de wet en in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten en andere personen die door een dergelijke bank zijn belast met het verrichten van zodanige werkzaamheden beschikken over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheden uit te oefenen.

§ 4.2. Risicomanagement

Artikel 23

  • 1 Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in de artikelen 3:17, eerste en derde lid, 3:22, 3:23, 3:24a, 3:24b, 3:24c, 3:26 of 3:27 van de wet voert beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s.

  • 2 Onder relevante risico’s, bedoeld in het eerste lid, worden in het bijzonder verstaan het concentratierisico, krediet- en tegenpartijrisico, liquiditeitsrisico, marktrisico, operationeel risico, renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten, restrisico, securitisatierisico en verzekeringsrisico. Een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:17, eerste of derde lid, 3:22, 3:23 of 3:27 van de wet houdt tevens rekening met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin de onderneming actief is en die verband houden met de stand van de conjunctuurcyclus.

  • 3 Het beleid wordt vastgelegd in procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s en geïntegreerd in de bedrijfsprocessen. De procedures en maatregelen die zijn gericht op de beheersing van het liquiditeitsrisico hebben betrekking op het beheer van de actuele en toekomstige netto financiële positie en behoeften.

  • 4 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, bestaan onder meer uit autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties en zijn afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de financiële onderneming of bijkantoor.

  • 5 De procedures en maatregelen, bedoeld in het derde lid, worden vastgelegd en ter kennis gebracht van alle relevante bedrijfsonderdelen van de financiële onderneming of het bijkantoor.

  • 6 De financiële onderneming heeft een onafhankelijke risicobeheerfunctie die op systematische wijze een onafhankelijk risicobeheer uitvoert dat gericht is op het identificeren, meten en evalueren van de risico’s waaraan de financiële onderneming of het bijkantoor is of kan worden blootgesteld. Het risicobeheer wordt zowel uitgevoerd ten aanzien van de financiële onderneming of het bijkantoor als geheel als ten aanzien van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

  • 7 De risicobeheerfunctie beschikt over de nodige autoriteit en toegang tot alle noodzakelijke informatie om haar taken te kunnen uitoefenen.

Artikel 23a

  • 2 Voor de doorlopende administratie en bewaking van de verschillende portefeuilles en vorderingen waaraan een kredietrisico is verbonden, inclusief de detectie en het beheer van probleemkredieten, het verrichten van adequate waardeaanpassingen en de vorming van voorzieningen, wordt van doeltreffende systemen gebruik gemaakt.

  • 3 De bank zorgt ervoor dat de spreiding van de kredietportefeuille aansluit bij de doelmarkten en bij de algemene kredietstrategie van de bank.

Artikel 23b

Een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling, bedoeld in artikel 23, tweede lid, beschikt over deugdelijke procedures en maatregelen voor de vaststelling, de meting, het beheer en de bewaking van het liquiditeitsrisico over een passende reeks termijnen aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van de aanwezige liquiditeit aansluiten op de aard en de omvang van haar huidige en toekomstige liquiditeitsrisico’s. Deze procedures en maatregelen voldoen tenminste aan de technische criteria voor de organisatie en behandeling van risico’s als bedoeld in paragraaf 10 van bijlage V van de herziene richtlijn banken.

Artikel 23c

  • 1 De procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, die zijn gericht op het beheersen van het operationeel risico zijn eveneens gericht op zelden voorkomende, zeer ernstige gebeurtenissen.

  • 2 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, geeft in aanvulling op hetgeen in dit besluit onder operationeel risico wordt verstaan, aan wat zij onder operationeel risico verstaat.

Artikel 23d

Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, past systemen toe voor de beoordeling en het beheer van het risico dat uit potentiële veranderingen in rentetarieven voortvloeit, voor zover deze veranderingen van invloed zijn op de activiteiten buiten de handelsportefeuille van die bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling.

Artikel 23e

  • 1 De procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, die betrekking hebben op het beheersen van het securitisatierisico zijn erop gericht dat bij het nemen van beslissingen op het gebied van risicobeoordeling en het risicobeheer rekening wordt gehouden met het economisch belang van de transactie.

  • 2 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, die initiator is van een securitisatie van revolverende vorderingen waarop een vervroegde- aflossingsbepaling van toepassing is, stelt een liquiditeitsplan vast om de gevolgen van zowel geplande als vervroegde aflossingen op te vangen.

Artikel 23f

  • 1 Het beleid als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of de procedures en maatregelen en de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 26, tweede lid, houdt respectievelijk houden mede in dat de financiële onderneming een beleid inzake beloningen voert dat niet aanmoedigt tot het nemen van meer risico’s dan voor de desbetreffende financiële onderneming aanvaardbaar is.

  • 2 De financiële onderneming legt het beleid inzake beloningen schriftelijk vast en draagt er zorg voor dit beleid te implementeren en in stand te houden. Het beleid is afgestemd op de omvang en organisatie van de financiële onderneming en aan de aard, omvang en complexiteit van haar bedrijf.

  • 3 Het beleid inzake beloningen omschrijft de beloningscomponenten en beloningsstructuren die ertoe zouden kunnen bijdragen dat de financiële onderneming meer risico’s neemt dan voor haar aanvaardbaar is, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dergelijke beloningscomponenten en beloningsstructuren voorkomen en beheersen.

  • 4 De financiële onderneming maakt een beschrijving van haar beleid inzake beloningen openbaar.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan regels stellen met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop het beleid inzake beloningen wordt opgesteld en vastgesteld of goedgekeurd, uitgevoerd, geëvalueerd en aangepast;

    • b. de wijze waarop vorm wordt gegeven aan beloningscomponenten en beloningsstructuren en de wijze waarop de risico's die uit het beleid en de uitvoering daarvan voortvloeien, worden beheerst; en

    • c. de inhoud en de wijze van openbaarmaking van het beleid inzake beloningen.

Artikel 23g

  • 1 De beheerder van een icbe vermeldt in het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid:

    • a. de technieken, instrumenten en regelingen om te allen tijde de risico’s te kunnen meten en beheren waaraan elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten is of zou kunnen worden blootgesteld;

    • b. de verantwoordelijkheden binnen de organisatie van de beheerder met betrekking tot het risicobeheer; en

    • c. de voorwaarden, inhoud en frequentie van de rapportage door de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder van de icbe bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder.

  • 2 De procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, stellen een beheerder van een icbe in staat:

    • a. te allen tijde de risico’s te kunnen meten waaraan de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt of zou kunnen worden blootgesteld; en

    • b. de naleving van limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten, bedoeld in de artikelen 133 en 134 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, te waarborgen.

  • 3 Een beheerder van een icbe neemt voor de toepassing van het tweede lid de volgende maatregelen:

    • a. zorgen voor procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de risico’s van ingenomen posities en het aandeel van deze posities in het totale risicoprofiel nauwkeurig en op basis van degelijke en betrouwbare gegevens worden gemeten en dat deze procedures en maatregelen op adequate wijze zijn gedocumenteerd;

    • b. in voorkomend geval, achteraf uitvoeren van periodieke tests om de geldigheid te evalueren van regels met betrekking tot risicometingregelingen die modelmatige prognoses en ramingen omvatten;

    • c. in voorkomend geval, uitvoeren van periodieke stresstests en scenarioanalyses om de eventueel uit wisselende marktomstandigheden voortvloeiende risico’s aan te pakken die negatieve gevolgen voor de instelling voor collectieve belegging in effecten kunnen hebben;

    • d. het opzetten, implementeren en in stand houden van een gedocumenteerd systeem van interne limieten voor de maatregelen die worden genomen om de relevante risico’s voor elke beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten te beheren en te controleren, waarbij rekening wordt gehouden met relevante risico’s als bedoeld in artikel 23, tweede lid, en waarbij overeenstemming met het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging in effecten wordt gewaarborgd;

    • e. zorgen dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten de huidige risico-omvang voldoet aan het risicolimietensysteem, bedoeld in onderdeel d; en

    • f. opzetten, implementeren en in stand houden van adequate procedures die in geval van feitelijke en voorzienbare inbreuken op het risicolimietensysteem van de instelling voor collectieve belegging in effecten tot tijdige herstelmaatregelen in belang van de deelnemers leiden.

Artikel 24

Een bank, beheerder van een icbe, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, ziet er op systematische wijze op toe dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, worden nageleefd en zorgt ervoor dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden opgeheven.

Artikel 24a

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan zij doorlopend nagaat of en ervoor zorgt dat de hoogte, samenstelling en verdeling van haar toetsingsvermogen aansluiten op de omvang en de aard van haar de korte- en langetermijnrisico’s waaraan zij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

  • 2 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 23, eerste lid, beschikt over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en procedures aan de hand waarvan hij regelmatig nagaat hoe zijn aanwezige solvabiliteitsmarge zich verhoudt tot de korte- en langetermijnrisico’s waaraan hij blootstaat of zou kunnen blootstaan.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een verzekeraar die in het voorafgaande boekjaar een bruto geboekt premie-inkomen had van minder dan vijf miljoen euro en technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten kunnen worden verhaald, van minder dan 25 miljoen euro.

Artikel 24a1

  • 1 Een levensverzekeraar als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of 3:23, eerste lid, van de wet voert ten minste jaarlijks scenarioanalyses uit die betrekking hebben op het renterisico, aandelenrisico, kredietrisico, vastgoedrisico, kostenrisico, tegenpartijkredietrisico en het lang- en kortlevenrisico.

  • 2 Een levensverzekeraar als bedoeld in het eerste lid berekent ten minste jaarlijks zijn theoretisch solvabiliteitscriterium met gebruikmaking van de scenarioanalyses, bedoeld in het eerste lid. Onder theoretisch solvabiliteitscriterium wordt verstaan het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 3:57 van de wet, dan wel het solvabiliteitskapitaalvereiste, bedoeld in artikel 3:97 van de wet, waarover de verzekeraar op het tijdstip van het vaststellen van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge ten minste zou moeten beschikken indien ervan wordt uitgegaan dat realisatie van de scenario’s als bedoeld in het eerste lid in de verwachte onderlinge samenhang op dat moment zou plaatsvinden.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een levensverzekeraar die in het voorafgaande boekjaar een bruto geboekt premie-inkomen had van minder dan vijf miljoen euro en technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten kunnen worden verhaald, van minder dan 25 miljoen euro.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de scenarioanalyses en de berekeningswijze van het theoretisch solvabiliteitscriterium.

Artikel 24b

  • 1 Het risicobeheer, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van een bank die in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen of beleggingsactiviteiten mag verrichten, een beheerder van een icbe, of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:17, eerste en derde lid, 3:22 of 3:23, tweede lid, van de wet oefent controle uit op:

    • a. de deugdelijkheid en effectiviteit van de door de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming vastgestelde procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid;

    • b. de mate waarin de bank, beheerder van een icbe of beleggingsonderneming en haar medewerkers de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, naleven; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de maatregelen die zijn genomen om gesignaleerde tekortkomingen of gebreken op te heffen.

  • 2 Het risicobeheer rapporteert ten minste jaarlijks aan personen die het dagelijks beleid van de bank, beheerder of beleggingsonderneming bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank, beheerder of beleggingsonderneming. In de jaarlijkse rapportage wordt met name aangegeven of maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 3 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt regelmatig verslag uit aan de personen die het dagelijks beleid van de beheerder bepalen en aan het orgaan, indien aanwezig, dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder over:

    • a. de consistentie tussen de actuele omvang van het risico dat elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt, en het risicoprofiel dat voor deze instelling voor collectieve belegging in effecten is overeengekomen;

    • b. de nakoming van het relevante risicolimietensysteem door elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • c. de deugdelijkheid en effectiviteit van de risicobeheerprocedure, waarbij met name wordt aangegeven of passende maatregelen zijn genomen in het geval van gesignaleerde onvolkomenheden.

  • 4 Het risicobeheer van een beheerder van een icbe brengt aan de personen die het dagelijks beleid bepalen van de beheerder:

    • a. advies uit betreffende de identificatie van het risicoprofiel van elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten; en

    • b. regelmatig verslag uit over de actuele omvang van het risico dat elke door de beheerder beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten loopt en feitelijke of voorzienbare inbreuken op de limieten van de desbetreffende instelling voor collectieve belegging in effecten opdat onmiddellijk passende maatregelen kunnen worden ondernomen.

Artikel 25

Indien een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 23, eerste lid, gebruik maakt van intern ontwikkelde modellen, beoordeelt deze die modellen en de gehanteerde veronderstellingen en variabelen op systematische wijze op validiteit, onder meer door voorspellingen van het model te vergelijken met de werkelijke uitkomsten.

Artikel 25a

  • 1 De door de Nederlandsche Bank uitgevoerde evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, eerste lid, van de wet heeft ten minste betrekking op:

    • a. de risico’s, bedoeld in artikel 60, eerste lid;

    • b. het renterisico dat een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, bij niet-handelsactiviteiten loopt;

    • c. de resultaten van de stresstests die zijn uitgevoerd door de financiële onderneming die voor het kredietrisico een interne modellenmethode toepast;

    • d. de blootstelling aan en het beheer van het concentratierisico, het liquiditeitsrisico en grote posities door de financiële onderneming;

    • e. de deugdelijkheid, geschiktheid en wijze van toepassing van de door de financiële onderneming gevolgde procedures met het oog op het beheer van het restrisico dat de toepassing van toegelaten technieken van kredietrisicovermindering met zich brengt;

    • f. de vraag in hoeverre het toetsingsvermogen dat de financiële onderneming houdt met betrekking tot de activa die zij heeft gesecuritiseerd, toereikend is in het licht van de economische kenmerken van de transactie, inclusief de mate waarin sprake is van risico-overdracht;

    • g. de blootstelling aan en de meting en het beheer van het liquiditeitsrisico door de financiële onderneming, waaronder onderzoek van alternatieve scenario’s, het beheer van risicovermindering, met name de omvang, samenstelling en kwaliteit van liquiditeitsbuffers, en effectieve calamiteitenplannen;

    • h. de impact van de diversificatie-effecten en de wijze waarop dergelijke effecten in het systeem van risicometing worden verwerkt; en

    • i. de resultaten van de stresstests die zijn uitgevoerd door de financiële onderneming die gebruik maakt van interne modellen voor de berekening van de vereiste solvabiliteit voor het risico, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, onderwerpt de Nederlandsche Bank het gehele liquiditeitsrisicobeheer van de financiële onderneming regelmatig aan een uitgebreide evaluatie en bevordert zij de ontwikkeling van solide interne methoden. Bij deze evaluaties let zij op de rol die deze financiële onderneming speelt op de financiële markten en neemt de gevolgen die haar besluiten kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten in overweging.

  • 3 De Nederlandsche Bank controleert of de financiële onderneming een securitisatie stilzwijgend buiten de grenzen van haar contractuele verplichtingen heeft gesteund. Indien blijkt dat de financiële onderneming meerdere keren buiten de grenzen van haar contractuele verplichtingen stilzwijgende steun heeft verleend, neemt de Nederlandsche Bank passende maatregelen op basis van het vermoeden dat de kans groot is dat de financiële onderneming ook in de toekomst haar securitisaties zal steunen buiten de grenzen van haar contractuele verplichtingen.

  • 4 De Nederlandsche Bank houdt bij het bepalen of het aangehouden toetsingsvermogen een beheerste en duurzame dekking van risico’s waarborgt, rekening met de vraag of de waardeaanpassingen en voorzieningen voor posities en portefeuilles in de handelsportefeuille de financiële onderneming in staat stellen haar posities onder normale marktomstandigheden op korte termijn te verkopen of af te dekken zonder dat wezenlijke verliezen worden geleden.

Artikel 25b

  • 1 De Nederlandsche Bank treft maatregelen indien de economische waarde van een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin, met meer dan twintig procent van het toetsingsvermogen afneemt door een plotselinge en onverwachte verandering in de rentetarieven.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt de omvang van de verandering in de rentetarieven vast, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26

  • 1 Een beheerder van een icbe, bewaarder, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, 3:22 van de wet beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de omvang en samenstelling van en mutaties in de aan te houden financiële waarborgen getrouw en volledig kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Met het oog op de bewaking en beheersing van solvabiliteitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe in ieder geval in de bewaking en beheersing van de:

    • a. aard en omvang van de activa en passiva;

    • b. niet uit de balans blijkende verplichtingen; en

    • c. resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen.

  • 3 Met het oog op de bewaking en beheersing van liquiditeitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een beheerder van een icbe voor elke icbe die hij beheert onder meer in autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties met betrekking tot de liquiditeitspositie van de icbe.

  • 4 In voorkomend geval voert een beheerder van een icbe stresstests uit die een beoordeling van het liquiditeitsrisico van de instelling voor collectieve belegging in effecten in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maken.

  • 5 De beheerder van een icbe draagt er zorg voor dat voor elke door hem beheerde instelling voor collectieve belegging in effecten het liquiditeitsprofiel past bij het terugbetalingsbeleid dat in het fondsreglement, in de statuten of in het prospectus is vastgelegd.

Artikel 26.0

  • 1 Een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, van de wet beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de omvang en samenstelling van en mutaties in de aan te houden financiële waarborgen getrouw en volledig kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Met het oog op de bewaking en beheersing van solvabiliteitsrisico’s voorziet de bedrijfsvoering van een premiepensioeninstelling in ieder geval in de bewaking en beheersing van de:

    • a. aard en omvang van de activa en passiva;

    • b. niet uit de balans blijkende verplichtingen; en

    • c. resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen.

Artikel 26.1

  • 1 Een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, van de wet voert met betrekking tot de beleggingsinstellingen die hij beheert beleid gericht op het beheersen van risico’s die de soliditeit van die instellingen kunnen aantasten.

  • 2 De beheerder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat wordt voldaan aan de ingevolge artikel 15 en 16 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen gestelde voorwaarden die met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen worden gesteld.

§ 4.3. Vangnetregelingen

Artikel 26a

  • 1 Een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft, beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de voor de uitvoering van de vangnetregelingen noodzakelijke gegevens voortdurend actueel worden bijgehouden en adequaat zijn vastgelegd.

  • 2 De financiële onderneming verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn, in een voor de Nederlandsche Bank toegankelijke vorm nadat de Nederlandsche Bank ten aanzien van haar heeft besloten tot toepassing van een vangnetregeling.

  • 3 De Nederlandsche Bank deelt het besluit tot toepassing van een vangnetregeling onverwijld mede aan de desbetreffende financiële onderneming.

Hoofdstuk 5. Uitbesteden van werkzaamheden

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:18, tweede en derde lid, van de wet

Artikel 27

  • 2 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, 3:23, 3:26 of 3:27 van de wet besteedt de taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van het beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid, niet uit.

Artikel 27a

  • 1 Indien een betaalinstelling of een elektronischgeldinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

  • 2 Indien een elektronischgeldinstelling voornemens is werkzaamheden in verband met de uitgifte van elektronisch geld uit te besteden, stelt zij de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

Artikel 27b

Bij de uitbesteding van werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten draagt de betaalinstelling er zorg voor dat uitbesteding de verplichtingen van de betaalinstelling jegens haar cliënten en de rechten van haar cliënten uit hoofde van de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet wijzigt.

Artikel 27c

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de uitbesteding door afwikkelondernemingen van werkzaamheden.

Artikel 28

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien dat afbreuk doet aan de kwaliteit van haar onafhankelijke interne toetsing als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

Artikel 29

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het op structurele basis uitbesteden van werkzaamheden.

Artikel 30

Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de op structurele basis uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

Artikel 31

  • 1 Een betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, premiepensioeninstelling, verzekeraar, wisselinstelling of bijkantoor als bedoeld in artikel 27, tweede lid, legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden op structurele basis worden uitbesteed schriftelijk vast.

  • 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

    • a. de onderlinge informatie-uitwisseling, met inbegrip van afspraken over het beschikbaar stellen van informatie waarom de toezichthouders ter uitvoering van hun wettelijke taak verzoeken;

    • b. de mogelijkheid voor de financiële onderneming of het bijkantoor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt;

    • c. de verplichting voor de derde om de financiële onderneming of het bijkantoor in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de wet bepaalde; en

    • d. de mogelijkheid voor de toezichthouders om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en

    • e. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de financiële onderneming of het bijkantoor de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

  • 3 De toezichthouders maken slechts gebruik van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, indien niet op andere wijze kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de uitbestede werkzaamheden wordt voldaan aan het bij of krachtens de wet bepaalde.

Artikel 32

De artikelen 29 tot en met 31 zijn niet van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden aan ondernemingen met zetel in een lidstaat die deel uitmaken van de groep waartoe de financiële onderneming behoort.

Artikel 32a

  • 1 Dit hoofdstuk is, met uitzondering van artikel 27a, slechts van toepassing op het uitbesteden van werkzaamheden door betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen voor zover het belangrijke werkzaamheden betreft.

  • 2 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de betaalinstelling van de vergunningsvereisten, als bedoeld in artikel 2:3b van de wet, of van andere verplichtingen ingevolge de wet of Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar betaaldiensten.

  • 3 Een werkzaamheid wordt als belangrijk aangemerkt indien een gebrekkige of tekortschietende uitvoering ervan wezenlijk afbreuk zou doen aan de naleving door de elektronischgeldinstelling van de vergunningvereisten, genoemd in artikel 2:10b van de wet, dan wel aan haar financiële resultaten of de soliditeit of continuïteit van haar dienstverlening ter zake van de uitgifte van elektronisch geld.

Hoofdstuk 6. Wijzigingen met betrekking tot verstrekte gegevens

Artikel 32b

  • 1 Een betaalinstelling of elektronischgeldinstelling geeft onverwijld schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van een wijziging in de ingevolge artikel 2:3b, tweede lid, van de wet respectievelijk ingevolge artikel 2:10b, tweede lid, van de wet verstrekte gegevens met betrekking tot:

    • a. de activiteiten die de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling voornemens is te verrichten;

    • b. het bedrijfsplan waarmee wordt aangetoond dat de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    • c. de identiteit van personen die, direct of indirect, gekwalificeerde deelnemingen als bedoeld in artikel 1 van de wet in de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling bezitten, alsmede de omvang van hun deelnemingen en het bewijs van hun geschiktheid;

    • d. indien van toepassing, de accountantsorganisatie of het auditkantoor, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, belast met de wettelijke controle bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PbEU L 157) van de jaarrekening van de betaaldienstverlener of de elektronischgeldinstelling;

    • e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen;

    • f. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;

    • g. het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de wet;

    • h. de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste en tweede lid, van de wet;

    • i. de wijze waarop wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of betaaldienstverleners en met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven; en

    • j. het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, onderdelen h en i, geeft de betaalinstelling een beschrijving van de wijzigingen in de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betaaldiensten te garanderen.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing indien de wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 33

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42, 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van:

    • a. de personen die het dagelijks beleid van de financiële onderneming bepalen of het beleid van de financiële onderneming bepalen of mede bepalen; en

    • b. indien van toepassing, de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de betrokkene;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9, van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de betrokkene.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 34

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Artikel 35

  • 1 Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 33, eerste lid, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging in:

    • a. de naam of het adres van de financiële onderneming;

    • b. de rechtsvorm van de financiële onderneming;

    • c. indien van toepassing, de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen;

    • d. indien van toepassing, het nummer van inschrijving in het handelsregister;

    • e. indien van toepassing, de statuten van de financiële onderneming;

    • f. de zeggenschapsstructuur binnen de financiële onderneming; en

    • g. indien van toepassing, het adres van een in een andere staat gelegen bijkantoor.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 36

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, bank, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, 3:42 of 3:43, eerste lid, van de wet geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor bepalen.

Artikel 37

  • 1 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling, bank of verzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat kennis van een wijziging in het adres van het bijkantoor.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, geeft een bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet, met zetel in Nederland die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat kennis van een wijziging met betrekking tot de toepasselijkheid van een depositogarantiestelsel op het bijkantoor.

