U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-05-2011. Geldend van 30-04-2011 t/m 01-06-2011
Vrijstellingsregeling Wft
De Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 2:59, eerste lid, 2:64, eerste lid, 2:74, 2:79, eerste lid, 2:85, eerste lid, 2:91, eerste lid, 2:95, eerste lid, 2:104, eerste lid, 3:3, 3:5, derde lid, 3:6, derde lid, 3:7, derde lid, 3:111, eerste lid, 4:3, derde lid, 4:7, 5:5, 5:68, tweede lid en 5:87 van de Wet op het financieel toezicht;
Besluit:
In deze regeling wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
a. het besluit: het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;
b. kredietbeheerder: bemiddelaar die in het kader van de overgang van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet de verkrijgende onderneming assisteert bij het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten;
c. de wet: de Wet op het financieel toezicht.
1 Van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld betaaldienstverleners:
a. voor zover zij in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 1 tot en met 5 en 7 van de in de bijlage bij de richtlijn bedoelde betaaldiensten;
b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand;
c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en
d. die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen.
2 Het eerste lid is slechts van toepassing indien de betaaldienstverlener de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers zeker stelt. Het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
3 Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.
4 Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.
Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 1c is vrijgesteld van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet voor het deel van haar werkzaamheden dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.
Stb. 2011, 671, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 30-04-2011.
Het artikel is nieuw toegevoegd.
Stb. 2011, 671, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze paragraaf. Deze wijziging werkt terug tot en met 30-04-2011.
De paragraaf is nieuw toegevoegd.
Stb. 2011, 671, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze sub-paragraaf. Deze wijziging werkt terug tot en met 30-04-2011.
De sub-paragraaf is nieuw toegevoegd.
1 Van artikel 2:10a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld elektronischgeldinstellingen met rechtspersoonlijkheid, indien:
a. de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan € 5.000.000;
b. geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving;
c. de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en
d. de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven.
2 Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.
3 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels.
1 Van artikel 2:55, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten:
1°. aan minder dan honderd consumenten worden aangeboden;
2°. deel uitmaken van een serie van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel bb, van het besluit die minder dan twintig beleggingsobjecten omvat;
3°. een waarde hebben die niet volgens de regels van artikel 110 van het besluit, indien dat van toepassing zou zijn, kan worden bepaald; of
4°. worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 50.000; en
b. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover zij financiële diensten verlenen aan:
1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°. consumenten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de aanbieder bij een aanbod van beleggingsobjecten als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermeldt dat hij voor het aanbieden niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
Ondernemingen die de juridische eigendom verkrijgen van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet die zij niet zelf als wederpartij zijn aangegaan, zijn vrijgesteld van artikel 2:60, eerste lid, van de wet voorover het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder aan wie het ingevolge de wet is toegestaan te bemiddelen in krediet of krediet aan te bieden en die kredietbeheerder de informatie, bedoeld in artikel 68 van het besluit, verstrekt op de in dat artikel voorgeschreven wijze.
Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:
a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. het effectief kredietvergoedingspercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en
c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
1 Van artikel 2:65, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld degenen die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden:
a. voorzover die rechten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50.000 per deelnemer;
b. voorzover die rechten een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 50.000;
c. als bedoeld in artikel 1:12, eerste lid, van de wet;
d. die een startersfonds is als bedoeld in artikel 4.1 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen;
e. waarvan:
1°. het balanstotaal voor minder dan vijftig procent bestaat uit beleggingen, en
2°. minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen; of
f. aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden vennootschap of instelling.
2 Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover de aanbieders bij een aanbod van rechten van deelneming als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat zij voor het aanbieden van deze rechten van deelneming niet vergunningplichtig zijn ingevolge de wet en niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.
3 Het eerste lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij rechten van deelneming aanbieden in beleggingsinstellingen die voorzieningen aanhouden in het kader van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
4 Het voldoen aan de in het eerste lid, onderdeel e, genoemde criteria wordt berekend ongeacht de presentatie in de jaarrekening en wordt vastgesteld per balansdatum aan het einde van het boekjaar.
