Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 01-01-2010.
Geldend van 01-04-2009 t/m 03-12-2011

Nadere regeling van de Autoriteit Financiële Markten van 15 november 2006, houdende regels voor het gedragstoezicht op financiële ondernemingen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

De Autoriteit Financiële Markten,

Gelet op de artikelen 31, 35, 54, 56, 58, 59, 66, 67, 69, 70, 71, 84, 110, 112, 118, 123, 124, 133, 134, 164, 165, en 167 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. administratieve kosten: kosten die zijn gemaakt in het kader van het administreren van een beleggingsobject;

  • b. andere voordelen: andere posten dan opbrengsten die aan de definitie van baten voldoen;

  • c. bankspaarhypotheek: product als bedoeld in de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld, dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een spaarrekening;

  • d. baten: vermeerderingen van het economisch potentieel gedurende de verslagperiode in de vorm van instroom van nieuwe of verhoging van bestaande activa, dan wel vermindering van vreemd vermogen, een en ander uitmondend in een toename van het eigen vermogen;

  • e. beheerskosten: kosten die zijn gemaakt om een beleggingsobject in stand te houden of te onderhouden;

  • f. beleggingsobjectkosten: geprognosticeerde of eventuele reeds gemaakte administratieve kosten, beheers-, productie- en verkoopkosten, alsmede de geprognosticeerde of reeds voldane rentelasten;

  • g. het besluit: het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

  • h. contractuele looptijd: duur van de overeenkomst inzake een complex product;

  • i. direct ingaande lijfrente: product waarbij in geval van een spaarvariant per direct levenslang een vaste periodieke uitkering wordt ontvangen en in geval van een beleggingsvariant een uitkering wordt ontvangen waarvan de hoogte en/of de duur afhankelijk is van de opbrengst van de beleggingen;

  • j. direct ingaande uitkering: product als bedoeld in de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld, waarbij in geval van een spaarvariant per direct gedurende een bepaald aantal jaren een vaste periodieke uitkering wordt ontvangen en in geval van een beleggingsvariant een uitkering wordt ontvangen waarvan de hoogte en/of de duur afhankelijk van de opbrengst van de beleggingen;

  • k. garantie: garantie op het product die wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat, waarbij ingeval van een schuldproduct de aflossing van de schuld van de consument volledig of gedeeltelijk is gegarandeerd en in geval van een opbouwproduct een bepaalde opbrengst is gegarandeerd;

  • l. guise: gemiddelde uitkering in de slechtste 10 procent van de gevallen, berekend op de in bijlage 4 aangegeven wijze;

  • m. hybride hypotheek, ook wel spaarbeleggingshypotheek: schuldproduct, waarbij de consument de mogelijkheid heeft om de premie of inleg naar eigen inzicht te gebruiken voor sparen of voor beleggen;

  • n. ingelegde gelden: totaal van gelden belegd door consumenten voor het verkrijgen van beleggingsobjecten;

  • o. kapitaaltoereikendheidstoezicht: wettelijk bedrijfseconomisch toezicht uit hoofde van:

  • p. kostenratio: weergave van het niveau van de kosten van een beleggingsinstelling gerelateerd aan haar gemiddelde intrinsieke waarde in enig boekjaar;

  • q. netto-rendementspercentage: percentage dat bij de bepaalde looptijd, gegeven de omvang en frequentie van de inleg leidt tot de uitkering van een complex product;

  • r. omloopfactor: indicator van de omloopsnelheid van de portefeuille van een beleggingsinstelling in enig boekjaar;

  • s. onderliggende waarden: financiële instrumenten waarin de consument direct of indirect met het complexe product belegt of doet beleggen;

  • t. opbouwproduct: complex product, dat wordt aangewend om kapitaal te doen groeien, niet zijnde een recht van deelneming in een beleggingsinstelling;

  • u. opbrengsten: baten die ontstaan bij uitvoering van de normale activiteiten van een onderneming;

  • v. opbrengstscenario: voorspelling van de uitkering aan de consument op basis van een bepaald rendement;

  • w. overwaardeconstructie: schuldproduct waarbij een deel van het krediet wordt aangewend ter belegging, niet zijnde aflossing van het krediet of een combinatie van een schuldproduct en een onttrekkingsdepot dat dient ter financiering van inkomensaanvulling;

  • x. productiekosten: kosten die zijn gemaakt in het kader van het verhogen van het economisch potentieel of de waarde van een beleggingsobject;

  • y. rentedervingskosten: dat deel van de kosten dat de aanbieder van het complexe product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument in geval van vervroegde beëindiging en dat verband houdt met gederfde rente-inkomsten;

  • z. restschuld: overblijvende financiële verplichting van de consument jegens de aanbieder van een complex product uit hoofde van een opbouwproduct;

  • aa. schuldproduct: complex product, bestaande uit een combinatie van krediet, met uitzondering van krediet dat wordt aangewend voor het verschaffen van het genot van een complex product dat overwegend tot doel heeft kapitaal te doen groeien, en een bestanddeel, dat wordt aangewend om te voorzien in de gehele of gedeeltelijke aflossing van het krediet;

  • ab. spaarbeleggingsproduct: opbouwproduct dat bestaat uit een combinatie van een spaar- en een beleggingsrekening;

  • ac. spaarhypotheek: complex product dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een levensverzekering met een garantiekapitaal dat in hoogte overeenkomt met de omvang van het krediet;

  • ad. uitkering: uitbetaling door de aanbieder van een complex product aan de consument van de waarde van het complexe product onder aftrek van kosten bij beëindiging door de consument aangevuld met voor zover van toepassing de onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging;

  • ae. verkoopkosten: kosten die direct kunnen worden gerelateerd aan de verkoop van het beleggingsobject aan de consument;

  • af. voorbeeldwaarde: waarde van de opbrengst bij verkoop van een recht van deelneming in de beleggingsinstelling, waarbij verkoopkosten al zijn afgetrokken;

  • ag. waarde: som van alle door de consument onderscheidenlijk deelnemer verrichte betalingen voor een complex product aan de aanbieder plus een bepaald jaarlijks rendement over het deel van die betalingen dat wordt aangewend ten einde rendement te genereren ten behoeve van de consument onderscheidenlijk deelnemer.

Hoofdstuk 2. Precontractuele Informatie

§ 2.1. Regels met betrekking tot reclame-uitingen als bedoeld in artikel 53, achtste lid, van het besluit

Artikel 2:1

  • 1 In een reclame-uiting als bedoeld in artikel 53, achtste lid, van het besluit, die op schrift is gesteldwordt gecentreerd onderaan de in het vijfde lid bedoelde waarschuwing getoond in zijn oorspronkelijke verhouding, waarbij de breedte van de waarschuwing gelijk is aan de breedte van de reclame-uiting en de hoogte van de waarschuwing minimaal 10% van de hoogte van reclame-uiting inclusief waarschuwing bedraagt. Indien een reclame-uiting meerdere pagina’s beslaat, dient onderaan op de eerste pagina van die reclame-uiting de in het vijfde lid bedoelde waarschuwing getoond te worden.

  • 2 In een reclame-uiting als bedoeld in artikel 53, achtste lid, van het besluit, die op internet is geplaatst, wordt gecentreerd bovenaan de in het vijfde lid bedoelde waarschuwing getoond in zijn oorspronkelijke verhouding, waarbij de breedte van de waarschuwing gelijk is aan de breedte van de reclame-uiting en de hoogte van de waarschuwing minimaal 10% van de hoogte van reclame-uiting inclusief waarschuwing bedraagt.

  • 3 Direct aansluitend aan een reclame-uiting als bedoeld in artikel 53, achtste lid, van het besluit, die via radio of internet ten gehore wordt gebracht, wordt een waarschuwingszin opgenomen door het afspelen van een geluidsbestand, te downloaden vanaf www.afm.nl/kredietwaarschuwing. Het geluidsbestand wordt op oorspronkelijke snelheid afgespeeld en met eenzelfde volume als de reclame-uiting.

  • 4 Gedurende een reclame-uiting als bedoeld in artikel 53, achtste lid, van het besluit, die via televisie wordt getoond of ten gehore wordt gebracht, wordt gecentreerd onderaan in het beeld dat op het televisiescherm wordt getoond een waarschuwing getoond. Deze waarschuwing is de vanaf www.afm.nl/kredietwaarschuwing te downloaden afbeelding. Deze afbeelding wordt in zijn oorspronkelijke verhouding afgebeeld, waarbij de breedte van de afbeelding gelijk is aan de breedte van het beeld dat op het televisiescherm wordt getoond.

  • 5 De in het eerste en tweede lid genoemde waarschuwing is de vanaf www.afm.nl/kredietwaarschuwing te downloaden afbeelding. De hoogte van de te downloaden afbeelding, zoals geplaatst in de reclame-uiting overeenkomstig het eerste dan wel het tweede lid, beslaat minimaal 10% van de hoogte van de reclame-uiting inclusief waarschuwing. De afbeelding mag vergroot en verkleind worden, met als uiterste minimumwaarde een lettergrootte van 7 punten voor de letters welke gebruikt zijn in de afbeelding.

§ 2.2. Regels met betrekking tot de presentatie en formulering van reclame-uitingen met betrekking tot complexe producten

Artikel 2:2

  • 1 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s van een complex product in een schriftelijke reclame-uiting, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van het besluit, wordt weergegeven rechtsboven in de reclame-uiting door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 3:6 te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten. In afwijking van artikel 3:5, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

  • 2 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s van een complex product in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van het besluit, via internet wordt weergegeven in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over de opbrengsten van het complexe product in de reclame-uiting door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 3:6 te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten. In afwijking van artikel 3:5, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

  • 3 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s van een complex product in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 52, tweede lid, van het besluit, via televisie wordt weergegeven gedurende de reclame-uiting onderaan in beeld door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 3:6 te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten. In afwijking van artikel 3:5, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

  • 4 In afwijking van artikel 3:6, tweede lid en derde lid worden de risico’s: ‘klein’ en ‘groot’ niet benoemd maar wel weergegeven in de risico-indicator, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

  • 5 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s van een complex product in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 52, derde lid, Bgfo, van het besluit, via radio wordt weergegeven aan het einde van de reclame-uiting door overneming van het geluidsbestand, te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten.

  • 6 De Autoriteit Financiële Markten kan de risico-indicator als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid of een geluidsbestand als bedoeld in het vorige lid geheel of gedeeltelijk wijzigen. Een aanbieder van het complexe product verwerkt een wijziging bedoeld in de vorige zin uiterlijk de eerste dag van de vierde kalendermaand na bekendmaking daarvan.

  • 7 De risico-indicator als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 1, met dien verstande dat de risico-indicator bedoeld in het tweede lid de consument door middel van een hyperlink verwijst naar www.afm.nl/risicometer. De risico-indicator als bedoeld in het derde lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 2.

  • 8 De informatie bedoeld in het eerste lid wordt weergegeven, voor uitingen met een oppervlakte kleiner of gelijk aan A4,in een minimale diameter van 4 centimeter, in de kleur zwart of rood.

  • 9 De informatie bedoeld in het eerste lid wordt weergegeven, voor uitingen met een oppervlakte groter dan A4, in een oppervlakte van minimaal 5 procent van de totale oppervlakte van de reclame-uiting, in de kleur zwart of rood.

  • 10 De informatie bedoeld in het tweede lid wordt weergegeven in een minimale grootte van 180 pixels bij 180 pixels, in de kleur zwart of rood, met dien verstande dat voor de bepaling van de grootte een ingestelde beeldschermresolutie van 1024 × 768 beeldlijnen als uitgangspunt dient te worden genomen.

  • 11 De informatie als bedoeld in het derde lid wordt weergegeven in een grootte van tien procent van de grootte van de reclame-uiting.

§ 2.3. Regels met betrekking tot de berekening van historische en toekomstige rendementen, kosten en risico’s

Artikel 2:3

  • 1 Informatie over een historisch rendement, bedoeld in artikel 52, vijfde of zesde lid van het besluit, niet zijnde van een beleggingsinstelling, wordt berekend conform het opbrengstscenario bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, onder a en mag worden aangevuld met de vermelding van de daadwerkelijk gerealiseerde rendementen over de gebruikte historie.

  • 3 Informatie over de kosten, bedoeld in artikel 52, vijfde of zesde lid van het besluit, niet zijnde van een beleggingsinstelling, wordt verstrekt in absolute getallen indien de aanbieder van het complexe product de rendementen bedoeld in het eerste of tweede lid in absolute getallen weergeeft dan wel in percentages indien de betreffende financiële onderneming de rendementen in percentages weergeeft. De informatie over de kosten wordt verstrekt in cumulatieve vorm.

  • 4 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s, bedoeld in artikel 52, vijfde lid van het besluit niet zijnde van een beleggingsinstelling, wordt weergegeven door middel van vermelding van, voor zover het een schuldproduct betreft: ‘Het risico dat u met een schuld blijft zitten zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’ of voor zover het een opbouwproduct betreft: ‘Het risico dat u uw inleg niet terugkrijgt zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’, onder invulling van de risicocategorie behorende bij de contractuele looptijd als bedoeld in artikel 3:5, tweede en derde lid, gevolgd door, indien van toepassing, de teksten: ‘Dit risico kan hoger of lager worden afhankelijk van bijvoorbeeld uw beleggingskeuze. Bespreek uw risico met een adviseur.’.

  • 5 Informatie als bedoeld in het vierde lid kan worden vervangen door een risico-indicator, die is berekend op basis van gegevens van de consument.