  • 3 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste of tweede lid kennis binnen twee weken nadat de wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 4 Een afwikkelonderneming, clearinginstelling of bank als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die haar bedrijf uitoefent vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank en de toezichthoudende instantie van die lidstaat van het voornemen de uitoefening van haar bedrijf vanuit het in de andere lidstaat gelegen bijkantoor te staken. De clearinginstelling of bank geeft geen uitvoering aan het voornemen gedurende de eerste vier weken na de kennisgeving.

Artikel 37a

  • 1 Een afwikkelonderneming waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend voor het uitoefenen van het bedrijf van afwikkelonderneming geeft aan de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot:

    • a. een wijziging of het doen ontstaan van een verbinding met een andere afwikkelonderneming;

    • b. een wijziging van de contractuele algemene voorwaarden van de afwikkelonderneming;

    • c. een substantiële wijziging in de bedrijfsvoering;

    • d. een substantiële wijziging in het risicomanagement, voor zover ten aanzien daarvan nadere regels krachtens artikel 17b zijn gesteld;

    • e. een handeling van de afwikkelonderneming die zal leiden tot een substantiële wijziging van de balans van de afwikkelonderneming.

  • 2 Met betrekking tot het voornemen overlegt de afwikkelonderneming:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen wijziging, bedoeld in het eerste lid;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:17 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de beheerste uitoefening van het bedrijf.

  • 3 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving;

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • c. indien de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten om advies heeft gevraagd, binnen vier weken na ontvangst van dat advies.

Artikel 38

  • 1 Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent door middel van een buiten Nederland gelegen bijkantoor geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van het voornemen tot wijziging van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

  • 3 Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de vertegenwoordiger; en

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, kan beoordelen of wordt voldaan aan het hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de geldige relevante diploma’s; en

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.

Artikel 39

  • 1 Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, onderscheidenlijk 3:52 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de overeenkomsten die hij voornemens is te sluiten.

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:42, 3:43, tweede lid, 3:48, eerste lid, van de wet, die vanuit een vestiging in een lidstaat diensten naar Nederland verricht, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van het voornemen tot een wijziging van de in Nederland gelegen risico’s die hij voornemens is te dekken.

  • 3 Een entiteit voor risico-acceptatie of een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:49 van de wet, geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een voornemen tot een wijziging van de risico’s die zij onderscheidenlijk hij voornemens is te dekken.

  • 4 De verzekeraar kan het voornemen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, ten uitvoer brengen vanaf de dag waarop de Nederlandsche Bank de kennisgeving, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft ontvangen. De Nederlandsche Bank bevestigt de ontvangst onverwijld aan de verzekeraar.

Artikel 40

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:43, tweede lid, of 3:49 van de wet geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van een wijziging van gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.

  • 2 De financiële onderneming geeft van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onverwijld kennis nadat zij van de wijziging op de hoogte is gekomen.

Hoofdstuk 6a. Veilig stellen geldmiddelen en verlenen krediet door betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

Artikel 40a. Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:29a en 3:29c, derde lid, van de wet

  • 1 Een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, eerste lid, van de wet stelt geldmiddelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners voor de uitvoering van betalingstransacties op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de geldmiddelen worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de betaalinstelling; of

    • b. de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de betaalinstelling, tegen het risico dat de betaalinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de geldmiddelen na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, en de geldmiddelen aan het einde van de werkdag, volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog niet aan de betalingsbegunstigde of aan een andere betaaldienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de betaalinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de betaalinstelling, hun vorderingen niet op deze geldmiddelen kunnen verhalen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (PbEU L 177) waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6%, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten.

    Voor de toepassing van het tweede lid zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

    In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van het tweede lid.

  • 4 Indien het deel van de geldmiddelen dat bestemd is voor toekomstige betalingstransacties niet bekend of variabel is, is het de betaalinstellingen toegestaan om het eerste lid uitsluitend toe te passen op een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt. Dit representatieve gedeelte moet redelijkerwijs kunnen worden geraamd op basis van historische gegevens.

Artikel 40b

  • 1 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:29a, tweede lid, van de wet, stelt de middelen die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven, veilig op het moment dat deze gelden ter beschikking komen van de elektronischgeldinstelling doch uiterlijk vijf werkdagen na uitgifte van het elektronisch geld.

  • 2 De financiële onderneming stelt chartale of girale gelden die zij ontvangt in ruil voor elektronisch geld op een van de volgende wijzen veilig:

    • a. de gelden worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling;

    • b. de gelden worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als de elektronischgeldinstelling, tegen het risico dat de elektronischgeldinstelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de gelden na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onderdeel a, worden de ontvangen gelden op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de elektronischgeldinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de elektronischgeldinstelling, hun vorderingen niet op deze gelden kunnen verhalen.

Artikel 40c

Betaalinstellingen of elektronischgeldinstellingen verlenen slechts krediet in verband met de in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten indien:

  • a. het krediet een aanvullend krediet is en uitsluitend wordt verstrekt in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

  • b. het krediet dat is verstrekt in verband met een betaaldienst die is verleend door middel van dienstverrichting naar een andere lidstaat of vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat wordt terugbetaald binnen een korte termijn, die in geen geval meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c. het niet wordt verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van toekomstige betalingstransacties; en

  • d. het eigen vermogen van de betaalinstelling of de elektronischgeldinstelling te allen tijde in redelijke verhouding staat tot het totale bedrag van het verleende krediet.

Hoofdstuk 7. Verzekering bijkomende risico’s

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:36, zesde lid, van de wet

Artikel 41

  • 1 In afwijking van de artikelen 3:36, derde lid, en 3:43, eerste lid, van de wet is het schadeverzekeraars toegestaan in de uitoefening van hun bedrijf, naast de risico’s die behoren tot de branche waarvoor de vergunning is verleend, tevens risico’s te verzekeren die behoren tot andere branches, met uitzondering van de branches Krediet en Borgtocht, indien deze risico’s naar het oordeel van de Nederlandsche Bank als bijkomende risico’s kunnen worden beschouwd, omdat zij:

    • a. samenhangen met het hoofdrisico dat behoort tot de branche waarvoor de vergunning is verleend;

    • b. betrekking hebben op het belang of gevaarsobject dat is verzekerd tegen het hoofdrisico; en

    • c. worden verzekerd bij dezelfde overeenkomst als het hoofdrisico.

  • 2 De risico’s van de branche Rechtsbijstand mogen uitsluitend worden verzekerd als bijkomend risico van de branche Hulpverlening en van branches waarbij risico’s worden verzekerd die verband houden met het gebruikvan zeeschepen.

Hoofdstuk 8. Vertegenwoordiger

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:40 en 3:47, zesde lid, van de wet

Artikel 42

Als adres van een vertegenwoordiger in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40 van de wet waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan wordt beschouwd het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 43

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:40, 3:47, zesde lid of 3:50, tweede lid, van de wet wordt geacht, indien de vertegenwoordiger ontbreekt, zijn woonplaats te hebben bij het parket van de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de verzekeraar ingevolge artikel 42 het laatst zijn woonplaats had, of anders bij het parket van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.

Artikel 44

  • 2 De verzekeraar die voornemens is de vertegenwoordiging te beëindigen, geeft daarvan kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 3 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, vermeldt tevens de naam van degene die de verzekeraar voornemens is aan te stellen als opvolger van de vertegenwoordiger.

  • 4 Indien de opvolger rechtspersoon is, gaat de kennisgeving gepaard met de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon die is aangesteld als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is.

  • 6 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:47, eerste lid, of artikel 3:50, tweede lid, van de wet geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 45

  • 3 De vertegenwoordiger geeft geen uitvoering aan het voornemen indien de Nederlandsche Bank er niet mee instemt. Indien de Nederlandsche Bank besluit niet in te stemmen met het voornemen, maakt zij haar besluit daartoe aan de financiële onderneming bekend:

    • a. binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of

    • b. indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.

Artikel 46

  • 2 De aanwijzing door de vertegenwoordiger van een natuurlijk persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger die een rechtspersoon is, vervalt van rechtswege op de dag van het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de aangewezen natuurlijk persoon alsmede op de dag van verlening van surseance van betaling aan of faillietverklaring van de vertegenwoordiger.

Artikel 47

  • 1 Van het overlijden, het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de verlening van surseance van betaling, de faillietverklaring, de ontbinding, bedoeld in artikel 19 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de onderbewindstelling van een of meer goederen, bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of de ondercuratelestelling van de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon die is aangewezen als vertegenwoordiger van de vertegenwoordiger die rechtspersoon is, alsmede van de beëindiging van de vertegenwoordiging van de vertegenwoordiger door deze natuurlijke persoon, geeft de verzekeraar onderscheidenlijk de vertegenwoordiger binnen zeven dagen kennis aan de Nederlandsche Bank.

  • 2 De verzekeraar, bedoeld in artikel 3:40 van de wet, legt, in de gevallen, genoemd in het eerste lid, en in het geval dat de vertegenwoordiger of de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, de vertegenwoordiging heeft beëindigd, aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de vertegenwoordiger over alsmede, indien de vertegenwoordiger een rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister en een bewijs van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De verzekeraar, bedoeld in het tweede lid, verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, binnen twee weken na de betrokken aanstelling.

  • 5 De verzekeraar, bedoeld in het vierde lid, legt aan de Nederlandsche Bank een bewijs van aanstelling van de nieuwe vertegenwoordiger over alsmede, indien de nieuwe vertegenwoordiger rechtspersoon is, de statuten van deze rechtspersoon, een uittreksel uit diens inschrijving in het handelsregister en de akte van aanstelling van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 3:47, vijfde lid, van de wet.

Hoofdstuk 9. Minimum vermogen

§ 9.1. Omvang van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 48

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet die geen andere beleggingsdienst mogen verlenen dan de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, en geen nevendiensten als bedoeld in onderdeel a van de definitie van nevendienst in artikel 1:1 van de wet verrichten, indien zij beschikken over:

    • a. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die de aansprakelijkheid dekt van de beleggingsonderneming wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van diens beroep en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste € 1.120.200 per schadegeval en ten minste € 1.680.300 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • b. een combinatie van een bedrag aan eigen vermogen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen g of h en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in onderdeel a die resulteert in een dekking die ten minste gelijkwaardig is aan € 50.000 of onderdeel a.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel g of h, beschikken beleggingsondernemingen als bedoeld in het tweede lid, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:80 of 2:86 van de wet is verleend, over:

    • a. een minimumbedrag aan eigen vermogen van € 25.000;

    • b. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die hun aansprakelijkheid dekt wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van hun beroep en voor gevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • c. een combinatie van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening als bedoeld in onderdeel a die resulteert in een dekking die ten minste gelijkwaardig is aan € 25.000 of onderdeel b.

Artikel 49

  • 2 Het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:54, derde lid, 3:55, tweede lid, of 3:55a, tweede lid, van de wet bedraagt:

    • a. voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie als bedoeld in artikel 3:55a, eerste lid, van de wet een door de Nederlandsche Bank te bepalen bedrag, dat niet hoger is dan € 1 miljoen, afhankelijk van het risicoprofiel van de entiteit;

    • b. € 0,6 miljoen voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:55a, eerste lid, van de wet die ondernemingsgebonden herverzekeraar is;

    • c. € 1,7 miljoen voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:55a, eerste lid, van de wet, niet zijnde een bijkantoor als bedoeld onder b;

    • d. € 1,9 miljoen voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een levensverzekeraar als bedoeld in artikel 3:54, derde lid, van de wet;

    • e. € 45.378,02 voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 3:55, tweede lid, van de wet;

    • f. € 1,3 miljoen voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:54, derde lid, van de wet die geen schadeverzekeraar als bedoeld in onderdeel g is;

    • g. € 1,9 miljoen voor een in Nederland gelegen bijkantoor van een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:54, derde lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen, Algemene aansprakelijkheid of Krediet en Borgtocht.

  • 3 Voor schadeverzekeraars als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen f en g, die tevens het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen, bedraagt evenwel het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:53, vierde lid, het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, f of g, al naar gelang welk bedrag het hoogste is, indien:

    • 1°. het bedrag aan geïnde herverzekeringspremies groter is dan tien procent van het totale premiebedrag;

    • 2°. het bedrag aan geïnde herverzekeringspremies hoger is dan € 50 miljoen; of

    • 3°. de technische voorzieningen als gevolg van geaccepteerde herverzekering groter zijn dan tien procent van de totale technische voorzieningen.

  • 4 De in het eerste lid, onderdelen b tot en met d, f en g, en tweede lid, onderdelen b tot en met d, f en g, bedoelde bedragen wijzigen van rechtswege overeenkomstig de jaarlijkse kennisgeving van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de aan de procentuele wijziging van het door Eurostat bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumptieprijzen aangepaste bedragen.

  • 5 Van de in het vierde lid bedoelde kennisgeving, de gewijzigde bedragen en het tijdstip waarop de gewijzigde bedragen voor het eerst worden toegepast doet de Nederlandsche Bank onverwijld mededeling in de Staatscourant.

§ 9.2. Samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen

Artikel 50

  • 1 Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bank als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, van een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet, van een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet of van een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet, wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen a tot en met c.

Artikel 51

  • 1 Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een bewaarder, bewaarder van een icbe of pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet wordt gevormd door de waarde van het kernkapitaal, bedoeld in artikel 91, en het aanvullend kapitaal, bedoeld in artikel 92.

Artikel 52

Artikel 53

§ 9.3. De waarden die dienen tot dekking van het minimumbedrag van het garantiefonds

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:54, derde lid, en 3:55, tweede lid, van de wet

Artikel 54

De waarden die dienen tot dekking van het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:54, derde lid, of 3:55, tweede lid, van de wet zijn aanwezig in Nederland.

Artikel 55

  • 1 Ten minste de helft van het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 54, wordt gedekt door verhandelbare waarden die in open bewaring worden gegeven bij een bank die in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, met het oog op het voorkomen van waardevermindering van de waarden, bedoeld in het eerste lid, regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder die waarden in bewaring kunnen worden gegeven.

Artikel 56

  • 1 Een verzekeraar kan met de bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, overeenkomen dat deze bij haar in bewaring gegeven waarden op naam van de verzekeraar mag overdragen aan een effectenbewaarinstelling die rechtspersoon is, indien:

    • a. de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling is gewaarborgd; en

    • b. de effectenbewaarinstelling zich jegens de bank heeft verplicht om hetzij die waarden hetzij een gelijke hoeveelheid waarden van dezelfde soort op naam van de verzekeraar in haar voorraad aanwezig te houden en na beëindiging van de overeenkomst tussen de verzekeraar en de bank af te geven aan de verzekeraar.

  • 2 De bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderscheidenlijk de effectenbewaarinstelling draagt zelfstandig zorg voor verkrijging van nieuwe coupon- en dividendbladen en voor bewaargeving in verband met het bijwonen van aandeelhoudersvergaderingen door de verzekeraar.

  • 3 De waarden worden slechts aan de verzekeraar afgegeven en ten aanzien daarvan worden slechts rechtshandelingen verricht, indien de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek, heeft besloten. De bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderscheidenlijk de effectenbewaarinstelling mag evenwel vanaf twee weken voor de dag der betaalbaarstelling coupons en dividendbewijzen zonder een besluit van de Nederlandsche Bank daartoe aan de verzekeraar afgeven, tenzij de Nederlandsche Bank heeft besloten dat zij dat niet mag. De Nederlandsche Bank deelt dit besluit onverwijld aan de verzekeraar mede.

  • 4 De waarden worden op verzoek van de Nederlandsche Bank aan haar ter bewaring afgegeven, indien de bank, bedoeld in artikel 55, eerste lid:

    • a. niet langer in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen; of

    • b. de overeenkomst met de verzekeraar beëindigt dan wel de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling niet langer waarborgt.

  • 5 De Nederlandsche Bank geeft de waarden onverwijld na de afgifte, bedoeld in het vierde lid, op kosten van de verzekeraar in bewaring bij een bank die in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen.

§ 9.4. Bijzondere bepalingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:53, derde lid, van de wet

Artikel 57

  • 1 In afwijking van artikel 49, eerste lid, aanhef en onderdeel d, bedraagt het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:53, vierde lid, van de wet, € 0 voor de volgende levensverzekeraars:

    • a. Wederkerige Verzekeringsmaatschappij «Begrafenis Sociëteit» W.A., gevestigd te Edam;

    • b. Onderling Fonds Sliedrecht B.A., gevestigd te Sliedrecht; en

    • c. Tiels Onderling Fonds tot uitkering bij overlijden «Gustaaf Adolf» U.A., gevestigd te Tiel.

  • 2 Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover de in dat lid genoemde levensverzekeraars:

    • a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend uitkeringen bij overlijden verzekeren, waarvan het bedrag per verzekerde niet groter is dan het gemiddelde bedrag van de kosten van uitvaart;

    • b. niet hun bedrijf uitbreiden met een of meer branches voor de uitoefening waarvan zij een vergunning behoeven; en

    • c. niet in een andere lidstaat een bijkantoor openen of aldaar hun bedrijf uitbreiden.

Artikel 58

  • 1 In afwijking van artikel 49, eerste lid, aanhef en onderdeel f of g, bedraagt het minimumbedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 3:53, vierde lid, van de wet, € 0 voor schadeverzekeraars met zetel in Nederland die:

    • a. op 1 januari 1986 het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefenden;

    • b. beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de wet;

    • c. gedurende het laatst verstreken boekjaar voor 1 augustus 1978 niet een premie-inkomen van ten minste zesmaal de waarde van het minimumbedrag van het garantiefonds zoals dat gold op 1 juli 1994 op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 hebben geboekt;

    • d. niet hun bedrijf uitbreiden met een of meer branches voor de uitoefening waarvan zij een vergunning behoeven; en

    • e. niet in een andere lidstaat een bijkantoor openen of aldaar hun bedrijf uitbreiden.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing op een in dat lid bedoelde schadeverzekeraar tot het einde van het boekjaar waarin deze een premie-inkomen van ten minste zesmaal de waarde van het minimumbedrag van het garantiefonds zoals deze gold op 1 juli 1994 op grond van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 boekt.

Hoofdstuk 10. Solvabiliteit

§ 10.1. Minimumomvang solvabiliteit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 59

  • 2 Onverminderd het eerste lid is de solvabiliteit ten minste gelijk aan het ingevolge artikel 48 voorgeschreven minimumbedrag aan eigen vermogen of het ingevolge artikel 49 of 57 voorgeschreven minimumbedrag van het garantiefonds. Zolang artikel 58, eerste lid, van toepassing is, is de solvabiliteitsmarge van een schadeverzekeraar als bedoeld in dat lid ten minste gelijk aan € 205.000.

Artikel 59a

  • 1 De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot de solvabiliteit van afwikkelondernemingen.

  • 2 Artikel 59 is niet van toepassing op afwikkelondernemingen.

Artikel 60

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste lid, van de wet of van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:61, eerste lid, van de wet bedraagt de som van:

    • a. acht procent van de som van de ingevolge artikel 61 te berekenen bedragen van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling voor de kredietrisico’s, met inbegrip van de tegenpartijkredietrisico’s en verwateringsrisico’s, met betrekking tot het totale bedrijf, uitgezonderd de handelsportefeuille en de niet-liquide activa van een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling die artikel 90, tweede lid, toepast;

    • b. het ingevolge het tweede lid te berekenen bedrag van de met betrekking tot de handelsportefeuille vereiste solvabiliteit ter dekking van de positierisico’s, afwikkelingsrisico’s, leveringsrisico’s, tegenpartijrisico’s en, in geval van een overschrijding als bedoeld in artikel 102, eerste, tweede en derde lid, grote posities;

    • c. het ingevolge het tweede lid te berekenen bedrag van de met betrekking tot het totale bedrijf vereiste solvabiliteit ter dekking van de valutarisico’s, afwikkelingsrisico’s en grondstoffenrisico’s; en

    • d. het ingevolge de artikelen 62b tot en met 62e te berekenen bedrag van de met betrekking tot het totale bedrijf vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c.

  • 3 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid waarop artikel 62a van toepassing is, bedraagt in elk geval 25 procent van de vaste kosten in het afgelopen boekjaar. Indien zij haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend, bedraagt de minimumomvang van het toetsingsvermogen 25 procent van de in haar programma van werkzaamheden begrote vaste kosten. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat voor de beleggingsonderneming een hogere minimumomvang geldt indien aannemelijk is dat de begrote vaste kosten te laag zijn begroot.

  • 4 De vaste kosten, bedoeld in het derde lid, omvatten alle kosten, uitgezonderd:

    • a. variabele kosten van werknemers wier dienstverband niet onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;

    • b. kosten van werknemers wier dienstverband onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;

    • c. variabele kosten betreffende de voor de beleggingsonderneming verrichte werkzaamheden;

    • d. afschrijvingen;

    • e. rentekosten over achtergestelde leningen die ingevolge artikel 92, derde lid, onderdeel c, of artikel 93, deel uitmaken van het toetsingsvermogen;

    • f. buitengewone kosten met een eenmalig karakter; en

    • g. overige variabele kosten indien de Nederlandsche Bank daartoe, op schriftelijk verzoek, heeft besloten.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat voor een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid een andere minimumomvang geldt indien sinds het afgelopen boekjaar sprake is van aanzienlijke wijzigingen in dier werkzaamheden.

Artikel 60a

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een betaalinstelling wordt berekend met toepassing van met de Nederlandsche Bank overeengekomen methode A, B of C, genoemd in bijlage B bij dit besluit.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het interne controlesysteem en het bedrijfscontinuïteitsbeheer van de betaalinstelling daartoe aanleiding geeft, de betaalinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van een uit bijlage B gekozen methode, of de betaalinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20% lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de uit bijlage B gekozen methode.

Artikel 61

  • 1 Het bedrag van een naar risico gewogen actief of post buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel a, is gelijk aan zijn vorderingswaarde vermenigvuldigd met het aan dat actief of post buiten de balanstelling ingevolge het vijfde lid, onderdeel a, toegekende risicogewicht. In afwijking van de vorige volzin wordt het bedrag van een naar risico gewogen post bij gesecuritiseerde activa en posten buiten de balanstelling of van een naar risico gewogen securitisatiepositie berekend volgens paragraaf 10.4.

  • 2 Onverminderd het vijfde lid, onderdeel c, is de vorderingswaarde van:

    • a. een actief gelijk aan zijn balanswaarde;

    • b. een post buiten de balanstelling met een volledig risico gelijk aan zijn actuele waarde;

    • c. een post buiten de balanstelling met een middelgroot risico gelijk aan vijftig procent van zijn actuele waarde;

    • d. een post buiten de balanstelling met een laag tot middelgroot risico gelijk aan twintig procent van zijn actuele waarde; en

    • e. een post buiten de balanstelling met een laag risico gelijk aan nul.

  • 3 De vorderingswaarde, bedoeld in het tweede lid, van effecten of grondstoffen die in het kader van een retrocessieovereenkomst, omgekeerde retrocessieovereenkomst, opgenomen effectenlening, verstrekte effectenlening, opgenomen grondstoffenlening, verstrekte grondstoffenlening of margeleningstransactie worden verkocht, gedeponeerd of verstrekt, wordt indien de financiële onderneming ingevolge artikel 82, eerste lid, de uitgebreide benadering van financiële zekerheden toepast, verhoogd met de overeenkomstig die benadering berekende volatiliteitsaanpassing.

  • 4 De vorderingswaarde van een door een volgestorte kredietprotectie gegarandeerd actief of gegarandeerde post buiten de balanstelling mag overeenkomstig paragraaf 10.3 worden aangepast.

  • 5 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot:

    • a. de indeling van de activa en posten buiten de balanstelling in categorieën naar gelang de wederpartij en de aan die categorieën toe te kennen risicogewichten met inachtneming van artikel 61a;

    • b. de indeling van de posten buiten de balanstelling in posten met een volledig risico, posten met een middelgroot risico, posten met een middelgroot tot laag risico en posten met een laag risico, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met e;

    • c. de vorderingswaarde van afgeleide financiële instrumenten als bedoeld in bijlage C en uitstaande kredietrisico’s met een centrale tegenpartij die optreedt als exclusieve wederpartij bij overeenkomsten betreffende financiële instrumenten waarbij geldt dat het tegenpartijkredietrisico van de centrale tegenpartij ten aanzien van alle deelnemers in haar regelingen dagelijks volledig door zekerheden wordt gedekt.