1 Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. adviseurs voorzover zij adviseren over beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;
b. adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:
1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden zijn, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
c. [Red: vervallen;]
d. adviseurs voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel c;
e. adviseurs in verzekeringen voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 7, aanhef en onderdeel c of d;
f. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van een consument, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, die consument adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
g. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
h. gemeenten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, voorzover zij tevens adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen;
i. adviseurs voor zover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g; en
j. adviseurs voorzover zij adviseren over andere financiële producten dan krediet aan:
3°. consumenten of, indien het advies over verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende adviseur in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het adviseren ten aanzien van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, bedoelde andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het adviseren.
Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:
a. zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
1 Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;
b. bemiddelaars die geen kredietbeheerder zijn, voorzover hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet;
c. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in financiële producten ten aanzien waarvan het een andere onderneming waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden ingevolge de wet is toegestaan deze aan te bieden of daarin te bemiddelen;
d. bemiddelaars in goederenkrediet dat niet dient ter verschaffing van het genot van beleggingsobjecten of financiële instrumenten aan een consument;
e. bemiddelaars, met uitzondering van bemiddelaars in krediet, voorzover zij bemiddelen ten behoeve van:
3°. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden;
f. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van zorgverzekeringen tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand bedraagt; en
g. bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij niet bemiddelen in verzekeringen of hypothecair krediet.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het aanbieden van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is slechts van toepassing indien de desbetreffende andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het bemiddelen.
4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de looptijd van het goederenkrediet niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a. de consument niet adviseert over het financiële product waarin hij bemiddelt; en
b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet en het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst.
Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:
a. zij bemiddelen in krediet ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten ten behoeve van natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bemiddelaars in verzekeringen voorzover:
a. hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op schadebehandeling of het innen van premies;
b. zij bemiddelen voor:
3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
c. zij bemiddelen in hagelschadeverzekeringen, paarden- en veeverzekeringen of glasverzekeringen, met uitzondering van broeiglasverzekeringen;
d. zij reisbureau of reisorganisatie zijn en de verzekeringen waarin zij bemiddelen annuleringsverzekeringen zijn of verzekeringen die met het oog op een reis of vakantie worden afgesloten, indien op de desbetreffende vestiging van het reisbureau of de reisorganisatie ten minste een medewerker beschikt over:
1°. een geldig diploma voor de eindtermen, opgenomen in onderdeel 4 van bijlage B van het besluit;
2°. het diploma vakbekwaamheid voor het reisbureaubedrijf, na 1 juli 1992 afgegeven door de Stichting Examens en Proeven voor het Reisbureaubedrijf;
3°. het certificaat ‘reisverzekeringen’, afgegeven door de Stichting Examens en Proeven voor het Reisbureaubedrijf;
4°. het diploma Middelbaar Middenstands Onderwijs, afdeling Middelbaar Toeristisch en Recreatief Onderwijs, afgegeven op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
5°. het diploma Middelbaar economisch en administratief onderwijs, afdeling Middelbaar Toeristisch en Recreatief Onderwijs, na 1 januari 1994 afgegeven op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
6°. het diploma Middelbaar beroepsonderwijs, Sector Economie, Afdeling Toerisme en Recreatie, afgegeven op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
7°. het diploma Middenkaderfunctionaris reizen, afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
8°. het diploma Zelfstandig werkend medewerker reizen, afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
9°. het diploma Middenkaderfunctionaris toeristische informatie, afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien dit diploma is afgegeven mede op basis van het behalen van het examen voor de deelkwalificatie Vakantiereizen; of
10°. het diploma Zelfstandig werkend medewerker toeristische informatie, afgegeven op grond van artikel 7.4.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien dit diploma is afgegeven mede op basis van het behalen van het examen voor de deelkwalificatie Vakantiereizen.