  • 6 De informatie over het complexe product bedoeld in het vierde of vijfde lid wordt weergegeven op een duidelijk en herkenbare wijze in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over rendementen, als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2:4

Indien in een reclame-uiting van een beheerder of beleggingsinstelling werkelijke rendementscijfers worden gepresenteerd:

  • a. wordt de referentieperiode vermeld;

  • b. worden rendementscijfers die betrekking hebben op meerdere jaren teruggebracht tot een gemiddeld jaarrendement of als afzonderlijke jaarrendementen vermeld. Indien een gemiddeld jaarrendement over meer dan één jaar wordt gepresenteerd, wordt een meetperiode van minimaal drie jaar gehanteerd. Indien de beleggingsinstelling nog niet zo lang actief is, kan gerekend worden vanaf het moment van initiële uitgifte van deelnemingsrechten;

  • c. kunnen resultaten over kortere perioden dan 12 maanden worden gepresenteerd, mits de presentatie geschiedt op consistente wijze en de resultaten niet worden geëxtrapoleerd naar rendementen op jaarbasis;

  • d. wordt bij vergelijking van de resultaten met een vergelijkingsmaatstaf (benchmark) deze benchmark genoemd en is de referentieperiode van de benchmark gelijk aan de genoemde referentieperiode van de beleggingsinstelling;

  • e. worden de rendementscijfers gepresenteerd in procenten waardeverandering van ofwel consequent de intrinsieke waarde dan wel consequent de beurswaarde per aandeel of recht van deelnemingsrecht aan het begin van het boekjaar/de periode, rekening houdend met de distributies aan aandeelhouders of deelnemers in de betreffende periode(s) waarbij die distributies mogen worden opgerent naar het einde van het boekjaar of de periode. Als rendementscijfers worden gepresenteerd aan de hand van veranderingen van de intrinsieke waarde en deze intrinsieke waarde per deelnemingsrecht afwijkt van de verkoopwaarde van dat deelnemingsrecht, dan dient dit laatste expliciet te worden vermeld;

  • f. indien wordt uitgegaan van de waardeverandering van de intrinsieke waarde: wordt gerefereerd aan het totale rendement van de beleggingsinstelling. Een en ander is consistent met de betreffende jaarrekeningen. Indien de instelling belastingplichtig is, wordt het rendement na belastingen genoemd;

  • g. indien gebruik wordt gemaakt van gesimuleerde rendementscijfers: certificeert een deskundige, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de simulatie rekenkundig juist, objectief meetbaar en representatief is. In de reclame-uiting wordt melding gemaakt van het feit dat gebruik is gemaakt van een simulatie. De certificering van de deskundige behoeft niet in de reclame-uiting te worden opgenomen; en

  • h. indien de rendementscijfers niet in euro’s luiden wordt de gebruikte valuta vermeld.

Artikel 2:5

Wanneer in een reclame-uiting van een beheerder of beleggingsinstelling rendementsprognoses worden gepresenteerd:

Hoofdstuk 3. Financiële Bijsluiter

§ 3.1. Financiële bijsluiter met betrekking tot complexe producten, met uitzondering van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

Artikel 3:1

De financiële bijsluiter voor een complex product, niet zijnde een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 3:2 tot en met 3:10.

Artikel 3:2

  • 1 Een financiële bijsluiter wordt opgesteld:

    • a. indien het een schuldproduct met garantie betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 2, onderdeel 2;

    • b. indien het een schuldproduct betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 2, onderdeel 1;

    • c. indien het een overwaardeconstructie betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 2, onderdeel 3;

    • d. indien het een opbouwproduct betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 1;

    • e. indien het een opbouwproduct met garantie betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 2;

    • f. indien het een direct ingaande lijfrente op spaarbasis betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 3;

    • g. indien het een indien het een direct ingaande uitkering op spaarbasis betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 5;

    • h. direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 4;

    • i. indien het een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 6;

    • j. indien het een beleggingsobject betreft: overeenkomstig de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 7.

  • 2 Een financiële bijsluiter bevat de volgende informatie:

    • a. bovenaan op de eerste pagina een inleiding als bedoeld in artikel 3:3;

    • b. midden op de eerste pagina een productomschrijving bestaande uit een toelichting op de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ of ‘sparen’ van het complexe product, als bedoeld in artikel 3:4;

    • c. onderaan op de eerste pagina de risico-indicator als bedoeld in artikel 3:6 en, met uitzondering van een direct ingaande lijfrente op spaarbasis of een direct ingaande uitkering op spaarbasis, een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het complexe product als bedoeld in artikel 3:7;

    • d. bovenaan op de tweede pagina een weergave van alle kosten van het complexe product als bedoeld in artikel 3:8;

    • e. midden op de tweede pagina een weergave in drie grafieken van de uitkering bij onderscheidenlijk een historisch, 4-procent- en pessimistisch opbrengstscenario als bedoeld in artikel 3:9 dan wel indien het een direct ingaande lijfrente op spaarbasis of een direct ingaande uitkering op spaarbasis betreft een weergave in twee grafieken van de uitkering bij respectievelijk leven en overlijden; en

    • f. onderaan op de tweede pagina een beschrijving van de financiële gevolgen van vroegtijdige beëindiging van het complexe product als bedoeld in artikel 3:10.

Artikel 3:3

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat onder de titel ‘Financiële bijsluiter’ links bovenaan een overzicht van de symbolen. Vlak daaronder bevat de financiële bijsluiter:

    • a. indien het een schuldproduct betreft de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een hypotheek of een lening, onder invulling van hetgeen toepasselijk is, van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 3:5, vijfde lid, onderdeel a of b, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij

      • 1. het een complex product betreft dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een spaarrekening, waarvan de tegoeden dienen ter aflossing van het krediet, dan is er geen aanvullende zin; of

      • 2. het een hybride hypotheek betreft, dan luidt de aanvullende zin: met 50% sparen en 50% beleggen;

    • b. indien het een opbouwproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente of een direct ingaande uitkering betreft voor zover van toepassing de zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar’ of de zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een eenmalige inleg van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 3:5, tweede en vierde lid, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1, en die hoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complexe product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder drie van het besluit;

    • c. indien het een spaarbeleggingsproduct betreft de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar, met 50% sparen en 50% beleggen’;

    • d. indien het een opbouwproduct betreft waarin volledig wordt gespaard de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar, met 100% sparen.’;

    • e. voor zover het een opbouwproduct betreft waarbij de beleggingen worden afgestemd op een doeldatum, betreft de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar, waarbij de beleggingsmix verandert gedurende de tijd’.

  • 2 De financiële bijsluiter bevat rechts bovenaan de naam van het product met daaronder de naam van de aanbieder van het complexe product.

  • 3 Een financiële bijsluiter bevat in de eerste alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Gebruik de Financiële Bijsluiter vóór u overgaat tot het afsluiten van de [productsoort] [productnaam]’, onder invulling van de omschrijving in enkelvoud van het soort producten waartoe het aangeboden complexe product behoort en van de naam van het aangeboden complexe product, gevolgd door de zin: ‘Vergelijk deze Financiële Bijsluiter ook met de bijsluiter van andere [productsoorten]’, onder invulling van de omschrijving in meervoud van het soort producten waartoe het aangeboden complexe product behoort en de zin: ‘Lees ook de offerte en/of de algemene voorwaarden.’ of, indien het een beleggingsobject betreft, de zin: ‘Lees ook het prospectus, de offerte en de algemene voorwaarden.’

  • 4 Een financiële bijsluiter bevat in de tweede alinea van de inleiding:

    • a. met betrekking tot een schuldproduct de volgende zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een hypotheek of een lening, onder invulling van hetgeen toepasselijk is, van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 3:4, vijfde lid, onder a of b, en vervolgens naar gelang de beleggingsklasse de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 2, tenzij

      • 1. het een complex product betreft dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een spaarrekening, waarvan de tegoeden dienen ter aflossing van het krediet, dan is er geen zin uit bijlage 5, tabel 2; of

      • 2. het een hybride hypotheek betreft, dan luidt de zin: met 50% sparen en 50% beleggen;

    • b. met betrekking tot een opbouwproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente of een direct ingaande uitkering de volgende zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar’ of de zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een eenmalige inleg van €⁠(…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 3:5, tweede en vierde lid, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1, en die hoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complexe product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onder d ten derde van het besluit;

    • c. met betrekking tot een spaarbeleggingsproduct de volgende zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar en met 50% sparen en 50% beleggen’ of

    • d. met betrekking tot een opbouwproduct waarbij de beleggingen worden afgestemd op een doeldatum, de volgende de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar, waarbij de beleggingsmix verandert gedurende de tijd’;

    • e. de teksten: ‘uw persoonlijke keuzes en situatie kunnen van invloed zijn op de resultaten die in deze bijsluiter vermeld worden. Meer informatie: www.definancielebijsluiter.nl of vraag een adviseur.’

  • 5 Een financiële bijsluiter bevat in de derde alinea de volgende zin: ‘Heeft u vragen?’, gevolgd door naam, adres en telefoonnummer van de aanbieder van het complexe product en aangevuld met de tekst: ‘of neem contact op met een adviseur’.

  • 6 Een financiële bijsluiter bevat in de vierde alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Deze Financiële Bijsluiter is opgesteld op […] volgens de voorschriften van de Autoriteit Financiële Markten (www.afm.nl).’, onder invulling van de datum waarop de financiële bijsluiter is opgesteld, gevolgd door de zin: ‘Deze organisatie houdt toezicht op sparen, lenen, beleggen en verzekeren.’

Artikel 3:4

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat houdt [Naam product] in?’ de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ en ‘sparen’, bedoeld in het tweede, derde, vierde onderscheidenlijk vijfde lid.

  • 2 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘lenen‘ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[elke …] [op …] rente betalen’, onder invulling van de toepasselijke frequentie of het toepasselijke moment en voor zover van toepassing ‘het huis in onderpand geven’, ‘het huis in onderpand geven en de lening terugbetalen door aflossing’ of ‘de lening terugbetalen’ alsmede voor zover het betreft schuldproduct: ‘Let op! Hoe korter de periode waarover u de rente vastzet, hoe groter de onzekerheid over uw maandlasten’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘een huis kopen’, ‘beleggen met geleend geld’ of ‘beleggen om uw inkomen aan te vullen’.

  • 3 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘beleggen’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ voor zover van toepassing van: ‘[eenmalig/elke …] een vast bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie of ‘eenmalig uw overwaarde storten’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag en vraag waarin u belegt’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing: ‘een bedrag bijeen krijgen om de lening af te lossen’, ‘een bedrag bijeen krijgen’, ‘uw inkomen aanvullen’, ‘een periodieke uitkering ontvangen’ en ‘Vraag naar de hoogte en duur van de uitkeringen’ of ‘een bedrag bijeen krijgen met een garantie op einddatum’ [om uw lening geheel of gedeeltelijk af te lossen] en ‘Vraag naar de garantievoorwaarden’ of een bedrag bijeen krijgen met garantie op een [jaarlijks/periodiek minimum rendement’ [om uw lening geheel of gedeeltelijk af te lossen].

  • 4 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘verzekeren’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] premie betalen’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘bij overlijden een (vast/onzeker) bedrag/periodieke uitkering nalaten aan [uw partner/nabestaanden]’ of van: ‘een aanvulling op uw inkomen ontvangen bij [arbeidsongeschiktheid] en [werkloosheid]’, een en ander onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

  • 5 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘sparen’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] een bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ van: ‘een [gegarandeerd] bedrag bijeen krijgen’, onder toevoeging van ‘gegarandeerd’ indien het eindbedrag is gegarandeerd, of van: ‘een [vaste] [levenslange] periodieke uitkering ontvangen [gedurende maximaal 20 jaar]. Vraag naar de hoogte en de duur van de uitkering.’, onder toevoeging van vast indien de hoogte van de periodieke uitkering vaststaat en onder toevoeging van levenslang indien er sprake is van een levenslange uitkering.

  • 6 Indien het eerste tot en met het vijfde lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complexe product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

Artikel 3:5

  • 1 Een financiële bijsluiter is voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende contractuele looptijden:

    • a. indien het product een vaste looptijd kent die niet afwijkt voor verschillende consumenten: de vaste looptijd; of

    • b. indien het complexe product geen vaste looptijd kent en

      • 1°. een schuldproduct is: een looptijd van dertig jaren indien het product een onderdeel hypothecair krediet kent, een looptijd van 15 jaren voor zover het een krediet zonder hypothecaire zekerheid betreft of een looptijd te bepalen door de Autoriteit Financiële Markten indien het product een onderdeel krediet kent waarmee de consument andere dan financiële producten of financiële instrumenten aanschaft;

      • 2°. een opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis, een direct ingaande uitkering of een beleggingsobject is: een looptijd van twintig jaren; of

      • 3°. een recht van deelneming of een spaarbeleggingsproduct zonder verzekering en zonder contractuele looptijd is: een looptijd van één jaar; of

      • 4°. een direct ingaande lijfrente op spaarbasis: een levenslange looptijd.

  • 2 Indien het complexe product een onderdeel verzekeren kent, is de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten, in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op de volgende parameters:

    • a. één niet-rokende mannelijke verzekerde met een leeftijd van 35 jaren en voorzover het een direct ingaande lijfrente betreft van 60 jaren;

    • b. in geval van een spaarhypotheek of een bankspaarhypotheek een jaarlijkse spaarpremie van € 3.428,87 die rendeert tegen 4% netto per jaar of een maandelijkse spaarpremie van € 287,21 die rendeert tegen 0,3333% netto per maand;

    • c. in geval van overige variabelen die van invloed zijn op de hoogte van de premie de meest representatieve keuze uit variabelen of indien deze niet te bepalen is die variabelen die leiden tot de hoogst mogelijke premie of kosten.

  • 3 Indien het complexe product een opbouwproduct, een recht van deelneming of een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis betreft, wordt in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, de berekening van het financiële risico gebaseerd op een tussenliggende looptijd van:

    • a. één jaar indien de contractuele looptijd langer is dan één en korter dan of gelijk is aan tien jaren;

    • b. drie jaren indien de contractuele looptijd langer is dan tien en korter dan of gelijk is aan twintig jaren; of

    • c. vijf jaren indien de contractuele looptijd langer is dan twintig jaren.

  • 4 Indien het complexe product een opbouwproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente of een direct ingaande uitkering betreft is, in aanvulling op het eerste tot en met het derde lid, de berekening van de risico-indicator, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende parameters:

    • a. een eenmalige inleg van € 1.000;

    • b. indien de periodieke betalingen van de consument aan de aanbieder zijn overeengekomen: een maandelijkse inleg van € 100;

    • c. in geval van een niet-direct uitkerende lijfrenteverzekering: een eenmalige premiestorting van € 5.000;

    • d. in geval van een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis, een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis dan wel op spaarbasis en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door het te hanteren rendement en een periode van onttrekking van twintig jaar: een storting van € 20.000;

    • e. in geval van een direct ingaande lijfrente op spaarbasis en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door een levenslange uitbetaling voor verzekerde vanaf 60 jaren en een levenslange nabestaande-uitbetaling van zeventig procent van vorenbedoelde uitbetaling uitgaande van een nabestaande vrouw van 60 jaren: een storting van € 20.000;

    • f. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met overlijdensrisicodekking of een overlijdensrisicoverzekering ter hoogte van de totale inleg over de gehele contractuele looptijd; of

    • g. in geval van een levensverzekering met winstdeling wordt voor de berekening van de guise uitgegaan van de laagst mogelijke winstdeling.