  • 6 De vorderingswaarde van retrocessieovereenkomsten, omgekeerde retrocessieovereenkomsten, opgenomen effectenleningen, verstrekte effectenleningen, opgenomen grondstoffenleningen, verstrekte grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn of margeleningstransacties mag, met instemming van de Nederlandsche Bank, worden bepaald op grond van de door de Nederlandsche Bank te stellen regels, bedoeld in het vijfde lid, aanhef en onderdeel c.

  • 7 Op verzoek van een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerst lid, van de wet, kan de Nederlandsche Bank een risicogewicht van nul toestaan voor een actief of post buiten de balanstelling van de hiervoor bedoelde financiële ondernemingen indien het betreft vorderingen op hun moederondernemingen, dochterondernemingen, dochterondernemingen van hun moederondernemingen of ondernemingen waarmee zij verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, indien:

    • a. de vordering bestaat op een andere bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling, een financiële holding, een financiële instelling, of een onderneming die nevendiensten verricht, en deze ondernemingen betrokken zijn in het bedrijfseconomische toezicht;

    • b. de in onderdeel a bedoelde onderneming onderdeel uitmaakt van dezelfde volledige consolidatie;

    • c. de in onderdeel a bedoelde onderneming aan dezelfde risicobeoordeling, meet- en controleprocedures is onderworpen;

    • d. de in onderdeel a bedoelde onderneming haar zetel heeft in Nederland; en

    • e. de bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling aantoont dat geen feitelijke of juridische belemmeringen aanwezig of te voorzien zijn die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de in onderdeel a bedoelde ondernemingen aan haar kan verhinderen.

Artikel 61a

  • 1 Bij de toekenning van een risicogewicht aan een categorie activa of posten buiten de balanstelling kan een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 60, eerste lid, een kredietbeoordeling van een door de Nederlandsche Bank of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ingevolge paragraaf 10.5 erkend kredietbeoordelingsbureau of, ingeval van vorderingen op centrale overheden en centrale banken, erkende kredietbeoordelingen van een exportkredietverzekeraar op een consistente wijze gebruiken. De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot het gebruik van een kredietbeoordeling als bedoeld in de vorige volzin.

  • 2 De financiële onderneming gebruikt slechts gevraagde kredietbeoordelingen. De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, de financiële onderneming toestemming verlenen om ongevraagde kredietbeoordelingen te gebruiken.

  • 3 De Nederlandsche Bank kent op een objectieve en consequente wijze een risicogewicht toe aan kredietbeoordelingen als bedoeld in het eerste lid met inachtneming van het volgende:

    • a. zij onderscheidt de relatieve risicograden waaraan de kredietbeoordeling uitdrukking geeft;

    • b. in geval van een kredietbeoordelingsbureau dat pas is opgericht of dat over beperkte gegevens met betrekking tot wanbetaling beschikt, vraagt zij welke mate van wanbetaling op lange termijn naar het oordeel van het kredietbeoordelingsbureau overeenkomt met alle activa of posten buiten de balanstelling waaraan dezelfde kredietbeoordeling is toegekend;

    • c. zij vergelijkt de voor elke kredietbeoordeling van een kredietbeoordelingsbureau geconstateerde mate van wanbetaling en vergelijkt deze met een referentiewaarde die is opgesteld op basis van de mate van wanbetaling die door andere kredietbeoordelingsbureaus zijn geconstateerd bij een groep van uitgevende instellingen waaraan een gelijkwaardig kredietrisico is verbonden;

    • d. indien zij van oordeel is dat de voor een kredietbeoordeling van een kredietbeoordelingsbureau geconstateerde mate van wanbetaling structureel wezenlijk hoger ligt dan de referentiewaarde, kent zij aan de kredietbeoordeling van het betreffende kredietbeoordelingsbureau een hoger risicogewicht toe;

    • e. indien zij het aan een kredietbeoordeling toegekende risicogewicht heeft verhoogd en het kredietbeoordelingsbureau toont aan dat de voor haar kredietbeoordeling geconstateerde mate van wanbetaling niet langer structureel wezenlijk hoger is dan de referentiewaarde, kan zij aan de kredietbeoordeling weer het oorspronkelijke risicogewicht toekennen.

  • 4 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op een met het derde lid vergelijkbare wijze een risicogewicht heeft toegekend aan de kredietbeoordeling, kan de Nederlandsche Bank deze overnemen.

Artikel 62

  • 1 Het is een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 60, eerste lid, toegestaan het bedrag van de met betrekking tot de handelsportefeuille vereiste solvabiliteit ter dekking van de positierisico’s, afwikkelingsrisico’s, leveringsrisico’s en tegenpartijrisico’s, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel b, te berekenen volgens de ingevolge artikel 61 gestelde regels indien haar handelsportefeuille onder normale omstandigheden:

    • a. niet meer bedraagt dan vijf procent van het totale bedrijf; en

    • b. niet meer bedraagt dan € 15 miljoen.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de berekening van de omvang van de handelsportefeuille ten opzichte van het totale bedrijf en de grondslagen van die berekening.

  • 3 Een financiële onderneming die het eerste lid toepast, geeft hiervan kennis aan de Nederlandsche Bank met een door deze na overleg met de financiële onderneming te bepalen frequentie. Een overschrijding van een limiet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, meldt de financiële onderneming onverwijld aan de Nederlandsche Bank.

  • 4 Indien de handelsportefeuille van een financiële onderneming die het eerste lid toepast op enig moment meer dan zes procent van haar totale bedrijf uitmaakt of meer dan € 20 miljoen bedraagt, is die toepassing haar vanaf zes maanden na die overschrijding niet langer toegestaan.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat een financiële onderneming die een der limieten, bedoeld in het vierde lid, heeft overschreden, opnieuw het eerste lid toepast indien de financiële onderneming aantoont dat zij na de overschrijding gedurende ten minste twee jaren heeft voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 62a

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, toestemming verlenen om het solvabiliteitsvereiste te berekenen op grond van het derde lid, aan:

    • a. beleggingsondernemingen waarvan het minimumbedrag aan eigen vermogen op grond van artikel 48, eerste lid, aanhef en onderdelen i, j of k, € 730.000 bedraagt en die uitsluitend voor eigen rekening handelen:

      • 1°. om orders van cliënten uit te voeren; of

      • 2°. om toegang te verkrijgen tot een clearing- en afwikkelingssysteem dan wel een gereglementeerde markt in de hoedanigheid van gemachtigde of uitvoerder van een order van een cliënt; of

    • b. beleggingsondernemingen waarvan het minimumbedrag aan eigen vermogen op grond van artikel 48, eerste lid, aanhef en onderdelen i, j of k, € 730.000 bedraagt en:

      • 1°. waarbij cliënten geen gelden of effecten aanhouden;

      • 2°. die uitsluitend voor eigen rekening handelen;

      • 3°. die geen externe cliënten hebben; en

      • 4°. waarvan de uitvoering en afwikkeling van transacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van en worden gegarandeerd door een clearinginstelling met zetel in Nederland.

Artikel 62b

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 60, eerste lid, maakt gebruik van de basisindicatorbenadering voor de berekening van het bedrag van de met betrekking tot het totale bedrijf vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel d.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de basisindicatorbenadering.

Artikel 62c

  • 2 Indien de financiële onderneming gebruik maakt van de standaardbenadering worden de activiteiten in een aantal business lines gesplitst. Voor elke business line berekent de financiële onderneming het bedrag met betrekking tot de vereiste solvabiliteit op grond van door de Nederlandsche Bank te stellen regels.

  • 3 In de standaardbenadering bedraagt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, de som van de met betrekking tot het totale bedrijf vereiste solvabiliteit voor het operationeel risico in de afzonderlijke business lines.

  • 4 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de voorwaarden waaraan de financiële onderneming voldoet indien zij gebruik wil maken van de standaardbenadering en met betrekking tot de berekening van de vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico volgens die benadering.

Artikel 62d

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank als bedoeld in artikel 60, eerste lid, op verzoek, toestemming verlenen om gebruik te maken van een alternatieve indicator voor de berekening van de vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico met betrekking tot de business lines «bankdiensten ten behoeve van particulieren en kleine en middelgrote ondernemingen» en «zakelijke bankdiensten», indien:

    • a. deze business lines gezamenlijk ten minste 90 procent van haar netto rentebaten en netto niet-rentebaten vertegenwoordigen; en

    • b. de bank kan aantonen dat een aanzienlijk deel van haar activiteiten op het gebied van deze business lines betrekking heeft op leningen met een grote kans op wanbetalingen en dat de alternatieve indicator een betere grondslag biedt om het operationeel risico te berekenen.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de alternatieve indicator, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 62e

  • 1 Het is een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 60, eerste lid, die eenmaal de standaardbenadering gebruikt, niet toegestaan daarna alsnog de basisindicatorbenadering te gebruiken.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daarvoor goede redenen zijn.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, toestemming verlenen aan een bank of beleggingsonderneming om de standaardbenadering in combinatie met de basisindicatorbenadering toe te passen, indien de financiële onderneming de standaardbenadering implementeert overeenkomstig een met de Nederlandsche Bank overeengekomen tijdschema.

Artikel 63

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet, of van een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet bedraagt € 125.000 vermeerderd met twee honderdste procent van het bedrag waarmee de waarde van het beheerde vermogen het bedrag van € 250 miljoen te boven gaat. De minimumomvang van het toetsingsvermogen bedraagt niet meer dan € 10 miljoen.

  • 2 Tot het beheerde vermogen wordt gerekend het vermogen van de beleggingsinstellingen of van de icbe’s waarover de beheerder het beheer voert met inbegrip van de delen van het vermogen waarvan hij het beheer heeft uitbesteed, uitgezonderd de delen van het vermogen waarvan het beheer door derden aan hem is uitbesteed.

Artikel 63a

  • 1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, van de wet bedraagt twee tiende procent van het beheerde pensioenvermogen. De minimumomvang van het toetsingsvermogen bedraagt niet meer dan € 20 miljoen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid beschikt een premiepensioeninstelling naar keuze over:

    • a. een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening die haar aansprakelijkheid dekt wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste vijfenzeventig honderdste procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2 miljoen en een maximum van € 20 miljoen per schadegeval, en ten minste een procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2,5 miljoen en een maximum van € 25 miljoen per jaar, voor alle schadegevallen gezamenlijk; of

    • b. een aanvulling op het toetsingsvermogen, bedoeld in het eerste lid, welke een tiende procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen bedraagt.

  • 3 Tot het beheerde pensioenvermogen wordt gerekend het vermogen onder beheer van de premiepensioeninstelling met inbegrip van de delen van het vermogen waarvan zij de bewaring heeft uitbesteed aan een pensioenbewaarder.

  • 4 Indien een premiepensioeninstelling pensioenvermogen beheert in opdracht van een cliënt buiten het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, beschikt zij voor dat deel van het beheerde pensioenvermogen in afwijking van het tweede lid, aanhef, over de aanvulling op het toetsingsvermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 63b

  • 1 In aanvulling op het op grond van de artikelen 48, eerste lid, onderdelen c en e, vereiste minimumbedrag aan eigen vermogen en het op grond van artikel 63 vereiste toetsingsvermogen, beschikt een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft, of een beheerder van een beleggingsinstelling, over een bijkomend eigen vermogen of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering ter dekking van mogelijke beroepsaansprakelijkheidsrisico’s in overeenstemming met artikel 9, zevende en negende lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2 Het eigen vermogen, toetsingsvermogen en het bijkomend eigen vermogen als bedoeld in het eerste lid wordt belegd in overeenstemming met artikel 9, achtste lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

Artikel 64

  • 1 Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op de uitgifte van elektronisch geld en betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van dit elektronisch geld, bedraagt de minimumomvang van het toetsingsvermogen 2% van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

  • 2 Voor het deel van de werkzaamheden van een elektronischgeldinstelling dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 60a, eerste lid.

  • 3 De omvang van het toetsingsvermogen van een elektronischgeldinstelling bedraagt te allen tijde ten minste de som van de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het eerste lid en de minimumomvang van het toetsingsvermogen berekend volgens het tweede lid.

  • 4 Indien een elektronischgeldinstelling de uitgifte van elektronisch geld niet gedurende ten minste zes maanden heeft uitgeoefend, bedraagt de minimum omvang van het toetsingsvermogen, bedoeld in het tweede lid, twee procent van het uitstaand elektronisch geld of het blijkens haar programma van werkzaamheden na zes maanden nagestreefde bedrag aan uitstaand elektronisch geld, naar gelang welk bedrag het hoogst is.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Nederlandsche Bank indien een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, het verzamelen en vastleggen van risicoverliesgegevens en het internecontrolesysteem van de elektronischgeldinstelling daartoe aanleiding geeft, de elektronischgeldinstelling verplichten een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de elektronischgeldinstelling toestaan een toetsingsvermogen aan te houden dat ten hoogste 20 procent lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de methode, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 64a

Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:61, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent zowel in de activiteit levensherverzekering of natura-uitvaartherverzekering, als in de activiteit schadeherverzekering, bedraagt de som van de bedragen, berekend ingevolge de artikelen 64b en 64c.

Artikel 64b

  • 2 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit levensherverzekering wordt, in afwijking van het eerste lid, bepaald overeenkomstig artikel 65 indien die activiteit betrekking heeft op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, punt 1, onderdeel a, voor zover die verbonden zijn met beleggingsfondsen of fondsen voor collectieve belegging in effecten of in verband staan met overeenkomsten met winstdeling, en punt 2, onderdelen b, c, d en e, van richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEU L 345).

  • 3 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit natura-uitvaartherverzekering wordt bepaald overeenkomstig artikel 65.

Artikel 64c

  • 1 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:61, eerste lid, of 3:62, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit schadeherverzekering bedraagt het product van het op grond van onderdeel c berekende percentage, vermenigvuldigd met het hoogste van de op grond van de onderdelen a en b berekende bedragen. De bedragen en het percentage worden als volgt berekend:

    • a. achttien procent van de in het voorafgaande boekjaar geboekte dan wel verdiende premies, naargelang welk bedrag het hoogst is en van de in rekening gebrachte poliskosten, voor zover deze premies en kosten niet meer bedragen dan € 61,3 miljoen, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten voor zover deze meer bedragen dan € 61,3 miljoen;

    • b. 26 procent van de gemiddeld geboekte bruto schaden in de voorafgaande drie boekjaren en van de gemiddelde toevoeging aan de schadevoorziening in deze jaren, voor zover deze schaden en toevoeging niet meer bedragen dan € 42,9 miljoen, vermeerderd met 23 procent van deze schaden en toevoeging, voor zover deze meer bedragen dan € 42,9 miljoen;

    • c. de verhouding, welke ten minste vijftig procent bedraagt, berekend over de voorafgaande drie boekjaren tezamen, tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de herverzekeraar, na overdracht uit hoofde van retrocessie, en de bruto schaden.

  • 2 Voor zover het de berekening met betrekking tot de herverzekering van risico’s van de branches Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en Algemene aansprakelijkheid betreft, worden de geboekte dan wel verdiende premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de geboekte bruto schaden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met vijftig procent verhoogd. Voor de herverzekering van risico’s van andere branches kunnen de geboekte dan wel verdiende premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor bijzondere herverzekeringsactiviteiten of categorieën overeenkomsten worden verhoogd met ten hoogste vijftig procent. De Nederlandsche Bank past het percentage toe dat is vastgesteld volgens de procedure van artikel 55, tweede lid, van richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 323). De Nederlandsche Bank doet mededeling van dat percentage in de Staatscourant. Het percentage wordt voor het eerst toegepast in het boekjaar dat begint op 1 januari van het op de mededeling volgende kalenderjaar of gedurende dat kalenderjaar.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten dat voor de toerekening van de geboekte dan wel verdiende premies of geboekte bruto schaden aan de branches gebruik kan worden gemaakt van statistische methoden.

  • 4 Indien het een herverzekeraar betreft die in hoofdzaak risico’s van kredietschade, stormschade, hagelschade of vorstschade dekt, wordt in de berekening en de verhouding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk onderdeel c, uitgegaan van de voorafgaande zeven boekjaren.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel worden ontvangen premies en betaalde of te betalen schaden in verband met herverzekeringen, die ingevolge de internationale jaarrekeningstandaarden niet als zodanig worden aangemerkt, in aanmerking genomen.

  • 6 Indien het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge zoals berekend overeenkomstig dit artikel lager is dan het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van het voorafgaande boekjaar, bedraagt het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge ten minste de uitkomst van de volgende berekening: het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van het voorafgaande boekjaar wordt vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten hoogste honderd procent bedraagt, tussen de bedragen voor technische voorzieningen voor te betalen schaden verminderd met het bedrag van de overdrachten uit retrocessie aan het einde van het boekjaar en de bedragen voor technische voorzieningen voor te betalen schaden verminderd met het bedrag van de overdrachten uit retrocessie aan het begin van het boekjaar.

  • 7 De Nederlandsche Bank kan besluiten de op retrocessie gebaseerde vermindering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, te beperken indien:

    • a. de aard of de kwaliteit van de overdracht uit hoofde van retrocessie sinds het afgelopen boekjaar sterk is gewijzigd; of

    • b. er nauwelijks risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van retrocessie.

  • 9 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, vorderingen op een entiteit voor risico-acceptatie worden beschouwd als overdracht uit hoofde van retrocessie indien de zekerheid die een vordering op een entiteit voor risico-acceptatie biedt vergelijkbaar is met de zekerheid van een vordering op een herverzekeraar.

Artikel 65

  • 1 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een levensverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste of tweede lid, van de wet bedraagt de som van de als volgt te berekenen bedragen:

    • a. voor zover het verzekeringen betreft waarbij door de levensverzekeraar beleggingsrisico wordt gelopen: vier procent van het bedrag van de bruto technische voorzieningen, vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten minste 85 procent bedraagt, tussen de technische voorzieningen verminderd met het bedrag van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en de bruto technische voorzieningen aan het eind van het afgelopen boekjaar;

    • b. voor zover het verzekeringen betreft waarbij door de levensverzekeraar geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn vastgelegd: een procent van de bruto technische voorzieningen, vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten minste 85 procent bedraagt, tussen de technische voorzieningen de overdrachten uit hoofde van herverzekering en de bruto technische voorzieningen aan het eind van het afgelopen boekjaar;

    • c. voor zover het verzekeringen betreft waarbij door de levensverzekeraar geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van vijf jaar of minder zijn vastgelegd: 25 procent van de netto beheerslasten in verband met de bedrijfsuitoefening in het afgelopen boekjaar;

    • d. voor zover het spaarkassen betreft: een procent van het vermogen van de spaarkassen;

    • e. voor zover het verzekeringen met risicokapitaal betreft, de som van de uitkomsten van de hierna onder 1° tot en met 3° bedoelde berekeningen, vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten minste vijftig procent bedraagt, tussen het risicokapitaal verminderd met het bedrag van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het risicokapitaal in het afgelopen boekjaar:

      • 1°. tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van ten hoogste drie jaar: 0,1 procent van het risicokapitaal bij overlijden;

      • 2°. tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van meer dan drie jaar en ten hoogste vijf jaar: 0,15 procent van het risicokapitaal bij overlijden;

      • 3°. verzekeringen anders dan tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van ten hoogste vijf jaar: 0,3 procent van het risicokapitaal bij overlijden;

    • f. voor zover het aanvullende verzekeringen betreft: het overeenkomstig artikel 67, eerste, zesde en zevende lid, berekende bedrag.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt het verschil, bedoeld in artikel 98, derde lid, aangemerkt als bruto technische voorzieningen.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel worden verplichtingen uit hoofde van levensverzekeringen waarvoor ingevolge de internationale jaarrekeningstandaarden geen technische voorzieningen worden gevormd, aangemerkt als technische voorzieningen.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan besluiten de op herverzekering gebaseerde vermindering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b, e, laatste volzin, of f, te beperken indien:

    • a. de aard of de kwaliteit van de overdracht uit hoofde van herverzekering sinds het afgelopen boekjaar sterk is gewijzigd; of

    • b. er nauwelijks of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van herverzekering.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en e, bedragen die op een entiteit voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, worden beschouwd als een overdracht uit hoofde van herverzekering.

  • 6 De artikelen 64a tot en met 64c zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de herverzekeringsactiviteiten van de levensverzekeraar indien:

    • 1°. het bedrag aan geïnde herverzekeringspremies hoger is dan tien procent van het totale premie-inkomen;

    • 2°. het bedrag aan geïnde herverzekeringspremies hoger is dan € 50 miljoen; of

    • 3°. de technische voorzieningen als gevolg van geaccepteerde herverzekering hoger zijn dan tien procent van de totale technische voorzieningen voor het gehele bedrijf.

Artikel 66

  • 1 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:61, eerste of tweede lid, van de wet bedraagt de som van de als volgt te berekenen bedragen:

    • a. voor zover het verzekeringen betreft waarbij door de natura-uitvaartverzekeraar beleggingsrisico wordt gelopen: de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a;

    • b. voor zover het verzekeringen betreft waarbij door de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn vastgelegd: de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b;

    • c. voor zover het uitstaande depots ten behoeve van uitvaarten betreft: een procent van het depotbedrag;

    • d. voor alle verzekeringen: 0,3 procent van het risicokapitaal bij overlijden, vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten minste vijftig procent bedraagt, tussen het risicokapitaal verminderd met het bedrag van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het risicokapitaal in het afgelopen boekjaar; en

    • e. voor zover het aanvullende verzekeringen betreft: achttien procent van de in het afgelopen boekjaar geboekte premies en van de in rekening gebrachte poliskosten, voor zover deze premies en kosten niet meer bedragen dan € 10 miljoen, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten, voor zover deze meer bedragen dan € 10 miljoen. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de vorige volzin, wordt vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten minste vijftig procent bedraagt, tussen de uitkeringen die voor eigen rekening komen van de natura-uitvaartverzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto uitkeringen in het laatste boekjaar.

Artikel 67

  • 1 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste of tweede lid, van de wet bedraagt het product van het op grond van onderdeel c van dit lid berekende percentage, vermenigvuldigd met het hoogste van de op grond van de onderdelen a en b van dit lid berekende bedragen. De bedragen en het percentage worden als volgt berekend:

    • a. achttien procent van de in het afgelopen boekjaar geboekte dan wel verdiende premies, naargelang welk bedrag het hoogst is en van de in rekening gebrachte poliskosten, voor zover deze premies en kosten niet meer bedragen dan € 61,3 miljoen, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten voor zover deze meer bedragen dan € 61,3 miljoen;

    • b. 26 procent van de gemiddeld geboekte bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren en van de gemiddelde toevoeging aan de schadevoorziening in deze jaren, voor zover deze schaden en toevoeging niet meer bedragen dan € 42,9 miljoen, vermeerderd met 23 procent van deze schaden en toevoeging, voor zover deze meer bedragen dan € 42,9 miljoen;

    • c. de verhouding, welke ten minste vijftig procent bedraagt, tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren.

  • 2 Voor zover het de berekening met betrekking tot de branches Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en Algemene aansprakelijkheid betreft, worden de geboekte dan wel verdiende premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de geboekte bruto schaden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met vijftig procent verhoogd. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat voor de toerekening van de geboekte dan wel verdiende premies of geboekte bruto schaden aan de genoemde branches gebruik kan worden gemaakt van statistische methoden.

  • 3 Voor zover het een schadeverzekeraar betreft die in hoofdzaak ten minste een van de risico’s van kredietschade, stormschade, hagelschade of vorstschade dekt, wordt in de berekening en de verhouding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk onderdeel c, uitgegaan van de afgelopen zeven boekjaren.