Van artikel 2:86, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld herverzekeringsbemiddelaars voorzover zij financiële diensten verlenen aan cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
Van artikel 2:92, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agenten voorzover zij verzekeringen sluiten met:
a. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
b. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten, waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
1 Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen met zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika of Zwitserland, voor zover op het verlenen van de desbetreffende beleggingsdiensten of het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening toezicht wordt uitgeoefend door een toezichthoudende instantie in de staat van hun zetel en indien zij dit voorafgaand aan het verlenen van die beleggingsdiensten of beleggingsactiviteit in Nederland aan de Autoriteit Financiële Markten hebben aangetoond door middel van:
a. een verklaring, afgegeven door de desbetreffende toezichthoudende instantie; of
b. een schriftelijke verwijzing naar de website van de desbetreffende toezichthoudende instantie, indien de in de aanhef bedoelde informatie aldus kan worden verkregen.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder toezichthoudende instantie mede verstaan een organisatie die geen toezichthoudende instantie is in de zin van artikel 1:1 van de wet en die als zelfregulerende organisatie, belast met toezicht op het verlenen van beleggingsdiensten is aangewezen of erkend door een toezichthoudende instantie.
3 Indien zij in de staat van hun zetel niet langer onder toezicht staan voor de beleggingsdienst die zij in Nederland verlenen, melden de beleggingsondernemingen, bedoeld in het eerste lid, dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
1 Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld:
a. personen die beschikken over een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over levensverzekeringen of hypothecair krediet;
b. personen waaraan het ingevolge artikel 2:76, tweede en vijfde lid, van de wet is toegestaan om te adviseren over levensverzekeringen of hypothecair krediet; en
c. personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten beschikten over een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over financiële instrumenten, indien die vergunning of ontheffing na dat tijdstip niet is ingetrokken.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over financiële instrumenten hadden aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet nog niet was beslist. Het is deze personen toegestaan zonder vergunning of ontheffing hun werkzaamheden voort te zetten, tot het moment dat onherroepelijk op de aanvraag is beslist.
3 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor zover de betrokken personen:
a. in Nederland beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling;
b. geen aan hun cliënten toebehorende gelden of effecten aanhouden;
c. in Nederland orders doorgeven aan beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming mogen aanbieden en aan kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsdiensten mogen verlenen;
d. beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening; en
e. de Autoriteit Financiële Markten in kennis hebben gesteld van hun voornemen om beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel a te verlenen.
4 Andere personen dan bedoeld in het eerste en tweede lid zijn, voor zover zij voldoen aan het derde lid, vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet. Het ingevolge de artikelen 4:9, tweede lid, 4:11, tweede lid en 4:15, eerste, tweede en vierde lid, van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5 Artikel 4:75, tweede en derde lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening de aansprakelijkheid wegens fouten, verzuimen of nalatigheden voortvloeiend uit de in dit artikel bedoelde beleggingsdiensten dekt en de dekking ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk bedraagt;
c. in Nederland orders doorgeven aan beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming mogen aanbieden en aan banken en beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsdiensten mogen verlenen;
[Vervallen per 01-11-2007]
Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen voorzover zij als particuliere participatiemaatschappijen beleggingsdiensten verlenen met betrekking tot aandelen in hun eigen geplaatste kapitaal.
Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld:
a. beheerders van een individueel vermogen waarvan de aandelen uitsluitend kunnen worden gehouden door een kring van bloed- of aanverwanten voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen; en
b. beheerders van een individueel vermogen die een stichting zijn met als enig doel het beheren van individuele vermogens van een kring van bloed- of aanverwanten, voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen.
1 Beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 3:7, van de wet is bepaald.
2 Beheerders en bewaarders zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald, voorzover zij beleggingsinstellingen als bedoeld in het eerste lid beheren onderscheidenlijk belast zijn met de bewaring van de activa van die beleggingsinstellingen.
3 Het tweede lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij beleggingsinstellingen beheren als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in de artikelen 11, 13 en 14 zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6 en 3:7, van de wet is bepaald.
1 Elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1c zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7, 3:29a, 3:29b, 3:29c, vierde lid, en 3:34 van de wet is bepaald.
2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing op voorwaarde dat de elektronischgeldinstelling eenmaal per jaar staten aan de Nederlandse Bank verstrekt overeenkomstig artikel 130, derde lid, onderdeel c, van het Besluit prudentiële regels Wft.