  • 5 Indien het complexe product een schuldproduct betreft is, in aanvulling op het eerste en het tweede lid, de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende parameters:

    • a. in geval van een schuldproduct, niet zijnde een overwaardeconstructie:

      • 1°. een hypothecair krediet van € 200.000; of

      • 2°. in geval van een niet-hypothecair krediet: een door de Autoriteit Financiële Markten te bepalen omvang van het krediet;

    • b. in geval van een overwaardeconstructie: een hypothecair krediet van € 225.000, waarvan € 25.000 wordt gestort in een beleggingsdepot en een jaarlijkse onttrekking uit het depot van € 1.630;

    • c. een inleg gebaseerd op de historische rendementen en/of voorgeschreven rekenrendementen uit bijlage 5, tabel 0, en een aflossingsdoel dat gelijk is aan het krediet;

    • d. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met een overlijdensrisicodekking waarvan de omvang gelijk is aan het krediet of een overlijdensrisicoverzekering waarvan de omvang gelijk is aan het krediet;

    • e. in geval van een hypothecair krediet af te lossen door middel van sparen en beleggen een verdeling van de helft aan spaar- en de andere helft aan beleggingsopbrengsten of

    • f. een krediet van € 15.000 in geval het complexe product bestaat uit een combinatie van een krediet zonder een hypothecaire zekerheid en een levensverzekering, die dient ter aflossing van voornoemd krediet.

  • 6 In aanvulling op het eerste tot en met het vijfde lid, zijn de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op een beleggingsklasse als bedoeld in bijlage 5, die overeenkomt met:

    • a. hetgeen inherent is aan het product;

    • b. de beleggingsklasse bedoeld in categorie 4 van bijlage 5 indien de consument de beleggingen kan kiezen, een mixfonds tot de keuzemogelijkheden behoort en mixfonds niet de minst risicovolle keuze is;

    • c. de beleggingsklasse bedoeld in categorie 5 van bijlage 5 indien de consument de beleggingen kan kiezen, onderdeel b niet van toepassing is en categorie 5 tot de keuzemogelijkheden behoort; of

    • d. de beleggingsklasse bedoeld in categorie 6 van bijlage 5 indien onderdeel b, of c niet van toepassing zijn.

  • 7 Indien de aanbieder van het complexe product transactiekosten berekent, waarvan de hoogte afhankelijk is van te maken keuzes van de consument, wordt voor de berekening van deze kosten uitgegaan van de meest representatieve keuzes.

Artikel 3:6

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat als eerste deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ de risico-indicator, als bedoeld in het tweede of derde lid

  • 2 In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een schuldproduct onder het kopje ‘Risico dat u met een schuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, aangegeven als:

    • a. ‘zeer klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument volledig is gegarandeerd en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument voor tachtig procent of meer is gegarandeerd, de guise negentig procent of meer van de schuld bedraagt en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘vrij groot’ indien de guise tachtig procent of meer van de schuld bedraagt en onderdeel a of b niet van toepassing is;

    • d. ‘groot’ indien de guise tussen de 65 procent en tachtig procent van de schuld bedraagt; of

    • e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 65 procent van de schuld bedraagt;

    • f. ‘zeer groot’ indien het een overwaardeconstructie betreft.

  • 3 In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis, een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis, een beleggingsobject, een recht van deelneming of een spaarbeleggingsproduct, voor het einde van de contractuele looptijd bedoeld in artikel 3:5, eerste lid en de tussenliggende looptijd, bedoeld in artikel 3:5, derde lid, onder voor zover van toepassing het kopje ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt’ of ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt en met een restschuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij tussentijdse beëindiging (… jaar)’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, derde lid, links onder de streep en ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, aangegeven als:

    • a. ‘zeer klein’ indien de uitbetaling van de inleg volledig is gegarandeerd aan de consument en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘klein’ indien de uitbetaling van tachtig procent of meer van de inleg is gegarandeerd aan de consument, de guise 95 procent of meer bedraagt van de totale inleg en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘vrij groot’ indien de guise negentig procent of meer bedraagt van de inleg en onderdeel a of b niet van toepassing is;

    • d. ‘groot’ indien de guise tussen de negentig procent en 75 procent bedraagt van de inleg;

    • e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 75 procent bedraagt van de inleg;

    • f. ‘zeer groot’ indien de consument een restschuld kan overhouden of

    • g. ‘zeer groot’ indien het een beleggingsobject betreft.

  • 4 In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een direct ingaande lijfrente op spaarbasis en een direct ingaande uitkering op spaarbasis onder het kopje ‘risico dat uw uitkering lager is dan verwacht’ aangegeven als ‘zeer klein’.

Artikel 3:7

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat als tweede deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ informatie over overige financiële risico’s als bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 2 Een financiële bijsluiter voor een schuldproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij de gehele looptijd ([…] jaar) wordt uw schuld volledig afgelost’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de aanbieder van het schuldproduct de aflossing volledig heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij de gehele looptijd ([…] jaar) kunt u met […]% van uw schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder een gedeelte van de aflossing van de schuld heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘bij de gehele looptijd ([…] jaar) kunt u met de volledige schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de consument een volledige schuld kan overhouden, maar het schuldproduct geen overwaardeconstructie of inkomensaanvulling betreft en onderdeel a of b niet van toepassing is of

    • d. ‘bij de gehele looptijd ([…] jaar) kunt u met een volledige schuld blijven zitten en uw inkomensaanvulling kan voor het einde van de looptijd wegvallen’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien er sprake is van een onttrekking aan een beleggingsdepot of een overwaardeconstructie en onderdeel a of b niet van toepassing is.

  • 3 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis, een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis, een recht van deelneming of een spaarbeleggingsproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) ontvangt u uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de aanbieder van het complexe product de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) ontvangt u (…)% van uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de aanbieder van het complexe product meer dan de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat, onder invulling van het toepasselijke percentage voor zover bedoelde teruggave de som van alle ingelegde premies overstijgt;

    • c. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complexe product uitbetaling van het resterende deel heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • d. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) kunt u uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn of

    • e. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

    • f. ‘bij een gehele looptijd ([…] jaar) kunt u 50% van uw inleg (uw beleggingsdeel) kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, voor zover het opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis, een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis een spaarbeleggingsproduct betreft.

  • 4 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de tussentijdse looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij tussentijdse beëindiging ontvangt u uw inleg terug’ indien de aanbieder van het complexe product de terugbetaling van de inleg aan de consument bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’ onder invulling van het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complexe product uitbetaling van het resterende deel bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw volledige inleg kwijtraken’ indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn; of

    • d. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’ indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

  • 5 Een financiële bijsluiter voor een beleggingsobject onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ de volgende vermelding: ‘u kunt uw volledige inleg kwijtraken’.

  • 6 Een financiële bijsluiter voor een beleggingsobject bevat direct onder de risico-indicator een verwijzing naar het hoofdstuk van het betreffende beleggingsobjectprospectus waarin alle belangrijke risico’s als bedoeld in artikel 108, eerste lid onder d, van het besluit zijn opgenomen. De tekst die dient te worden ingevoegd luidt: ‘voor alle risico’s van het beleggingsobject wordt verwezen naar hoofdstuk [x] van het beleggingsobjectprospectus’.

Artikel 3:8

  • 1 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis en een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis bevat onder de subtitel ‘Wat zijn de kosten?’ informatie in een tabel over de inleg, verzekeringspremie dan wel investeringspremie, kosten, rendement, kosten bij eerder beëindigen, wat u overhoudt [om af te lossen] [bij leven / bij overlijden] en rendement na kosten, alsmede de volgende tekst: ‘De kosten bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging/het kapitaal van 4%’ [de kosten zijn exclusief te betalen rente en inclusief de afsluitprovisie voor de lening] onder invulling van hetgeen toepasselijk is. De financiële bijsluiter voor een beleggingsobject geeft daarnaast onder de tabel de volgende tekst weer: ‘Het rendement wordt pas aan het einde van de looptijd weergegeven, omdat dit product niet eerder beëindigd kan worden.’

  • 2 Een financiële bijsluiter voor een direct ingaande lijfrente op spaarbasis en een direct ingaande uitkering op spaarbasis bevat onder de subtitel ‘Wat zijn de kosten?’ de volgende tekst ‘U kunt dit product vergelijken op inleg, uitkering en voorwaarden. De kosten zijn in de hoogte van de uitkering verwerkt. Hogere kosten leiden tot een lagere uitkering en andersom’.

  • 3 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft onderscheidenlijk onder het kopje ‘eenmalige inleg’ voor zover het een beleggingsobject, direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis betreft, de som weer van alle betalingen van de consument aan de financiële dienstverlener van het complexe product.

  • 4 De financiële bijsluiter voor een schuldproduct geeft onder het kopje ‘inleg’ de som weer van alle betalingen van de consument aan de financiële dienstverlener van het complexe product exclusief rentebetalingen.

  • 5 De financiële bijsluiter voor een overwaardeconstructie geeft onder het kopje ‘inleg’ de som weer van € 25.000 en alle betalingen van de consument aan de aanbieder van het complexe product onder aftrek van de cumulatieve onttrekkingen uit het beleggingsdepot.

  • 6 De financiële bijsluiter voor een schuldproduct, een opbouwproduct, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft onder het kopje ‘verzekeringspremie’ de verzekeringspremie over de looptijden van het complexe product als bedoeld in het veertiende lid weer als de hoogte van de gezamenlijke premies voor overlijdensrisico-, arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsdekking en eventueel andere tot complexe producten behorende verzekeringen.

  • 7 De financiële bijsluiter voor een beleggingsobject geeft onder het kopje ‘investeringspremie’ de investeringspremie over de looptijden van het complexe product als bedoeld in het veertiende lid weer als de hoogte van de directe kosten van het beleggingsobject, die in de prospectus staan gedefinieerd als behandelings- c.q. productiekosten.

  • 8 De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft onder het kopje ‘kosten’ de kosten over de looptijden van het complexe product als bedoeld in het veertiende lid weer als het saldo van de totale kosten onder aftrek van de verzekeringspremie als bedoeld in het zesde lid en de kosten van beëindiging als bedoeld in het tiende lid.

  • 9 De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis en een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft onder het kopje ‘rendement’ de waarde van het complexe product weer uitgaande van een waardevermeerdering van de belegging van 4 procent per jaar minus de inleg als bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid.

  • 10 De financiële bijsluiter voor een schuldproduct, een opbouwproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft onder het kopje ‘kosten bij eerder beëindigen’ deze kosten over de looptijden als bedoeld in het veertiende lid van het complexe product weer als de bedragen die de aanbieder van het complexe product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument die verband houden met diens beëindiging van het complexe product vóór afloop van de contractuele looptijd, exclusief rentedervingskosten;

  • 11 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Wat u overhoudt om af te lossen’ indien het een schuldproduct betreft onderscheidenlijk ‘Wat u overhoudt’ indien het een opbouwproduct of een beleggingsobject betreft, de uitkering weer. Voor zover van toepassing wordt de uitkering bij leven en overlijden weergegeven. Indien het garantiebedrag wordt weergeven wordt dit gevolgd door de volgende tekst: ‘(garantiebedrag)’.

  • 12 De financiële bijsluiter geeft indien het een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis betreft onder het kopje ‘Wat u overhoudt’ weer:

    • a. bij ‘uitkering’ de cumulatieve onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging,

    • b. bij ‘restant ’ de depotwaarde onder aftrek van onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging.

  • 13 De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject,een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft onder het kopje ‘ ‘rendement na kosten’, het netto-rendement ten opzichte van de inleg weer uitgedrukt in percentages tot en met een decimaal achter de komma, voorafgegaan door een positief teken in geval van positief netto-rendement of een negatief teken in geval van een negatief netto-rendement.’

  • 14 De financiële bijsluiter geeft de waarde, kosten en uitkering van het complexe product weer berekend op de volgende looptijden:

    • a. de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan één jaar;

    • b. een looptijd van één jaar en de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan één en korter dan of gelijk aan vier jaren;

    • c. een looptijd van één en drie jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan vier en korter dan of gelijk aan zeven jaren;

    • d. een looptijd van één en vijf jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan zeven en korter dan of gelijk aan vijftien jaren of

    • e. een looptijd van één en tien jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan vijftien jaren.

  • 15 De financiële bijsluiter voor een schuldproduct met garantie of een opbouwproduct met garantie bevat onder de tabel een blok met de tekst ‘Let op! Dit betreft een product met garantie. Aan de garantie zijn voorwaarden verbonden. Vraag er naar.’

Artikel 3:9

  • 1 De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis bevat onder de subtitel ‘Wat kan [Naam product] opbrengen?’ de waarde danwel de uitkering weergegeven in een grafiek berekend op basis van:

    • a. een historisch opbrengstscenario, onder het kopje ‘Historisch scenario’ indien sub 1° of sub 2° van toepassing is danwel ‘Voorbeeld scenario’ indien sub 3° van toepassing is, boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van gemiddeld < > per jaar onder invulling van hetgeen toepasselijk is uitgaande van:

      • 1°. het gemiddelde rendement over de afgelopen twintig jaren indien een historie van rendementen voor het complexe product beschikbaar is van twintig jaren of langer;

      • 2°. het gemiddelde rendement over twintig jaren waarbij de eigen historie wordt aangevuld met de van toepassing zijnde parameter of gewogen gemiddelde van parameters onder ‘verwacht rendement’, bedoeld in bijlage 5, tabel 0, voor de ontbrekende periode indien een historie beschikbaar is van tussen de twintig en vier jaren; of

      • 3°. de toepasselijke parameter of gewogen gemiddelde van parameters als bedoeld onder ‘verwacht rendement’ in bijlage 5, tabel 0 indien een historie beschikbaar is van korter dan vier jaren.

    • b. vier procent rendement op jaarbasis onder het kopje ‘4% Scenario’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van 4%’ per jaar, onder invulling van hetgeen toepasselijk is, onder de streep. en

    • c. een pessimistisch opbrengstscenario door middel van de guise onder het kopje ‘Pessimistisch scenario’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van gemiddeld < > per jaar onder de streep.

  • 2 Een financiële bijsluiter voor een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis of een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft, in aanvulling op het eerste lid, voor zover van toepassing: ‘De uitkering per jaar is € (…)’, ‘de uitkering is € (…)’, of ‘de uitkering wordt jaarlijks herberekend’.

  • 3 Een financiële bijsluiter voor een direct ingaande lijfrente op spaarbasis of een direct ingaande uitkering op spaarbasis geeft onder de subtitel ‘Wat kan [Naam product] opbrengen?’ de uitkering bij leven en de uitkering bij overlijden weer in twee grafieken. Ingeval van een direct ingaande lijfrente wordt daarnaast de volgende tekst weergegeven ‘U krijgt een levenslange uitkering van € (…) per maand bij een inleg van € 20.000. Indien u overlijdt, krijgt uw partner een levenslange uitkering van € (…) per maand en ingeval van een direct ingaande uitkering de volgende tekst ‘U krijgt tot uw 80ste een uitkering van € (…) per maand bij een inleg van € 20.000. Indien u overlijdt voor uw 80ste krijgen uw nabestaanden de resterende uitkeringen.