  • 4 Voor zover het de branche Hulpverlening betreft, wordt voor het bedrag van de geboekte bruto schaden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitgegaan van de voor de schadeverzekeraar uit de verleende hulp voortvloeiende kosten.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel worden ontvangen premies en betaalde of te betalen schaden in verband met schadeverzekeringen, die ingevolge de internationale jaarrekeningstandaarden niet als zodanig worden aangemerkt, in aanmerking genomen.

  • 7 Indien het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge zoals berekend overeenkomstig dit artikel lager is dan het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van het voorafgaande boekjaar, dan bedraagt het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge ten minste de uitkomst van de volgende berekening: het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van het voorafgaande boekjaar wordt vermenigvuldigd met de verhouding, welke ten hoogste honderd procent bedraagt, tussen de bedragen voor technische voorzieningen voor te betalen schaden verminderd met het bedrag van de overdrachten uit herverzekering aan het einde van het boekjaar en de bedragen voor technische voorzieningen voor te betalen schaden verminderd met het bedrag van de overdrachten uit herverzekering aan het begin van het boekjaar.

  • 10 De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, bedragen die op een entiteit voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, worden beschouwd als een overdracht uit hoofde van herverzekering.

Artikel 68

  • 1 Het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit schadeherverzekering of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste of tweede lid, 3:61, eerste lid, of 3:62, eerste lid, van de wet bedraagt een derde van het overeenkomstig artikel 64c onderscheidenlijk artikel 67 berekende bedrag voor het gedeelte dat betrekking heeft op ziektekostenverzekeringen indien die verzekeringen op analoge wijze als levensverzekeringen worden beheerd en:

    • a. de geheven premie volgens verzekeringswiskundige methoden wordt berekend;

    • b. een actuarieel berekende ouderdomsvoorziening wordt gevormd;

    • c. een aanvullende premie wordt geheven om een reële veiligheidsmarge te vormen;

    • d. de herverzekeraar of schadeverzekeraar de ziektekostenverzekering uiterlijk voor het einde van het derde verzekeringsjaar kan opzeggen; en

    • e. in de ziektekostenverzekering de mogelijkheid is opgenomen om ook voor lopende verzekeringen de premies te verhogen of de verstrekkingen te verminderen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, worden verhoogd tot ten hoogste het overeenkomstig artikel 64c onderscheidenlijk artikel 67 berekende bedrag, indien de ingevolge paragraaf 4.2 van de Zorgverzekeringswet gestelde regels met betrekking tot de risicoverevening daartoe aanleiding geven.

§ 10.2. Minimumomvang toetsingsvermogen volgens interne modellen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 69

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste lid, van de wet, op verzoek, toestemming verlenen om de bedragen van haar naar risico gewogen activa of posten buiten de balanstelling in afwijking van artikel 61 te berekenen volgens een interne modellenmethode, waarbij gebruik wordt gemaakt van eigen ramingen van de kans op wanbetaling. De Nederlandsche Bank kan tevens, op verzoek, toestemming verlenen om daarbij gebruik te maken van eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren.

  • 2 De gehanteerde interne modellen voor het beheer en de beoordeling van kredietrisico’s worden zorgvuldig toegepast. De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot deze interne modellen.

  • 3 De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend indien de financiële onderneming heeft aangetoond dat de gehanteerde interne modellen voldoen aan het bepaalde ingevolge het tweede lid.

  • 4 De financiële onderneming die een verzoek voor toestemming voor het gebruik van een interne modellenmethode indient, legt bewijsstukken over waaruit blijkt dat zij al ten minste gedurende drie jaar voor de desbetreffende categorieën van activa en posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, systemen voor de beoordeling van kredietrisico’s hanteert die in grote lijnen in overeenstemming zijn met de regels, bedoeld in het tweede lid, laatste volzin.

  • 5 De financiële onderneming die een verzoek voor toestemming voor het gebruik van eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren indient, legt bewijsstukken over waaruit blijkt dat zij al ten minste gedurende drie jaar eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling of omrekeningsfactoren opstelt en daarvan gebruik maakt op een wijze die in grote lijnen in overeenstemming is met de regels, bedoeld in het tweede lid, laatste volzin.

  • 6 Onverminderd de artikelen 70 en 76 gebruikt de financiële onderneming die toestemming heeft gekregen voor het gebruik van een interne modellenmethode, deze voor alle activa en posten buiten de balanstelling.

  • 7 Indien de financiële onderneming niet langer voldoet aan het eerste tot en met zesde lid of de artikelen 70 tot en met 76, dient zij bij de Nederlandsche Bank een plan in om zo spoedig mogelijk opnieuw aan deze leden en artikelen te voldoen, of toont zij aan dat dit geen noemenswaardige gevolgen voor het gebruik van de interne modellenmethode heeft.

Artikel 70

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, op verzoek, toestemming verlenen een interne modellenmethode stapsgewijs in te voeren:

    • a. per categorie of, ingeval van de categorie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel d, per subcategorie activa of posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid;

    • b. binnen dezelfde bedrijfsactiviteit;

    • c. per bedrijfsactiviteit binnen dezelfde groep; of

    • d. voor het gebruik van eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren voor de berekening van risicogewichten voor vorderingen op ondernemingen, banken en beleggingsondernemingen en centrale overheden en centrale banken.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels teneinde te waarborgen dat de stapsgewijze invoering, bedoeld in het eerste lid, binnen een redelijke termijn plaatsvindt en niet wordt gebruikt om voor de categorieën vorderingen of bedrijfsactiviteiten, bedoeld in het eerste lid, waarop een interne modellenmethode niet wordt toegepast een lagere minimumomvang van het toetsingsvermogen te bereiken.

  • 3 De financiële onderneming die voor enige categorie activa of posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, een interne modellenmethode gebruikt, gebruikt deze ook voor de posities in aandelen, bedoeld in onderdeel e van laatstgenoemd lid.

  • 4 Onverminderd het eerste tot en met derde lid en artikel 76 valt de financiële onderneming die ingevolge artikel 69, eerste lid, toestemming heeft verkregen voor het gebruik van een interne modellenmethode, voor de berekening van de bedragen van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling niet terug op artikel 61, tenzij de Nederlandsche Bank daarmee instemt.

  • 5 Onverminderd het eerste en tweede lid en artikel 76 is het de financiële onderneming die ingevolge artikel 69, eerste lid, toestemming heeft verkregen voor het gebruik van eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren, niet toegestaan voor de berekening van de bedragen van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling daarna alsnog de ingevolge artikel 73, tweede lid, door de Nederlandsche Bank vastgestelde waarde van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren te gebruiken, tenzij de Nederlandsche Bank daarmee instemt.

Artikel 71

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, die een interne modellenmethode gebruikt, deelt haar activa en posten buiten de balanstelling volgens een geschikte en in de tijd consistente methodiek in de volgende categorieën in:

    • a. vorderingen of voorwaardelijke vorderingen op centrale overheden en centrale banken;

    • b. vorderingen of voorwaardelijke vorderingen op banken en beleggingsondernemingen;

    • c. vorderingen of voorwaardelijke vorderingen op ondernemingen, waaronder vorderingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening;

    • d. vorderingen of voorwaardelijke vorderingen op particulieren en op kleine en middelgrote ondernemingen;

    • e. posities in aandelen;

    • f. securitisatieposities; en

    • g. andere activa of posten buiten de balanstelling die geen kredietverplichting vertegenwoordigen.

  • 2 Activa of posten buiten de balanstelling die een kredietverplichting vertegenwoordigen die niet worden ingedeeld in een van de categorieën, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b of d tot en met f, worden ingedeeld in de categorie, bedoeld in onderdeel c.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot de indeling in de categorieën, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 72

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van de artikelen 73 en 74, regels met betrekking tot:

    • a. de berekening van het bedrag van de naar kredietrisico gewogen activa en posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdelen a tot en met e of g, voor zover dit bedrag niet op het toetsingsvermogen in mindering wordt gebracht; en

    • b. de berekening van het bedrag van de naar verwateringsrisico gewogen activa en posten buiten de balanstelling die verband houden met gekochte kortlopende handelsvorderingen, met of zonder verhaal op de wederpartij.

  • 2 Het bedrag van een naar risico gewogen post bij gesecuritiseerde activa en posten buiten de balanstelling of van een naar risico gewogen securitisatiepositie als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel f, wordt berekend volgens paragraaf 10.4.

Artikel 73

  • 1 De regels, bedoeld in artikel 72, eerste lid, voorzien in berekening op basis van de volgende parameters:

    • a. de kans op wanbetaling;

    • b. het verlies bij wanbetaling;

    • c. de looptijd; en

    • d. de waarde van de desbetreffende activa of posten buiten de balanstelling, bepaald door onder meer de omrekeningsfactoren.

  • 2 De door de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 72, eerste lid, te stellen regels omvatten mede regels met betrekking tot de waarden van verlies bij wanbetaling en de omrekeningsfactoren alsmede voorwaarden voor het gebruik van eigen ramingen van de kans op wanbetaling, het verlies bij wanbetaling, de looptijd en de omrekeningsfactoren.

Artikel 74

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, die toestemming heeft gekregen voor het gebruik van een interne modellenmethode gebruikt voor de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdelen a tot en met d, eigen ramingen van de kans op wanbetaling.

  • 2 De financiële onderneming die ingevolge artikel 69, eerste lid, laatste volzin, tevens toestemming heeft gekregen voor de activa en posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel d, gebruikt voor de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling eigen ramingen van verlies bij wanbetaling en omrekeningsfactoren.

  • 3 De financiële onderneming gebruikt voor de categorieën, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdelen a tot en met c, de ingevolge artikel 73, tweede lid, voor de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling vastgestelde waarden van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren, tenzij de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, ingevolge artikel 69, eerste lid, laatste volzin, tevens toestemming heeft gekregen voor die activa en posten buiten de balanstelling. In dat geval gebruikt zij voor de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren.

Artikel 75

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de berekening van de verwachte verliesposten in verband met:

  • 3 De verwachte verliespost bij activa of posten buiten de balanstelling die geen kredietverplichting vertegenwoordigen, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel g, is gelijk aan nul.

Artikel 76

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, die bij de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa of posten buiten de balanstelling en de verwachte verliesposten voor een of meer categorieën, bedoeld in artikel 71, eerste lid, gebruik maakt van een interne modellenmethode, op verzoek, toestemming verlenen om de standaardbenadering, bedoeld in artikel 61, te gebruiken voor activa en posten buiten de balanstelling indien:

    • a. het activa of posten buiten de balanstelling als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdelen a en b, betreft, het aantal wederpartijen beperkt is en het voor de financiële onderneming te belastend zou zijn om voor deze wederpartijen een interne modellenmethode in te voeren;

    • b. het activa of posten buiten de balanstelling betreft in verband met niet-belangrijke bedrijfsactiviteiten en in categorieën die geen noemenswaardige omvang hebben en waarvan het risicoprofiel als laag wordt aangemerkt;

    • c. het vorderingen betreft op de centrale overheid, regionale overheden, lagere overheden en administratieve organen van een lidstaat, indien er op grond van bepaalde publiekrechtelijke regelingen geen verschil in risico bestaat tussen de vorderingen op de centrale overheid en de vorderingen op de andere hierboven bedoelde overheden en organen, en aan de vorderingen op de centrale overheid van die lidstaat ingevolge artikel 61, vijfde lid, onderdeel a, een risicogewicht van nul procent is toegekend;

    • d. het vorderingen betreft op een wederpartij die haar moederonderneming, dochteronderneming of een dochteronderneming van haar moederonderneming is, indien deze wederpartij een bank, beleggingsonderneming, financiële holding, financiële instelling, vermogensbeheerder of onderneming die nevendiensten verricht is waarop de hoofdstukken 9, 10 en 13 van dit besluit van toepassing zijn of een verbonden onderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening;

    • e. het posities in aandelen betreft van rechtspersonen aan wier kredietverplichtingen ingevolge artikel 61, vijfde lid, onderdeel a, een risicogewicht van nul procent is toegekend;

    • f. het posities in aandelen betreft, ten belope van ten hoogste tien procent van de som van het bedrag van het kernkapitaal, bedoeld in artikel 91, en het bedrag van het aanvullend kapitaal, bedoeld in artikel 92, die zijn ingenomen in het kader van overheidsprogramma’s waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren en waarbij de financiële onderneming omvangrijke subsidies ontvangt voor haar beleggingen en de beleggingen op de een of andere wijze onderworpen zijn aan overheidstoezicht en restricties;

    • g. het vorderingen op ondernemingen betreft in de vorm van door de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat voorgeschreven door de financiële onderneming aan te houden minimumreserves; en

    • h. het overheidsgaranties of door de overheid herverzekerde garanties betreft die voldoen aan door de Nederlandsche Bank te stellen regels.

  • 2 Onverminderd de onderdelen a tot en met g van het eerste lid verleent de Nederlandsche Bank de in de aanhef van dat lid bedoelde toestemming indien het posities in aandelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e of f, betreft waarvoor in een andere lidstaat toestemming tot het gebruik van de standaardbenadering is verleend.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden posities in aandelen als omvangrijk beschouwd indien de totale waarde ervan, uitgezonderd de in het eerste lid, onderdeel f, genoemde posities in aandelen in het voorgaande jaar gemiddeld meer dan tien procent of, indien in minder dan tien individuele bedrijven een positie in aandelen is opgebouwd, meer dan vijf procent van het toetsingsvermogen van de financiële onderneming bedraagt.

Artikel 77

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot interne modellen als bedoeld in het eerste lid en het gebruik ervan.

Artikel 78

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, op verzoek, toestemming verlenen om het bedrag van de met betrekking tot het totale bedrijf vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel b, te berekenen op basis van de geavanceerde benadering die is gebaseerd op een risicomeetsysteem.

  • 2 Alvorens de Nederlandsche Bank toestemming verleent voor de toepassing van de geavanceerde benadering, bedoeld in het eerste lid, valideert de Nederlandsche Bank het risicomeetsysteem en toetst zij of de:

    • a. interne validatieprocedures van de financiële onderneming adequaat functioneren; en

    • b. datastromen en procedures ten behoeve van het risicomeetsysteem van de financiële onderneming doorzichtig en toegankelijk zijn.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot het risicomeetsysteem en het risicobeheersingsysteem voor de berekening van de vereiste solvabiliteit ter dekking van het operationeel risico.

  • 4 Indien een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming of Nederlandse EU-moederbank en haar dochterondernemingen of de dochterondernemingen van een Nederlandse financiële EU-moederholding een geavanceerde benadering voor het operationeel risico centraal toepast, kan de Nederlandsche Bank, op verzoek, toestaan dat de moederonderneming en haar dochterondernemingen samen voldoen aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels met betrekking tot de geavanceerde benadering.

  • 5 De Nederlandsche Bank stelt regels waaraan het verzoek, bedoeld in het vierde lid, moet voldoen.

Artikel 79

  • 1 Het is een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, die eenmaal de geavanceerde benadering gebruikt, niet toegestaan daarna alsnog de basisindicatorbenadering of standaardbenadering te gebruiken.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat daarvoor goede redenen zijn.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, toestemming verlenen aan een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid om de geavanceerde benadering in combinatie met de basisindicatorbenadering of standaardbenadering toe te passen, indien:

    • a. deze gecombineerde toepassing van benaderingen alle operationele risico’s in aanmerking neemt die de financiële onderneming kan lopen;

    • b. zij instemt met de methodiek die de financiële onderneming toepast om de operationele risico’s van haar verschillende activiteiten, bedrijfsonderdelen, juridische structuren of andere door haar relevant geachte factoren in aanmerking te nemen; en

    • c. wordt voldaan aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels met betrekking tot de gebruikte benaderingen.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan aan de toestemming, bedoeld in het derde lid, het voorschrift verbinden dat:

    • a. op het moment dat de geavanceerde benadering wordt ingevoerd deze benadering op een aanzienlijk gedeelte van de operationele risico’s van de financiële onderneming wordt toegepast; en

    • b. de financiële onderneming de geavanceerde benadering over een aanzienlijk gedeelte van haar activiteiten implementeert overeenkomstig een met de Nederlandsche Bank overeengekomen tijdschema.

§ 10.3. Kredietrisicovermindering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 80

Een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste lid, of 3:61, eerste lid, van de wet die het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling berekent ingevolge artikel 61 of paragraaf 10.2, waarbij zij geen gebruik maakt van eigen ramingen van verliezen bij wanbetaling en omrekeningsfactoren, neemt slechts kredietrisicovermindering in aanmerking bij deze berekening of, indien van toepassing, bij de berekening van de verwachte verliesposten ingevolge artikel 92, tweede lid, onderdeel d, of artikel 94, tweede lid, onderdeel f, indien is voldaan aan artikel 81.

Artikel 81

  • 1 Een zekerheidsregeling wordt slechts in het kader van kredietrisicovermindering overeengekomen, indien zij in alle relevante rechtsgebieden rechtsgeldig en afdwingbaar is.

  • 2 Een financiële onderneming als bedoeld in artikel 80 die leningverstrekkende financiële onderneming is, neemt alle vereiste maatregelen om de effectiviteit van de kredietrisicovermindering te waarborgen en de daaraan verbonden risico’s te beperken.

  • 3 In geval van volgestorte kredietprotectie worden geen activa in aanmerking genomen die onvoldoende zekerheid bieden ten aanzien van de protectie van de activa.

  • 4 Volgestorte kredietprotectie wordt slechts als kredietrisicovermindering in aanmerking genomen, indien de leningverstrekkende financiële onderneming het recht heeft om bij in gebreke blijven, insolventie of faillissement van de debiteur of indien van toepassing, van de bewaarnemer van de zekerheid of bij een andere in de desbetreffende overeenkomst vermelde gebeurtenis die betaling onder de overeenkomst of afwikkeling van de overeenkomst tot gevolg heeft, de activa die als zekerheid dienen zo spoedig mogelijk te liquideren of te behouden. De waarde van de activa die als zekerheid worden gebruikt, mag niet te nauw zijn gekoppeld aan de kans op wanbetaling van de debiteur.

  • 5 In geval van niet-volgestorte kredietprotectie mag de verstrekker van de garanties alleen in aanmerking worden genomen als deze betrouwbaar is en de overeenkomst tot kredietprotectie in de relevante rechtsgebieden rechtsgeldig en afdwingbaar is.

  • 6 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder technieken van kredietrisicovermindering toelaatbaar zijn en de beperking van de aan kredietrisicovermindering verbonden risico’s.

Artikel 82

  • 1 Een financiële onderneming als bedoeld in artikel 80, eerste lid, die kredietrisicovermindering in aanmerking neemt, past de berekening van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling en, indien van toepassing, de berekening van de verwachte verliesposten aan. De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de aanpassing van deze berekeningen.

  • 2 Het in aanmerking nemen van kredietrisicovermindering levert geen hoger bedrag van de naar risico gewogen activa of posten buiten de balanstelling of een hogere verwachte verliespost op dan het bedrag van de naar risico gewogen activa of posten buiten de balanstelling onderscheidenlijk de verwachte verliespost van in alle overige opzichten identieke activa of posten buiten de balanstelling waarbij geen kredietrisicovermindering in aanmerking wordt genomen.

  • 3 Indien bij de berekening van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling ingevolge artikel 61, of ingevolge een interne modellenmethode rekening is gehouden met kredietrisicovermindering, wordt kredietrisicovermindering ingevolge deze paragraaf niet nogmaals in aanmerking genomen.

§ 10.4. Securitisatie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, tweede lid, van de wet

Artikel 83

Een bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, 3:58, eerste lid, of 3:61, eerste lid, van de wet berekent het bedrag van naar risico gewogen posten bij gesecuritiseerde activa en posten buiten de balanstelling en van naar risico gewogen securitisatieposities op de wijze, bepaald ingevolge deze paragraaf.

Artikel 84

  • 1 Indien een aanzienlijk deel van het aan de gesecuritiseerde posten verbonden kredietrisico is overgedragen door een financiële onderneming als bedoeld in artikel 83 die initiator is, mag zij:

    • a. ingeval van een traditionele securitisatie de door haar gesecuritiseerde posten buiten beschouwing laten bij de berekening op grond van paragraaf 10.1 of 10.2 van het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling en, indien van toepassing, van de verwachte verliesposten;

    • b. ingeval van een synthetische securitisatie de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten voor de gesecuritiseerde posten in plaats van op grond van paragraaf 10.1 of 10.2 berekenen op grond van door de Nederlandsche Bank te stellen regels.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, berekent de financiële onderneming het bedrag van de naar risico gewogen securitisatieposities op grond van artikel 85.

  • 3 Indien het eerste lid niet van toepassing is, berekent de financiële onderneming het bedrag van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling alsof er geen securitisatie heeft plaatsgevonden.

  • 4 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder de overdracht van het aan de securitisatieposities verbonden kredietrisico in aanmerking wordt genomen.

Artikel 85

  • 1 Het bedrag van een naar risico gewogen securitisatiepositie is gelijk aan de waarde van de securitisatiepositie vermenigvuldigd met een aan die securitisatiepositie toegekend risicogewicht. Elke tranche van een securitisatiepositie geldt daarbij als afzonderlijke securitisatiepositie.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van het derde tot en met vijfde lid, regels met betrekking tot het in aanmerking nemen van posten als securitisatieposities en de aan die securitisatieposities toe te kennen risicogewichten. Zij maakt daarbij onderscheid tussen gevallen waarin artikel 61 wordt toegepast voor de berekening van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling voor de categorie waarin de gesecuritiseerde posten op grond van artikel 61, vijfde lid, onderdeel a, zou zijn ingedeeld en alle overige gevallen.

  • 3 Bij de toekenning van een risicogewicht aan een securitisatiepositie kan een financiële onderneming als bedoeld in artikel 83 een kredietbeoordeling van een door de Nederlandsche Bank of door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ingevolge paragraaf 10.5 erkend kredietbeoordelingsbureau op een consistente wijze gebruiken. De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot het gebruik van een kredietbeoordeling als bedoeld in de vorige volzin.

  • 4 De Nederlandsche Bank kent op een objectieve en consequente wijze een risicogewicht toe aan kredietbeoordelingen als bedoeld in het derde lid met inachtneming van het volgende:

    • a. zij onderscheidt de relatieve risicograden waaraan de kredietbeoordeling uitdrukking geeft;

    • b. zij zorgt ervoor dat aan securitisatieposities die een gelijkwaardig kredietrisico lopen op grond van kredietbeoordelingen hetzelfde risicogewicht wordt toegekend; in voorkomende gevallen past zij de toekenning van een risicogewicht op grond van kredietbeoordelingen aan een securitisatiepositie aan.

Artikel 86

  • 1 Indien op een securitisatie van revolverende vorderingen een vervroegde- aflossingsbepaling van toepassing is, berekent een financiële onderneming als bedoeld in artikel 83 die initiator is een aanvullende naar risico gewogen post.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de berekening van de aanvullende naar risico gewogen post.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties in andere lidstaten, een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid toestaan de aanvullende naar risico gewogen post te berekenen op een wijze die niet wezenlijk afwijkt van de regels, bedoeld in het tweede lid, indien het een securitisatie betreft:

    • a. van vorderingen op particulieren of op kleine of middelgrote ondernemingen die niet zijn toegezegd en onvoorwaardelijk, zonder opzegtermijn, kunnen worden opgezegd; en

    • b. waarbij een kwantitatieve waarde, die losstaat van het driemaandsgemiddelde van de overgebleven rentemarge, aanleiding is voor de vervroegde aflossing.

  • 4 De Nederlandsche Bank maakt openbaar welke opvattingen en bedenkingen bij het overleg, bedoeld in het derde lid, door de toezichthoudende instanties zijn geuit.

Artikel 87

  • 1 Indien artikel 84, eerste en tweede lid, van toepassing is op een financiële onderneming als bedoeld in artikel 83 of indien een financiële onderneming als bedoeld in artikel 83 die sponsor is steun verleent aan een securitisatie of indien een financiële onderneming financiële instrumenten uit haar handelsportefeuille aan een entiteit voor securitisatiedoeleinden verkocht heeft, overschrijdt zij niet de grenzen van haar contractuele verplichtingen teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van de beleggers te beperken.