1 Gerechtsdeurwaarders als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover zij de opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
2 Notarissen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover zij de opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen die:
a. als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van de opvorderbare gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en
b. uitsluitend werkzaam zijn voor advocaten die niet zelf gerechtigd zijn tot de opvorderbare gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de desbetreffende stichtingen en de betrokken advocaten blijkt.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld personen of vennootschappen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandels-, industrieel of detailhandelsbedrijf, voorzover zij:
a. per verkooptransactie voor een bedrag van ten hoogste een vierde van de verkoopprijs aan waardepapieren verkopen; en
b. jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Nederlandsche Bank indienen, waarbij wordt vermeld het totale bedrag aan:
1°. verkooptransacties; en
2°. uitgegeven waardepapieren.
Betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voor zover het opvorderbare gelden betreft die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.
1 Trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover:
a. het aantrekken, ter beschikking hebben of ter beschikking krijgen van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit administratieve activiteiten die worden verricht op grond van een overeenkomst tussen het trustkantoor en degene van wie de gelden worden aangetrokken, op basis waarvan het trustkantoor diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet toezicht trustkantoren verleent;
b. zij de opvorderbare gelden tijdelijk beheren; en
c. zij de opvorderbare gelden scheiden van de gelden van het trustkantoor door de opvorderbare gelden aan te houden op een afgescheiden rekening.
2 Artikel 25 van de Wet op het notarisambt is van overeenkomstige toepassing op de afgescheiden rekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
1 Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen:
a. die uitsluitend werkzaam zijn voor trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren;
b. die als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden van degene met wie een trustkantoor als bedoeld in onderdeel a een overeenkomst als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a is aangegaan, voorzover:
1°. de opvorderbare gelden uitsluitend worden aangetrokken, ter beschikking worden gehouden of ter beschikking worden verkregen door de stichting ter uitvoering van die overeenkomst en het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit de administratieve activiteiten die op grond van die overeenkomst door het trustkantoor worden verricht; en
2°. de stichting de opvorderbare gelden alleen uitkeert, indien degene met wie het trustkantoor de overeenkomst is aangegaan hiertoe een opdracht aan het trustkantoor heeft gegeven; en
c. waarvan het beleid wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid ingevolge de wet of de Wet toezicht trustkantoren buiten twijfel staat.
2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voorzover de stichtingen, bedoeld in het eerste lid, zorg dragen voor een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden, welke is afgegeven door het desbetreffende trustkantoor of een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep als dit trustkantoor en dit trustkantoor onderscheidenlijk die onderneming een eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is.
Bewindvoerders, die:
a. benoemd zijn op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet; en
b. personen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering,
zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet voor zover zij opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.
Waarborg- en garantiefondsen zijn vrijgesteld van artikel 3:6, eerste lid, van de wet voorzover zij waarborgen of garanties aanbieden die ten gunste komen van:
a. natuurlijke personen of vennootschappen die geen rechtspersoon zijn en per aangeboden waarborg of garantie een verplichting van minder dan € 10.000 per begunstigde per potentieel schadegeval wordt aangegaan; of
b. rechtspersonen.
Financiëledienstverleners die in Nederland krediet mogen aanbieden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij het woord ‘voorschotbank’ of een vertaling daarvan bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf.
Gemeentelijke kredietbanken die zijn opgericht met inachtneming van artikel 4:36 van de wet en ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet.
Beleggingsinstellingen die zijn opgericht door een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsinstellingen die een beheerder hebben die tot dezelfde groep behoort als een zodanige financiële onderneming en beleggingsinstellingen waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van een zodanige financiële onderneming aan het publiek worden aangeboden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien:
a. zij een beleggingsmaatschappij zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepaalt;
b. zij een beleggingsfonds zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, de beheerder van het beleggingsfonds is;
c. zij een beleggingsinstelling zijn waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, aan het publiek worden aangeboden en die financiële onderneming daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de beleggingsinstelling of met haar beheerder;
d. zij de naam van de financiële onderneming in hun naam voeren; en
e. uit hun naam duidelijk blijkt dat het om een beleggingsinstelling gaat.