  • 4 De financiële bijsluiter voor een opbouwproduct, een schuldproduct, een beleggingsobject, een direct ingaande lijfrente op beleggingsbasis en een direct ingaande uitkering op beleggingsbasis geeft de waarde danwel de uitkering weer voor de volgende looptijden:

    • 1.

      • a. het begin en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan één jaar;

      • b. één jaar en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan één en korter dan of gelijk aan drie jaren;

      • c. één en drie jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan drie en korter dan of gelijk aan vijf jaren;

      • d. één, drie en vijf jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan vijf en korter dan of gelijk aan twaalf jaren; of

      • e. één, vijf en tien jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan twaalf jaren.

    • 2. In geval van een opbouwproduct met garantie danwel een schuldproduct met garantie geeft de financiële bijsluiter de garantie-opbrengst aan het einde van de contractuele looptijd weer indien deze meer bedraagt dan de waarde op het einde van de contractuele looptijd.

  • 5 Een financiële bijsluiter geeft de waarde bedoeld in het eerste lid weer afgezet tegen een schuld, als bedoeld in artikel 3:5, vijfde lid, onderdeel a indien het een schuldproduct betreft.

  • 6 Een financiële bijsluiter geeft in afwijking van het derde lid indien het een spaarhypotheek of een bankspaarhypotheek betreft de waarde bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer met een opbrengstscenario als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7 Een financiële bijsluiter geeft, in aanvulling op het derde lid, indien het een overwaardeconstructie betreft de waarde bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer aangevuld met een vermelding van het jaar waarin het beleggingsdepot leeg raakt indien het beleggingsdepot bij het gehanteerde opbrengstscenario vóór het einde van de contractuele looptijd leeg raakt.

  • 8 Een financiële bijsluiter geeft in aanvulling op het eerste lid indien het een overwaardeconstructie betreft en het beleggingsdepot bedoeld in artikel 3:5, vijfde lid, onder b leeg raakt de volgende tekst weer: ‘Let op! Over (…) jaar stijgen uw lasten jaarlijks met € 1.630, onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

  • 9 Een financiële bijsluiter geeft indien het een opbouwproduct betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid weer afgezet tegen de inleg, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid,

Artikel 3:10

  • 1 Een financiële bijsluiter vermeldt onder de subtitel ‘Wat gebeurt er bij eerder beëindigen?’:

    • a. onder het kopje ‘Gevolgen’ en bij het kopje ‘bij uw overlijden’:

      • indien het complexe product de consument aanspraak geeft op een uitkering uit hoofde van een overlijdensrisicoverzekering: ‘uw nabestaande krijgt een [(vast/onzeker) bedrag/periodieke uitkering]’;

      • ‘uw nabestaande krijgt [de resterende waarde] [de resterende uitkeringen]’ of ‘uw partner krijgt een vaste periodieke uitkering van […] vraag naar de voorwaarden’ of ‘uw nabestaande krijgt [..%] van de opgebouwde waarde/van de premies’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is;

      • ‘het opgebouwde kapitaal vervalt [aan uw nabestaanden] [aan de verzekeraar]’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is;

      • ‘uw nabestaande kan een schuld overhouden’;

      • ‘u kunt een schuld overhouden’,

        en: ‘Vraag naar de voorwaarden’;

    • b. onder het kopje ‘Gevolgen’ en bij het kopje ‘bij opzeggen (bijvoorbeeld bij scheiding, baanverlies, arbeidsongeschiktheid)’:

      • voor zover het een verzekering betreft waarbij afkoop mogelijk is: ‘u heeft afkoopkosten’;

      • voor zover het een verzekering betreft waarbij afkoop niet mogelijk is: ‘u kunt volgens de voorwaarden niet opzeggen’;

      • voor zover het lenen, sparen of beleggen betreft: ‘u heeft kosten’ en ‘vraag naar de bedragen’ indien de aanbieder van het complexe product de consument kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complexe product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden, dan wel ‘u heeft geen kosten’ indien de aanbieder van het complexe product de consument geen kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complexe product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden;

      • voor zover het een opbouwproduct betreft: ‘u krijgt de opbrengst. Er worden wel/geen afkoopkosten verrekend. Uw garantie geldt niet’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is;

      • voor zover het een schuldproduct betreft waarbij de consument afgezien van de te betalen rente geen beëindigingskosten heeft: ‘u heeft mogelijk kosten voor het aflossen van de lening. Uw garantie geldt niet’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

  • 2 Indien het eerste lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complexe product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

§ 3.2. Financiële bijsluiter met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

Artikel 3:11

De financiële bijsluiter voor een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 3:13 tot en met 3:28 en voorzover van toepassing de artikelen 3:5, derde lid en 3:6, derde lid.

Artikel 3:12

Een financiële bijsluiter:

  • a. is beknopt;

  • b. is actueel;

  • c. wordt helder aangeduid en is herkenbaar als financiële bijsluiter, alsmede visueel afgescheiden van eventueel aanwezige overige informatiedragers;

  • d. sluit in opzet en presentatie aan bij de gemiddelde kwaliteit van overige door een financiële onderneming verschafte informatie met betrekking tot het complexe product; en

  • e. bevat de datum tot waarop de financiële bijsluiter is bijgewerkt.

Artikel 3:13

Een financiële bijsluiter bestaat uit vijf onderdelen:

Artikel 3:14

De financiële bijsluiter verschaft een korte weergave van de beleggingsinstelling met betrekking tot:

  • a. de beheerder en de financiële groep waartoe de beheerder behoort;

  • b. de oprichtingsdatum van de beleggingsinstelling en de vermelding in welke lidstaat de beheerder zijn statutaire zetel heeft;

  • c. de bewaarder aan wie de activa van een beleggingsinstelling worden toevertrouwd en welke verantwoordelijkheden hem zijn toegekend;

  • d. de externe accountant van de beleggingsinstelling;

    en voor zover van toepassing:

  • e. vermelding van het hoofdfonds waar het subfonds onder valt; en

  • f. de verwachte bestaansduur van de beleggingsinstelling.

Artikel 3:15

De financiële bijsluiter verschaft informatie over het doel van de beleggingsinstelling.

Artikel 3:16

Indien een index wordt gevolgd of een index als vergelijkingsmaatstaf wordt gehanteerd, vermeldt de financiële bijsluiter welke index wordt gevolgd of welke index als maatstaf voor de behaalde resultaten van de beleggingsinstelling wordt gebruikt.

Artikel 3:17

Het door de beleggingsinstelling gevoerde beleggingsbeleid wordt op een duidelijke wijze in de financiële bijsluiter omschreven waarbij voor zover van toepassing ten minste aandacht wordt besteed aan de volgende kenmerken:

  • a. de door de beleggingsinstelling gebruikte beleggingsinstrumenten waarmee het beleggingsdoel moet worden bereikt;

  • b. indien een index wordt gevolgd, op welke wijze het beleggingsbeleid op deze index wordt afgestemd;

  • c. de landen en sectoren waarin wordt belegd;

  • d. het soort obligatie (bedrijfs- of overheidsobligaties), alsmede de looptijd en ratingvereisten van de obligaties waarin wordt belegd;

  • e. de gehanteerde beleggingstrategie die tot gevolg kan hebben dat er zich een situatie voordoet van een zekere concentratie van beleggingen in een bepaald land of een bepaalde sector;

  • f. indien in derivaten wordt belegd, wordt aangegeven of deze worden gebruikt ter verhoging van het rendement, ter afdekking van risico’s of een combinatie van beiden; en

  • g. de garanties die verbonden zijn aan de beleggingsinstelling, alsmede eventuele beperkingen op deze garanties.

Artikel 3:18

De financiële bijsluiter bevat met betrekking tot de risico’s de volgende tekst: ‘De waardeontwikkeling van de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling is afhankelijk van ontwikkelingen op de kapitaal-, effecten-, valuta- en goederenmarkten’ en ‘De mogelijkheid bestaat dat uw belegging in waarde stijgt; het is echter ook mogelijk dat uw belegging weinig tot geen inkomsten zal genereren en dat uw inleg bij een ongunstig koersverloop geheel of ten dele verloren gaat’.

Artikel 3:19

  • 1 Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter informatie met betrekking tot onder meer de volgende algemene risico’s:

    • a. rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naar gelang de keuzen van elke activa, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;

    • b. risico’s voor waardewijziging van het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van intrekkingen van rechten van deelnemingen en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;

    • c. aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van vervroegd uitstappen) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;

    • d. het algemene risico van inflatie waardoor ook de beleggingsopbrengsten worden aangetast; en

    • e. het feit dat financiële en fiscale wet- en regelgeving aan verandering onderhevig is en dat een gunstige omstandigheid ten tijde van toetreding ten nadele kan wijzigen.

  • 2 Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter tevens informatie met betrekking tot de volgende productspecifieke risico’s:

    • a. de (tijdelijk) verminderde verhandelbaarheid van de rechten van deelneming van een beleggingsinstelling;

    • b. het risico van het gebruik van derivaten, indien deze worden ingezet ter verhoging van het rendement;

    • c. het risico dat de hele markt of een activacategorie daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa worden beïnvloed;

    • d. het verschijnsel dat valutaschommelingen een negatieve invloed kunnen hebben op het beleggingsresultaat;

    • e. de risico’s verbonden aan garanties;

    • f. de risico’s die verband houden met een grote concentratie van beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten; en

    • g. overige risico’s als het kredietrisico, bewaarnemingsrisico en het afwikkelingsrisico.

  • 3 De algemene en productspecifieke risico’s worden vermeld in één rangorde, waarbij de omvang van het risico alsmede de waarschijnlijkheid dat een bepaald risico zich manifesteert, bepalend zijn.

  • 4 Bij de beschrijving van de risico’s als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt in de financiële bijsluiter verwezen naar de uitgebreide risicobeschrijving in het prospectus.

Artikel 3:20

Een financiële bijsluiter bevat in de directe nabijheid van de informatie over financiële risico’s de risico-indicator als bedoeld in artikel 3:6, derde lid, en informatie over overige financiële risico’s als bedoeld in artikel 3:7, derde lid.

Artikel 3:21

  • 1 De financiële bijsluiter bevat in de vorm van een staafdiagram de beleggingsresultaten van de tien voorafgegane, afgesloten boekjaren. De gerealiseerde rendementen worden uitgedrukt in procenten verandering van de intrinsieke waarde tussen begin en einde van het boekjaar.

  • 2 Indien de beleggingsinstelling een historie heeft van minder dan tien jaar en minimaal één jaar, wordt het staafdiagram ingevuld met de resultaten over de desbetreffende periode. Indien de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, wordt in de financiële bijsluiter de volgende tekst opgenomen: ‘Omdat de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, is in de financiële bijsluiter geen staafdiagram met gerealiseerde beleggingsresultaten opgenomen’.

  • 3 Indien een bepaalde index door de beleggingsinstelling wordt gevolgd of als vergelijkingsmaatstaf wordt gebruikt, worden de in het verleden behaalde resultaten van deze index in hetzelfde staafdiagram gepresenteerd. De behaalde resultaten van deze index worden op dezelfde wijze berekend als de resultaten van de beleggingsinstelling. In de toelichting op het staafdiagram worden de gevolgen van een eventuele wijziging van de te volgen index opgenomen.

  • 4 Boven het staafdiagram wordt de volgende tekst vermeld:

    ‘Het hieronder gegeven cijfervoorbeeld is alleen als voorbeeld bedoeld en geeft een weerspiegeling van in het verleden behaalde resultaten van de beleggingsinstelling. Op de jaarlijkse rendementen zijn belastingkosten en andere lasten reeds in mindering gebracht. De uiteindelijke, toekomstige beleggingsresultaten zijn niet te voorspellen. De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst.’

  • 5 Het staafdiagram wordt op onderstaande wijze in de financiële bijsluiter gepresenteerd. De voorbeeldwaarden in onderstaand staafdiagram zijn fictieve waarden waarbij is uitgegaan van een beleggingsinstelling met een historie van tien jaar.

    Bijlage 241806.png

Artikel 3:22

  • 1 De financiële bijsluiter bevat informatie over het belastingregime dat van toepassing is op de beleggingsinstelling.

  • 2 Onverminderd het in het eerste lid bepaalde bevat de financiële bijsluiter de volgende tekst: ‘Zowel uw persoonlijke situatie als wijzigingen in de belastingregels van de lidstaat van herkomst of de lidstaat van ontvangst en de uitleg van deze regels kunnen een positieve of negatieve invloed hebben op uw persoonlijke fiscale positie. In geval van onduidelijkheden dient u contact op te nemen met een belastingadviseur’.

Artikel 3:23

  • 1 De financiële bijsluiter bevat de kostenratio van het voorgaande jaar die ten minste eenmaal per jaar ex post wordt berekend, aangevuld met een toelichting. Tevens bevat de financiële bijsluiter een verwijzing naar de kostenratio in de periode als bedoeld in artikel 3:21, eerste en tweede lid.

  • 2 De kostenratio wordt afgerond op twee decimalen en wordt berekend door de totale kosten per jaar te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

  • 3 De gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling is de som van de intrinsieke waarden gedeeld door het aantal waarnemingen. Hierbij wordt de som van de intrinsieke waarden gebaseerd op de cijfers per 31 december van het voorafgaande boekjaar, 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van het onderhavige boekjaar of vergelijkbare data bij een afwijkend boekjaar. Het aantal waarnemingen is altijd vijf, tenzij sprake is van een verkort of verlengd boekjaar. De waarnemingen worden als gewogen gemiddelde beschouwd, waarbij de bedoelde tijdstippen worden gewogen in de verhouding 0,5:1:1:1:0,5 (bij vijf waarnemingen).

  • 4 Onder totale kosten worden begrepen alle kosten die in de verslagperiode ten laste van het resultaat alsmede ten laste van het eigen vermogen worden gebracht. De kosten van transacties in financiële instrumenten en de interestkosten worden buiten beschouwing gelaten, evenals de kosten verband houdend met het in- en uitstappen van deelnemers, voor zover deze gedekt worden uit de ontvangen op- en afslagen.