  • 2 Indien de financiële onderneming die initiator of sponsor is bij een securitisatie niet voldoet aan het eerste lid, dan houdt zij voor alle gesecuritiseerde posten evenveel toetsingsvermogen aan als noodzakelijk was geweest indien deze posten niet waren gesecuritiseerd.

  • 3 De financiële onderneming maakt openbaar dat zij buiten de grenzen van haar contractuele verplichtingen steun heeft verleend en welke gevolgen dit heeft voor haar toetsingsvermogen.

Artikel 87a

  • 1 Een bank of beleggingsonderneming die niet optreedt als initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker, staat alleen bloot aan het kredietrisico van een securitisatiepositie in of buiten de handelsportefeuille indien de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker jegens de bank of beleggingsonderneming expliciet te kennen heeft gegeven om permanent een materieel netto economisch belang aan te houden van minimaal vijf procent.

  • 2 Een bank of beleggingsonderneming die optreedt als sponsor of als initiator maakt aan beleggers bekend welk netto economisch belang zij in de securitisatie aanhoudt.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot het aanhouden en meten van het netto economisch belang, de relevante informatie over de securitisatie die voor potentiële beleggers beschikbaar moet worden gesteld door als sponsor en als initiator optredende banken of beleggingsondernemingen alsmede de verplichtingen die voortvloeien uit de securitisatieposities.

  • 4 Voor het toezicht op geconsolideerde basis op een Nederlandse EU-moederbank, een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming of een Nederlandse financiële EU-moederholding, als bedoeld in artikel 1:1 van de wet stelt de Nederlandsche Bank nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 87b

  • 1 De Nederlandsche Bank maakt de algemene criteria en methodieken openbaar op basis waarvan wordt vastgesteld of is voldaan aan hetgeen in artikel 87a is bepaald.

  • 2 Onverminderd artikel 1:89 van de wet, maakt de Nederlandsche Bank jaarlijks het resultaat van de evaluatie en de maatregelen die zijn opgelegd in gevallen dat niet is voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 87a is bepaald bekend.

§ 10.5. Erkenning van kredietbeoordelingen van kredietbeoordelingsbureaus en exportkredietverzekeraars

Artikel 88

  • 1 De Nederlandsche Bank erkent, op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, een kredietbeoordelingsbureau indien het geregistreerd is, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302).

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt een procedure vast voor de erkenning, bedoeld in het eerste lid, en maakt deze bekend.

  • 3 Indien een kredietbeoordelingsbureau niet meer voldoet aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, kan de Nederlandsche Bank de erkenning intrekken.

  • 4 Indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat een kredietbeoordelingsbureau heeft erkend, erkent de Nederlandsche Bank het kredietbeoordelingsbureau zonder toetsing.

Artikel 88a

De Nederlandsche Bank erkent, op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, de kredietbeoordelingen van een exportkredietverzekeraar, indien de kredietbeoordelingen voldoen aan de criteria opgenomen in bijlage VI, deel 1, punt 6, van de herziene richtlijn banken.

§ 10.6. Samenstelling van het toetsingsvermogen en de solvabiliteitsmarge

Artikel 89

Artikel 90

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de financiële onderneming ervoor kiezen dat haar toetsingsvermogen, uitsluitend ter dekking van de bedragen, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel b, voor zover het betreft de vereiste solvabiliteit ter dekking van de positierisico’s en grote posities, en onderdeel c, en het vereiste, bedoeld in artikel 60, derde lid, wordt gevormd door de som van het overeenkomstig artikel 94, in aanmerking te nemen kernkapitaal, aanvullend kapitaal en overig kapitaal. De bestanddelen van dit toetsingsvermogen dienen niet tevens ter dekking van andere in artikel 60, eerste lid, bedoelde bedragen.

Artikel 91

  • 1 Het kernkapitaal wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in het tweede lid, verminderd met de waarde van de posten, bedoeld in het derde lid.

  • 2 De voor de bepaling van het kernkapitaal in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen zijn:

    • a. de vermogensbestanddelen, voorzover deze bestanddelen de verliezen bij doorgaande bedrijfsvoering volledig opvangen en in geval van faillissement of liquidatie achtergesteld zijn bij alle andere schuldvorderingen en preferente aandelen;

      • 1°. voor een naamloze of besloten vennootschap: het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal, met uitsluiting van preferente aandelen;

      • 2°. voor een vennootschap onder firma: de afgezonderde gestorte vermogensbestanddelen van de beherende vennoten;

      • 3°. voor een commanditaire vennootschap: de afgezonderde gestorte vermogensbestanddelen van de beherende vennoten alsmede het gestorte commanditaire kapitaal;

      • 4°. voor een coöperatie: het door de leden gestorte of ingelegde kapitaal;

      • 5°. voor een onderneming die een andere rechtsvorm heeft dan de hierboven genoemde: het positieve verschil tussen bezittingen en schulden;

    • b. reserves, met uitsluiting van de herwaarderingsreserves en, in het geval de financiële onderneming een initiator van een securitisatie is, met uitsluiting van de nettowinsten die zijn ontstaan uit de kapitalisatie van toekomstige inkomsten uit de gesecuritiseerde activa en die als kredietverbetering voor de securitisatieposities dienen;

    • c. positieve eindejaarsresultaten of tussentijdse resultaten beoordeeld door een accountant, voordat een formeel besluit is genomen omtrent de vaststelling, verminderd met alle te verwachten lasten en met voorziene dividenduitkeringen;

    • d. het fonds ter dekking van algemene bankrisico’s;

    • e. het belang van derden, voor zover het vermogensbestanddelen als bedoeld in dit lid omvat;

    • f. de negatieve onderdelen van de herwaarderingsreserves, voor zover ontstaan door waardeveranderingen van beleggingen in niet-rentedragende waarden;

    • g. negatieve tussentijdse resultaten of eindejaarsresultaten; en

    • h. vermogensbestanddelen die voldoen aan artikel 91a.

  • 3 De voor de bepaling van het kernkapitaal in aanmerking te nemen posten zijn:

    • a. reserves, voor zover ontstaan door ongerealiseerde resultaten op de eigen kredietwaardigheid van de financiële onderneming;

    • b. de boekwaarde van de door de financiële onderneming uitgegeven effecten en van afgeleide financiële instrumenten op door de financiële onderneming uitgegeven effecten, voor zover het vermogensbestanddelen als bedoeld in het tweede lid omvat;

    • c. immateriële activa;

    • d. reserves, voor zover ontstaan door nog niet tot het resultaat gerekende waardeveranderingen van afdekkingstransacties; en

    • e. in geval van een financiële onderneming die artikel 90, tweede lid, toepast, of een beheerder van een icbe, de volgende niet-liquide activa:

      • 1°. materiële vaste activa andere dan terreinen en gebouwen die in aanmerking genomen kunnen worden tegenover de leningen waarvoor zij als zekerheid dienen;

      • 2°. de posten, bedoeld in artikel 94, tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, waarbij het vijfde tot en met zevende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing zijn;

      • 3°. niet onmiddellijk verhandelbare deelnemingen en andere beleggingen in ondernemingen die geen entiteit voor risico-acceptatie, financiële instelling, bank of verzekeraar zijn;

      • 4°. tekorten bij dochterondernemingen;

      • 5°. deposito’s, uitgezonderd deposito’s die binnen negentig dagen opvraagbaar zijn of margebetalingen in verband met rechten op overdracht op termijn van goederen en optiecontracten;

      • 6°. leningen en andere verschuldigde bedragen, die niet binnen negentig dagen hoeven worden afgelost; en

      • 7°. fysieke voorraden.

Artikel 91a

  • 1 De vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdeel h, voldoen aan de volgende vereisten:

    • a. de vermogensbestanddelen hebben geen vervaldatum of hebben een oorspronkelijke looptijd van ten minste dertig jaar;

    • b. de vermogensbestanddelen kunnen een of meer, uitsluitend naar het oordeel van de uitgevende financiële onderneming uit te oefenen callopties omvatten, maar worden ten vroegste vijf jaar na de datum van uitgifte afgelost;

    • c. als de bepalingen die voor vermogensbestanddelen zonder vervaldatum gelden, voorzien in een gematigde, door de Nederlandsche Bank te beoordelen aflossingsprikkel voor de financiële onderneming, mag die prikkel zich ten vroegste tien jaar na datum van uitgifte voordoen; en

    • d. de bepalingen die voor vermogensbestanddelen met vervaldatum gelden, staan niet toe dat van vermogensbestanddelen een prikkel tot aflossing op een andere datum dan de vervaldatum uitgaat.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, voldoen de vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdeel h, aan de volgende vereisten:

    • a. de financiële onderneming heeft de mogelijkheid de uitkering van rente of dividend zo nodig voor onbepaalde tijd en op niet-cumulatieve basis te staken;

    • b. de financiële onderneming staakt rente of dividenduitkeringen, als zij niet voldoet aan de kapitaalvereisten van artikel 60, eerste lid;

    • c. het staken van de uitkering van rente of dividend doet geen afbreuk aan het recht van de financiële onderneming om de rente- of dividenduitkering te vervangen door een voldoening in de vorm van een vermogensbestanddeel dat voldoet aan de vereisten van artikel 91, tweede lid, onderdeel a, mits de financiële onderneming daardoor financiële middelen kan behouden. De Nederlandsche Bank kan aan die vervanging voorwaarden verbinden; en

    • d. vermogensbestanddelen met, zowel als zonder vervaldatum, kunnen alleen met voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank worden afgelost of ingekocht. De Nederlandsche Bank kan deze toestemming verlenen mits het op verzoek van de financiële onderneming wordt gedaan en noch de financiële positie noch de solvabiliteitspositie van de financiële onderneming al te zeer wordt aangetast. De Nederlandsche Bank kan van de financiële onderneming verlangen dat zij de vermogensbestanddelen vervangen door direct uitgegeven vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen a en h, van dezelfde of betere kwaliteit.

  • 3 De Nederlandsche Bank verlangt dat de aflossing van vermogensbestanddelen met vervaldatum wordt opgeschort als de financiële onderneming niet aan de kapitaalsvereisten van artikel 60 voldoet en kan verlangen dat aflossing op andere tijdstippen wordt opgeschort op grond van de financiële positie en solvabiliteitspositie van de financiële onderneming.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan te allen tijde toestemming verlenen voor een vroegtijdige aflossing van vermogensbestanddelen ingeval de toepasselijke fiscale behandeling of indeling van deze vermogensbestanddelen volgens de regelgeving een wijziging ondergaat die bij uitgifte niet was voorzien.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan verlangen dat de uitkering van rente of dividend op grond van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de financiële onderneming wordt gestaakt.

  • 6 De hoofdsom en niet uitgekeerde rente of dividend kunnen eventuele verliezen opvangen en vormen geen belemmering voor de herkapitalisatie van de financiële onderneming.

  • 7 Bij het faillissement of de liquidatie van de financiële onderneming zijn de vermogensbestanddelen achtergesteld bij de in artikel 92, tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensbestanddelen.

Artikel 92

  • 1 Het aanvullend kapitaal wordt gevormd door het hoger aanvullend kapitaal en het lager aanvullend kapitaal.

  • 2 Het hoger aanvullend kapitaal wordt gevormd door de waarde van:

    • a. de herwaarderingsreserves, voor zover niet reeds verwerkt in artikel 91, tweede lid, onderdeel f, en voor zover niet ontstaan door nog niet tot het resultaat gerekende waardeveranderingen van afdekkingstransacties of door waardering van rentedragende waarden tegen de actuele waarde;

    • b. het gestorte deel op schuldtitels met onbepaalde looptijd en andere financieringsinstrumenten indien:

      • 1°. aflossing slechts plaatsvindt indien de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek van de financiële onderneming, instemming verleent;

      • 2°. de schuldovereenkomst bepaalt dat de financiële onderneming de rentebetaling over de schuld mag uitstellen;

      • 3°. de documenten inzake de uitgifte van de schuldtitels bepalen dat schuld en niet betaalde rente kunnen worden gebruikt om verliezen op te vangen, terwijl de financiële onderneming haar werkzaamheden kan voortzetten; en

      • 4°. de vorderingen van de crediteur volledig achtergesteld zijn bij die van alle niet-achtergestelde crediteuren;

    • c. cumulatief preferente aandelen met onbepaalde looptijd, voor zover deel uitmakend van het gestorte kapitaal;

    • d. het verschil, indien positief, van de som van de waardeaanpassingen en voorzieningen die samenhangen met de verwachte verliesposten in verband met de activa en posten buiten de balanstelling, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en de som van die verwachte verliesposten berekend ingevolge artikel 75, eerste lid, onderdelen a en c, indien de financiële onderneming paragraaf 10.2 toepast en dit verschil in aanmerking genomen wordt tot ten hoogste 0,6 procent van het totaal van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling, met dien verstande dat bij de berekening van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling niet de securitisatieposities waaraan een risicogewicht van 1250 procent is toegekend in aanmerking worden genomen; de waardeaanpassingen en voorzieningen worden slechts op grond van dit onderdeel als toetsingsvermogen van de financiële onderneming in aanmerking genomen; en

    • e. het belang van derden, voor zover het vermogensbestanddelen als bedoeld in dit lid omvat.

  • 3 Het lager aanvullend kapitaal wordt gevormd door de waarde van:

    • a. aansprakelijkheidsverplichtingen van leden, indien het een coöperatie betreft, te weten het niet gestorte kapitaal en statutaire verplichtingen van die leden tot het doen van aanvullende niet-aflosbare stortingen bij verlies, indien die stortingen in dat geval onmiddellijk gevorderd kunnen worden;

    • b. preferente en cumulatief preferente aandelen met een vaste looptijd, voor zover deel uitmakend van het gestorte kapitaal;

    • c. het gestorte deel op langlopende achtergestelde leningen indien:

      • 1°. de vorderingen van de crediteur, voor zover het de terugbetaling van het leningbedrag betreft, volledig achtergesteld zijn bij die van alle andere crediteuren;

      • 2°. de achtergestelde lening een vaste looptijd van oorspronkelijk ten minste vijf jaar of, indien de looptijd onbepaald is, een opzeggingstermijn van ten minste vijf jaar heeft;

      • 3°. vervroegde aflossing slechts plaatsvindt indien de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek van de financiële onderneming, besluit;

      • 4°. de hoogte tot welke de achtergestelde lening in aanmerking kan worden genomen als lager aanvullend kapitaal lineair wordt verlaagd gedurende ten minste de vijf jaar die voorafgaan aan de datum van de aflossing; en

      • 5°. de leningovereenkomst geen bepaling bevat op grond waarvan de achtergestelde lening voor het einde van de looptijd, anders dan bij liquidatie, moet worden afgelost; en

    • d. het belang van derden, voor zover het vermogensbestanddelen als bedoeld in dit lid omvat.

Artikel 93

Het overig kapitaal wordt gevormd door de waarde van het gestorte deel op kortlopende achtergestelde leningen indien:

  • a. de achtergestelde lening een looptijd heeft van oorspronkelijk ten minste twee jaar;

  • b. de leningovereenkomst geen bepaling bevat op grond waarvan de achtergestelde lening voor het einde van de looptijd, anders dan bij liquidatie, moet worden afgelost, tenzij de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek van de financiële onderneming, besluit; en

  • c. op de achtergestelde lening, indien het toetsingsvermogen minder dan 120 procent bedraagt van de minimumomvang van het toetsingsvermogen, bedoeld in artikel 60, niet wordt afgelost, tenzij de financiële onderneming hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 94

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 90 tot en met 93:

    • a. wordt het kernkapitaal volledig voor de berekening van het toetsingsvermogen in aanmerking genomen;

    • b. wordt het aanvullend kapitaal voor de berekening van het toetsingsvermogen slechts in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan het kernkapitaal;

    • c. wordt het lager aanvullend kapitaal voor de berekening van het toetsingsvermogen slechts in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan vijftig procent van het kernkapitaal;

    • d. wordt het overig kapitaal voor de berekening van het toetsingsvermogen in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan tweehonderdvijftig procent van het kernkapitaal dat in aanmerking komt ter dekking van deze bedragen en dat vereiste;

    • e. wordt het aanvullend kapitaal, vermeerderd met het overig kapitaal, voor de berekening van het toetsingsvermogen slechts in aanmerking genomen voor zover het niet meer bedraagt dan het kernkapitaal; en

    • f. mag, indien wordt voldaan aan de onderdelen b, c en e, voor de berekening van het toetsingsvermogen het overig kapitaal worden gesubstitueerd door aanvullend kapitaal.

  • 2 Het ingevolge het eerste lid als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen kernkapitaal en aanvullend kapitaal van een bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 90, eerste lid, worden beide verminderd met de helft van de som van de waarde van:

    • a. aandelen die een belang van meer dan tien procent vertegenwoordigen van het geplaatste aandelenkapitaal van een financiële instelling of bank;

    • b. indien de bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling een belang als bedoeld in onderdeel a aanhoudt, de achtergestelde leningen en de posten, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c, die tot het toetsingsvermogen van de financiële instelling of bank gerekend worden;

    • c. aandelen die een belang van tien procent of minder vertegenwoordigen van het geplaatste aandelenkapitaal van een financiële instelling of bank, achtergestelde leningen en posten, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c, die tot het toetsingsvermogen van andere dan de in onderdeel b bedoelde financiële instellingen of banken gerekend worden, voor zover de waarde tien procent van het in aanmerking te nemen toetsingsvermogen van de bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling zonder toepassing van dit lid overstijgt, en indien de genoemde posten deel uitmaken van de handelsportefeuille van de bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling voor zover de waarde per individuele financiële instelling of bank tien procent van het in aanmerking te nemen toetsingsvermogen van de bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling zonder toepassing van dit lid overstijgt;

    • d. deelnemingen als bedoeld in artikel 3:268, eerste lid, onderdeel b, van de wet in een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar;

    • e. indien de bank, beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling of elektronischgeldinstelling een deelneming als bedoeld in onderdeel d aanhoudt, de posten, bedoeld in artikel 96, die tot de solvabiliteitsmarge van de entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar worden gerekend;

    • f. indien de financiële onderneming voor de berekening van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balanstelling ingevolge paragraaf 10.2 een interne modellenmethode toepast:

    • g. de vorderingen bij securitisatieposities waaraan ingevolge artikel 85, tweede lid, een risicogewicht van 1250 procent wordt toegekend, voor zover deze niet in aanmerking zijn genomen in de berekening van de naar risico gewogen activa en posten buiten de balansstelling, bedoeld in artikel 85 en de vorderingen bij securitisatieposities in de handelsportefeuille die, als ze in de niet-handelsportefeuille van dezelfde financiële ondernemingen zaten, een risicogewicht van 1250 procent zouden krijgen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid worden het als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen kernkapitaal en aanvullend kapitaal van de financiële onderneming die artikel 90, tweede lid, toepast, verminderd met de helft van de som van de waarde van de posten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen f en g.

  • 4 Indien de helft van de som van de waarde van de bestanddelen, bedoeld in het tweede lid, meer bedraagt dan het als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen aanvullend kapitaal, wordt het verschil in mindering gebracht op het als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen kernkapitaal.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat de financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, aanhef, al dan niet voor bepaalde tijd, haar als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen kernkapitaal en aanvullend kapitaal niet hoeft te verminderen met de waarde van de in het tweede lid bedoelde posten indien het belang in de entiteit voor risico-acceptatie, financiële instelling, bank, verzekeraar of verzekeringsholding, of de door deze financiële ondernemingen uitgegeven achtergestelde leningen of overige posten tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die financiële onderneming te saneren of te redden.

  • 6 De financiële onderneming, bedoeld in het tweede lid, aanhef, kan, in plaats van de vermindering met de waarde van de posten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e, de methodes 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage B van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft op overeenkomstige wijze toepassen, met dien verstande dat methode 1 uitsluitend kan worden toegepast indien de Nederlandsche Bank, op verzoek, heeft besloten dat haar dat is toegestaan. De Nederlandsche Bank besluit hiertoe indien het geïntegreerd beheer en de interne controle van de in de consolidatie te betrekken ondernemingen voldoende zijn.

  • 7 Indien op de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, toezicht op geconsolideerde basis ingevolge afdeling 3.6.2 van de wet of prudentieel toezicht op financiële conglomeraten ingevolge afdeling 3.6.4 van de wet wordt gehouden, hoeft zij haar als toetsingsvermogen in aanmerking te nemen kernkapitaal en aanvullend kapitaal niet te verminderen met de waarde van de in het tweede lid bedoelde posten die worden gehouden in een financiële instelling, bank, verzekeraar of verzekeringsholding die in dat geconsolideerde toezicht of prudentieel toezicht op financiële conglomeraten wordt betrokken.

  • 8 De Nederlandsche Bank kan op verzoek besluiten dat het een bank of beleggingsonderneming is toegestaan de limieten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, en het negende lid in noodsituaties tijdelijk te overschrijden.

  • 9 Voor de toepassing van artikel 91, tweede lid, onderdeel h, gelden de volgende limieten:

    • a. vermogensbestanddelen die in noodsituaties als bedoeld in het achtste lid, binnen een vooraf bepaalde marge geconverteerd moeten worden en op initiatief van de Nederlandsche Bank in het licht van de financiële en solvabiliteitssituatie van de bank of beleggingsonderneming te allen tijde geconverteerd mogen worden in vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdeel a, mogen tezamen niet meer bedragen dan vijftig procent van de som van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen a tot en met e en h, verminderd met de som van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen f en g en het derde lid;

    • b. binnen de limiet, bedoeld in onderdeel a, bedragen alle andere vermogensbestanddelen tezamen niet meer dan 35 procent van de som van de vermogensbestanddelen genoemd in artikel 91, tweede lid, onderdelen a tot en met e en h verminderd met de som van de vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen f en g en het derde lid;

    • c. binnen de limieten, bedoeld in de onderdelen a en b bedraagt de som van vermogensbestanddelen met bepaalde looptijd en vermogensbestanddelen waarvan de bepalingen een aflossingsprikkel voor de bank en beleggingsonderneming bevatten, niet meer dan vijftien procent van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen a tot en met e en h, verminderd met de som van de vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 91, tweede lid, onderdelen f en g en het derde lid;

    • d. voor het bedrag van de vermogensbestanddelen dat uitkomt boven de limieten bedoeld in de onderdelen a, b en c, van dit lid, geldt de limiet, bedoeld in artikel 94, eerste lid, onderdelen b en c.

Artikel 95

  • 2 De vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. het gestorte aandelenkapitaal of waarborgkapitaal, indien van toepassing vermeerderd met de ledenrekeningen indien:

      • 1°. de ledenrekeningen statutair een achtergesteld karakter hebben;

      • 2°. de statuten bepalen dat vanaf de ledenrekeningen slechts betalingen aan de leden plaatsvinden indien daardoor de solvabiliteitsmarge niet daalt beneden het minimumbedrag, dan wel indien bij liquidatie van de verzekeraar alle andere schulden zijn voldaan;

      • 3°. de statuten bepalen dat elke betaling vanaf de ledenrekeningen voor andere doeleinden dan voor de individuele opzegging van het lidmaatschap niet eerder plaatsvindt dan dertig dagen na kennisgeving ervan aan de Nederlandsche Bank; de Nederlandsche Bank kan besluiten dat een voorgenomen betaling niet mag plaatsvinden; en

      • 4°. de statutaire bepalingen met betrekking tot de ledenrekeningen slechts kunnen worden gewijzigd indien de Nederlandsche Bank daartoe, op verzoek, besluit;

    • b. de reserves, waaronder de herwaarderingsreserves voor zover deze niet zijn ontstaan door nog niet tot het resultaat gerekende waardeveranderingen van afdekkingstransacties;

    • c. de onverdeelde winst, verminderd met uit te keren dividenden; en

    • d. het negatieve verschil tussen de uitkomst van de netto-vermogensmutatiemethode en de uitkomst van de vermogensmutatiemethode of de kostprijs van belangen in dochtermaatschappijen, in deelnemingen in maatschappijen waarin de verzekeraar invloed van betekenis uitoefent op het zakelijke en financiële beleid en in rechtspersonen waarin wordt deelgenomen volgens een onderlinge regeling tot samenwerking.