1 Vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, zijn:
a. beleggersgiro’s die rekeningen beheren voor beleggingsinstellingen die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld, welke beleggingsinstellingen door het openen van de rekening vorderingen hebben verkregen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kunnen worden bewerkstelligd;
b. beleggingsondernemingen die werkzaamheden verrichten, gericht op het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kunnen worden bewerkstelligd, welke werkzaamheden worden verricht voor beleggingsinstellingen die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld; en
c. door een bank ingevolge artikel 4:87, derde lid, van de wet opgerichte bewaarinstellingen of beleggersgiro’s die rekeningen in financiële instrumenten beheren waarmee transacties in financiële instrumenten kunnen worden bewerkstelligd ten behoeve van klanten van die bank.
2 Artikel 28, onderdelen d en e, zijn van overeenkomstige toepassing.
Dochterondernemingen van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien de verplichtingen van de dochterondernemingen worden gegarandeerd door die financiële onderneming.
Personen of vennootschappen die bemiddelen of als tussenpersoon werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, van de wet, ten behoeve van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij bij het bemiddelen of bij het verrichten van werkzaamheden als tussenpersoon gebruik maken van de naam van die financiële onderneming.
De banken die zijn aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. zijn vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van hetgeen ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63, van de wet is bepaald, voorzover de Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A. en de aangesloten banken voldoen aan artikel 3:111, eerste lid, van de wet.
1 Van artikel 4:3, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in dat lid, voorzover:
a. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van stichtingen als bedoeld in artikel 20 of 24;
b. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van personen of vennootschappen als bedoeld in artikel 21; of
c. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van financiële ondernemingen die in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen; of
d. zij geldtransactiekantoren zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren die zijn ingeschreven als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van die wet en zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van een geldtransactie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van die wet.
2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de volgende voorschriften verbonden:
a. de werkzaamheden vinden plaats op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de tussenpersoon en de financiële onderneming en van deze overeenkomst wordt mededeling gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten;
b. uit de administratie van de tussenpersoon blijkt dat de gelden op naam van de desbetreffende financiële onderneming zijn ontvangen; en
c. de tussenpersoon geeft bij zijn werkzaamheden aan voor welke financiële onderneming hij de werkzaamheden verricht.
1 Beleggingsinstellingen als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald.
2 Beheerders en bewaarders zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Gedragstoezicht toezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald, voorzover zij beleggingsinstellingen als bedoeld in het eerste lid beheren onderscheidenlijk belast zijn met de bewaring van de activa van die beleggingsinstellingen.
3 Het tweede lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij beleggingsinstellingen beheren als bedoeld in artikel 4, derde lid.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 10 zijn vrijgesteld van het ingevolge afdeling 4.2.1 en de artikelen 4:13, 4:14, 4:17, 4:26, 4:83, 4:84, 4:87, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bepaalde.
1 Personen als bedoeld in artikel 11 zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge de afdelingen 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, en 4.3.7 van de wet met betrekking tot beleggingsondernemingen is bepaald, met uitzondering van het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, van de wet, met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:10 van de wet, met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
c. artikel 4:13 van de wet;
d. artikel 35, eerste, derde, vierde en vijfde lid, van het besluit, met dien verstande dat de beleggingsonderneming de gegevens gedurende ten minste een jaar bewaart;
e. artikel 4:16, eerste lid, van de wet en artikel 37 van het besluit;
f. artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de wet en de artikelen 39, 40 en 41 van het besluit;
g. artikel 4:19 van de wet en artikel 51a van het besluit;
h. artikel 4:20, eerste en derde lid, van de wet, en de artikelen 49a, 58a, 58b, eerste lid, onderdelen a tot en met e, 58c en 58e van het besluit;
i. de artikelen 4:23, eerste en tweede lid, en 4:24, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, van de wet, en de artikelen 80 a, eerste, tweede en derde lid, 80b, eerste en derde lid, 80c en 80d van het besluit;
j. de artikelen 81 en 82, eerste lid, van het besluit;
k. artikel 4:89, eerste en vijfde lid, van de wet; en
l. artikel 4:90, eerste lid, van de wet en artikel 168a van het besluit.
2 De artikelen 4:9, tweede lid, 4:11, tweede lid, en 4:15, eerste lid, van de wet en de artikelen 28, 29 en 57, eerste lid, onderdeel c, van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing, alsmede, voor zover het betreft de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, de eindtermen genoemd in de onderdelen 2.5 tot en met 2.7 en in de onderdelen 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B van het besluit.