  • 5 Zodra een beleggingsinstelling tien procent of meer van haar netto intrinsieke waarde belegt in beleggingsinstellingen die een kostenratio bekendmaken, wordt een synthetische kostenratio opgesteld. Deze synthetische kostenratio is gelijk aan de totale exploitatiekosten inclusief de in- en uitstapkosten die door de onderliggende beleggingsinstellingen (gewogen op basis van de relatieve omvang van de belegging) worden doorberekend aan de beleggingsinstelling gedeeld door gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

  • 6 Indien de onderliggende beleggingsinstelling geen kostenratio berekent, wordt in de financiële bijsluiter het volgende vermeld:

    • a. het maximale percentage van de aan de onderliggende beleggingsinstellingen aangerekende beheervergoedingen;

    • b. een synthetisch cijfer van de totale verwachte kosten dat wordt berekend door een gedeeltelijke synthetische kostenratio, waarin de kostenratio’s zijn opgenomen van de onderliggende beleggingsinstellingen waar wel een kostenratio van beschikbaar is, op te tellen bij de in- en uitstapkosten en de maximale schatting van de voor opneming in de kostenratio op te nemen kosten van de onderliggende beleggingsinstelling waarvan geen kostenratio beschikbaar is;

    • c. de onmogelijkheid een synthetische kostenratio voor de desbetreffende beleggingsinstelling te berekenen.

  • 7 De financiële bijsluiter bevat, op ex ante-basis, de verwachte kostenstructuur. De kostenstructuur wordt weergegeven afgerond op 1 decimaal indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft van één jaar of langer. De kostenstructuur wordt kwalitatief beschreven indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft korter dan één jaar.

Artikel 3:24

De financiële bijsluiter bevat informatie over:

  • a. de in- en uitstapkosten die door deelnemers moeten worden betaald bij het verwerven of verkopen van rechten van deelneming in de beleggingsinstelling en

  • b. alle overige kosten die niet in de kostenratio zijn verdisconteerd,

aangevuld met een toelichting.

Artikel 3:25

  • 1 De financiële bijsluiter bevat de omloopfactor.

  • 2 De omloopfactor wordt berekend door het totaal aan transacties in financiële instrumenten (aankopen + verkopen van financiële instrumenten = Totaal 1) minus het totaal aan transacties (uitgifte + inkopen =Totaal 2) van rechten van deelneming te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling (X) volgens de formule: [(Totaal 1 – Totaal 2) / X] * 100.

  • 3 De gemiddelde intrinsieke waarde als bedoeld in het tweede lid wordt berekend overeenkomstig artikel 3:23, derde lid.

Artikel 3:26

  • 1 De financiële bijsluiter maakt melding, voor zover van toepassing, van het bestaan van retourprovisies en goederen die de beheerder, bestuurders, gelieerde partijen of derden ontvangen of in het vooruitzicht worden gesteld voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de beleggingsinstelling.

  • 2 De financiële bijsluiter bevat een verwijzing naar het prospectus voor een gedetailleerd overzicht van de regelingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:27

De financiële bijsluiter bevat informatie, voor zover van toepassing, over de volgende kenmerken:

  • a. de frequentie van prijsstellingen en waar deze prijsstellingen worden gepubliceerd;

  • b. de mogelijkheden en, voor zover van toepassing, de kosten om binnen een beleggingsinstelling te veranderen van sub-fonds;

  • c. het dividendbeleid van de beleggingsinstelling; en

  • d. de mogelijkheid om uit de beleggingsinstelling te stappen.

Artikel 3:28

De financiële bijsluiter bevat de volgende tekst: ‘Voor vragen kunt u de Toezichtslijn van de Autoriteit Financiële Markten bellen: 0900-5400 540 of kijken op de website www.afm.nl’.

Hoofdstuk 4. Aanvullende regels betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten

§ 4.1. Regels met betrekking tot het beleggingsobjectprospectus

Artikel 4:1

  • 1 Het beleggingsobjectprospectus bevat een samenvatting van de kerngegevens bestaande uit maximaal 1000 woorden. Deze samenvatting bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. gegevens over de aanbieder van het beleggingsobject:

      • 1°. naam, rechtsvorm, datum oprichting en plaats van vestiging hoofdkantoor,

      • 2°. overzicht van de bedrijfsactiviteiten; en

      • 3°. beschrijving van de groep waar de aanbieder van een beleggingsobject deel van uitmaakt;

    • b. gegevens over de serie van beleggingsobjecten:

      • 1°. aard;

      • 2°. bestaansduur;

      • 3°. een overzicht van de voornaamste risico’s; en

      • 4°. een overzicht van de voornaamste algemene respectievelijke bijzondere voorwaarden;

    • c. financiële informatie:

    • d. indien van toepassing: een overzicht van de belangrijke transacties met gelieerde partijen; en

    • e. ingeval van een aanpassing van het beleggingsobjectprospectus: een korte toelichting op de in de desbetreffende versie van het beleggingsobjectprospectus doorgevoerde wijziging ten opzichte van de voorgaande versie.

  • 2 Indien het beleggingsobjectprospectus uit maximaal 7.500 woorden bestaat, is de samenvatting, bedoeld in het eerste lid, facultatief.

Artikel 4:2

  • 1 Een beleggingsobjectprospectus wordt opgesteld overeenkomstig bijlage 6.

  • 2 De informatie betreffende de beleggingsobjectkosten per serie van beleggingsobjecten, bedoeld in artikel 110, eerste lid onderdeel i, van het besluit wordt overeenkomstig tabel 1 van bijlage 7 in het beleggingsobjectprospectus opgenomen, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. De beleggingsobjectkosten dienen voor de gehele bestaansduur van de serie van beleggingsobjecten te worden weergegeven. Indien de beleggingsobjectkosten voor een reeks jaren gelijk zijn, kunnen deze jaren en de bijhorende beleggingsobjectkosten op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject samengevoegd worden in een kolom als bedoeld in tabel 1 van bijlage 7.

  • 4 De beleggingsobjectkosten en de gegevens, bedoeld in artikel 110, eerste lid, onderdelen i en j, van het besluit worden onderbouwd in het beleggingsobjectprospectus door vermelding van de aannames die daaraan ten grondslag liggen. De tekst waarin de aannames worden vermeld en toegelicht, wordt direct onder de tabellen van bijlage 7 opgenomen.

  • 5 Het beleggingsobjectprospectus vermeldt een datum en een versienummer. Ingeval van een wijziging in een beleggingsobjectprospectus wordt deze toegelicht in het aangepaste beleggingsobjectprospectus met inbegrip van de consequentie(s) van de desbetreffende wijziging. De toelichting bevat een verwijzing naar het voorgaande beleggingsobjectprospectus dat is gewijzigd.

Artikel 4:3

Bij berekening van de beleggingsobjectkosten, bedoeld in artikel 4:2, worden opbrengsten en andere voordelen op deze kosten niet in mindering gebracht.

§ 4.2. Regels met betrekking tot de jaarrekening

Artikel 4:4

  • 1 De administratieve kosten, beheers-, productie- en verkoopkosten worden per serie van beleggingsobjecten per boekjaar in de toelichting op de jaarrekening verantwoord overeenkomstig de kruistabel van bijlage 8. Eventuele valutakoersverschillen dienen in de bedoelde kosten te worden verantwoord. De ingelegde gelden per serie van beleggingsobjecten per boekjaar, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onderdeel a, van het besluit worden separaat in de toelichting op de jaarrekening vermeld.

  • 2 Indien het totaal van de in een boekjaar verantwoorde kosten niet gelijk is aan het totaal van de kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt dit verschil toegelicht in de jaarrekening.

  • 3 Bij berekening van de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden opbrengsten en andere voordelen niet in mindering gebracht.

Hoofdstuk 5. Aanvullende regels betreffende het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

§ 5.1. Regels met betrekking tot het prospectus

Artikel 5:1

Indien de bestaansduur van de beleggingsinstelling dat mogelijk maakt wordt in de kostenparagraaf van het prospectus inzicht verschaft in het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling gerelateerd aan haar gemiddelde intrinsieke waarde van het voorgaande boekjaar door middel van de kostenratio berekend conform artikel 3:23 tweede tot en met zesde lid.

§ 5.2. Regels met betrekking tot de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van een beleggingsinstelling

Artikel 5:2

  • 1 In de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van de beleggingsinstelling wordt inzicht verschaft in het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling gerelateerd aan haar gemiddelde intrinsieke waarde door middel van de kostenratio berekend conform artikel 3:23 tweede tot en met zesde lid.

  • 2 In de toelichting op de balans en de winst- en verliesrekening van de beleggingsinstelling wordt inzicht verschaft in de omloopsnelheid van de activa door middel van de omloopfactor berekend conform artikel 3:25, tweede en derde lid.

§ 5.3. Regels met betrekking tot risicobeheersing door instellingen voor collectieve belegging in effecten

Artikel 5:3

Bij de berekening van het marktrisico bij het gebruik van financiële derivaten worden de derivatenposities van de beleggingsinstelling omgezet in de gelijkwaardige positie in de onderliggende activa waarbij onder meer met de volgende aspecten rekening wordt gehouden:

  • a. actuele marktwaarde van het derivatencontract;

  • b. het totale derivatenrisico van de beleggingsinstelling;

  • c. het doel, aantal en frequentie van transacties in financiële derivaten;

  • d. de gehanteerde beheertechnieken;

  • e. in het geval van opties, de gevoeligheid van de optieprijs voor marginale veranderingen in de koers van de onderliggende activa; en

  • f. in het geval forwards, futures en swaps, de precieze aard van de onderliggende transacties.

Artikel 5:4

  • 1 In afwijking van artikel 5:3 kan bij de berekening van het marktrisico bij het gebruik van financiële derivaten het maximale potentiële verlies van de totale beleggingsportefeuille worden bepaald waarbij onder meer met de volgende aspecten rekening wordt gehouden:

    • a. een betrouwbaarheidsinterval van minimaal 95 procent;

    • b. een aanhoudingsperiode van maximaal één maand; en

    • c. volatiliteiten binnen een representatieve periode.

  • 2 Bij het hanteren van de methode, bedoeld in het eerste lid, worden op geregelde basis controles uitgevoerd om te controleren of ook met extreme financiële of economische gebeurtenissen rekening wordt gehouden.

Artikel 5:5

Het tegenpartijrisico, bedoeld in artikel 134, tweede lid van het besluit, bij transacties in financiële derivaten wordt berekend op grond van het maximale potentiële verlies voor de beleggingsinstelling wanneer de tegenpartij in gebreke blijft.

Artikel 5:6

Bij de berekening van het tegenpartijrisico kan rekening worden gehouden met zekerheden ter dekking, indien deze zekerheden:

  • a. dagelijks tegen marktwaarde worden gewaardeerd en de waarde van het risicobedrag overtreffen;

  • b. alleen aan verwaarloosbare risico’s zijn blootgesteld en liquide zijn;

  • c. in handen zijn van een derde (bewaarnemer) die geen banden heeft met de verstrekker of juridisch afgeschermd zijn van de gevolgen van het in gebreke blijven van een verbonden partij; en

  • d. op ieder tijdstip volledig te gelde kunnen worden gemaakt door de beleggingsinstelling.

Artikel 5:7

Er is geen sprake van een tegenpartijrisico indien:

  • a. de transactie in financiële derivaten plaatsvindt op een gereglementeerde markt of een andere erkende markt;

  • b. de clearinginstelling op deze markt gedekt wordt door een uitvoeringsgarantie;

  • c. de derivatenposities dagelijks tegen marktwaarde worden gewaardeerd; en

  • d. de hoogte van de marginverplichtingen ten minste eenmaal per dag wordt vastgesteld.

Artikel 5:8

Indien het gebruik van financiële derivaten verplicht tot de automatische, of naar keuze van de tegenpartij, levering op de vervaldatum of uitoefendatum van de onderliggende financiële instrumenten, dan wel een ander gelijkwaardig onderliggend instrument dat op ieder tijdstip kan worden aangewend, worden de voor de levering van het te leveren onderliggende financiële instrument ter dekking in portefeuille van beleggingsinstellingen opgenomen.

Artikel 5:9

Bij het gebruik van financiële derivaten die automatisch of naar keuze van de beleggingsinstelling in contanten worden afgewikkeld, worden liquide activa in de portefeuille van de beleggingsstelling opgenomen die binnen zeven werkdagen in contanten kunnen worden omgezet tegen een prijs die nauw aansluit bij de actuele waardering van het financiële instrument op zijn markt, of anderszins aan deze waarborgen wordt voldaan.

Hoofdstuk 6. Regels betreffende verlenen van beleggingsdiensten

§ 6.1. Inleidende bepaling

Artikel 6:1

Voor de toepassing van de voorschriften van dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen een vermogensbeheerder die in het kader van het beheer van een individueel vermogen:

  • a. op naam en voor rekening van de cliënt orders doorgeeft met betrekking tot financiële instrumenten aan een andere beleggingsonderneming; of

  • b. voor rekening van de cliënt transacties uitvoert of doet uitvoeren met betrekking tot financiële instrumenten.

§ 6.3. Informatieverstrekking door een beleggingsonderneming

Artikel 6:3

  • 1 Een beleggingsonderneming houdt zich aan de in bijlage 10 opgenomen regels met betrekking tot reclame-uitingen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het reclame-uitingen met betrekking tot complexe producten betreft.

§ 6.5. Regels met betrekking tot de bescherming van de rechten, financiële instrumenten of gelden van de cliënt

Artikel 6:14

  • 1 Een beleggingsonderneming treft met betrekking tot de financiële instrumenten en gelden van cliënten een zodanige regeling dat de rechten van die cliënten voldoende beschermd zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regeling dient te voorkomen dat financiële instrumenten en, voorzover het geen beleggingsonderneming betreft die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling heeft, gelden door de beleggingsonderneming voor eigen rekening worden gebruikt.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een beleggingsonderneming financiële instrumenten van cliënten uitlenen, indien de cliënt hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk toestemming verleent, de cliënt door de beleggingsonderneming gewezen is op de risico’s en door de beleggingsonderneming voldoende waarborgen voor de bescherming van de cliënt zijn getroffen.

Artikel 6:15

  • 1 Een beleggingsonderneming, die de beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verlenen van beleggingsdiensten in artikel 1:1 van de wet of vermogensbeheer als bedoeld in onderdeel a van de definitie van vermogensbeheer in artikel 6:1, kan aan het vereiste bedoeld in artikel 6:14 voldoen indien:

    • a. de gelden en financiële instrumenten die een cliënt toebehoren en waarop de diensten van de beleggingsonderneming betrekking hebben, op een of meer rekeningen ten name van de cliënt bij een kredietinstelling worden aangehouden;

    • b. bij de op naam en voor rekening van de cliënt verrichte transacties geen geldrekeningen of rekeningen voor financiële instrumenten van de beleggingsonderneming worden gebruikt; en

    • c. de schriftelijke volmacht van de cliënt aan de beleggingsonderneming uitdrukkelijk beperkt is tot de bevoegdheid om over de onder a bedoelde gelden en financiële instrumenten te beschikken voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van de diensten van de beleggingsonderneming voor de cliënt.