  • 3 De posten, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a. de reserves, voor zover ontstaan door ongerealiseerde resultaten op de eigen kredietwaardigheid van de verzekeraar;

    • b. de egalisatiereserve voor de branche Krediet, bedoeld in artikel 114, tweede lid;

    • c. het onverdeelde verlies;

    • d. de boekwaarde van de door de verzekeraar uitgegeven effecten en van afgeleide financiële instrumenten op door de verzekeraar uitgegeven effecten, voor zover het vermogensbestanddelen als bedoeld in het tweede lid omvat;

    • e. immateriële activa;

    • f. deelnemingen als bedoeld in artikel 3:268, eerste lid, onderdeel b, van de wet in een beleggingsonderneming, financiële instelling, bank, verzekeraar of verzekeringsholding als bedoeld in artikel 3:268, eerste lid, onderdeel j, van de wet; en

    • g. indien de verzekeraar een deelneming als bedoeld in onderdeel f aanhoudt: de posten, bedoeld in de artikelen 92, tweede lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c, en 96, die tot de solvabiliteitsmarge dan wel het toetsingsvermogen van de financiële onderneming, bedoeld in onderdeel f, worden gerekend.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, al dan niet voor bepaalde tijd, zijn aanwezige solvabiliteitsmarge niet hoeft te verminderen met de waarde van de posten, bedoeld in het derde lid, onderdelen f en g, indien deze posten tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om de financiële onderneming, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, te saneren of te redden.

  • 5 Een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid kan, in plaats van de vermindering met de waarde van de posten, bedoeld in het derde lid, onderdelen f en g, de methodes 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage A of B, van het Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft op overeenkomstige wijze toepassen, met dien verstande dat methode 1 uitsluitend kan worden toegepast indien de Nederlandsche Bank, op verzoek, heeft besloten dat hem dat is toegestaan. De Nederlandsche Bank besluit hiertoe indien het geïntegreerd beheer en de interne controle van de in de consolidatie te betrekken ondernemingen voldoende zijn.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan een verzekeraar op diens verzoek toestaan de aanwezige solvabiliteitsmarge te berekenen met overeenkomstige toepassing van de berekeningsmethode uit artikel 473 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176).

Artikel 96

De aanwezige solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 95, eerste lid, wordt tevens gevormd door de waarde van:

Artikel 97

  • 1 De Nederlandsche Bank kan er, op verzoek, mee instemmen dat de verzekeraar bij de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 95, eerste lid, tevens de waarde betrekt van:

    • a. meerwaarden in verband met de onderwaardering van activa of overwaardering van de technische voorzieningen ingevolge artikel 121, vierde lid;

    • b. suppletiebijdragen die een onderlinge waarborgmaatschappij die het bedrijf van herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit schadeherverzekering, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent, tijdens het boekjaar krachtens de statuten van haar leden kan eisen tot maximaal vijftig procent van het verschil tussen de maximumbijdragen en de werkelijk gevorderde bedragen; of

    • c. de helft van het geplaatste, niet-gestorte kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal indien van het geplaatste kapitaal minimaal 25 procent is gestort.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder de suppletiebijdragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij de berekening kunnen worden betrokken.

Artikel 98

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 95 tot en met 97 ten aanzien van herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars:

    • a. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 95, tweede lid, verminderd met de waarde van de posten, bedoeld in artikel 95, derde lid, volledig voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge in aanmerking genomen;

    • b. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in de artikelen 96 en 97, voor zover het niet betreft de meerwaarden in verband met de onderwaardering van activa of overwaardering van de technische voorzieningen ingevolge artikel 121, vierde lid, voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge gezamenlijk slechts in aanmerking genomen voor zover deze niet meer bedraagt dan vijftig procent van het totaal van de aanwezige solvabiliteitsmarge of het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, naar gelang welk bedrag het laagst is; en

    • c. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 96, onderdelen a en b, met een vaste looptijd voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge gezamenlijk slechts in aanmerking genomen voor zover deze niet meer bedragen dan 25 procent van het totaal van de aanwezige solvabiliteitsmarge of het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, naar gelang welk bedrag het laagst is.

  • 2 Voor de toepassing van de artikelen 95 tot en met 97 ten aanzien van natura-uitvaartverzekeraars:

    • a. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 95, tweede lid, verminderd met de waarde van de posten, bedoeld in artikel 95, derde lid, volledig voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge in aanmerking genomen;

    • b. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in de artikelen 96 en 97, eerste lid, onderdeel b, voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge gezamenlijk slechts in aanmerking genomen voor zover deze niet meer bedraagt dan vijftig procent van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; en

    • c. wordt de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 96, onderdelen a en b, met een vaste looptijd voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge gezamenlijk slechts in aanmerking genomen voor zover deze niet meer bedraagt dan 25 procent van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge.

  • 3 Voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit levensherverzekering, levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar wordt niet meegerekend het positieve verschil tussen de gedisconteerde technische voorzieningen die niet worden gedekt door rentedragende beleggingen met dezelfde looptijd, berekend met een voorzichtige vaste disconteringsvoet en met de disconteringsvoet die is gebruikt voor de toets, bedoeld in artikel 121, tweede lid, tenzij hiermee reeds rekening gehouden is in de balanswaardering van de technische voorzieningen. De Nederlandsche Bank stelt de voorzichtige vaste disconteringsvoet vast.

  • 4 Voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge van een herverzekeraar die zijn bedrijf uitoefent in de activiteit schadeherverzekering of schadeverzekeraar, die overeenkomstig artikel 121, tweede lid, de toets naar de toereikendheid van de balanswaarde van de voorzieningen uitvoert, wordt niet meegerekend het positieve verschil tussen de uitkomst van de toets zonder discontering en de balanswaarde van de technische voorzieningen, bedoeld in artikel 121, vierde lid, voor alle verplichtingen die geen verband houden met de branches Ongevallen en Ziekte en die niet resulteren in periodieke uitkeringen. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de in de toets naar de toereikendheid van de balanswaarde van de voorzieningen betrokken verplichtingen die verband houden met de branches Ongevallen en Ziekte of die resulteren in periodieke uitkeringen.

Artikel 99

§ 10.7. De waarden die dienen tot dekking van het garantiefonds en het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:59, tweede lid, en 3:62, tweede lid, van de wet

Artikel 101

  • 2 De waarden die dienen tot dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een bijkantoor als bedoeld in het eerste lid zijn aanwezig in één of meer lidstaten.

§ 10.8. Aanhouden van balansposten en posten buiten de balanstelling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:57, zesde lid, van de wet

Artikel 102

  • 1 De waarde van de grote posities van een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, of 3:58, eerste lid, van de wet of van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, of 3:61, eerste lid, van de wet, is met inachtneming van de kredietrisicolimitering, ten aanzien van een wederpartij of groep van verbonden wederpartijen niet groter dan 25 procent van haar toetsingsvermogen.

  • 2 Indien de wederpartij een bank of beleggingsonderneming is als bedoeld in het eerste lid of wanneer een groep van verbonden wederpartijen een of meer banken of beleggingsondernemingen als bedoeld in het eerste lid omvat, kan deze waarde niet meer bedragen dan 25 procent van het toetsingsvermogen van de bank of beleggingsonderneming of € 150 miljoen, naargelang welk bedrag het hoogst is, voor zover de som van de waarde van de posities, met inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering, jegens alle verbonden wederpartijen die geen bank of beleggingsonderneming zijn, niet meer bedraagt dan 25 procent van het toetsingsvermogen van de bank of beleggingsonderneming.

  • 3 Indien het bedrag van € 150 miljoen groter is dan 25 procent van het toetsingsvermogen van de bank of beleggingsonderneming, mag de waarde van de grote positie, met inachtneming van het effect van de kredietrisicolimitering, een redelijke limiet, gelet op het toetsingsvermogen van de bank of beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, niet te boven gaan. Deze limiet wordt door de bank of beleggingsonderneming bepaald overeenkomstig het door haar gevoerde beleid ten aanzien van het beheersen van concentratierisico’s, maar mag niet groter zijn dan honderd procent van haar toetsingsvermogen.

  • 4 Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op posities die worden gehouden in geregistreerde gedekte obligaties.

  • 5 De Nederlandsche bank stelt aanvullende regels vast omtrent posities die zijn uitgezonderd van de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel is de waarde van een actief gelijk aan de balanswaarde en is de waarde van een post buiten de balanstelling gelijk aan de actuele waarde. De Nederlandsche Bank stelt nadere regels met betrekking tot de waardering van activa en posten buiten de balanstelling voor de toepassing van dit artikel, het geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking nemen van bepaalde activa of posten buiten de balanstelling voor de toepassing van dit artikel en het toepassen van risicogewichten op bepaalde activa en posten buiten de balanstelling.

  • 7 De financiële onderneming geeft de Nederlandsche Bank onverwijld kennis van een overschrijding van een limiet als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid. De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat het een bank of beleggingsonderneming voor een beperkte duur is toegestaan een limiet te overschrijden of in het geval de limiet van € 150 miljoen bedoeld in het derde lid van toepassing is, in een uitzonderlijk geval toestaan dat de limiet van honderd procent van het eigen vermogen van de bank wordt overschreden. De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder zij een overschrijding toestaat. Zij kan daarbij bepalen dat de eerste volzin van dit lid niet van toepassing is.

Artikel 103

  • 1 De waarde van de onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, deelnemingen in ondernemingen die geen financiële ondernemingen zijn, en kredieten aan ondernemingen die geen financiële ondernemingen zijn, indien daarin deelnemingen worden gehouden, verminderd met de waarde van eventueel gestelde zekerheden, van een bank als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, of 3:58, eerste lid, van de wet of van een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, of 3:61, eerste lid, van de wet bedraagt niet meer dan haar toetsingsvermogen, verminderd met het overig kapitaal, bedoeld in artikel 93.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt de waarde van onroerende zaken van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid, anders dan voor eigen gebruik, niet meer dan 25 procent van haar toetsingsvermogen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid kan een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid:

    • a. een onroerende zaak die zij volgens een huurcontract heeft verhuurd, waarderen tegen de actuele waarde, verminderd met de contante waarde van de overeengekomen huurtermijnen of leasetermijnen tijdens de duur van het contract op basis van de contractrente;

    • b. een onroerende zaak die zij heeft verhuurd voor een periode van twee jaar of langer, waarderen tegen de actuele waarde, verminderd met de contante waarde van de huurtermijnen en de waarde van de eventueel gestelde zekerheden. Als waarde van de zekerheden wordt aangemerkt de waarde, berekend naar de in het bankwezen gebruikelijke maatstaven, uitgezonderd de hypothecaire dekking, die hier op de executiewaarde van het hypothecair verbondene wordt gesteld.

  • 4 De berekening van de waarde van de activa, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt met uitzondering van de waarde van onroerende zaken in ontwikkeling zijn voor rekening en risico van derden, of van onroerende zaken die zijn verkocht, waarbij de obligatoire overeenkomst tot verkoop nog niet is voltooid.

Artikel 104

  • 1 Een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, of bewaarder van een icbe als bedoeld in artikel 3:57, zesde lid, van de wet verstrekt geen kredieten voor rekening van derden, stelt zich niet garant en gaat geen borgtochtverplichtingen aan.

  • 2 Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verkoopt geen financiële instrumenten die de instelling voor collectieve belegging in effecten niet in eigendom heeft.

  • 3 De financiële onderneming gaat niet als debiteur geldleningen aan met uitzondering van:

    • a. kortlopende leningen die gezamenlijk niet meer bedragen dan tien procent van de activa van de instelling voor collectieve belegging in effecten;

    • b. leningen voor het verwerven van onroerende zaken die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij en die gezamenlijk niet meer bedragen dan tien procent van haar activa, voor zover de omvang van deze geldleningen tezamen met de omvang van de in onderdeel a genoemde leningen niet meer bedraagt dan vijftien procent van haar activa; of

    • c. leningen met als doel de verwerving van vreemde valuta waardoor de netto schuld van de instelling voor collectieve belegging in effecten niet verandert of zal veranderen.

Hoofdstuk 10a. Kapitaalbuffer

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:62a van de wet

Artikel 105

  • 1 De vereiste omvang van de kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet, bedraagt de som van de omvang van de volgende componenten, voor zover van toepassing:

    • c. een systeemrelevantiebuffer, in verband met het risico dat de financiële onderneming vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel.

  • 2 De omvang van de in het eerste lid bedoelde buffercomponenten wordt uitgedrukt in een percentage van het overeenkomstig artikel 92, derde lid, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 berekende totaal van risicoposten.

  • 3 De vereiste omvang van de systeemrelevantiebuffer bedraagt een gedeelte van de vereiste omvang ingevolge artikel 105d, gedurende de hierna genoemde perioden en overeenkomstig de daarbij vermelde percentages:

    • a. tot en met 31 december 2015: 0 procent;

    • b. het kalenderjaar 2016: 25 procent;

    • c. het kalenderjaar 2017: 50 procent;

    • d. het kalenderjaar 2018: 75 procent.

Artikel 105c

  • 1 De Nederlandsche Bank beoordeelt of banken en beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid, van de wet:

    • a. als mondiaal systeemrelevant worden aangemerkt, aan de hand van de criteria, bedoeld in artikel 131, tweede lid, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG; of

    • b. als anderzins systeemrelevant worden aangemerkt, aan de hand van de volgende criteria:

      • 1°. de omvang van de onderneming;

      • 2°. de verwevenheid van de activiteiten, de activa, de passiva of de zeggenschap van de onderneming met andere financiële ondernemingen of andere partijen die hoofdzakelijk actief zijn op de financiële markten;

      • 3°. de mate van vervangbaarheid van de dienstverlening van de onderneming;

      • 4°. de belemmeringen die bestaan ten aanzien van de afwikkelbaarheid van de onderneming;

      • 5°. de mate waarin een gedraging van de onderneming of van een derde ten aanzien van de onderneming op de financiële markten kan leiden tot gedragingen van andere partijen die actief zijn op de financiële markten.

  • 2 De Nederlandsche Bank voert de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, ten minste jaarlijks uit. Onze Minister kan de Nederlandsche Bank op ieder moment verzoeken een beoordeling uit te voeren.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde criteria. Tevens kunnen bij ministeriële regeling aanvullende criteria worden vastgesteld in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel.

Artikel 105d

  • 1 De systeemrelevantiebuffer is van toepassing op banken en beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 105c als systeemrelevant zijn aangemerkt.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt de vereiste omvang van de systeemrelevantiebuffer vast. Deze buffer bedraagt een, anderhalf of twee procent, al naar gelang de mate waarin, gelet op de criteria, bedoeld in artikel 105c, eerste lid, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank het risico bestaat dat de situatie waarin de als systeemrelevant aangemerkte onderneming op enig moment zou kunnen komen te verkeren, de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar kan brengen. Indien de onderneming als mondiaal systeemrelevant is aangemerkt, kan de vereiste omvang van de buffer overeenkomstig artikel 131, negende tot en met elfde lid, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG en met inachtneming van artikel 131, veertiende tot en met zeventiende lid, van de richtlijn tevens worden vastgesteld op tweeënhalf of drieënhalf procent.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt ten minste dertig dagen voordat zij een besluit tot vaststelling van een systeemrelevantiebuffervereiste als bedoeld in het tweede lid neemt, Onze Minister op de hoogte van haar voornemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het voornemen tot wijziging of intrekking van een zodanig besluit.

Artikel 105f

  • 1 De vereiste omvang van de kapitaalbuffer, bedoeld in artikel 105, wordt gedekt door tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.

  • 2 Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de minimumomvang van het toetsingsvermogen, bedoeld in artikel 60, eerste lid.

Hoofdstuk 11. Liquiditeit

§ 11.1. Minimumomvang liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 106

  • 2 De minimale omvang van de liquiditeit, bedoeld in het eerste lid, is ten minste gelijk aan de vereiste liquiditeit, bedoeld in artikel 108.

Artikel 107

  • 1 Het is een bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:63, 3:64 of 3:65 van de wet toegestaan om:

    • a. zowel de te ontvangen rente bij de aanwezige liquiditeit als de te betalen rente bij de vereiste liquiditeit mee te rekenen;

    • b. dochtermaatschappijen en bijkantoren die elk minder dan één procent uitmaken van het balanstotaal niet te betrekken bij de liquiditeitsberekeningen, indien ten minste 95 procent van het totale geconsolideerde balanstotaal wordt betrokken in de berekening;

    • c. middellijke deelnemingen en bijkantoren van deelnemingen waarbij geen sprake is van, in verhouding tot de bank of clearinginstelling als geheel, grote liquiditeitsbehoefte terwijl de liquiditeitsvoorziening ervan in belangrijke mate afhankelijk is van de moederonderneming onderscheidenlijk het hoofdkantoor, niet te betrekken bij de liquiditeitsberekeningen; of

    • d. een liquiditeitstekort in convertibele of inconvertibele valuta’s te compenseren met een overschot in convertibele valuta’s, voor zover afkomstig uit een land van waaruit vrije overdracht van liquiditeiten mogelijk is.

  • 2 Indien een bank of clearinginstelling kiest voor toepassing van het eerste lid, onderdeel b of c, betrekt zij de intragroepstransacties in de berekening van de liquiditeit.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt nadere regels betreffende de valuta’s die voor de toepassing van dit hoofdstuk als convertibel aangemerkt worden.

§ 11.2. Berekening van de minimumomvang van de liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 108

  • 1 De vereiste liquiditeit van een bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:63, 3:64 of 3:65 van de wet bedraagt de som van de gewogen uitgaande kasstromen op basis van de kalenderposten, vermeerderd met de niet in de vervalkalender opgenomen gewogen toevertrouwde middelen en overige posten die opgevraagd kunnen worden of tot een betalingsverplichting kunnen leiden, gedurende de weekperiode respectievelijk de maandperiode.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde posten en de weging daarvan.

Artikel 109

  • 1 De vereiste liquiditeit van een icbe als bedoeld in artikel 3:63 van de wet bedraagt tien procent van het beheerde vermogen.

  • 2 In afwijking van het vorige lid kan, indien uit een overeengekomen ontbindings- of beëindigingsregeling vooraf bekend is voor welk bedrag op een bepaalde datum wordt ingekocht, worden volstaan met dat bedrag.

Artikel 110

De vereiste liquiditeit van een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:63 of 3:65 van de wet is gelijk aan het bedrag van de betalingsverplichtingen dat verband houdt met het uitstaand elektronisch geld en de overige verplichtingen.

§ 11.3. Samenstelling van de liquiditeit

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:63, tweede lid, van de wet

Artikel 111

  • 1 De aanwezige liquiditeit van een bank of clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:63, 3:64 of 3:65 van de wet in de weekperiode wordt gevormd door de gewogen voorraadposten, de gewogen kasinstroom van de kalenderposten gedurende de weekperiode en de officiële stand-by faciliteiten.

  • 2 De financiële onderneming betrekt bij de berekening van de aanwezige liquiditeit in de weekperiode uitsluitend de activa die in het kader van het dagelijkse liquiditeitenbeheer aan haar ter beschikking staan teneinde te kunnen voorzien in de directe liquiditeitsbehoefte en de inkomende kasstromen uit het kernbedrijf waarmee in het kader van het dagelijkse liquiditeitenbeheer rekening wordt gehouden. Daartoe worden in elk geval gerekend:

    • a. financiële instrumenten op basis waarvan op korte termijn liquide middelen kunnen worden verkregen door verkoop of belening zonder dat dit gepaard gaat met meer dan marginale kosten of verliezen;

    • b. onmiddellijk opeisbaar interbancair actief; en

    • c. onmiddellijk opeisbare vorderingen op overheden en professionele geldmarktpartijen.

  • 3 De aanwezige liquiditeit van de financiële onderneming in de maandperiode wordt gevormd door de gewogen voorraadposten en de gewogen kasinstroom gedurende de maandperiode.

  • 4 De financiële onderneming betrekt, onverminderd het eerste en derde lid, bij de berekening van de aanwezige liquiditeit het liquiditeitsoverschot van een bijkantoor of een dochtermaatschappij met zetel buiten Nederland, welk liquiditeitsoverschot wordt berekend op basis van dit besluit of, indien dit lager is, volgens de in de staat van de zetel daarvoor geldende regels, slechts voor zover:

    • a. overdracht van het liquiditeitsoverschot niet leidt tot een liquiditeitstekort bij het bijkantoor of de dochtermaatschappij volgens de lokale liquiditeitstoetsing;

    • b. het om een overschot in convertibele valuta’s gaat; en

    • c. vrije en grensoverschrijdende overdracht van liquiditeit mogelijk is.

  • 5 De financiële onderneming betrekt bij de berekening van de aanwezige liquiditeit niet:

    • a. activa die niet onbelemmerd overdraagbaar zijn;

    • b. direct opeisbare tegoeden bij personen die geen bank of professionele geldmarktpartij zijn.

  • 6 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde posten en de weging daarvan.

Artikel 112

De aanwezige liquiditeit van een icbe als bedoeld in artikel 3:63 van de wet wordt gevormd door de volgende posten:

  • a. kasmiddelen, daggeld en direct opvraagbare tegoeden bij banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen;

  • b. kortlopende schuldtitels aan toonder;

  • c. financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel aan een gereglementeerde markt of een markt in financiële instrumenten waarvan de houder gevestigd is in een staat die deel uitmaakt van de G10 of aan een andere door de Nederlandsche Bank aangewezen gereglementeerde markt;

  • d. officiële stand-by faciliteiten afgegeven door banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • e. onvoorwaardelijke garanties van banken en verzekeraars die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 onderscheidenlijk artikel 2:27 van de wet hebben of waarop toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank onderscheidenlijk verzekeraar wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die de wet beoogt te beschermen.

Hoofdstuk 12. Technische voorzieningen

§ 12.1. De berekening van de technische voorzieningen

Artikel 114

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in het eerste lid die zijn jaarrekening opstelt overeenkomstig de internationale jaarrekeningstandaarden houdt voor de branche Krediet, in plaats van een egalisatievoorziening, een egalisatiereserve aan. Voor de toepassing van dit besluit wordt de egalisatiereserve aangemerkt als technische voorziening.

Artikel 114a

De waarden, die tegenover de technische voorzieningen staan die door een entiteit voor risico-acceptatie als bedoeld in artikel 3:67, eerste lid, of artikel 3:68a, eerste lid, van de wet, worden aangehouden, zijn gelijk aan het bedrag dat maximaal wordt uitgekeerd door de entiteit voor risico-acceptatie indien het gedekte risico zich voordoet.

Artikel 115

  • 1 De door een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, aan te houden voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s, waaronder de catastrofevoorziening indien deze is getroffen, omvat onder meer:

    • a. de in het boekjaar ontvangen premies ter zake van risico’s die op het daarop volgende boekjaar of boekjaren betrekking hebben; en

    • b. de schaden en kosten uit lopende verzekeringen die na afloop van het boekjaar kunnen ontstaan en die niet gedekt kunnen worden door de voorziening die betrekking heeft op de niet-verdiende premies tezamen met de in het daarop volgende boekjaar of boekjaren nog te ontvangen premies.

  • 2 De voorziening voor niet-verdiende premies wordt voor elke schadeverzekering afzonderlijk en op voorzichtige wijze bepaald. Het gebruik van statistische of wiskundige methoden is toegestaan indien de aard van de verzekering dat toelaat en indien deze methoden naar verwachting dezelfde resultaten opleveren als de afzonderlijke berekeningen.