3 De vrijstelling van het ingevolge afdeling 4.3.7 bepaalde geldt slechts voor zover de beleggingsonderneming:
a. met haar cliënt een overeenkomst sluit die:
1°. schriftelijk of anderszins op een duurzame drager wordt vastgelegd;
2°. in het dossier als bedoeld in artikel 4:89, eerste lid, van de wet wordt opgenomen;
3°. in ieder geval de aard en reikwijdte van de dienstverlening van de beleggingsonderneming in haar relatie met de betreffende cliënt bevat; en
4°. door de beleggingsonderneming en de betreffende cliënt uiterlijk aan het einde van de dienstverlening wordt ondertekend;
b. elke ontvangen order door haar cliënt laat ondertekenen alvorens deze wordt doorgegeven;
c. ervoor zorgt dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn en deze alvorens over te gaan tot de dienstverlening op de hoogte stelt van het belangenconflict;
d. de gegevens vastlegt die betrekking hebben op de door of in naam van de beleggingsonderneming verleende diensten waarbij een belangenconflict is ontstaan; en
e. zich onthoudt van het aanbevelen van transacties of het doorgeven van orders in rechten van deelneming met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsonderneming.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 14 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 13 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:25, 4:88 en 4:89, van de wet bepaalde.
Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde voorzover zij financiële diensten, anders dan met betrekking tot krediet, verlenen aan:
c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
Instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, voorzover:
Gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 4:20, van de wet bepaalde, voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten in het kader van het beheer van cliëntgelden als onderdeel van een integraal hulpverleningstraject.
1 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot:
a. betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;
b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, tenzij het spaarrekeningen betreft waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten.
2 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:23, eerste en tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot financiële producten, met uitzondering van:
a. complexe producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het besluit;
b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten;
c. financiële instrumenten;
d. krediet waarvan de kredietsom meer dan € 1.000 bedraagt;
e. hypothecair krediet;
f. verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt;
g. combinaties van twee of meer van de financiële producten, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van de definitie van financieel product in artikel 1:1 van de wet.
Aanbieders van complexe producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het besluit zijn vrijgesteld van artikel 150 van het besluit, voorzover het complexe producten betreft waarvoor de consument eenmalig een premie betaalt of eenmalig een storting doet.
1 Aanbieders van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
2 Aanbieders zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, voorzover zij financiële producten, met uitzondering van krediet, aanbieden aan:
3°. consumenten of, indien het aanbieden van verzekeringen betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
3 Aanbieders van krediet zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet voorzover dat betrekking heeft op personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet die geen andere werkzaamheden met betrekking tot krediet verrichten dan het incasseren van vorderingen.
4 Ondernemingen waarop de vrijstelling bedoeld in artikel 3, van toepassing is, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
5 Aanbieders van verzekeringen zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet, voorzover dat betrekking heeft op personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, die geen andere werkzaamheden verrichten met betrekking tot verzekeringen dan schadebehandeling of het innen van premies.
6 Aanbieders van zorgverzekeringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet zijn vrijgesteld van artikel 4:17, eerste lid, van de wet en de artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 77, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het besluit.
Ziektekostenverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet marktordening gezondheidszorg, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:19, 4:20, eerste en derde lid, 4:22 en afdeling 4.2.5 van de wet. Deze vrijstelling geldt niet ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en 61, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het besluit, voorzover de ziektekostenverzekeraars overeenkomsten aangaan inzake ziektekostenverzekeringen anders dan door middel van een overeenkomst op afstand.
1 Van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde zijn vrijgesteld:
c. adviseurs in verzekeringen voorzover zij als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering zijn vrijgesteld ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel d;
d. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
e. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van consumenten, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, consumenten adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
f. adviseurs voorzover zij adviseren over financiële instrumenten aan personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet tevens beleggingsdiensten verlenen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de adviseurs in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermelden dat zij voor het adviseren over het beleggingsobject niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.
1 Adviseurs in financiële instrumenten die tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, en 4:15, eerste en derde lid, van de wet.