  • 2 Onder schriftelijk in het eerste lid, sub c wordt mede verstaan langs elektronische weg als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek indien de overeenkomst:

    • raadpleegbaar is door partijen;

    • de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate is gewaarborgd;

    • het moment van totstandkoming van de overeenkomst met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en

    • de identiteit van partijen met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.

Artikel 6:16

  • 1 Een beleggingsonderneming die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel b of c van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 6:14, voldoen door het sluiten van een overeenkomst met de cliënt, waarin tenminste is bepaald dat:

    • a. de gelden en financiële instrumenten die een cliënt toebehoren en waarop de diensten van de beleggingsonderneming betrekking hebben, worden aangehouden op een of meer rekeningen ten name van de cliënt bij een kredietinstelling;

    • b. creditering of debitering van de rekening in financiële instrumenten van de cliënt uitsluitend geschiedt tegen gelijktijdige debitering of creditering van het ingevolge de nota te ontvangen of verschuldigde bedrag op de daarvoor bestemde geldrekening van de cliënt; en

    • c. de beleggingsonderneming uitsluitend bevoegd is om over de in onderdeel a bedoelde gelden en financiële instrumenten te beschikken voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van de diensten van de beleggingsonderneming voor de cliënt.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben.

Artikel 6:17

Een beleggingsonderneming die de beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 6:14 voldoen, indien wordt voorzien in een regeling krachtens welke de in onderdeel d van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet bedoelde rekening en de voor de cliënt aangehouden geldrekening worden beheerd door een beleggersgiro die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de beleggersgiro is een rechtspersoon naar Nederlands recht;

  • b. een ieder die de beleggersgiro krachtens statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel het dagelijks beleid van de beleggersgiro bepaalt, is voldoende deskundig in verband met de bedrijfsvoering van de beleggersgiro en dient voldoende onafhankelijk te zijn van de bestuurders van de in de aanhef genoemde beleggingsonderneming. Tevens dient de betrouwbaarheid van de in de vorige volzin bedoelde personen, buiten twijfel te staan alsmede van de personen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn om die personen te benoemen of te ontslaan.

  • c. degene die ten behoeve van de beleggersgiro werkzaamheden verrichten mogen niet werkzaam zijn voor het bedrijfsonderdeel van de beleggingsonderneming dat transacties in financiële instrumenten uitvoert of doet uitvoeren;

  • d. de beleggersgiro verricht geen andere activiteiten dan het houden van de aan cliënten toebehorende gelden en financiële instrumenten en het beheren van de in de aanhef van dit artikel bedoelde rekeningen;

  • e. de som van alle vorderingen in geld en financiële instrumenten van alle cliënten tezamen komt overeen met de som van de saldi van de in aanhef genoemde voor de cliënten aangehouden rekeningen;

  • f. de gelden en financiële instrumenten, bedoeld in onderdeel d, worden aangehouden op een of meer rekeningen op naam van de beleggersgiro bij een kredietinstelling, waarbij de beleggersgiro een strikte administratieve scheiding toepast ten aanzien van de in de aanhef van dit onderdeel bedoelde gelden en de gelden die toebehoren aan de beleggersgiro;

  • g. transacties voor rekening van de cliënt geschieden slechts indien het saldo op de bij de beleggersgiro aangehouden rekening ten name van die cliënt toereikend is;

  • h. de Autoriteit Financiële Markten kan bij de beleggersgiro alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die nodig zijn voor de juiste uitoefening van haar wettelijke taken en bevoegdheden;

  • i. de nakoming van de verplichtingen door de beleggersgiro is gegarandeerd door de beleggingsonderneming;

  • j. de beleggersgiro treedt uitsluitend op in het belang van de cliënten van de beleggingsonderneming voor wie financiële instrumenten en gelden bij de beleggersgiro worden gehouden;

  • k. de beleggersgiro is jegens de cliënten aansprakelijk voor de door hen geleden schade, voorzover die schade het gevolg is van verwijtbare niet-nakoming van zijn verplichtingen;

  • l. de beleggersgiro voorziet in een procedure in geval de beleggersgiro het voornemen te kennen geeft zijn functie neer te leggen;

  • m. De beleggersgiro richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering van zijn bedrijf waarborgt overeenkomstig de artikelen 31 eerste, tweede en derde lid, 31b, 35 eerste, tweede en vierde lid en 165 eerste lid onderdeel a tot en met c BGfo

  • n. de beleggersgiro legt binnen zes maanden na het einde van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door de accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over aan de Autoriteit Financiële Markten. De accountant staat niet in dienstbetrekking tot de beleggersgiro of de beleggingsonderneming die de in de aanhef bedoelde rekeningen aanbiedt;

  • o. de beleggersgiro beschikt over een bedrag aan eigen vermogen van tenminste 125.000 euro;

Artikel 6:18

Een beleggingsonderneming die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft, kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 6:14, voldoen door het sluiten van een overeenkomst met de cliënt, waarin tenminste is bepaald dat creditering of debitering van de bij de kredietinstelling aangehouden rekening in financiële instrumenten van de cliënt uitsluitend geschiedt tegen gelijktijdige debitering of creditering van het ingevolge de nota inzake financiële instrumenten te ontvangen of verschuldigde bedrag op de daarvoor bestemde geldrekening van de cliënt en:

  • a. indien de financiële instrumenten onder de Wet giraal effectenverkeer vallen en de beleggingsonderneming is aangesloten bij Necigef, de financiële instrumenten overeenkomstig de bepalingen van de Wet giraal effectenverkeer worden bewaard en geadministreerd; of

  • b. de financiële instrumenten worden bewaard bij een bewaarinstelling en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • de bewaarinstelling is een rechtspersoon naar Nederlands recht;

    • een ieder die de bewaarinstelling krachtens statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel het dagelijks beleid van de bewaarinstelling bepaalt voldoende deskundig is in verband met de bedrijfsvoering van de bewaarinstelling. Tevens dient de betrouwbaarheid van de in de vorige volzin bedoelde personen, alsmede van de personen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn om die personen te benoemen of te ontslaan buiten twijfel te staan;

    • degene die ten behoeve van de bewaarinstelling werkzaamheden verrichten mogen niet werkzaam zijn voor het bedrijfsonderdeel van de beleggingsonderneming die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft dat transacties in financiële instrumenten uitvoert;

    • de bewaarinstelling verricht geen andere activiteiten dan het bewaren van financiële instrumenten;

    • de bewaarinstelling beschikt over een bedrag aan eigen vermogen van tenminste 125.000 euro;

    • de som van de rechten van cliënten op financiële instrumenten komt overeen met de som van de door de bewaarinstelling voor cliënten bewaarde financiële instrumenten;

    • de nakoming van de verplichtingen van de bewaarinstelling is gegarandeerd door de beleggingsonderneming;

    • de Autoriteit Financiële Markten kan bij de bewaarinstelling alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die naar het oordeel van de Autoriteit Financiële Markten nodig zijn voor de juiste uitoefening van haar wettelijke taken en bevoegdheden;

    • de bewaarder treedt uitsluitend op in het belang van de cliënten van de beleggingsonderneming voor wie financiële instrumenten en gelden bij de bewaarder in bewaring zijn gegeven;

    • de bewaarder is jegens de cliënten aansprakelijk voor de door hen geleden schade, voorzover die schade het gevolg is van verwijtbare niet-nakoming van zijn verplichtingen;

    • de bewaarder voorziet in een procedure in geval de bewaarder het voornemen te kennen geeft zijn functie neer te leggen; en

    • De bewaarinstelling richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering van haar bedrijf waarborgt overeenkomstig de artikelen 31eerste, tweede en derde, 31b, 35 eerste, tweede en vierde lid en 165 eerste lid onderdeel a tot en met c BGfo

Artikel 6:19

  • 1 Een beleggingsonderneming die door het sluiten van een lease-overeenkomst voor financiële instrumenten cliënten de mogelijkheid biedt financiële instrumenten te verkrijgen, kan aan het vereiste, bedoeld in artikel 6:14, voldoen door te voorzien in een regeling krachtens welke de rechten van cliënten op grond van de lease-overeenkomst voor financiële instrumenten cliënten door middel van een eerste pandrecht van deze cliënten op de desbetreffende financiële instrumenten zijn gewaarborgd.

  • 2 Het pandrecht dient tot zekerheid te strekken voor:

    • a. de betaling van vervangende schadevergoeding, indien de overdracht van de financiële instrumenten niet tot stand komt;

    • b. de eventuele vordering die de cliënt in geval van ontbinding van de lease-overeenkomst voor financiële instrumenten op de beleggingsonderneming heeft, indien deze ontbinding het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van de beleggingsonderneming;

    • c. betaling van de op de financiële instrumenten betaalbaar gestelde renten en dividenden; en

    • d. voldoening van de wettelijke rente over de vorderingen, bedoeld in de onderdelen a, b en c, over de periode dat de beleggingsonderneming met de voldoening daarvan in verzuim is.

  • 3 In geval van ontbinding van de lease-overeenkomst voor financiële instrumenten dient de rekenregel op grond waarvan de financiële rechten van de cliënt ten opzichte van de beleggingsonderneming worden bepaald, de rechten van de cliënt op grond van de lease-overeenkomst voor financiële instrumenten voldoende te beschermen.

Artikel 6:20

Teneinde te voldoen aan het vereiste, bedoeld in artikel 6:14, kan de beleggingsonderneming andere regelingen treffen dan de regelingen als bedoeld in de artikelen 6:15 tot en met 6:19. Deze andere regelingen behoeven de voorafgaande goedkeuring van de Autoriteit Financiële Markten.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7:1. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

Artikel 7:2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 15 november 2006

De

Voorzitter

,

A.W.H. Docters van Leeuwen

Bestuurslid

,

P.M. Koster RA

Bijlage 1. Bijlage ter uitvoering van de artikel 2:1, houdende het model voor risico-indicator in reclame

1. Schriftelijke reclame-uiting of reclame-uiting op internet

Bijlage 241807.png

2. Reclame-uiting op televisie

Bijlage 241808.png

Bijlage 4. Toelichting op de berekening van de ‘GUISE’

De GUISE is de Gemiddelde Uitbetaling In geval van Slechte Eventualiteiten. Dit wordt gedefinieerd als de gemiddelde uitbetaling in de slechtste 10% van de gevallen. De slechtste 10% van de gevallen kunnen bepaald worden onder aanname van normaal verdeelde meetkundige rendementen met parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) voor rendementen van de onderliggende waarden waarin belegd wordt. De te gebruiken parameters voor verschillende onderliggende waarden, alsmede enkele bepalingen in welke gevallen welke klasse van onderliggende waarden moet worden gekozen, zijn te vinden in Bijlage 5.

De methode van bepaling van de GUISE hangt af van het type product waarvoor de GUISE berekend moet worden. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen lineaire en niet-lineaire producten en tussen de manier van inleggen (eenmalig versus periodiek). Lineaire producten zijn producten waarbij geen gebruik wordt gemaakt van derivaten (opties en garanties en dergelijke). Niet-lineaire producten zijn producten die wel derivaten als onderdeel hebben van het product of de constructie. Dit leidt tot de volgende productclassificaties

  • Lineair product met eenmalige inleg

  • Lineair product met periodieke inleg

  • Niet-lineair product met eenmalige inleg

  • Niet-lineair product met periodieke inleg.

De GUISE kan voor lineaire producten met behulp van de volgende mathematische benadering (driepuntbenadering) worden bepaald.

Bijlage 241817.png

Hierin is

x0,01 de waarde van het 1% kans scenario

x0,05 de waarde van het 5% kans scenario

x0,10 de waarde van het 10% kans scenario

Voor niet-lineaire producten kan deze benadering niet worden gebruikt en moet er gesimuleerd worden. De methode hiervoor staat hieronder globaal beschreven. Uitzondering is een product met een vast gegarandeerd bedrag op einddatum (dit valt in de categorie niet-lineair product met eenmalige inleg). Hiervoor kan wel de driepuntbenadering worden gebruikt.

Lineair product met eenmalige inleg

Het is mogelijk om met behulp van de volgende mathematische benadering de waarden van de 1%, 5% en 10% kans scenario’s te berekenen:

Bijlage 241818.png

waar

I = Inleg

H = aantal jaren dat het product al heeft gelopen

μ = verwacht rendement

σ = volatiliteit

dk = doorlopende kosten

UK = uitstapkosten

IK = instapkosten

z0.01 = 1% kwantiel van de standaardnormale verdeling

z0.05 = 5% kwantiel van de standaardnormale verdeling

z0.10 = 10% kwantiel van de standaardnormale verdeling

Tabel 1a geeft de GUISE voor een lineair product met eenmalige inleg zonder kosten. Voor elk van de beleggingsklassen uit tabel 0, bijlage 5 wordt de GUISE gegeven. Het bijbehorende pessimistische rendement wordt gegeven in tabel 1b. De GUISE van een lineair product met eenmalige inleg en met kosten kan worden afgeleid van tabel 1b. Dit gebeurt door met het aangegeven rendement bij de betreffende looptijd voor de juiste beleggingsklasse te rekenen als jaarlijks rendement. Als dan de kosten in mindering worden gebracht, resulteert direct de GUISE. Hierbij is van belang de kosten juist in rekening te brengen. Eenmalige kosten aan het begin die dus ook niet belegd worden kunnen direct in mindering worden gebracht op de eenmalige inleg; Eenmalige kosten aan het eind, die ingehouden worden op de opgebouwde waarde kunnen in mindering gebracht worden op de resulterende guise; Doorlopende kosten kunnen in mindering worden gebracht op het gemiddelde volume, dat benaderd kan worden op basis van het begin- en eindvolume. Naast het gebruik van tabel 1a en tabel 1b is het altijd mogelijk om formule 2 te gebruiken.

Lineair product met periodieke inleg

Er zijn twee methoden om de GUISE van producten met een periodieke inleg te berekenen, namelijk met behulp van een simulatie of met een benadering. Tabel 2a geeft de GUISE van een product zonderkosten op basis van een simulatie (op maandbasis). Deze GUISE is ‘vertaald’ naar een pessimistisch rendement in Tabel 2b. Het pessimistisch rendement uit deze tabel kan worden gebruikt om de GUISE van een product met doorlopende kosten uit te rekenen. Het is niet mogelijk om deze tabel te gebruiken voor producten met eenmalige kosten. Om de GUISE van producten met periodieke inleg en met eenmalige kosten te bepalen, moet de instelling zelf een simulatie uitvoeren of gebruik maken van onderstaande benadering.