Artikel 116

  • 1 De door een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, aan te houden voorziening voor levensverzekeringen wordt berekend op basis van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met de in de toekomst te ontvangen premies en met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende levensverzekering gestelde voorwaarden, met inbegrip van:

    • a. alle gegarandeerde uitkeringen en gegarandeerde afkoopwaarden;

    • b. de winstdelingen waarop de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkeringen, collectief dan wel individueel recht heeft;

    • c. alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkeringen, volgens de voorwaarden van de levensverzekering beschikt; en

    • d. de bedrijfskosten, met inbegrip van provisies.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een retrospectieve methode worden toegepast indien de op grond van die methode berekende technische voorzieningen niet lager zijn dan de voorzieningen bij toepassing van een prospectieve methode of indien het gebruik van een prospectieve methode vanwege de aard van het betrokken type levensverzekering niet mogelijk is.

Artikel 117

  • 1 De door een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, aan te houden voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen omvat het bedrag van de te verwachten schaden, in aanmerking nemende:

    • a. de voor de balansdatum ontstane schaden of verplichtingen tot uitkering die zijn gemeld en nog niet zijn afgewikkeld en de schaden of verplichtingen tot uitkering die nog niet zijn gemeld;

    • b. de kosten die verband houden met de afwikkeling van schaden of uitkeringen; en

    • c. de in verband met schaden of uitkeringen te verwachten baten uit subrogatie en de verkrijging van de eigendom van verzekerde zaken.

  • 2 Artikel 115, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. In geval van periodiek te betalen uitkeringen geschiedt de bepaling volgens erkende actuariële methoden.

  • 3 Discontering van de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen, anders dan periodieke uitkeringen, is slechts toegestaan indien de afwikkeling van de schaden ten minste vier jaren na het tijdstip van het opmaken van de jaarrekening zal duren en deze afwikkeling geschiedt volgens een betrouwbaar schade-afwikkelingsschema, waarin mede rekening wordt gehouden met alle factoren die de kosten van afwikkeling van de schade verhogen. Indien de voorziening voor te betalen schaden of te betalen uitkeringen wordt verminderd ten gevolge van discontering van te betalen schaden worden in de toelichting op de balans het bedrag van de voorziening voor discontering en de gebruikte methode van discontering vermeld.

  • 4 Met betrekking tot een communautaire co-assurantie zijn de voorzieningen voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen verhoudingsgewijs ten minste gelijk aan die welke de co-assuradeur die als eerste verzekeraar optreedt, aanhoudt volgens de regels of gebruiken die gelden in de lidstaat van waaruit de eerste verzekeraar zijn verplichtingen uit hoofde van de communautaire co-assurantie is aangegaan.

Artikel 118

  • 1 Indien de verplichtingen uit hoofde van verzekeringen op het tijdstip van het opmaken van de jaarrekening redelijkerwijs niet te schatten zijn wegens het ontbreken van voldoende nauwkeurige gegevens met betrekking tot de over het tekenjaar te ontvangen premies of te betalen schaden en kosten van afwikkeling van de schade, kan door een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, in afwijking van artikel 117:

    • a. als voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen worden opgenomen:

      • 1°. een percentage van de geboekte premies met betrekking tot het tekenjaar waarin de verzekeringen een aanvang nemen; of

      • 2°. het positieve verschil tussen enerzijds de geboekte premies en anderzijds de betaalde schaden en kosten van afwikkeling van de schaden met betrekking tot het tekenjaar waarin de verzekeringen een aanvang nemen; of

    • b. ter bepaling van de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen gebruik wordt gemaakt van gegevens, bedoeld in onderdeel a, die betrekking hebben op een jaar dat ten hoogste twaalf maanden aan het boekjaar voorafgaat.

  • 2 De overeenkomstig het eerste lid bepaalde voorziening moet te allen tijde toereikend zijn om aan de huidige en toekomstige verplichtingen te voldoen. Het bedrag van de voorziening wordt, zodra dat nodig blijkt, zodanig verhoogd tot het toereikend is.

  • 3 Indien de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt toegepast, wordt zodra voldoende nauwkeurige gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanhef, bekend zijn, doch uiterlijk aan het einde van het derde boekjaar volgend op het in het eerste lid bedoelde tekenjaar, de voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen overeenkomstig artikel 117 bepaald.

Artikel 119

De voorziening voor winstdeling en kortingen van een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, omvat de bedragen die in de vorm van winstdeling bestemd zijn voor de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen, voor zover deze niet hebben geleid tot verhoging van de voorziening voor levensverzekering, alsmede de bedragen die een gedeeltelijke terugbetaling van premies op grond van het resultaat van de verzekeringen vertegenwoordigen, voor zover deze niet tot verhoging van de ledenrekening hebben geleid.

Artikel 120

  • 1 Een herverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, houdt een egalisatievoorziening aan voor het herverzekeren van risico’s in de branche Krediet onderscheidenlijk voor de branche Krediet voor:

    • a. alle aangegane verplichtingen indien het een herverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland betreft;

    • b. de vanuit zijn in Nederland gelegen bijkantoren aangegane verplichtingen indien het een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is betreft.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. herverzekeraars met zetel in Nederland die naast de risico’s van de branche Krediet risico’s van een andere branche vanuit een vestiging in een lidstaat herverzekeren, indien de door hun jaarlijks geboekte premies met betrekking tot hun vanuit vestigingen in een lidstaat aangegane verplichtingen voor de risico’s van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan € 2.500.000 belopen;

    • b. herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die naast de risico’s van de branche Krediet risico’s van een andere branche vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor herverzekeren, indien de door hun jaarlijks geboekte premies met betrekking tot hun vanuit bijkantoren in Nederland aangegane verplichtingen in de herverzekering van risico’s van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan € 2.500.000 belopen;

    • c. schadeverzekeraars met zetel in Nederland die naast de branche Krediet een of meer andere branches vanuit een vestiging in een lidstaat uitoefenen, indien de door hun jaarlijks geboekte premies met betrekking tot hun vanuit vestigingen in een lidstaat aangegane verplichtingen in de uitoefening van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan € 2.500.000 belopen; of

    • d. schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die naast de branche Krediet een of meer andere branches vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uitoefenen, indien de door hun jaarlijks geboekte premies met betrekking tot hun vanuit bijkantoren in Nederland aangegane verplichtingen in de uitoefening van de branche Krediet minder dan vier procent van het totale bedrag aan jaarlijks geboekte premies en minder dan € 2.500.000 belopen.

  • 3 De egalisatievoorziening wordt gevormd ter dekking van een tijdens het boekjaar in de branche Krediet geleden technisch verlies en beloopt ten minste 134 procent van het gemiddelde van de tijdens de vijf voorgaande boekjaren jaarlijks geboekte premies verminderd met het bedrag van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en na toevoeging van de geaccepteerde herverzekeringen.

  • 4 Aan de egalisatievoorziening wordt in elk van de opeenvolgende boekjaren waarin in de branche Krediet een technisch overschot werd geboekt, 75 procent van dit technisch overschot toegevoegd, totdat de voorziening gelijk is aan of hoger dan het overeenkomstig het derde lid berekende minimum.

  • 5 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de egalisatiereserve voor de branche Krediet, bedoeld in artikel 114, tweede lid.

Artikel 121

  • 1 Onverminderd de artikelen 115, 116, 117 en 119 voert een verzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, jaarlijks een toets uit naar de toereikendheid van de balanswaarde van de voorzieningen voor:

    • a. niet-verdiende premies en lopende risico’s, waaronder de catastrofevoorziening indien deze wordt aangehouden;

    • b. levensverzekering;

    • c. te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen;

    • d. winstdeling en kortingen; en

    • e. latente winstdelingsverplichtingen.

    De verzekeraar gaat bij de uitvoering van de toets, voor zover van toepassing, uit van toekomstige betalingsverplichtingen, daarbij passende onzekerheidsmarges en methoden om toekomstige verplichtingen te waarderen op de balansdatum.

  • 2 Indien discontering wordt gebruikt bij de bepaling van de balanswaarde van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, stelt de Nederlandsche Bank voor de toepassing van de toets, bedoeld in dat lid, onverminderd de artikelen 114, 116, 117 en 119 en met inachtneming van de internationale jaarrekeningstandaarden, regels met betrekking tot de te hanteren grondslagen en rekenprincipes voor de disconteringsvoet, sterfte en invaliditeit.

  • 3 Indien de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen niet tegen de actuele waarde zijn gewaardeerd, betrekt de verzekeraar het verschil tussen de actuele waarde en de balanswaarde van deze waarden bij de toets, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De balanswaarde van de technische voorzieningen is ten minste gelijk aan de waarde die volgt uit de toets, bedoeld in het tweede lid, met inachtneming van het derde lid.

§ 12.2. De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen

Artikel 122

  • 2 Een vordering op een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar, die geen vergunning op grond van deze wet of op grond van het recht van een andere lidstaat behoeft te hebben, uit hoofde van een door een andere verzekeraar als verzekeringnemer gesloten herverzekeringsovereenkomst kan slechts dienen als waarde ter dekking van de technische voorzieningen indien:

    • a. geen tegenvordering openstaat; en

    • b. het aannemelijk is dat de vordering zal worden voldaan.

Artikel 122a

  • 1 Onverminderd artikel 122, eerste lid:

    • a. beperkt een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar beleggingen in waarden die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld tot een voorzichtig niveau;

    • b. belegt een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar slechts in afgeleide financiële instrumenten, voor zover deze worden gebruikt om het beleggingsrisico te beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk te maken;

    • c. vermijdt een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar een bovenmatig risico met betrekking tot dezelfde wederpartij;

    • d. diversifieert een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar de waarden zodanig dat een bovenmatige afhankelijkheid van een bepaald actief, een bepaalde emittent of groep van verbonden wederpartijen en risicoaccumulatie in de portefeuille wordt vermeden.

  • 2 Er is geen sprake van een bovenmatige afhankelijkheid van een bepaald actief in geval van beleggingen door een entiteit voor risico-acceptatie of herverzekeraar in staatsobligaties.

  • 3 Artikel 122, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie voor zover het betreft het gebruik van vorderingen die dienen als dekking van de technische voorzieningen.

Artikel 122b

  • 1 De technische voorzieningen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 122 worden gedekt door:

    • a. de volgende beleggingen:

      • 1°. obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;

      • 2°. leningen die geen obligaties zijn;

      • 3°. aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen niet-rentedragende beleggingen;

      • 4°. Rechten van deelneming in beleggingsfondsen en icbe’s;

      • 5°. onroerende zaken, waaronder onroerende zaken voor eigen gebruik, alsmede zakelijke rechten op onroerende zaken; en

      • 6°. afgeleide financiële instrumenten, voor zover deze worden gebruikt om het beleggingsrisico te beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk te maken;

    • b. de volgende vorderingen:

      • 1°. vorderingen op herverzekeraars, met inbegrip van het aandeel van herverzekeraars in de technische voorzieningen, en verhaalbare bedragen op entiteiten voor risico-acceptatie;

      • 2°. deposito’s en vorderingen uit hoofde van herverzekering;

      • 3°. vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van verzekeringen en herverzekeringen, voor zover binnen negentig dagen opeisbaar;

      • 4°. vorderingen van een schadeverzekeraar uit hoofde van verhaalsrecht of subrogatie;

      • 5°. voorschotten op polissen van een levensverzekeraar;

      • 6°. belastingtegoeden; en

      • 7°. vorderingen op garantiefondsen; en

    • c. de volgende andere activa:

      • 1°. materiële vaste activa, andere dan onroerende zaken;

      • 2°. liquide middelen en deposito’s bij banken of bij buitenlandse andere instellingen die vergunning hebben om deposito’s te ontvangen;

      • 3°. overlopende acquisitiekosten;

      • 4°. lopende interest en huur en andere overlopende posten; en

      • 5°. zakelijke rechten waarvan het genot is uitgesteld.

  • 2 Indien beleggingen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar worden beheerd door een dochteronderneming van die verzekeraar, wordt voor de toepassing van het eerste lid uitgegaan van de activa in het bezit van deze dochteronderneming.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan in individuele gevallen besluiten dat de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voor de toepassing van dit besluit tegen een lager bedrag worden gewaardeerd.

Artikel 123

  • 1 Onverminderd de artikelen 122 en 122b, worden de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:67, eerste lid, of 3:68, eerste lid, van de wet, ten opzichte van het totaal van de technische voorzieningen, per categorie van activa als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, verdeeld met inachtneming van de volgende maxima:

    • a. leningen als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, aan ondernemingen en instellingen die geen beleggingsinstelling of icbe, bank of verzekeraar met zetel in een lidstaat zijn, voor zover deze leningen niet zijn voorzien van een garantie, hypotheek of andere zekerheid: vijf procent;

    • b. kasmiddelen: drie procent; en

    • c. beleggingen als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 1°en 3°, voor zover deze beleggingen niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld: tien procent.

  • 2 De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen worden, ten opzichte van het totaal van de technische voorzieningen, per individueel actief als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, verdeeld met inachtneming van de volgende maxima:

    • a. een bepaald terrein of gebouw als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, of een complex van verschillende terreinen of gebouwen dat als een belegging kan worden beschouwd: tien procent per object; en

    • b. een bepaalde lening als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, aan ondernemingen en instellingen die geen beleggingsinstelling of icbe, bank of verzekeraar met zetel in een lidstaat zijn, voor zover deze leningen niet zijn voorzien van een garantie, hypotheek of andere zekerheid: een procent per lening.

  • 3 De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen bestaan, ten opzichte van het totaal van de technische voorzieningen, voor maximaal vijf procent uit beleggingen als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 3°, uitgegeven door een bepaalde emittent of uit leningen aan een bepaalde kredietnemer, tezamen genomen. Waardepapieren uitgegeven of gegarandeerd door onderscheidenlijk leningen aan of gegarandeerd door centrale, regionale of lokale overheidslichamen of internationale instellingen of organisaties waarvan een of meer lidstaten deel uitmaken, blijven hierbij buiten beschouwing.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten het maximum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor een levensverzekeraar te verhogen tot acht procent van de technische voorzieningen en het maximum, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, tot twee procent van de technische voorzieningen indien de belangen van de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen zich daartegen niet verzetten.

  • 5 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat voor de toepassing van het derde lid een bepaalde bank met zetel in Nederland met een overheidslichaam wordt gelijkgesteld, indien de aandelen van die bank in handen zijn van de Nederlandse Staat of Nederlandse provincies, gemeenten, waterschappen of andere openbare lichamen als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet en de werkzaamheden van die bank statutair bestaan in het door haar tussenkomst verstrekken van leningen aan, of met garantie van de Nederlandse Staat of andere overheidslichamen of het vertrekken van leningen aan nauw met de Nederlandse Staat of de lokale overheidslichamen verbonden instanties.

  • 6 Het maximum, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op tien procent van de technische voorzieningen indien de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voor niet meer dan veertig procent bestaan uit leningen aan of waardepapieren van kredietnemers en emittenten waarin de verzekeraar meer dan vijf procent van zijn activa heeft belegd.

Artikel 124

Onverminderd artikel 123 stelt de Nederlandsche Bank nadere regels met betrekking tot het gebruik van de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen van levensverzekeraars of schadeverzekeraars als bedoeld in artikel 122, eerste lid, en de daarbij in acht te nemen voorwaarden, ten aanzien van:

  • a. de leningen waarvoor niet door middel van een bankgarantie, een garantie toegekend door een verzekeraar, een recht van hypotheek of een andere wijze zekerheid is gegeven;

  • b. deelnemingen in een beleggingsinstelling;

  • c. effecten die niet worden verhandeld op een gereglementeerde markt; en

  • d. beleggingen als bedoeld in artikel 122b, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, uitgegeven door een emittent niet zijnde centrale, regionale of lokale overheid of een ander openbaar lichaam, een internationale organisatie waarvan een of meer lidstaten deel uitmaken of een bank met zetel in Nederland, in een andere lidstaat of in een ingevolge artikel 3:2, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet aangewezen staat.

Artikel 124a

In afwijking van artikel 123, derde lid, kan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar tot ten hoogste veertig procent van de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen beleggen in geregistreerde gedekte obligaties van een bepaalde uitgevende bank.

Artikel 124b

  • 1 De Nederlandsche Bank besluit op verzoek van een bank met zetel in Nederland om een door die bank uitgegeven of uit te geven categorie obligaties alsmede de uitgevende bank in een openbaar register op te nemen, indien die bank aantoont dat de obligaties zijn aan te merken als gedekte obligaties. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de bank dit kan aantonen.

  • 2 De Nederlandsche Bank stelt een lijst van de overeenkomstig het eerste lid geregistreerde categorieën obligaties en banken alsmede wijzigingen daarvan, ter kennis van de Commissie van de Europese Gemeenschappen met het oog op de toepassing van artikel 22, vierde lid, van de richtlijn beleggingsinstellingen. De Nederlandsche Bank doet onverwijld mededeling aan de uitgevende bank van iedere kennisgeving als bedoeld in de vorige volzin met betrekking tot die bank en de door haar uitgegeven categorieën obligaties.

  • 3 Indien een categorie obligaties niet langer voldoet aan het in het eerste lid bedoelde vereiste voor registratie of indien de uitgevende bank niet of niet langer voldoet aan artikel 124c, kan de Nederlandsche Bank besluiten de registratie van de categorie obligaties of van de uitgevende bank, bedoeld in het eerste lid, door te halen. In dat geval stelt zij de Commissie van de Europese Gemeenschappen daarvan onverwijld in kennis en maakt zij dit onverwijld openbaar op haar website.

Artikel 124c

Een bank die obligaties heeft uitgegeven die behoren tot een categorie die is geregistreerd overeenkomstig artikel 124b:

  • a. houdt een administratie bij waarin zijn opgenomen:

    • 1°. de uitgegeven obligaties die tot die categorie behoren, en

    • 2°. de activa die dienen ter dekking van die obligaties; en

  • b. toont aan de Nederlandsche Bank tenminste jaarlijks aan dat de categorie obligaties nog voldoet aan het in artikel 124b, eerste lid, bedoelde vereiste voor registratie.

§ 12.2.1. Beleggingsbeleid van een premiepensioeninstelling

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:267b, vijfde en zesde lid, van de wet

Artikel 124d

Het beleggingsbeleid van een pensioenregeling die niet wordt beheerst door het recht van een lidstaat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het land van herkomst van de regeling.

Artikel 124e

  • 1 Het beleggingsbeleid van een pensioenregeling die wordt beheerst door het recht van een lidstaat wordt uitgevoerd overeenkomstig de volgende beginselen:

    • a. beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan de premiepensioeninstelling bijdragen betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie;

    • b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering;

    • c. beleggingen in niet tot de handel op een gereglementeerde markt, of een multilaterale handelsfaciliteit of een daarmee vergelijkbaar systeem in een staat die geen lidstaat is toegelaten waarden worden tot een prudent niveau beperkt.

    • d. beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. De premiepensioeninstelling vermijdt een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen;

    • e. de waarden worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent van waarden of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.

  • 2 De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdelen a en e, zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.

  • 3 Onder waardering op marktwaarde bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.

  • 5 Van een liquiditeitsdoelstelling als bedoeld in artikel 3:267b, vierde lid, van de wet is sprake als de premiepensioeninstelling tijdelijk niet kan voldoen aan zijn verplichtingen of de betreffende lening wordt aangegaan ter verbetering van het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling.

Artikel 125

  • 1 De technische voorzieningen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 122, eerste lid, met betrekking tot uitkeringen die volgens de verzekering rechtstreeks gekoppeld zijn aan de waarde van een deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten, of aan de waarde van activa die zijn opgenomen in een door de verzekeraar gehouden fonds dat gewoonlijk in fracties is verdeeld, worden gedekt door deze rechten van deelneming onderscheidenlijk fracties dan wel, indien geen fracties zijn gecreëerd, door deze activa.

  • 2 De technische voorzieningen met betrekking tot uitkeringen die volgens de verzekering rechtstreeks gekoppeld zijn aan een referentiewaarde anders dan die bedoeld in het eerste lid, worden gedekt door de eenheden die deze referentiewaarde vertegenwoordigen. Als deze eenheden ontbreken, worden de technische voorzieningen gedekt door activa die zo nauw mogelijk aansluiten bij die waarop de betrokken referentiewaarde is gebaseerd.

  • 3 Op de technische voorzieningen die rechtstreeks verband houden met de uitkeringen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn, voor zover in die uitkeringen geen sprake is van een gegarandeerd rendement of een gegarandeerd uitkeringsniveau, de artikelen 122 en 122b tot en met 124 niet van toepassing.

Artikel 126

  • 1 Indien de dekking van een levensverzekering of schadeverzekering van een verzekeraar als bedoeld in artikel 122, eerste lid, in een bepaalde muntsoort is uitgedrukt, zijn de verplichtingen van die verzekeraar opeisbaar in deze muntsoort.

  • 2 Indien de dekking van een schadeverzekering niet in een bepaalde muntsoort is uitgedrukt, zijn de verplichtingen van de schadeverzekeraar opeisbaar in de muntsoort van de staat waar het risico is gelegen. De schadeverzekeraar kan evenwel de muntsoort kiezen waarin de premie is uitgedrukt, indien goede gronden voor een dergelijke keuze aanwezig zijn.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, toestaan dat de verplichtingen van de schadeverzekeraar opeisbaar zijn in de muntsoort die hij overeenkomstig de opgedane ervaring zal gebruiken, of, bij ontstentenis daarvan, de muntsoort van de staat waar zich de vestiging bevindt van waaruit de schadeverzekering is aangegaan voor schadeverzekeringen ter dekking van de risico’s die zijn ingedeeld in:

    • a. de branches Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en Algemene aansprakelijkheid, voor zover het productenaansprakelijkheid betreft; en

    • b. de andere branches indien overeenkomstig de aard van de risico’s aan de verplichtingen moet worden voldaan in een andere muntsoort dan die welke uit de voorgaande leden voortvloeit.

  • 4 Indien uitkeringen ter zake van een schadeverzekering moeten plaatsvinden in een bepaalde andere muntsoort dan die welke uit de voorgaande leden voortvloeit, zijn de verplichtingen van de schadeverzekeraar opeisbaar in die muntsoort, met name de muntsoort waarin de door de schadeverzekeraar te betalen schadevergoeding is vastgesteld bij een rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst tussen de schadeverzekeraar en de verzekerde.

  • 5 Indien een schade wordt begroot in een muntsoort die bij de schadeverzekeraar vooraf bekend is, maar die verschilt van die welke voortvloeit uit de voorgaande leden, mogen zijn verplichtingen opeisbaar zijn in deze muntsoort.

  • 6 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat het de levensverzekeraar of schadeverzekeraar is toegestaan tegenover zijn technische voorzieningen geen waarden te stellen die inbaar of te gelde te maken zijn in de muntsoort waarin de dekking van de verzekering luidt, indien uit de voorgaande leden voortvloeit dat de verzekeraar om te voldoen aan artikel 127, eerste lid, eerste volzin, over waarden in een bepaalde muntsoort moet beschikken voor een bedrag van niet meer dan zeven procent van de waarden in andere muntsoorten.

  • 7 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar ontheffing verlenen van artikel 127, eerste lid, eerste volzin, indien:

    • a. de verplichtingen opeisbaar zijn in een andere muntsoort dan die van een van de lidstaten;

    • b. voor beleggingen in deze muntsoort voorschriften bestaan;

    • c. voor deze muntsoort transferbeperkingen gelden; of

    • d. deze muntsoort om soortgelijke redenen ongeschikt is om te worden gebruikt tot dekking van technische voorzieningen.

  • 8 De levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag een bedrag van ten hoogste twintig procent van zijn in een bepaalde muntsoort luidende verplichtingen dekken met waarden die inbaar of te gelde te maken zijn in een andere muntsoort dan die waarin de dekking van de verzekering luidt. De totale waarden in alle muntsoorten tezamen moeten ten minste gelijk zijn aan de totale verplichtingen in alle muntsoorten tezamen.

  • 9 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat, indien ingevolge de voorgaande leden tegenover verplichtingen waarden moeten staan die luiden in de muntsoort van een lidstaat, aan deze voorwaarde eveneens is voldaan indien de betreffende waarden in euro luiden.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing op verzekeringen als bedoeld in artikel 125.