2 Adviseurs in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, 4:15, eerste lid, 4:17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 4:20 van de wet, voorzover zij adviseren over rechten van deelneming in henzelf onderscheidenlijk in door hen beheerde beleggingsinstellingen.
3 Adviseurs in financiële instrumenten als bedoeld in bijlage B bij de richtlijn beleggingsdiensten die tevens beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten zijn, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, 4:15, eerste lid, 4:17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 4:20 van de wet.
4 Adviseurs in financiële instrumenten die niet tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van artikel 4:20 van de wet indien zij adviseren aan personen die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.
a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;
c. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in verzekeringen aan:
d. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdelen c en d;
e. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel a;
f. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand bedraagt.
g. gemeenten als bedoeld in onderdeel f voorzover zij adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod van het beleggingsobject in het vooruitzicht wordt gesteld vermeldt dat hij voor het bemiddelen in het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing ten aanzien van artikel 4:104 van de wet.
Bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, zijn vrijgesteld van artikel 4:75, eerste lid, van de wet voorzover de andere onderneming volledig voor hen verantwoordelijk is als bedoeld in artikel 6, derde lid, en:
a. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank heeft;
b. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar heeft; of
c. een onderlinge waarborgmaatschappij is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft, waaraan een verklaring ingevolge de artikelen 3 of 4 van dat koninklijk besluit is verleend.
1 Bemiddelaars in goederenkrediet als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, met uitzondering van de artikelen 4:19, 4:20, eerste tot en met vijfde lid, 4:16, 4:22, 4:25, 4:28, 4:29, 4:74, 4:92, 4:96, eerste lid, 4:94, derde lid, en 4:99 van de wet.
2 Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover het goederenkrediet betreft waarvan de looptijd niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en indien het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a. de consument niet adviseert over het goederenkrediet; en
b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet.
1 Bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, eerste lid, 4:10, eerste lid en 4:11, tweede en derde lid, van de wet voorzover zij bemiddelen in financiële producten, anders dan verzekeringen of hypothecair krediet.
2 Adviseurs, die tevens bemiddelaars zijn als bedoeld in het eerste lid, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, eerste lid, 4:10, eerste lid, en 4:11, tweede en derde lid, van de wet, voorzover zij adviseren over de financiële producten waarin zij bemiddelen.
Beleggingsondernemingen zijn vrijgesteld van de artikelen 85 en 86 van het besluit voorzover zij beleggingsdiensten verlenen aan professionele beleggers.
Herverzekeringsbemiddelaars zijn vrijgesteld van de artikelen 4:16, eerste lid, 4:17, eerste lid, en 4:99 van de wet en, indien ten minste een van de feitelijk leidinggevenden van de betreffende herverzekeringsbemiddelaar ten minste drie jaar relevante werkervaring heeft, van de artikelen 5 tot en met 7 van het besluit. Voorzover zij adviseren of bemiddelen zijn herverzekeringsbemiddelaars tevens vrijgesteld van artikel 4:72, onderscheidenlijk 4:73 van de wet.
[Vervallen per 01-01-2009]
1 Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek of toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, voorzover het betreft:
a. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een lidstaat of een decentraal overheidslichaam van een lidstaat, een openbare internationale instelling waarbij een of meer lidstaten aangesloten zijn, de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat;
b. aandelen in het kapitaal van een centrale bank van een lidstaat;
c. effecten die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat of door een van de decentrale overheidslichamen van een lidstaat;
d. effecten die worden uitgegeven door een vereniging of door een instelling zonder winstoogmerk, met het oog op het verwerven van de middelen die nodig zijn om haar niet-commerciële doelen te verwezenlijken;
e. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank, voorzover deze effecten:
1°. doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;
2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn;
3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn;
4°. de ontvangst van terugbetaalbare deposito’s belichamen;
5°. gedekt zijn door een depositogarantiestelsel als bedoeld in richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135);
f. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding minder dan € 50 miljoen bedraagt, welk grensbedrag wordt berekend over een periode van twaalf maanden, indien deze effecten:
2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn; en
3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn; of
2 Het aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover het betreft effecten die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding, berekend over een periode van twaalf maanden, minder dan € 2,5 miljoen bedraagt.