De andere mogelijkheid is om gebruik te maken van een benadering. Bij deze benadering wordt de looptijd geschaald om rekening te houden met het feit dat niet de volledige inleg aan het begin wordt ingelegd maar in verschillende perioden. De formule is als volgt:

Bijlage 241819.png

waar

EL = effectieve looptijd

It = inleg per jaar

Jaar = totale looptijd

IK = inlegkosten

Dk = doorlopende kosten

μ = verwacht rendement

σ = volatiliteit

zj = waarde standaardnormale verdeling voor punt j (j=1%, 5%, 10%)

Naast x0,01 moeten ook nog de 5% en 10% (x0,05 en x0,10) worden uitgerekend. Om de GUISE te berekenen moeten vervolgens de opbrengsten van de 1%, 5% en 10% (x0,01, x0,05 en x0,10) worden gemiddeld volgens formule 1.

Niet-lineair product met eenmalige inleg

Een niet-lineair product kan soms onderverdeeld worden in lineaire en niet-lineaire elementen. De methode voor de waardering van het lineaire element is hetzelfde als de methode voor het waarderen van een lineair product met eenmalige inleg. Dit betekent dat voor het lineaire deel, tabellen 1a en 1b kunnen worden gebruikt.

Bij de contractuele looptijd is de verrekening van het niet-lineaire element vaak eenvoudig aangezien het een bepaling is van het al dan niet ‘in the money’ zijn van de optie en het corrigeren van de GUISE hiervoor. De niet-lineaire elementen worden gewaardeerd op dezelfde wijze zoals ze ook met de klant worden verrekend. Dit betekent dat het slechts een niet-lineair product is bij tussentijdse looptijden indien de optiewaarde bij vervroegde beëindiging ook daadwerkelijk met de klant wordt verrekend. Indien dit niet het geval is, kan volstaan worden met de eenvoudige berekening voor lineaire producten zoals hierboven beschreven.

Voor producten met een garantie op einddatum is het overigens toegestaan om de garantie mee te nemen en toch alleen te werken met de rendementen gebaseerd op formule (1), dus zoals weergegeven in tabel 1. Hierbij wordt de GUISE echter iets onderschat.

Niet-lineaire producten met andere constructies dan de garantie op einddatum (bijvoorbeeld een clickfonds) kunnen niet op deze wijze berekend worden. Indien het niet-lineaire deel niet kan leiden tot een lagere uitkering, mag dit deel verwaarloosd worden. Er kan ook worden gekozen voor simulatie. In dat geval moeten de parameters gebruikt worden van de onderliggende waarde en de condities van het derivaat.

Ook voor de berekeningen van de GUISE mogen garanties slechts dan worden meegenomen indien de instelling die de garanties afgeeft onder kapitaaltoereikendheidstoezicht of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht valt.

Niet- lineair product met periodieke inleg

Het is niet mogelijk om met een benadering de GUISE van niet-lineaire producten met periodieke inleg te bepalen. Hiervoor moet gesimuleerd worden. Indien het niet lineaire element van het product niet leidt tot een lagere uitkering dan mag het niet-lineaire element verwaarloosd worden en resulteert een lineair product met periodieke inleg. In het geval van simulatie moeten de parameters gebruikt worden van de onderliggende waarde en de condities van het derivaat.

Bijlage 241820.png
Bijlage 241821.png
Bijlage 241822.png
Bijlage 241823.png

Bijlage 5. Bepaling van de beleggingsklasse en parameters

Voor de berekening van de GUISE en historische opbrengsten wordt gebruik gemaakt van parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) van de rendementen van de onderliggende waarden. Bij berekening van de GUISE op basis van de tabellen zijn de parameterwaarden van de verschillende beleggingscategorieën uiteraard al verwerkt. In die gevallen is het van belang om de juiste beleggingsklasse te bepalen (op basis van de onderliggende waarden waarin belegd wordt).

1. Bepaling beleggingsklasse

Er worden zes beleggingsklassen onderscheiden:

  • 1. beleggingen in deposito’s en geldmarktfondsen;

  • 2. beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen;

  • 3. vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed;

  • 4. mixfondsen/gemengde beleggingen;

  • 5. breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen; breed gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2 en

  • 6. emerging country en emerging sector fondsen/beleggingen; beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen; beleggingen in niet-liquide aandelen; ‘low grade’ investments; beperkt gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2; beleggingen in grondstoffen/natuurproducten.

Categorie 1 zijn de beleggingen in overwegend deposito’s, verhandelbaar geldmarktpapier en kortlopende obligaties. In categorie 2 vallen de fondsen en beleggingen die overwegend beleggen in obligaties en obligatiefondsen in OESO-landen. Het gaat hierbij om ‘investment grade’ obligaties, dat wil zeggen beleggingen die een hoge waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van onder andere bedrijven inschatten. Bij categorie 3, vastgoedfondsen en beleggingen in vastgoed, wordt overwegend belegd in vastgoed, ongeacht de landen waar het vastgoed zich bevindt in OESO-landen, niet zijnde een beleggingsobject als bedoeld in artikel 1, onder d, ten vijfde van het besluit. Categorie 4 betreft de ‘Mixfondsen’, de zogenaamde gemengde fondsen of beleggingen. Gemengde fondsen of beleggingen hebben een spreiding over meerdere (mogelijk alle 5) andere categorieën. Categorie 5 betreft de breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen. Een fonds is een breed gespreid aandelenfonds als overwegend wordt belegd in meerdere grote bedrijven uit verschillende sectoren gevestigd in OESO-landen. Een fonds dat bijvoorbeeld investeert in grote ondernemingen in verschillende sectoren in de VS valt in deze categorie. Ook breed gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen onder categorie 5. Categorie 6 betreft de beleggingen met significant hogere risico’s dan de beleggingen in de andere categorieën, zoals de emerging market of emerging sector fondsen/beleggingen en beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen. Bij emerging markets wordt gedacht aan opkomende landen met soms een nog in opkomst zijnde aandelenmarkt. Het gaat hierbij om niet OESO-landen. Bij emerging sector fondsen wordt bijvoorbeeld gedacht aan fondsen die beleggen in vaak kleinere bedrijven, eventueel binnen de OESO-landen. Voorbeelden van deze bedrijven zijn ICT-, internet-, kleinere telecommunicatie- en biotechnologie bedrijven. Bij een beperkt gespreid fonds of beperkt gespreide beleggingen wordt bijvoorbeeld gedacht aan investeringen in één sector en (cumulatief) in één of een beperkt aantal landen. Ook beleggingen in niet-liquide aandelen, ‘low grade’ investments (aandelen die een lage waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van o.a. bedrijven inschatten) en beleggingen in grondstoffen/natuurproducten (zoals teakfondsen) vallen onder categorie 6. Beperkt gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen eveneens onder categorie 6.

De toewijzing van een product aan een beleggingsklasse geschiedt als volgt:

  • Een fonds of belegging valt binnen een categorie als voor meer dan 70% in de betreffende categorie wordt geïnvesteerd.

  • Een fonds of belegging valt in een mixfonds (categorie 4) als er in minstens twee en in maximaal vijf van de overige categorieën belegd wordt. Hierbij moet minimaal één belegging in de categorie 1, 2 of 3 vallen en minimaal één belegging in de categorie 5 of 6. Verder geldt dat voor allocatie in categorie 4 dat maximaal 70% in de categorieën 1, 2 en 3 tezamen, de ‘laag risico’-categorieën (waarvan minimaal de helft in categorie 1 of 2), dan wel maximaal 70% in de categorieën 5 en 6 tezamen, de ‘hoog risico’-categorieën (waarvan minimaal de helft in categorie 5) wordt belegd.

  • Indien de gezamenlijke belegging in de ‘hoog risico’- of de ‘laag risico’-categorieën meer dan 70% van de portefeuille beslaat, is er sprake van een situatie waarbij overwegend in de betreffende categorieën wordt geïnvesteerd. Er is dan geen sprake van een mixfonds/gemengde belegging en er moet dan aansluiting worden gezocht bij de hoogste categorie binnen de betreffende categorieën.

  • Indien het fonds of de belegging niet op bovenstaande wijze gecategoriseerd kan worden en wanneer de categorieën van een fonds of belegging een vaste verhouding kennen en elkaars ‘directe buren’zijn dan moet een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieen genomen worden. Indien bijvoorbeeld sprake is van een 50% investering in beleggingscategorie 2 (beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen) en een 50% investering in beleggingscategorie 3 (vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed) moet op basis van een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieën (categorie 2 en 3), de corresponderende percentages van de tabellen worden gehanteerd. Deze ‘vaste verhoudingen’ regel geldt ook in geval van een kleine ‘range’ (bijvoorbeeld 40–50% investering in beleggingscategorie 1 en 50–60% investering in beleggingscategorie 2).

  • Indien het fonds of de belegging volgens vaste verhoudingen in verschillende categorieën belegt en deze vaste verhouding verandert gedurende de looptijd dan wordt het fonds of de belegging geclassificeerd als een ‘lifecycle product’ (zie sectie lifecycle producten). Het gaat hierbij om een vaste verhouden alsmede een verandering in die verhouding die representatief is voor het product. Indien het tijdstip van de wijziging van de samenstelling van beleggingen en/of de wijziging van de vaste verhouding niet representatief is voor het betreffende product, dan is er geen sprake van een ‘lifecycle product’.

  • Indien geen sprake is van vaste verhoudingen in de samenstelling van de belegging en de belegging of het fonds is ook niet te rubriceren onder de ‘mix’categorie, dan dient de belegging of het fonds gecategoriseerd te worden in de hoogste beleggingscategorie waarin wordt belegd. De mogelijkheid tot switchen betekent niet dat er sprake is van geen vaste verhoudingen. Er is geen sprake van vaste verhoudingen in de samenstelling van een belegging indien het beleggingsbeleid binnen een fonds of belegging sterk variërende bandbreedtes kent. Een voorbeeld ter verduidelijking: een belegging is als volgt samengesteld: 0–40% investering in categorie 1, 25–60% investering in categorie 2, 0–75% investering in categorie 3. Deze belegging wordt gerubriceerd in beleggingscategorie 3. Voor de corresponderende pessimistische jaarrendementen dient in dit voorbeeld gebruik te worden gemaakt van de percentages die vermeld staan in kolom 3 van de tabellen.

  • Bij twijfel valt een belegging of fonds in de categorie met het hoogste rangnummer. Bij twijfel of een fonds of belegging een gespreid aandelenfonds is of een mixfonds, valt het fonds of de belegging dus in de categorie gespreide aandelenfondsen en krijgt dan de daarbij behorende voorbeeldrendementen.

Valutarisico

Een fonds wordt geacht een valutarisico te hebben als er aanmerkelijke posities (ontvangsten/bezittingen) bestaan die niet luiden in Euro. Als aanmerkelijk wordt beschouwd een percentage van meer dan 15%.

Voor alle categorieën geldt dat wordt doorgekeken naar de onderliggende investering. Een fonds of belegging dat overwegend belegt in aandelen van vastgoedfondsen valt dus in categorie 3 (vastgoed fondsen) en niet in categorie 5.

De parameters voor de betreffende beleggingscategorieën zijn als volgt:

Tabel 0

Beleggingsklasse

Verwacht rendement

Volatiliteit

Vol. Incl. valuta risico

1. Deposito

3,7%

0,6%

10,4%

2. Obligatie

4,2%

4,4%

11,3%

3. Vastgoed

6,7%

11,8%

15,7%

4. Mixfonds

6,2%

12,9%

16,6%

5. Aandelen

8,3%

25,5%

27,5%

6. Emerging

8,3%

30,5%

32,2%

Welke beleggingsklasse is gekozen bij het maken van de financiële bijsluiter, moet in de financiële bijsluiter worden toegelicht. Met andere woorden, de aannames moeten worden vermeld. Deze aannames worden aangegeven in de inleiding van de financiële bijsluiter. Hieronder wordt in tabel 1 en 2 aangegeven welke keuze gemaakt moet worden naar gelang de beleggingsklasse, zoals voorgeschreven in artikel 3:3.

Tabel 1

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

, met 100% beleggingen in deposito’s

2

, met 100% beleggingen in obligaties

3

, met 100% beleggingen in vastgoed

4

, met 50% beleggingen in aandelen en met 50% beleggingen in obligaties

5

, met 100% beleggingen in aandelen

6

, met 100% beleggingen in emerging markets

Tabel 2

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

en met 100% beleggingen in deposito’s

2

en met 100% beleggingen in obligaties

3

en met 100% beleggingen in vastgoed

4

en met beleggingen in een mix van aandelen en obligaties. Hierbij wordt uitgegaan van 50% beleggingen in aandelen en 50% beleggingen in obligaties

5

en met 100% beleggingen in aandelen.

6

en met 100% beleggingen in emerging markets

Derivaten

Zodra in een product gebruik wordt gemaakt van derivaten is de standaard allocatie in beleggingsklassen niet meer toe te passen. In bijlage 4 staat beschreven hoe de GUISE van producten met derivaten erin verwerkt berekend moet worden. De parameters die hier gebruikt moeten worden zijn de parameters van de beleggingsklasse waarop de derivaten van toepassing zijn. Als bijvoorbeeld een product met opties op aandelen werkt, moet voor de parameters van beleggingsklasse 5 gekozen worden. Als het niet mogelijk is vast te stellen op welke beleggingsklasse de derivaten van toepassing zijn, dan moet voor de parameters van beleggingsklasse 6 gekozen worden.

Lifecycle producten

Indien een product niet in één van bovenstaande zes beleggingsklassen valt omdat de samenstelling van de beleggingsportefeuille over de looptijd van het complex product varieert, moet een gewogen gemiddelde genomen worden van de verschillende beleggingsklassen. Dit is alleen het geval bij zogenaamde ‘lifecycle’ producten, waar de beleggingsportefeuille zodanig wordt gevormd dat het beleggingsrisico afneemt naar mate de einddatum van het product nadert. Voor de ‘lifecycle producten’ moeten de volgende formules worden gebruikt:

Bijlage 241824.png

waar

VRi = verwacht rendement van periode i

gi = aandeel van periode i in volledige looptijd

Volatiliteiti = volatiliteit van periode i

n = aantal perioden

Een voorbeeld, een product heeft een looptijd van 20 jaar. De eerste vijf jaar valt het in beleggingsklasse 5, daarna 10 jaar in beleggingsklasse 2 en daarna vijf jaar in beleggingsklasse 1. Hier moet een gewogen gemiddelde genomen van de drie perioden waarin een andere beleggingsklasse geldt. Invullen van de formules geeft de volgende parameters:

Bijlage 241825.png

2. Bepaling fondsspecifieke parameters

Zodra in een product gebruik wordt gemaakt van een fonds dat vier jaar of langer bestaat, moet er gebruik worden gemaakt van fondsspecifieke parameters. Dit geldt voor zowel de berekening van de risicoindicator (GUISE) als voor de berekening van de historische rendementen. De parameters worden dan als volgt bepaald, afhankelijk van het aantal jaren historie.