Artikel 127

  • 1 De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 122, eerste lid, moeten in toereikende mate kunnen worden geïnd of te gelde gemaakt in dezelfde muntsoort als die waarin de verplichtingen ingevolge artikel 126 luiden. De waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen van een natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 122, eerste lid, moeten in toereikende mate kunnen worden geïnd of te gelde gemaakt in de muntsoort van de staat waarin de verzekerde ten tijde van het sluiten van de natura-uitvaartverzekering zijn woonplaats heeft.

  • 2 Voor zover de waarden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, dienen tot dekking van de technische voorzieningen voor aangegane verplichtingen, moeten zij:

    • a. in geval van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland: aanwezig zijn in een lidstaat indien wat een levensverzekeraar betreft de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de zetel van de verzekeringnemer zich in een lidstaat bevindt, en wat een schadeverzekeraar betreft het risico in een lidstaat is gelegen; of

    • b. in geval van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is: aanwezig zijn in Nederland.

  • 3 Voor zover de waarden, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dienen tot dekking van de technische voorzieningen voor de vanuit de vestigingen in Nederland aangegane verplichtingen, moeten zij:

    • a. in geval van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland: aanwezig zijn in een lidstaat; of

    • b. in geval van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat: aanwezig zijn in Nederland.

§ 12.3. De waarden die dienen tot dekking van de verplichtingen die voortvloeien uit werknemersvorderingen

Artikel 128

Hoofdstuk 13. Boekhouding en rapportage

§ 13.1. Verstrekking van de jaarstukken

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:71, tweede lid, en 3:81, tweede lid, van de wet

Artikel 129

Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, pensioenbewaarder, premiepensioeninstelling, verzekeraar of wisselinstelling als bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, 3:81, eerste lid of 3:85 verstrekt de documenten, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 3:81, eerste lid, van de wet, wat betreft indeling en inhoud in de vorm waarin deze zijn opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de internationale jaarrekeningstandaarden onderscheidenlijk het recht van de staat waar deze financiële onderneming haar zetel heeft. Een financiële onderneming met zetel in Nederland vermeldt of de jaarrekening al dan niet is vastgesteld en goedgekeurd overeenkomstig de statuten of de vennootschapsakte.

§ 13.2. Verstrekking van de staten

Artikel 130

  • 4 De door een bijkantoor als bedoeld in artikel 3:77 van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend gegevens ten behoeve van het toezicht op de liquiditeit ingevolge artikel 3:64.

  • 6 De door een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, van de wet te verstrekken staten omvatten uitsluitend:

    • a. balans- en resultatengegevens alsmede aanvullende gegevens ten behoeve van toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet;

    • b. gegevens met betrekking tot de verrichte girale betalingstransacties, bedoeld in de artikelen 2:3.0c, 2:3.0h of 2:3.0m van de wet.

Artikel 131

  • 1 De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet, alsmede met inachtneming van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de internationale jaarrekeningstandaarden, regels met betrekking tot de staten, bedoeld in artikel 130. Deze omvatten uitsluitend:

    • a. de modellen van de staten;

    • b. de reikwijdte van toepassing van de staten en de mate van detaillering van de in te vullen gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de staten;

    • c. de reikwijdte van de consolidatie overeenkomstig de regels met betrekking tot consolidatie die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit;

    • d. de waardering van de posten overeenkomstig de waarderingsmethoden die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast;

    • e. de te hanteren valuta en rekeneenheid;

    • f. de afronding;

    • g. de termijn waarbinnen de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze niet korter is dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet; en

    • h. de frequentie waarmee de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze ten minste een maal per jaar is.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan in individuele gevallen besluiten dat een financiële onderneming als bedoeld in artikel 130 periodiek moet melden of haar solvabiliteit of liquiditeit zich boven een door de Nederlandsche Bank vastgestelde signaleringswaarde bevindt. De frequentie van de melding is niet hoger dan een maal per maand en is afgestemd op de aard en de omvang van de financiële onderneming, alsmede op de omvang van de solvabiliteit van de financiële onderneming.

  • 4 Een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel i, j of k, doet de melding, bedoeld in het derde lid, met redenen omkleed aan de Nederlandsche Bank in elke maand waarin zij niet ingevolge het tweede lid, onderdeel c, staten verstrekt. Zij meldt daarbij in ieder geval wat de waarde van haar toetsingsvermogen is, hoe deze waarde is berekend en hoe deze waarde zich verhoudt tot de waarde van haar toetsingsvermogen zoals vermeld in de laatst verstrekte staten.

  • 5 Ter voorbereiding op de implementatie van richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335) dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de in Bijlage D vastgestelde modellen van staten in, met inachtneming van het zesde lid. Voor zover niet anders blijkt, zijn op deze modellen van staten de regels van toepassing die de Nederlandsche Bank heeft vastgesteld op grond van het eerste lid, onderdelen b, c, e, f en h.

  • 6 Voor het boekjaar 2011 dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de modellen van staten 1 tot en met 3, bedoeld in bijlage D, in binnen acht maanden na afloop van dat boekjaar. Voor het boekjaar 2012 dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de modellen van staten, bedoeld in bijlage D, gelijktijdig in met de kwartaalrapportages over het eerste kwartaal van 2013 die op grond van de in het vijfde lid genoemde richtlijn worden ingediend.

Artikel 131a

  • 1 Indien blijkt dat de rapportage zoals vastgesteld in bijlage D materiële afwijkingen bevat ten opzichte van de rapportage zoals die ingevolge de richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335) zal worden vastgesteld, besluit Onze Minister dat de rapportage over het boekjaar 2011, bedoeld in artikel 131, zesde lid, niet behoeft te worden ingediend.

  • 2 Onze Minister stelt de modellen van staten, bedoeld in bijlage D, voor het boekjaar 2012 zo spoedig mogelijk opnieuw vast indien:

    • a. het eerste lid toepassing heeft gevonden;

    • b. het eerste lid geen toepassing heeft gevonden en de staten die ingevolge de richtlijn, genoemd in het eerste lid, zullen worden vastgesteld materieel afwijken van de staten, bedoeld in bijlage D.

Artikel 132

Indien een beleggingsonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, bank, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 130 de staten niet langs elektronische weg verstrekt, kan de Nederlandsche Bank, op verzoek van de financiële onderneming, besluiten dat het de financiële onderneming is toegestaan andere informatiedragers dan de modellen, bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, te gebruiken, indien deze wat betreft indeling en inhoud geen afwijking vertonen van de modellen.

Artikel 133

  • 1 Het onderzoek van de staten, bedoeld in artikel 130, door de accountant, uitmondend in een verklaring omtrent de getrouwheid als bedoeld in artikel 3:72, zevende lid, eerste volzin, van de wet, wordt een maal per jaar uitgevoerd. De Nederlandsche Bank stelt regels waarin wordt bepaald welke staten door de accountant in zijn onderzoek worden betrokken, met dien verstande dat een beheerder die een maal per jaar een door een accountant gewaarmerkte jaarrekening verstrekt daarmee voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 3:72, zevende lid, van de wet. De accountant waarmerkt deze staten.

Artikel 134

Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar als bedoeld in artikel 130, tweede lid, maakt de staten, bedoeld in dat lid, onderdeel a, vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 3:73 van de wet, jaarlijks binnen een termijn van zes maanden openbaar, voor zover het gaat om staten omvattende:

  • a. de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens en wat betreft indeling en inhoud in de vorm waarin deze zijn opgemaakt ingevolge Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of de internationale jaarrekening standaarden;

  • b. indien van toepassing: informatie over de winstdeling ten gunste van polishouders per productgroep; en

  • c. indien van toepassing: financiële informatie over de zorgverzekering, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

§ 13.2a. Melding van gebeurtenissen of omstandigheden die de ordelijke uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming bedreigen

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:73a, tweede lid, van de wet

Artikel 134a

Tot de gegevens, bedoeld in artikel 3:73a van de wet, behoren in ieder geval de gegevens met betrekking tot storingen die zich hebben voorgedaan of bijna hebben voorgedaan in het verrichten van afwikkeldiensten.

§ 13.3. Verstrekking van de opgave van gesloten verzekeringen

Artikel 135

  • 2 Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, 3:78, eerste lid, of 3:83, eerste lid, van de wet vermeldt bij de opgave van gesloten schadeverzekeringen per branchegroep de in het boekjaar geboekte premies, schaden en provisies, telkens niet verminderd met het bedrag van de herverzekering. Deze gegevens alsmede de frequentie en de gemiddelde kosten van de schadegevallen, worden voor de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen evenwel afzonderlijk vermeld. De Nederlandsche Bank stelt de branchegroepen vast.

  • 3 Een natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 3:87, eerste lid, van de wet, vermeldt bij de opgave van gesloten natura-uitvaartverzekeringen de in het boekjaar geboekte premies, niet verminderd met het bedrag van de herverzekering.

§ 13.4. Verstrekking gegevens door beheerders van beleggingsinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van 3:74c van de wet

Artikel 135a

  • 1 De gegevens, bedoeld artikel 3:74c van de wet, omvatten de informatie, genoemd in artikel 24, eerste, tweede, vierde en zesde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, al dan niet periodiek, andere gegevens van beheerders, bedoeld in artikel 3:74c, verlangen, indien dit nodig wordt geacht om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan de in het tweede lid bedoelde gegevens alleen verlangen indien de Europese Autoriteit van effecten en markten hiervan in kennis is gesteld of de Europese Autoriteit van effecten en markten de Nederlandsche Bank hierom heeft verzocht.

Hoofdstuk 13a. Effectief verlenen van afwikkeldiensten

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:73b, tweede lid, van de wet

Artikel 135a*

De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van internationaal aanvaarde standaarden nadere regels stellen met betrekking tot het effectief verlenen van afwikkeldiensten.

Hoofdstuk 14. Meldingsplichten van de accountant en de actuaris

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:88, vierde lid, en 3:89, eerste lid, van de wet

Artikel 136

  • 1 De door een accountant als bedoeld in artikel 3:88, tweede lid, 3:90, 3:91 of 3:93 van de wet te verstrekken gegevens zijn:

    • a. het accountantsverslag aan de bestuurders en de raad van commissarissen;

    • b. de directiebrieven;

    • c. overige correspondentie tussen de accountant en de financiële onderneming die rechtstreeks betrekking heeft op de verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening of de staten van de financiële onderneming; en

    • d. indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, een nadere toelichting op de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met c.

  • 2 De door een actuaris als bedoeld in artikel 3:89, eerste lid, 3:92 of 3:94 van de wet te verstrekken gegevens zijn:

    • a. het actuarieel rapport en het actuarieel verslag aan de bestuurders en de raad van commissarissen;

    • b. overige stukken die voortvloeien uit de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3:73 van de wet; en

    • c. indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, een nadere toelichting op de gegevens, bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 137

  • 1 De accountant of actuaris die voornemens is gegevens als bedoeld in artikel 136, eerste onderscheidenlijk tweede lid, te verstrekken, stelt de financiële onderneming daarvan in kennis.

  • 2 Indien de financiële onderneming dat wenst, kan zij zelf de gegevens aan de Nederlandsche Bank verstrekken. In dat geval stelt zij de accountant of de actuaris daarvan in kennis. De accountant of de actuaris vergewist zich ervan dat de Nederlandsche Bank de gegevens heeft ontvangen en dat de inhoud van de gegevens hem geen aanleiding geeft alsnog gegevens aan de Nederlandsche Bank te verstrekken.

  • 3 Indien de accountant of actuaris schriftelijk gegevens verstrekt aan de Nederlandsche Bank, zendt hij onverwijld aan de financiële onderneming een afschrift van de gegevens en, indien van toepassing, van de begeleidende brief.

Hoofdstuk 15. Gekwalificeerde deelnemingen

Artikel 138

De gegevens, bedoeld in artikel 3:95, tweede lid, en 3:96, tweede lid, van de wet zijn:

  • 1°. een opgave van de omvang van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:95 van de wet;

  • 2°. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:99 van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen; en

  • 3°. bescheiden waaruit de financiële positie en de juridische groepsstructuur van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar blijken.

Artikel 139

Tot de liquide middelen van een vennootschap als bedoeld in artikel 3:96, derde lid, van de wet worden uitsluitend gerekend:

  • a. aanwezige munten of bankbiljetten;

  • b. direct opvorderbare tegoeden;

  • c. kortlopende vorderingen die geen direct opvorderbare tegoeden zijn; en

  • d. activa die geen kortlopende vorderingen zijn en die op zeer korte termijn en zonder substantiële verliezen kunnen worden omgezet in munten of bankbiljetten of direct opvorderbare tegoeden.

Artikel 140

  • 2 Een verklaring van geen bezwaar betreffende een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel c, van de wet wordt, onverminderd het eerste lid, verleend, indien:

    • a. de gekwalificeerde deelneming wordt verworven en gehouden in het kader van een schuldsanering of reddingsoperatie bij de betrokken onderneming;

    • b. de gekwalificeerde deelneming wordt verworven en gehouden in het kader van een overgenomen emissie van aandelen; of

    • c. de gekwalificeerde deelneming wordt verworven en tijdelijk gehouden in het kader van een stallingaffaire op eigen naam van de bank maar voor rekening van derden.

  • 3 Een verklaring van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in het tweede lid wordt voor bepaalde tijd verleend; de gekwalificeerde deelnemingwordt niet betrokken in de berekening op grond van het eerste lid.

Hoofdstuk 15a. Verlenen betaaldiensten door tussenkomst betaaldienstagent

Artikel 140a. Bepaling ter uitvoering van artikel 3:111b van de wet

De gegevens, bedoeld in artikel 3:111b, eerste lid, van de wet zijn:

  • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en emailadres van de betaaldienstagent;

  • b. een beschrijving van de interne controlemechanismen die door de betaaldienstagent zullen worden gebruikt om de in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme neergelegde verplichtingen na te komen; en

  • c. de identiteit van de bestuurders en de personen die verantwoordelijk zijn voor het beleid van de betaaldienstagent die bij het aanbieden van betaaldiensten wordt gebruikt, alsmede gegevens waaruit blijkt dat zij betrouwbaar en deskundig zijn.

Hoofdstuk 16. Slotbepalingen

Artikel 141

  • 1 Onverminderd het tweede lid is hoofdstuk 5 niet van toepassing op overeenkomsten met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden die:

    • a. zijn gesloten door een clearinginstelling, bank, verzekeraar of bijkantoor als bedoeld in artikel 3:18, eerste lid, 3:23, 3:26 of 3:27 van de wet voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit; en

    • b. voldoen aan de op dat moment geldende regelgeving.

  • 2 Indien de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, materieel wordt aangepast, is hoofdstuk 5 vanaf dat moment van toepassing op de gehele overeenkomst.

Artikel 142

Voor het boekjaar 2007 wordt het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge voor herverzekeraars of schadeverzekeraars die zorgverzekeringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet of daarop aanvullende ziektekostenverzekeringen herverzekeren onderscheidenlijk uitvoeren, bepaald op de wijze als bedoeld in artikel 67, met dien verstande dat bij de berekening en de verhouding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk c, van dat artikel niet wordt uitgegaan van de afgelopen drie boekjaren, maar van de boekjaren 2006 en 2007.

Artikel 144

  • 1 De ingevolge dit besluit te verstrekken staten worden voor de eerste maal verstrekt over het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2007.

Artikel 145

Een besluit, genomen op grond van een van de artikelen, bedoeld in kolom A, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aangemerkt als een besluit in de zin van het daarna in kolom B genoemde artikel van dit besluit. De aan het besluit gestelde beperkingen of verbonden voorschriften blijven van kracht.

A

B

2, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

95, tweede lid, onderdeel a, onder 4°

2, tweede lid, onderdeel e, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

97, eerste lid, aanhef en onderdeel a

2, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

96, onderdeel b

6, vierde lid, eerste volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

56, derde lid, eerste volzin

6, vierde lid, tweede volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge natura-uitvaartverzekeringsbedrijf

56, derde lid, tweede volzin

1, tweede lid, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

67, tweede lid

3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

95, tweede lid, onderdeel a, onder 3°

3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

95, tweede lid, onderdeel a, onder 4°

3, tweede lid, onderdeel, c, d of e, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

97, eerste lid, aanhef

3, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

96, onderdeel b

9, vierde lid, eerste volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

56, derde lid, eerste volzin

9, vierde lid, tweede volzin, van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

56, derde lid, tweede volzin

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 3, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, derde lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 6, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zesde lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 7, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zevende lid

10, eerste lid, jo bijlage B, onder 9, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, negende lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 2, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zesde lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 3, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, zevende lid

10, eerste lid, jo bijlage C, onder 5, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

126, negende lid

16, vijfde lid, van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005

63, derde lid, jo 60, zesde lid

16, zevende lid, onderdeel g, van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005

63, derde lid, jo 60, vijfde lid, onderdeel g

3, eerste lid, jo bijlage 1, onderdeel 1.2, onder 1, onder e, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

92, derde lid, onderdeel c, onder 3°

3, eerste lid, jo bijlage 1, onderdeel 1.2, onder 1, onder f, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

93, onderdeel b

4, tweede lid, onderdeel g, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, vijfde lid, onderdeel g

4, derde lid, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, zesde lid

4, vierde lid, van de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

60, vierde lid

3, derde lid, onderdeel c, onder 2°, van de Regeling prudentieel toezicht beleggingsinstellingen

92, derde lid, onderdeel c, onder 3°

3, vierde lid, van de Regeling belegging technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

123, vierde lid

3, vijfde lid, van de Regeling belegging technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

123, vijfde lid

69, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

57, tweede lid

Artikel 146

Indien de Nederlandsche Bank ten aanzien van een bank of elektronischgeldinstelling een besluit heeft genomen dat overeenkomt met een besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, 62, vijfde lid, 64, 92, tweede of derde lid, 93, 102, zevende lid, wordt het eerstbedoelde besluit aangemerkt als besluit in de zin van het desbetreffende artikel. De aan het besluit gestelde beperkingen of verbonden voorschriften blijven van kracht.

Artikel 147

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage A. behorend bij artikel 6

1. Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a

1.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a

2.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):

– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (artikel 3, eerste lid); of

  • voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

Wegenverkeerswet 1994:

Algemene Douanewet

Invorderingswet 1990

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2. Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.

2.3. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel b

3.1. Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2. Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel c

4.1. Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel d

5.1. Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel e

  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Bijlage B. behorende bij artikel 60a, eerste lid

  • 1. De in artikel 60a, eerste lid, bedoelde methoden zijn:

    Methode A

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag van ten minste 10% van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De Nederlandsche Bank kan dit vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betaalinstelling sinds het voorgaande jaar. Indien de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, is het vereiste eigen vermogen 10% van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij de Nederlandsche Bank een aanpassing van dit plan verlangt.

    Methode B

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met schaalfactor k, bedoeld in het tweede lid, waarbij het betalingsvolume een twaalfde deel is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betaalinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

    • a. 4,0% van het betalingsvolume tot € 5.000.000, plus

    • b. 2,5% van het betalingsvolume boven € 5.000.000 tot € 10.000.000, plus

    • c. 1% van het betalingsvolume boven € 10.000.000 tot € 100.000.000, plus

    • d. 0,5% van het betalingsvolume boven € 100.000.000 tot € 250.000.000, plus

    • e. 0,25% van het betalingsvolume boven € 250.000.000.

    Methode C

    Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator, bedoeld in onderdeel a, vermenigvuldigd met de multiplicator, bedoeld in onderdeel b, nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k.

    • a. De relevante indicator is de som van:

      • rente-inkomsten;

      • rente-uitgaven;

      • ontvangen provisies en vergoedingen; en

      • overige bedrijfsopbrengsten.

      Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht kunnen de relevante indicator verlagen. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming aan het eind van het boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80% van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt.

    • b. De multiplicator is:

      • i) 10% van de relevante indicator tot € 2.500.000, plus

      • ii) 8% van de relevante indicator boven € 2.500.000 tot € 5.000.000, plus

      • iii) 6% van de relevante indicator boven € 5.000.000 tot € 25.000.000, plus

      • iv) 3% van de relevante indicator boven € 25.000.000 tot € 50.000.000, plus

      • v) 1,5% van de relevante indicator boven € 50.000.000.

  • 2. De schaalfactor k die in de methoden B en C wordt gebruikt, is:

    • a. 0,5 indien de betaalinstelling alleen de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

    • b. 0,8 indien de betaalinstelling een in punt 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;

    • c. 1,0 indien de betaalinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent.

Bijlage C. , behorende bij artikel 61, vijfde lid, onderdeel c

Afgeleide financiële instrumenten in de zin van artikel 61, derde lid, onderdeel c, zijn:

  • 1. Rentecontracten:

    • a. Renteswaps die betrekking hebben op één valuta;

    • b. Basisswaps;

    • c. Rentetermijncontracten;

    • d. Rentefutures;

    • e. Gekochte renteopties;

    • f. Andere contracten van gelijke aard;

  • 2. Contracten die betrekking hebben op wisselkoersen of goud:

    • a. Cross-currency renteswaps;

    • b. Valutatermijncontracten;

    • c. Valutafutures;

    • d. Gekochte valutaopties;

    • e. Andere contracten van gelijke aard;

    • f. Contracten van gelijke aard zijn als de contracten onder a tot en met e die betrekking hebben op goud;

  • 3. Contracten van gelijke aard als die in onderdeel 1, onder a tot en met e, of onderdeel 2, onder a tot en met d, die betrekking hebben op andere onderliggende waarden of indices.

Bijlage D

In deze bijlage worden, voor zover niet anders blijkt, begrippen gebruikt overeenkomstig richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335)

  • 1. De balans met de beleggingen uitgesplitst naar categorie en de technische voorzieningen per line of business (zie de artikelen 75 t/m 82 van de richtlijn).

    (1) Balans – activa

    Bijlage 248146.png

    (1) Balans – verplichtingen en kernvermogen

    Bijlage 248147.png

    (1a) Beleggingen (anders dan activa die tegenover fractieverzekeringen staan)

    Bijlage 248148.png

    (1b) Technische Voorzieningen schade en zorg (niet vergelijkbaar met leven)

    Bijlage 248149.png

    (1c) Technische Voorzieningen – leven

    Bijlage 248150.png

    (1d) Technische voorzieningen – Zorg (vergelijkbaar met leven)

    Bijlage 248151.png
  • 2. Overzicht van het eigen vermogen – inclusief het aanvullend eigen vermogen – naar bestanddelen, de indeling in de drie tiers en de mate waarin het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste worden gedekt door die tiers (zie de artikelen 87 en 88 van de richtlijn)

    (2) Eigen vermogen

    Bijlage 248152.png
  • 3. Berekening van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 129 van de richtlijn en de bestanddelen daarvan en van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardbenadering met inbegrip van de modules, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de richtlijn en de ondermodules, bedoeld in artikel 105 van de richtlijn

    (3a) Minimumkapitaalvereiste (MKV) berekening

    Bijlage 248153.png

    (3b) Solvabiliteitskapitaalvereiste (SKV)

    Bijlage 248154.png

    (3c) Solvabiliteitskapitaalvereiste – marktrisico

    Bijlage 248155.png

    (3d) Solvabiliteitskapitaalvereiste – tegenpartijrisico

    Bijlage 248156.png

    (3e) Solvabiliteitskapitaalvereiste – levensverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248157.png

    (3f) Solvabiliteitskapitaalvereiste – schadeverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248158.png

    (3g) Solvabiliteitskapitaalvereiste – ziektekostenverzekeringstechnisch risico

    Bijlage 248159.png

    (3h) Solvabiliteitskapitaalvereiste – operationeel risico

    Bijlage 248160.png
  • 4. Resultaatanalyse (zie artikel 51, tweede lid, van de richtlijn) voor het boekjaar 2012, dat wil zeggen een verklaring van de ontwikkeling van het eigen vermogen

    (4) Toelichting resultaatanalyse