3 Het tweede lid is slechts van toepassing voorzover de aanbieders in reclame-uitingen en documenten waarin de aanbieding of de toelating in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat zij voor het aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt niet vergunningplichtig zijn ingevolge de wet en niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.
4 Degenen die, onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, en het tweede lid, een prospectus opstellen overeenkomstig hoofdstuk 5.1 van de wet, kunnen de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om dit prospectus goed te keuren. In dat geval zijn de artikelen 5:9, eerste lid, 5:9a en 5:10 van de wet van overeenkomstige toepassing.
1 Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voor zover:
a. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek artikel 5:3, tweede lid, van de wet, artikel 53, of 55, van toepassing was;
b. ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een gereglementeerde markt artikel 5:4 van de wet of artikel 53, eerste lid, van toepassing was;
c. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland of ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat; of
d. de effecten aan het publiek uitsluitend in het kader van verhandeling op een multilaterale handelsfaciliteit worden aangeboden en de effecten reeds in overeenstemming met het in die staat geldende recht zijn toegelaten tot de handel op een handelsplatform in:
1°. een lidstaat, of
2°. in een staat die geen lidstaat is en waar ten aanzien van de uitgevende instelling met betrekking tot financiële verslaggeving voorschriften gelden die voldoen aan de vereisten gesteld in een op grond van artikel 23, vierde en zevende lid, van de richtlijn transparantie genomen bindend besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
2 Het aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek is vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover op de toelating daarvan tot de handel op de gereglementeerde markt artikel 5:4, aanhef en onderdeel a, van de wet van toepassing is en ter zake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van dezelfde aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
3 Het aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten is vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover:
a. ter zake van de aanbieding van die andere effecten aan het publiek een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat; en
b. de aan te bieden aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse zijn als de reeds aangeboden effecten.
Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voorzover de effecten worden aangeboden aan personen, niet zijnde gekwalificeerde beleggers, die een schriftelijke overeenkomst van lastgeving hebben afgesloten met een vermogensbeheerder die op grond van de wet in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen en die op grond van die overeenkomst zonder last of ruggespraak met de volmachtgever naar eigen inzicht transacties kan verrichten of bewerkstelligen.
Van artikel 5:68 van de wet zijn vrijgesteld:
a. beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 4, onderdelen d, e, en f en hun beheerders;
b. beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1:12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, en hun beheerders;
c. degenen op wie artikel 3:2 van de wet van toepassing is.
Van artikel 5:74, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod uitbrengen op effecten:
a. waar geen rechtstreeks of potentieel stemrecht aan verbonden is, met uitzondering van niet-royeerbare certificaten; of
b. die door henzelf zijn uitgegeven.
Van artikel 5:79 van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij effecten verwerven:
a. in regelmatig verkeer op markten in financiële instrumenten;
b. met toepassing van de artikelen 92a, 201a of 336 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of
c. ingevolge een openbaar bod waarvan de aanmeldingstermijn geheel of ten dele samenvalt met een openbaar bod dat door een derde wordt uitgebracht op effecten van de doelvennootschap.
Van artikel 8, eerste lid van het Besluit openbare biedingen Wft, voor zover het de verplichting betreft tot vermelding in het biedingsbericht van de gegevens bedoeld in bijlage B, paragraaf 1, onderdeel 1, Bijlage C, onderdeel 1 en Bijlage D, onderdeel 1 van dat besluit, zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod aankondigen of uitbrengen op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.
Beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van artikel 5:86, eerste lid, van de wet.
1 Van de artikelen 2:55, eerste lid, 2:60, eerste lid, 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, 2:92, eerste lid en 2:96 van de wet zijn vrijgesteld rechtspersonen als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling Wfd en, voorzover het artikel 2:80, eerste lid betreft, onderbemiddelaars in krediet als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling Wfd, die overeenkomstig het eerste lid van dat artikel een vergunning of ontheffing hebben aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet nog niet is beslist.
2 Het eerste lid is van toepassing totdat de Autoriteit Financiële Markten op de in dat lid bedoelde aanvraag heeft beslist. Artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.
De vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling Wft.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
G. Zalm
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Vrijstellingsregeling Wft", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.