μ

= μFB in jaar 1 tot en met 3

 

= μFB * (20-i)/20 + μF * i/20 in jaar i, met i = 4,…,19 en

 

= μF in jaren 20 en meer, en

σ

= σFB als fonds minder dan vier jaar bestaat

 

= σF als fonds vier jaar of langer bestaat.

waarbij:

μFB, σFB de standaardparameters zijn zoals gehanteerd bij de financiële bijsluiter, en μF het gemiddelde fondsrendement inhoudt en σFde standaarddeviatie van het fondsrendement inhoudt. De fondsparameters worden bepaald als:

Bijlage 241826.png

waarbij

rj = het meetkundige maandrendement in historie maand j,

n = het aantal maanden historie, met een maximum van 12*20 = 240,

m = 12 (maanden per jaar) *4 (jaar) = 48 maanden

Voor de bepaling van de fondsspecifieke parameters moet altijd de meest recente historie worden gebruikt en moeten de parameters minimaal eens per vierentwintig kalendermaanden worden geactualiseerd dan wel vaker indien de gebruikte parameters door omstandigheden of veranderingen niet meer representatief zijn.

Bijlage 6. Bijlage ter uitvoering van de artikel 4:2, houdende het model voor beleggingsobjectprospectus

De informatie die een beleggingsobjectprospectus ingevolge artikel 10:2 van het besluit dient te bevatten,wordt in onderstaande volgorde opgenomen. De onderstaande titels van de hoofdstukken dienen te worden gehanteerd. Hieronder wordt per hoofdstuk aangegeven welke informatie ten minste in het betreffende hoofdstuk dient te worden opgenomen.

Samenvatting

I. Algemene gegevens betreffende de aanbieder van een beleggingsobject

II. Gegevens betreffende de kenmerken van een serie van beleggingsobjecten

III. Gegevens over het risicoprofiel van de serie van beleggingsobjecten

IV. Gegevens betreffende de beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen

V. Gegevens betreffende het beleggingsbeleid en de activiteiten

VI. Gegevens betreffende wijzigingen in de voorwaarden

Samenvatting

Zie artikel 4:1.

I. Algemene gegevens betreffende de aanbieder van het beleggingsobject

  • De rechtsvorm van de aanbieder van het beleggingsobject.

  • De naam van de aanbieder van het beleggingsobject, de statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor van de aanbieder van een beleggingsobject, alsmede de oprichtingsdatum.

  • Een beschrijving van de groep waartoe de aanbieder van een beleggingsobject behoort en de daaraan gelieerde partijen.

II. Gegevens betreffende de kenmerken van de serie van beleggingsobjecten

  • De aard, de bestaansduur en de voornaamste kenmerken van de desbetreffende serie van beleggingsobjecten.

  • Een omschrijving van de algemene en bijzondere voorwaarden van de serie van beleggingsobjecten.

III. Gegevens over het risicoprofiel van de serie van beleggingsobjecten

– Een beschrijving van alle risico’s, die consumenten kunnen lopen met de door hun ingelegde gelden en de (eventuele) gevolgen hiervan op het rendement. Een en ander voor zover deze risico’s relevant zijn in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. Deze beschrijving dient een begrijpelijke uitleg te bevatten van ieder specifiek risico dat voortvloeit uit het beleggingsbeleid of dat verband houdt met specifieke voor de desbetreffende serie van beleggingsobjecten relevante markten. De risico’s verbonden aan de serie van beleggingsobjecten kunnen onder meer inzichtelijk worden gemaakt met de risico-indicator uit de financiële bijsluiter.

IV. gegevens betreffende de beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen

  • Invoegen tabel 1 van bijlage 7: overzicht van de beleggingsobjectkosten per serie van beleggingsobjecten op jaarbasis op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. Een en ander voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Direct onder de tabel een tekst invoegen waarin de aannames worden vermeld en toegelicht, die ten grondslag liggen aan de bedoelde beleggingsobjectkosten.

  • Invoegen tabel 2 bijlage 7: overzicht van de gegevens bedoeld in artikel 10:2, derde lid onder j, van het besluit per serie van beleggingsobjecten op jaarbasis op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. Een en ander voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Direct onder de tabel een tekst invoegen waarin de aannames worden vermeld en toegelicht, die ten grondslag liggen aan de bedoelde gegevens.

V. Gegevens betreffende het beleggingsbeleid en de activiteiten

  • Een beschrijving van de activiteiten van de aanbieder van het beleggingsobject per serie van beleggingsobjecten, indien mogelijk te onderscheiden in:

    • a. operationele activiteiten van de aanbieder van het beleggingsobject, alsmede waar deze plaatsvinden;

    • b. financieringsactiviteiten. Indien van toepassing: te onderscheiden in als kredietnemer aangaan van overeenkomsten inzake krediet en het als crediteur uitzetten van gelden; en

    • c. uitbestedingsactiviteiten en het beleid inzake de eventuele uitbesteding van activiteiten aan derden.

  • Indien opdracht aan een derde is of wordt verleend om één of meer werkzaamheden in het kader van het beheer of de bewaring van de serie van beleggingsobjecten te verrichten ten minste de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de werkzaamheden ten aanzien waarvan opdracht is verleend;

    • b. indien reeds bekend de naam en de statutaire zetel van de derde aan wie opdracht is verleend; en

    • c. indien van toepassing: de mededeling dat de betreffende derde een gelieerde partij is.

  • De wijze waarop wordt bepaald of de (tussentijdse) opbrengsten van een beleggingsobject worden uitgekeerd.

  • Indien van toepassing: een beschrijving van de door de aanbieder van het beleggingsobject te verstrekken garanties die aan consumenten in het vooruitzicht worden gesteld.

  • Indien transacties worden verricht met gelieerde partijen:

    • a. of de transacties met gelieerde partijen onder marktconforme voorwaarden plaatsvinden en zo nee, de reden daarvoor.

  • Indien transacties met gelieerde partijen buiten een gereglementeerde markt of een andere geregelde, regelmatig functionerende, erkende open markt worden verricht, aangeven:

    • a. of in alle gevallen een onafhankelijke waardebepaling ten grondslag ligt aan de transactie of dat een waardebepaling door een of meer bij de transactie betrokken partijen ook mogelijk is.

VI. Gegevens betreffende wijzigingen in de voorwaarden

  • Indien van toepassing: op welke wijze tussen de aanbieder van het beleggingsobject en de consumenten geldende voorwaarden kunnen worden gewijzigd.

  • De wijze waarop een wijziging van de voorwaarden van de aanbieder van het beleggingsobject bekend wordt gemaakt.

Bijlage 7. Bijlage ter uitvoering van de artikel 4:2, houdende tabellen overzicht beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen betreffende het beleggingsobject

Tabel 1: op basis van gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject [invullen betreffende bedrag in euro’s]
 

Beleggingsobjectkosten

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Overige JarenDe tabel dient een overzicht te geven van de geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten betreffende de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Het is niet de bedoeling dat in de kolom ‘overige jaren’ de geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten voor het resterende deel van de bestaansduur van het beleggingsobject samen worden genomen, tenzij de bedoelde kosten gelijk zijn voor de overige jaren (zie ook artikel 4:2).

Totale kosten

1

Administratieve kosten

             

2

Beheerskosten

             

3

Productiekosten

             

4

Verkoopkosten

             

5

Rentelasten

             
 

Totale beleggingsobjectkosten

             
Tabel 2: op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject [invullen betreffende bedrag in euro’sHet bedrag van de gemiddelde inleg is voor beide tabellen gelijk.].
 

Waardeontwikkeling en onttrekkingen De op te nemen bedragen bij de posten rentebaten, financieringen en prestatievergoedingen in tabel 2 betreffen eveneens geprognosticeerde en/of reeds betaalde bedragen.

t/m Jaar 1

t/m Jaar 2

t/m Jaar 3

t/m Jaar 4

t/m Jaar 5

Overige jarenZie voetnoot 1.

5

bruto waarde

           

6

Rentebaten

           

7

Financieringen

           

8

Prestatievergoedingen

           
 

Netto waarde

           

Toelichting op bovenstaande posten

Het doel van de bovenstaande tabellen is om consumenten inzicht te verschaffen in de door de aanbieder van het beleggingsobject geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten/voldane bedragen gerelateerd aan de serie van beleggingsobjecten bij een gemiddelde inleg gebruikelijk voor de desbetreffende serie van beleggingsobjecten. De tabellen geven de informatie weer voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject.

Daarnaast hebben de bovenstaande tabellen tot doel de consument inzicht te verschaffen in de geprognosticeerde waardeontwikkeling van een serie van beleggingsobjecten, zodat de consument de beleggingsobjectkosten tegen de geprognosticeerde waardeontwikkeling van een serie van beleggingsobjecten kan afzetten. Op deze manier kan een consument zich een beter beeld vormen van het mogelijk te behalen rendement. Op basis van onder meer deze informatie wordt de consument in staat gesteld een weloverwogen beslissing te nemen over het al dan wel of niet beleggen in een bepaalde serie van beleggingsobjecten. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de in de bovenstaande tabellen genoemde posten. Een en ander voor zover het begrippen betreft die niet reeds zijn gedefinieerd.

Kosten

Rentelasten: de geprognosticeerde kosten die dienen te worden vergoed voor het ter beschikking verkrijgen van een bepaalde geldlening, alsmede andere kosten die daarmee verband houden.

Bruto waarde-onttrekkingen

Bruto waarde: de geprognosticeerde bruto waarde van een beleggingsobject.

Financieringen: de geprognosticeerde bedragen van leningen die een aanbieder van een beleggingsobject aangaat dan wel verwacht aan te gaan en/of reeds is aangegaan in hoedanigheid van debiteur ter financiering van een beleggingsobject, waarbij de aflossing(en) van de leningen in mindering worden gebracht op de opbrengsten van het desbetreffende beleggingsobject.

Prestatievergoedingen: geprognosticeerde vergoedingen, in welke vorm dan ook, ter zake van beheer of bewaring van het beleggingsobject voor zover deze rechtstreeks in mindering worden gebracht op de waarde van het beleggingsobject.

Rentebaten: eventuele (geprognosticeerde) voordelen die ontstaan doordat een deel van de aan het beleggingsobject verbonden gelden niet onmiddellijk geïnvesteerd worden in het beleggingsobject.

Bijlage 8. Bijlage ter uitvoering van de artikel 4:2, houdende de kruistabel overzicht kosten per serie van beleggingsobject

Kostensoorten

Serie beleggingsobjecten I

Serie beleggingsobjecten II

Serie beleggingsobjecten III

Serie X

Totale kosten

Administratieve kosten

         

Beheerskosten

         

Productiekosten

         

Verkoopkosten

         

Totale kosten

         

Bijlage 9. Bijlage ter uitvoering van artikel 6:2, houdende nadere regels voor de bedrijfsvoering

9.1.

[Red: Vervallen.]

9.2.

[Red: Vervallen.]

9.3.

[Red: Vervallen.]

9.4.

[Red: Vervallen.]

9.5.

[Red: Vervallen.]

9.6.

[Red: Vervallen.]

9.7.

[Red: Vervallen.]

9.8.

[Red: Vervallen.]

9.9.

[Red: Vervallen.]

9.10.

[Red: Vervallen.]

9.11.

[Red: Vervallen.]

9.12.

[Red: Vervallen.]

9.13.

[Red: Vervallen.]

9.14

[Red: Vervallen.]

9.15.

[Red: Vervallen.]

9.16.

[Red: Vervallen.]

9.17.

[Red: Vervallen.]

9.18.

[Red: Vervallen.]

9.19.

[Red: Vervallen.]

9.20.

[Red: Vervallen.]

9.21.

[Red: Vervallen.]

9.22.

[Red: Vervallen.]

9.23

[Red: Vervallen.]

9.24

[Red: Vervallen.]

9.25

[Red: Vervallen.]

9.26. Bewaaradministratie inzake financiële instrumenten

1. Een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 6:17 of 6:18 financiële instrumenten van cliënten van beleggingsondernemingen bewaart, voorziet in een systematische en toegankelijke administratie van de in bewaring genomen financiële instrumenten en, voor zover van toepassing, gelden, waaruit op dagelijkse basis per cliënt inzicht blijkt in de voor rekening van die cliënt bewaarde financiële instrumenten, onderverdeeld naar:

  • de financiële instrumenten in open respectievelijk gesloten bewaarneming;

  • de financiële instrumenten die dienen als onderpand dan wel anderszins als zekerheid voor aangegane verplichtingen;

  • de financiële instrumenten die in opdracht van de desbetreffende cliënt zijn uitgeleend.

2. De in 9.26.1 bedoelde administratie voorziet tevens in een vastlegging van de rechten die behoren bij de in bewaring genomen financiële instrumenten, daaronder dividenden en coupons.

3. De in 9.26.1 bedoelde instelling voorziet in procedures krachtens welke de wijze waarop de bewaaradministratie aansluit op de van belang zijnde externe bescheiden is vastgelegd en waarbij eventuele afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd, inclusief de eventueel te nemen correctieve maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde afwijkingen.

4. [Red: Vervallen.]

9.27.

[Red: Vervallen.]

Bijlage 10. Bijlage ter uitvoering van artikel 6:3, houdende voorschriften voor reclame-uitingen van beleggingsondernemingen

10.1.

[Red: Vervallen.]

10.2.

[Red: Vervallen.]

10.3.

[Red: Vervallen.]

10.4. Verwachtingen en resultaten

1. In de reclame-uiting waarin verwachtingen omtrent de toekomst worden uitgesproken dan wel wordt gerefereerd aan in het verleden behaalde resultaten worden de volgende twee zinnen opgenomen: ‘De waarde van u belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.’

2. De twee zinnen als bedoeld in lid 1 worden duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en apart van de overige tekst in de reclame-uiting opgenomen. De twee zinnen worden bovendien opgenomen in de directe nabijheid van de plaats waar gerefereerd wordt aan in het verleden behaalde resultaten dan wel de verwachtingen omtrent de toekomst, waarbij de gebruikte letter niet kleiner is dan de grootte van de letter in de nabije tekst.

3. Indien op meerdere plaatsen in de reclame-uiting wordt gesproken over in het verleden behaalde resultaten respectievelijk verwachtingen omtrent de toekomst, worden de twee zinnen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel in de tekst, opgenomen in de directe nabijheid van de eerste gelegenheid.

4. In afwijking van de leden 2 en 3 geldt voor radio- en televisieboodschappen dat de twee zinnen naar ratio van het eerste tot en met het tweede lid kunnen worden toegepast.

10.5.

[Red: Vervallen.]

10.6.

[Red: Vervallen.]